ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 256

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

51e jaargang
24 september 2008


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

 

Verordening (EG) nr. 931/2008 van de Commissie van 23 september 2008 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

1

 

*

Verordening (EG) nr. 932/2008 van de Commissie van 22 september 2008 tot vaststelling van een verbod op de visserij op blauwe wijting in het gebied EG-wateren en internationale wateren van I, II, III, IV, V, VI, VII, VIII a, VIII b, VIII d, VIII e, XII en XIV door vaartuigen die de vlag van Nederland voeren

3

 

*

Verordening (EG) nr. 933/2008 van de Commissie van 23 september 2008 tot wijziging van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad wat betreft de identificatiemiddelen van dieren en de inhoud van de verplaatsingsdocumenten ( 1 )

5

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2008/88/EG van de Commissie van 23 september 2008 tot wijziging van Richtlijn 76/768/EEG van de Raad inzake cosmetische producten met het oog op de aanpassing van de bijlagen II en III aan de technische vooruitgang ( 1 )

12

 

 

 

*

Bericht aan de lezers (zie bladzijde 3 van de omslag)

s3

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

24.9.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/1


VERORDENING (EG) Nr. 931/2008 VAN DE COMMISSIE

van 23 september 2008

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 24 september 2008.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 september 2008.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MK

31,4

TR

70,5

ZZ

51,0

0707 00 05

JO

156,8

TR

77,6

ZZ

117,2

0709 90 70

TR

93,2

ZZ

93,2

0805 50 10

AR

62,8

UY

64,8

ZA

77,6

ZZ

68,4

0806 10 10

TR

107,9

US

132,8

ZZ

120,4

0808 10 80

BR

56,2

CL

78,5

CN

80,5

NZ

121,3

US

116,3

ZA

83,7

ZZ

89,4

0808 20 50

AR

68,9

CN

140,1

TR

131,4

ZA

100,6

ZZ

110,3

0809 30

TR

130,8

US

162,0

ZZ

146,4

0809 40 05

IL

131,9

TR

80,5

XS

53,9

ZZ

88,8


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


24.9.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/3


VERORDENING (EG) Nr. 932/2008 VAN DE COMMISSIE

van 22 september 2008

tot vaststelling van een verbod op de visserij op blauwe wijting in het gebied EG-wateren en internationale wateren van I, II, III, IV, V, VI, VII, VIII a, VIII b, VIII d, VIII e, XII en XIV door vaartuigen die de vlag van Nederland voeren

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), en met name op artikel 26, lid 4,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (2), en met name op artikel 21, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 40/2008 van de Raad van 16 januari 2008 tot vaststelling, voor 2008, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften (3) zijn quota voor 2008 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2008 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Derhalve moet het worden verboden op dit bestand te vissen en vis uit dit bestand aan boord te houden, over te laden en aan te voeren,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2008 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbod

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar zijn geregistreerd, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 september 2008.

Voor de Commissie

Fokion FOTIADIS

Directeur-generaal Maritieme zaken en visserij


(1)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

(2)  PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1.

(3)  PB L 19 van 23.1.2008, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

39/T&Q

Lidstaat

NLD

Bestand

WHB/1X14

Soort

Blauwe wijting (Micromesistius poutassou)

Gebied

EG-wateren en internationale wateren van I, II, III, IV, V, VI, VII, VIIIa, VIIIb, VIIId, VIIIe, XII en XIV

Datum

19.8.2008


24.9.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/5


VERORDENING (EG) Nr. 933/2008 VAN DE COMMISSIE

van 23 september 2008

tot wijziging van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad wat betreft de identificatiemiddelen van dieren en de inhoud van de verplaatsingsdocumenten

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad van 17 december 2003 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en de Richtlijnen 92/102/EEG en 64/432/EEG (1), en met name op artikel 10, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 21/2004 bepaalt dat elke lidstaat een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten overeenkomstig het bepaalde in die verordening moet vaststellen.

(2)

Die regeling omvat vier elementen, namelijk: identificatiemiddelen om elk afzonderlijk dier te identificeren („identificatiemiddelen”), bijgewerkte registers op elk bedrijf, verplaatsingsdocumenten en een centraal register of geautomatiseerd gegevensbestand. In de bijlage bij die verordening worden de voorwaarden vastgelegd waaraan deze elementen moeten voldoen.

(3)

Verordening (EG) nr. 21/2004, gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1560/2007 (2), bepaalt dat elektronische identificatie met ingang van 31 december 2009 verplicht is.

(4)

Op 17 november 2007 diende de Commissie bij de Raad een verslag in over de toepassing van elektronische identificatie bij schapen en geiten (3). In dat verslag wordt geconcludeerd dat de lidstaten onder bepaalde omstandigheden ook moet worden toegestaan nieuwe typen identificatiemiddelen ter identificatie van schapen en geiten goed te keuren.

(5)

Er hebben op het gebied van de elektronische identificatie technologische ontwikkelingen plaatsgevonden. Daarom moeten de in Verordening (EG) nr. 21/2004 vastgelegde voorschriften betreffende de identificatiemiddelen worden gewijzigd om een breder scala aan technische combinaties mogelijk te maken. De recentelijk ontwikkelde identificatiemiddelen, zoals injecteerbare identificatiemiddelen en elektronische merktekens op de poot, dienen derhalve te worden toegelaten als identificatiemiddel overeenkomstig die verordening. Het gebruik ervan moet echter worden beperkt tot verplaatsingen binnen de lidstaat, gelet op de noodzaak om verdere praktische ervaring met de toepassing van die nieuwe identificatiemiddelen op te doen. Daar elektronische identificatie het eerste identificatiemiddel zal worden, moet de lidstaten een grotere flexibiliteit worden gegund bij de toepassing van conventionele identificatiemiddelen als tweede identificatiemiddel. Deel A van de bijlage bij die verordening moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

In deel B van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 21/2004 wordt vermeld welke gegevens de bijgewerkte registers op elk bedrijf moeten bevatten. Een gedeelte van die informatie is alleen op het geboortebedrijf beschikbaar. Om de administratieve lasten voor bedrijven te verminderen, moet dat gedeelte van de bijlage derhalve worden gewijzigd.

(7)

Verordening (EG) nr. 21/2004 bepaalt dat elektronische identificatie voor alle na 31 december 2009 geboren dieren verplicht wordt. Gedurende het eerste jaar na 31 december 2009 zullen de meeste dieren echter alleen met conventionele niet-elektronische identificatiemiddelen worden geïdentificeerd, aangezien zij voor die datum zijn geboren. In de loop van dat jaar zullen dieren met elektronische en dieren met niet-elektronische identificatiemiddelen samen worden verplaatst en gehanteerd.

(8)

De individuele diercodes van niet-elektronische identificatiemiddelen kunnen slechts handmatig worden geregistreerd. Het handmatig registreren van niet-elektronische identificatiemiddelen vergt aanzienlijke inspanning van de houder en is een potentiële bron van fouten. Voorts zou het de exploitanten veel moeite kosten om het geringe aantal dieren met elektronische identificatiemiddelen gescheiden te houden en hun individuele codes te registreren. Ook de verplichting om elektronische uitleessystemen voor individuele registratie aan te brengen zou belastend zijn, aangezien de meeste dieren nog met conventionele niet-elektronische oormerken zouden worden geïdentificeerd. Daarom moet de datum met ingang waarvan het verplaatsingsdocument individuele diercodes moet bevatten, te worden uitgesteld totdat bij een aanzienlijk deel van de schapen- en geitenpopulatie reeds elektronische identificatiemiddelen zijn aangebracht. Het verslag van de Commissie over de toepassing van elektronische identificatie bij schapen en geiten kwam ook tot die conclusie.

(9)

Daarom is het wenselijk de datum met ingang waarvan het verplaatsingsdocument de individuele identificatiecode voor elk dier moet bevatten, uit te stellen tot 1 januari 2011. De in punt 2 van deel C van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 21/2004 bedoelde datum betreffende het verplaatsingsdocument moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(10)

Er moet rekening worden gehouden met de specifieke situatie van voor 1 januari 2010 geboren dieren voor zover het de verplichting betreft tot registratie van individuele diercodes in het verplaatsingsdocument. De risico’s in verband met het vervoer van dergelijke dieren naar een slachthuis zijn gering en rechtvaardigen niet de extra administratieve lasten als gevolg van die verplichting. Rechtstreeks naar een slachthuis vervoerde dieren moeten daarom, ongeacht de datum van vervoer van de dieren, worden vrijgesteld van die verplichting.

(11)

Ook al zouden de voor 1 januari 2010 geboren dieren in 2011 nog steeds een belangrijk aandeel van de schapen- en geitenpopulatie uitmaken, zouden de aan hun verplaatsingen verbonden risico’s constant afnemen, evenredig aan de afname van het aantal van dergelijke dieren tot en met 31 december 2011. Verplaatsingen van dergelijke dieren moeten daarom tot en met 31 december 2011 worden vrijgesteld van de verplichting tot registratie van individuele diercodes in het verplaatsingsdocument. Na die datum zou het overgrote deel van de schapen- en geitenpopulatie elektronisch geïdentificeerd zijn en zou handmatig registreren slechts in een zeer gering aantal gevallen noodzakelijk zijn, aangezien het daarbij slechts om oude dieren zou gaan die naar andere bedrijven en niet naar slachthuizen worden vervoerd. De last die deze registratie na 31 december 2011 met zich meebrengt voor de houders en de potentiële bronnen van fouten zouden dan binnen aanvaardbare grenzen blijven.

(12)

Daarom dienen er een aantal overgangsbepalingen te worden vastgesteld voor de aanloopperiode van de regeling wat betreft het registreren van individuele diercodes in het verplaatsingsdocument van voor 1 januari 2010 geboren dieren.

(13)

In deel C van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 21/2004 wordt vermeld welke gegevens het verplaatsingsdocument moet bevatten. De identificatiecode van het bedrijf van bestemming is niet altijd beschikbaar op het bedrijf van vertrek. De naam en het adres van het bedrijf van bestemming of de volgende houder moeten aanvaardbaar zijn als alternatief.

(14)

Verordening (EG) nr. 21/2004 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(15)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EG) nr. 21/2004 wordt vervangen door de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 september 2008.

Voor de Commissie

Androulla VASSILIOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 5 van 9.1.2004, blz. 8.

(2)  PB L 340 van 22.12.2007, blz. 25.

(3)  COM(2007) 711.


BIJLAGE

„BIJLAGE

A.   IDENTIFICATIEMIDDELEN

1.

De bevoegde autoriteit keurt identificatiemiddelen overeenkomstig artikel 4, lid 1, goed. Deze middelen zijn zodanig ontworpen dat:

a)

er sprake is van ten minste één zichtbaar en één elektronisch leesbaar merkteken;

b)

zij het aan het dier bevestigd blijven zonder dat het daarvan enige hinder ondervindt, en

c)

zij gemakkelijk uit de voedselketen kunnen worden verwijderd.

2.

Het identificatiemiddel toont een code die de volgende informatie biedt in de aangegeven volgorde:

a)

hetzij de tweeletterige of de driecijferige code (1) conform ISO 3166 voor de lidstaat waar het bedrijf zich bevindt waar het dier voor het eerst is geïdentificeerd („landencode”);

b)

een individuele code van ten hoogste 12 cijfers.

De bevoegde autoriteit van een lidstaat kan toestaan dat, naast de onder a) en b) bedoelde codes, ook een streepjescode wordt gebruikt en dat door de houder aanvullende gegevens worden geregistreerd, op voorwaarde dat daardoor de leesbaarheid van die codes niet in het gedrang komt.

3.

Het in artikel 4, lid 2, onder a), genoemde eerste identificatiemiddel beantwoordt aan de criteria onder a) en b):

a)

een elektronisch identificatiemiddel in de vorm van een bolustransponder of een elektronisch oormerk in overeenstemming met de in punt 6 vermelde technische kenmerken, of

b)

een oormerk van duurzaam materiaal, onvervalsbaar en tijdens de gehele levensduur van het dier gemakkelijk leesbaar; het mag niet opnieuw bruikbaar zijn en de in punt 2 genoemde codes zijn onuitwisbaar.

4.

Het tweede identificatiemiddel als bedoeld in artikel 4, lid 2, onder b), beantwoordt aan de volgende criteria:

a)

voor overeenkomstig punt 3, onder a), geïdentificeerde dieren:

i)

een oormerk dat voldoet aan de criteria van punt 3, onder b), of

ii)

een merkteken op de poot dat voldoet aan de in punt 3, onder b), vermelde criteria voor oormerken, of

iii)

een tatoeage, behalve voor dieren die aan het intracommunautaire handelsverkeer deelnemen,

b)

voor overeenkomstig punt 3, onder b), geïdentificeerde dieren:

i)

een elektronisch identificatiemiddel dat voldoet aan de criteria van punt 3, onder a), of

ii)

voor dieren die niet aan het intracommunautaire handelsverkeer deelnemen, een elektronisch identificatiemiddel in de vorm van een poottransponder of van een injecteerbare transponder in overeenstemming met de in punt 6 vermelde technische kenmerken, of

iii)

als elektronische identificatie uit hoofde van artikel 9, lid 3, niet verplicht is:

een oormerk dat voldoet aan de criteria van punt 3, onder b);

een merkteken op de poot dat voldoet aan de in punt 3, onder b), vermelde criteria voor oormerken, of

een tatoeage.

5.

Het in artikel 4, lid 2, onder c), bedoelde systeem vereist de identificatie van de dieren per bedrijf en individueel, omvat een procedure voor vervanging wanneer het identificatiemiddel onleesbaar is geworden of verloren is gegaan, zulks onder toezicht van de bevoegde autoriteit en zonder dat het doel van traceerbaarheid tussen bedrijven, met als doel het beheersen van besmettelijke dierziekten, wordt ondermijnd, en maakt het mogelijk de verplaatsingen van de dieren op het nationale grondgebied na te gaan met hetzelfde doel.

6.

De elektronische identificatiemiddelen moeten de onderstaande technische kenmerken hebben:

a)

zij zijn passieve transponders die alleen kunnen worden afgelezen („read-only”) met behulp van HDX- of FDX-B-technologie conform ISO-norm 11784 en ISO-norm 11785;

b)

zij moeten leesbaar zijn met behulp van uitleesapparatuur conform ISO-norm 11785 die geschikt is voor het uitlezen van HDX- en de FDX-B-transponders;

c)

de afleesafstand bedraagt:

i)

ten minste 12 cm voor oormerken en merktekens op de poot bij gebruik van een draagbaar uitleesapparaat;

ii)

ten minste 20 cm voor bolus- en injecteerbare transponders bij gebruik van een draagbaar uitleesapparaat;

iii)

ten minste 50 cm voor alle soorten identificatiemiddelen bij gebruik van een stationair uitleesapparaat.

7.

De in artikel 4, lid 3, bedoelde identificatiemethode is de volgende:

a)

de dieren worden geïdentificeerd met een door de bevoegde autoriteit erkend oormerk dat in één oor wordt aangebracht;

b)

het oormerk is van duurzaam materiaal, onvervalsbaar en gemakkelijk leesbaar; het is niet opnieuw bruikbaar en de erop aangebrachte codes zijn onuitwisbaar;

c)

het oormerk bevat ten minste de volgende informatie:

i)

de uit twee letters bestaande landencode (1); en

ii)

de identificatiecode van het geboortebedrijf van het dier of een individuele diercode aan de hand waarvan het geboortebedrijf kan worden vastgesteld.

De lidstaten die gebruikmaken van die alternatieve methode stellen de Commissie en de andere lidstaten daarvan in kennis in het kader van het in artikel 13, lid 1, bedoelde comité.

Indien overeenkomstig dit punt geïdentificeerde dieren langer dan twaalf maanden worden gehouden, dan wel bestemd zijn voor het intracommunautaire handelsverkeer of voor uitvoer naar derde landen, en nog steeds op het geboortebedrijf worden gehouden, worden zij overeenkomstig de punten 1 tot en met 4 geïdentificeerd voordat zij dat bedrijf verlaten.

B.   BEDRIJFSREGISTER

1.

Vanaf 9 juli 2005 bevat het bedrijfsregister ten minste de volgende gegevens:

a)

de identificatiecode van het bedrijf;

b)

het adres van het bedrijf en de geografische coördinaten of gelijkwaardige geografische gegevens ter aanduiding van het bedrijf;

c)

het productietype;

d)

het resultaat van de laatste telling zoals bedoeld in artikel 7 en de datum waarop deze heeft plaatsgevonden;

e)

de naam en het adres van de houder;

f)

voor dieren die het bedrijf verlaten:

i)

de naam van de vervoerder;

ii)

het kenteken van het gedeelte van het voertuig waarin de dieren zich bevinden;

iii)

de identificatiecode of de naam en het adres van het bedrijf van bestemming van het dier of, voor de dieren die naar een slachthuis worden overgebracht, de identificatiecode of de aanduiding van het slachthuis, alsmede de datum van vertrek;

of een duplicaat of eensluidend afschrift van het in artikel 6 bedoelde verplaatsingsdocument;

g)

voor dieren die op het bedrijf aankomen, de identificatiecode van het bedrijf van herkomst van het dier, alsmede de datum van aankomst;

h)

informatie over de eventuele vervanging van identificatiemiddelen.

2.

Met ingang van 31 december 2009 bevat het bedrijfsregister ten minste voor elk dier dat na deze datum geboren is, bijgewerkte informatie over:

a)

de identificatiecode van het dier;

b)

in het geboortebedrijf, het jaar van geboorte en de identificatiedatum;

c)

de maand en het jaar waarin het dier op het bedrijf is gestorven;

d)

indien bekend het ras en het genotype.

Voor overeenkomstig deel A, punt 7, geïdentificeerde dieren moet de in onder a) tot en met d) genoemde informatie echter worden verstrekt voor elke partij dieren met dezelfde identificatie en moet ook het aantal dieren worden vermeld.

3.

Het bedrijfsregister bevat de naam en de handtekening van de aangewezen of bevoegde ambtenaar van de bevoegde autoriteit die het register heeft gecontroleerd en de datum waarop de controle is uitgevoerd.

C.   VERPLAATSINGSDOCUMENT

1.

Het verplaatsingsdocument wordt door de houder ingevuld op basis van een door de bevoegde autoriteit vastgesteld model en vermeldt ten minste de volgende gegevens:

a)

de identificatiecode van het bedrijf;

b)

de naam en het adres van de houder;

c)

het totale aantal verplaatste dieren;

d)

de identificatiecode of de naam en het adres van het bedrijf van bestemming of van de volgende houder van de dieren of, indien de dieren naar een slachthuis worden overgebracht, de identificatiecode of de naam en locatie van het slachthuis, of, bij een verweiding, de plaats van bestemming;

e)

de gegevens betreffende het vervoermiddel en de vervoerder, met inbegrip van diens vergunningsnummer;

f)

de datum van vertrek;

g)

de handtekening van de houder.

2.

Met ingang van 1 januari 2011 wordt voor overeenkomstig afdeling A, punten 1 tot en met 6, geïdentificeerde dieren, naast de in punt 1 genoemde gegevens, de individuele identificatiecode van het dier in het verplaatsingsdocument vermeld.

3.

De in punt 2 bedoelde gegevens zijn echter niet verplicht voor dieren die tot en met 31 december 2009 zijn geboren:

a)

bij hun vervoer naar een slachthuis, rechtstreeks of via een kanalisatieprocedure, zonder dat zij later naar een ander bedrijf worden verplaatst;

b)

tot en met 31 december 2011 voor alle andere verplaatsingen.

D.   GEAUTOMATISEERD GEGEVENSBESTAND

1.

Het geautomatiseerde gegevensbestand bevat voor elk bedrijf ten minste de volgende gegevens:

a)

de identificatiecode van het bedrijf;

b)

het adres van het bedrijf en de geografische coördinaten of gelijkwaardige geografische gegevens ter aanduiding van het bedrijf;

c)

de naam en het adres, alsook de activiteit van de houder;

d)

de diersoorten;

e)

het productietype;

f)

het resultaat van de telling van de dieren als bedoeld in artikel 7, lid 2, en de datum waarop die telling heeft plaatsgevonden;

g)

een aan de bevoegde autoriteit voorbehouden gegevensveld met het oog op de opneming van gezondheidsinformatie, zoals beperkingen op verplaatsingen, de status of andere relevante informatie in het kader van communautaire of nationale programma’s.

2.

Conform artikel 8 wordt voor alle bedrijven elke verplaatsing van dieren in het gegevensbestand geregistreerd.

Daarbij worden ten minste de volgende gegevens geregistreerd:

a)

het aantal verplaatste dieren;

b)

de identificatiecode van het bedrijf van vertrek;

c)

de datum van vertrek;

d)

de identificatiecode van het bedrijf van bestemming;

e)

de datum van aankomst.”


(1)  

Oostenrijk

AT

040

België

BE

056

Bulgarije

BG

100

Cyprus

CY

196

Tsjechië

CZ

203

Denemarken

DK

208

Estland

EE

233

Finland

FI

246

Frankrijk

FR

250

Duitsland

DE

276

Griekenland

EL

300

Hongarije

HU

348

Ierland

IE

372

Italië

IT

380

Letland

LV

428

Litouwen

LT

440

Luxemburg

LU

442

Malta

MT

470

Nederland

NL

528

Polen

PL

616

Portugal

PT

620

Roemenië

RO

642

Slowakije

SK

703

Slovenië

SI

705

Spanje

ES

724

Zweden

SE

752

Verenigd Koninkrijk

UK

826


RICHTLIJNEN

24.9.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/12


RICHTLIJN 2008/88/EG VAN DE COMMISSIE

van 23 september 2008

tot wijziging van Richtlijn 76/768/EEG van de Raad inzake cosmetische producten met het oog op de aanpassing van de bijlagen II en III aan de technische vooruitgang

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 76/768/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake cosmetische producten (1), en met name op artikel 8, lid 2,

Na raadpleging van het Wetenschappelijk Comité voor consumentenproducten,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Naar aanleiding van de publicatie van de wetenschappelijke studie „Use of permanent hair dyes and bladder cancer risk” in 2001 concludeerde het Wetenschappelijk Comité voor cosmetische producten en voor consumenten bestemde niet-voedingsproducten („WCCNVP”), dat bij Besluit 2004/210/EG van de Commissie (2) door het Wetenschappelijk Comité voor consumentenproducten („WCC”) werd vervangen, dat de mogelijke risico’s tot bezorgdheid stemmen. Het beval de Commissie aan verdere maatregelen te treffen om het gebruik van haarkleurstoffen te reguleren.

(2)

Voorts beval het Wetenschappelijk Comité voor consumentenproducten een algemene veiligheidsbeoordelingsstrategie voor haarkleurmiddelen aan, met voorschriften voor het testen van stoffen die in haarkleurmiddelen worden gebruikt op mogelijke genotoxiciteit of mutageniteit.

(3)

Naar aanleiding van de adviezen die het WCC heeft uitgebracht, is de Commissie met de lidstaten en de belanghebbende partijen een algemene strategie overeengekomen voor de regulering van stoffen die in haarkleurmiddelen worden gebruikt, die inhoudt dat de industrie de dossiers met wetenschappelijke gegevens over haarkleurstoffen ter evaluatie aan het WCC moet voorleggen.

(4)

Stoffen waarvoor geen geactualiseerde veiligheidsdossiers worden voorgelegd aan de hand waarvan een passende risicobeoordeling kan worden uitgevoerd, moeten in bijlage II bij Richtlijn 76/768/EEG worden opgenomen.

(5)

Sommige haarkleurstoffen zijn reeds verboden, hetzij als gevolg van door het WCC uitgebrachte adviezen, hetzij wegens gebrek aan veiligheidsgegevens. De thans in beschouwing genomen stoffen zijn zorgvuldig geselecteerd om tezamen te worden gereguleerd, omdat zij zijn opgenomen in bijlage IV. Aangezien geen veiligheidsdossiers over deze stoffen voor het gebruik daarvan in haarkleurmiddelen binnen de overeengekomen termijnen bij het WCC voor een risicobeoordeling zijn ingediend, bestaat er geen bewijs dat deze stoffen, wanneer zij in haarkleurmiddelen worden gebruikt, als veilig voor de menselijke gezondheid kunnen worden beschouwd.

(6)

De stoffen zonder veiligheidsdossiers 1-hydroxy-2,4-diaminobenzeen (2,4-diaminofenol) en het dihydrochloridezout daarvan; 1,4-dihydroxybenzeen (hydrochinon); [4-[[4-anilino-1-naftyl][4-(dimethylamino)fenyl]methyleen]cyclohexa-2,5-dieen-1-ylideen]dimethylammoniumchloride (Basic Blue 26); dinatrium-3-[(2,4-dimethyl-5-sulfonatofenyl)azo]-4-hydroxynaftaleen-1-sulfonaat (Ponceau SX) en 4-[(4-aminofenyl)(4-iminocyclohexa-2,5-dieen-1-ylideen)methyl]-o-toluïdine en het hydrochloridezout daarvan (Basic Violet 14), die thans zijn opgenomen als kleurstoffen in bijlage IV en als haarkleurstoffen in bijlage III, deel 1 en deel 2, moeten uit bijlage III worden geschrapt en worden verboden voor gebruik in haarkleurmiddelen in bijlage II.

(7)

Richtlijn 76/768/EEG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(8)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor cosmetische producten,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlagen II en III bij Richtlijn 76/768/EEG worden overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn gewijzigd.

Artikel 2

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 14 februari 2009 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 14 augustus 2009.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 23 september 2008.

Voor de Commissie

Günter VERHEUGEN

Vicevoorzitter


(1)  PB L 262 van 27.9.1976, blz. 169.

(2)  PB L 66 van 4.3.2004, blz. 45.


BIJLAGE

Richtlijn 76/768/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1)

In bijlage II worden de onderstaande nummers 1329 tot 1369 toegevoegd:

Ref.-nr.

Chemische naam/INCI-naam

„1329

4-[(4-Aminofenyl)(4-iminocyclohexa-2,5-dieen-1-ylideen)methyl]-o-toluïdine (CAS 3248-93-9; EINECS 221-832-2) en hydrochloridezout daarvan (Basic Violet 14; CI 42510) (CAS 632-99-5; EINECS 211-189-6), indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

1330

4-(2,4-Dihydroxyfenylazo)benzeensulfonzuur (CAS 2050-34-2; EINECS 218-087-0) en natriumzout daarvan (Acid Orange 6; CI 14270) (CAS 547-57-9; EINECS 208-924-8), indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

1331

3-Hydroxy-4-(fenylazo)-2-naftoëzuur (CAS 27757-79-5; EINECS 248-638-0) en calciumzout daarvan (Pigment Red 64:1; CI 15800) (CAS 6371-76-2; EINECS 228 -899-7), indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

1332

Fluoresceïne; 2-(6-Hydroxy-3-oxo-(3H)-xantheen-9-yl)benzoëzuur (CAS 2321-07-5; EINECS 219-087-8) en dinatriumzout daarvan (Acid yellow 73 sodium salt; CI 45350) (CAS 518-47-8; EINECS 208-253-0), indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

1333

4′,5′-Dibroom-3′,6′-dihydrospiro[isobenzofuran-1(3H),9′-[9H]xantheen]-3-on; 4′,5′-dibroomfluoresceïne; (Solvent Red 72) (CAS 596-03-2; EINECS 209-876-0) en dinatriumzout daarvan (CI 45370) (CAS 4372-02-5; EINECS 224-468-2), indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

1334

2-(3,6-Dihydroxy-2,4,5,7-tetrabroomxantheen-9-yl)benzoëzuur; fluoresceïne, 2′,4′,5′,7′-tetrabroom-; (Solvent Red 43) (CAS 15086-94-9; EINECS 239-138-3), dinatriumzout daarvan (Acid Red 87; CI 45380) (CAS 17372-87-1; EINECS 241-409-6) en aluminiumzout daarvan (Pigment Red 90:1 Aluminium lake) (CAS 15876-39-8; EINECS 240-005-7), indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

1335

Xanthylium, 9-(2-carboxyfenyl)-3-(2-methylfenyl)amino)-6-((2-methyl-4-sulfofenyl)amino)-, inwendig zout (CAS 10213-95-3); en natriumzout daarvan (Acid Violet 9; CI 45190) (CAS 6252-76-2; EINECS 228-377-9), indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

1336

3′,5′-Dihydroxy-3′,6′-dijoodspiro[isobenzofuran-1(3H),9′-[9H]xantheen]-3-on; (Solvent Red 73) (CAS 38577-97-8; EINECS 254-010-7) en natriumzout daarvan (Acid Red 95; CI 45425) (CAS 33239-19-9; EINECS 251-419-2), indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

1337

2′,4′,5′,7′-Tetrajoodfluoresceïne (CAS 15905-32-5; EINECS 240-046-0), dinatriumzout daarvan (Acid Red 51; CI 45430) (CAS 16423-68-0; EINECS 240-474-8) en aluminiumzout daarvan (Pigment Red 172 Aluminium lake) (CAS 12227-78-0; EINECS 235-440-4), indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

1338

1-Hydroxy-2,4-diaminobenzeen (2,4-diaminofenol) (CAS 95-86-3; EINECS 202-459-4) en dihydrochloridezout daarvan (2,4-Diaminophenol HCl) (CAS 137-09-7; EINECS 205-279-4), indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

1339

1,4-Dihydroxybenzeen (Hydroquinone) (CAS 123-31-9; EINECS 204-617-8), indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

1340

[4-[[4-Anilino-1-naftyl][4-(dimethylamino)fenyl]methyleen]cyclohexa-2,5-dieen-1-ylideen]dimethylammoniumchloride (Basic Blue 26; CI 44045) (CAS 2580-56-5; EINECS 219-943-6), indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

1341

Dinatrium-3-[(2,4-dimethyl-5-sulfonatofenyl)azo]-4-hydroxynaftaleen-1-sulfonaat (Ponceau SX; CI 14700) (CAS 4548-53-2; EINECS 224-909-9), indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

1342

Trinatriumtris[5,6-dihydro-5-(hydroxyimino)-6-oxonaftaleen-2-sulfonato(2-)-N5,O6]ferraat(3-) (Acid Green 1; CI 10020) (CAS 19381-50-1; EINECS 243-010-2), indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

1343

4-(Fenylazo)resorcinol (Solvent Orange 1; CI 11920) (CAS 2051-85-6; EINECS 218-131-9) en zouten daarvan, indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

1344

4-[(4-Ethoxyfenyl)azo]naftol (Solvent Red 3; CI 12010) (CAS 6535-42-8; EINECS 229-439-8) en zouten daarvan, indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

1345

1-[(2-Chloor-4-nitrofenyl)azo]-2-naftol (Pigment Red 4; CI 12085) (CAS 2814-77-9; EINECS 220-562-2) en zouten daarvan, indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

1346

3-Hydroxy-N-(o-tolyl)-4-[(2,4,5-trichloorfenyl)azo]naftaleen-2-carboxamide (Pigment Red 112; CI 12370) (CAS 6535-46-2; EINECS 229-440-3) en zouten daarvan, indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

1347

N-(5-Chloor-2,4-dimethoxyfenyl)-4-[[5-[(diethylamino)sulfonyl]-2-methoxyfenyl]azo]-3-hydroxynaftaleen-2-carboxamide (Pigment Red 5; CI 12490) (CAS 6410-41-9; EINECS 229-107-2) en zouten daarvan, indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

1348

Dinatrium-4-[(5-chloor-4-methyl-2-sulfonatofenyl)azo]-3-hydroxy-2-naftoaat (Pigment Red 48; CI 15865) (CAS 3564-21-4; EINECS 222-642-2), indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

1349

Calcium-3-hydroxy-4-[(1-sulfonato-2-naftyl)azo]-2-naftoaat (Pigment Red 63:1; CI 15880) (CAS 6417-83-0; EINECS 229-142-3), indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

1350

Trinatrium-3-hydroxy-4-(4′-sulfonatonaftylazo)naftaleen-2,7-disulfonaat (Acid Red 27; CI 16185) (CAS 915-67-3; EINECS 213-022-2), indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

1351

2,2′-[(3,3′-Dichloor[1,1′-bifenyl]-4,4′-diyl)bis(azo)]bis[N-(2,4-dimethylfenyl)-3-oxobutyramide] (Pigment Yellow 13; CI 21100) (CAS 5102-83-0; EINECS 225-822-9), indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

1352

2,2′-[Cyclohexylideenbis[(2-methyl-4,1-fenyleen)azo]]bis[4-cyclohexylfenol] (Solvent Yellow 29; CI 21230) (CAS 6706-82-7; EINECS 229-754-0), indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

1353

1-((4-Fenylazo)fenylazo)-2-naftol (Solvent Red 23; CI 26100) (CAS 85-86-9; EINECS 201-638-4), indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

1354

Tetranatrium-6-amino-4-hydroxy-3-[[7-sulfonato-4-[(4-sulfonatofenyl)azo]-1-naftyl]azo]naftaleen-2,7-disulfonaat (Food Black 2; CI 27755) (CAS 2118-39-0; EINECS 218-326-9), indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

1355

Ethaanaminium, N-(4-((4-(diethylamino)fenyl)(2,4-disulfofenyl)methyleen)-2,5-cyclohexadieen-1-ylideen)-N-ethyl-, hydroxide, inwendig zout, natriumzout (Acid Blue 1; CI 42045) (CAS 129-17-9; EINECS 204-934-1), indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

1356

Ethaanaminium, N-(4-((4-(diethylamino)fenyl)(5-hydroxy-2,4-disulfofenyl)methyleen)-2,5-cyclohexadieen-1-ylideen)-N-ethyl-, hydroxide, inwendig zout, natriumzout (2:1) (Acid Blue 3; CI 42051) (CAS 3536-49-0; EINECS 222-573-8), indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

1357

Benzeenmethaanaminium, N-ethyl-N-(4-((4-(ethyl((3-sulfofenyl)methyl)amino)fenyl)(4-hydroxy-2-sulfofenyl)methyleen)-2,5-cyclohexadieen-1-ylideen)-3-sulfo-, hydroxide, inwendig zout, dinatriumzout (Fast Green FCF; CI 42053) (CAS 2353-45-9; EINECS 219-091-5), indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

1358

1,3-Isobenzofurandion, reactieproducten met methylchinoline en chinoline (Solvent Yellow 33; CI 47000) (CAS 8003-22-3; EINECS 232-318-2), indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

1359

Nigrosine (CI 50420) (CAS 8005-03-6), indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

1360

8,18-Dichloor-5,15-diethyl-5,15-dihydrodiindool[3,2-b:3′,2′-m]trifenodioxazine (Pigment Violet 23; CI 51319) (CAS 6358-30-1; EINECS 228-767-9), indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

1361

1,2-Dihydroxyantrachinon (Pigment Red 83; CI 58000) (CAS 72-48-0; EINECS 200-782-5), indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

1362

Trinatrium-8-hydroxypyreen-1,3,6-trisulfonaat (Solvent Green 7; CI 59040) (CAS 6358-69-6; EINECS 228-783-6), indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

1363

1-Hydroxy-4-(p-toluïdine)antrachinon (Solvent Violet 13; CI 60725) (CAS 81-48-1; EINECS 201-353-5), indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

1364

1,4-bis(p-Tolylamino)antrachinon (Solvent Green 3; CI 61565) (CAS 128-80-3; EINECS 204-909-5), indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

1365

6-Chloor-2-(6-chloor-4-methyl-3-oxobenzo[b]thieen-2(3H)-ylideen)-4-methylbenzo[b]thiofeen-3(2H)-on (VAT Red 1; CI 73360) (CAS 2379-74-0; EINECS 219-163-6), indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

1366

5,12-Dihydrochino[2,3-b]acridine-7,14-dion (Pigment Violet 19; CI 73900) (CAS 1047-16-1; EINECS 213-879-2), indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

1367

(29H,31H-Ftalocyaninato(2-)-N29,N30,N31,N32)koper (Pigment Blue 15; CI 74160) (CAS 147-14-8; EINECS 205-685-1), indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

1368

Dinatrium-[29H,31H-ftalocyaninedisulfonato(4-)-N29,N30,N31,N32]cupraat(2-) (Direct Blue 86; CI 74180) (CAS 1330-38-7; EINECS 215-537-8), indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

1369

Polychloorkoperftalocyanine (Pigment Green 7; CI 74260) (CAS 1328-53-6; EINECS 215-524-7), indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen”

2)

Bijlage III wordt als volgt gewijzigd:

a)

in het eerste deel wordt rangnummer 10 geschrapt;

b)

in het eerste deel, kolom c van rangnummer 14, wordt punt a) geschrapt;

c)

in het tweede deel worden de rangnummers 57, 59 en 60 geschrapt.


24.9.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/s3


BERICHT AAN DE LEZERS

De instellingen hebben besloten in hun teksten niet langer te verwijzen naar de laatste wijziging van de aangehaalde besluiten.

Tenzij anders vermeld, zijn de besluiten waarnaar in de hierin gepubliceerde teksten wordt verwezen, de besluiten zoals die momenteel van kracht zijn.