ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 248

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

50e jaargang
22 september 2007


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad van 18 september 2007 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauwbestanden in de Oostzee en de visserijtakken die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 779/97

1

 

*

Verordening (EG) nr. 1099/2007 van de Raad van 18 september 2007 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 601/2004 tot vaststelling van bepaalde controlemaatregelen voor de visserij in het verdragsgebied van het Verdrag inzake de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren

11

 

*

Verordening (EG) nr. 1100/2007 van de Raad van 18 september 2007 tot vaststelling van maatregelen voor het herstel van het bestand van Europese aal

17

 

 

Verordening (EG) nr. 1101/2007 van de Commissie van 21 september 2007 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

24

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EG, Euratom) nr. 723/2004 van de Raad van 22 maart 2004 tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen (PB L 124 van 27.4.2004)

26

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

22.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 248/1


VERORDENING (EG) Nr. 1098/2007 VAN DE RAAD

van 18 september 2007

tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauwbestanden in de Oostzee en de visserijtakken die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 779/97

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Blijkens recent wetenschappelijk advies van de Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee (ICES) is het kabeljauwbestand in de ICES-deelsectoren 25 tot en met 32 van de Oostzee afgenomen tot niveaus waarop het lijdt onder een verminderde voortplantingscapaciteit, en wordt dit bestand op niet-duurzame wijze bevist.

(2)

Blijkens recent wetenschappelijk advies van de ICES wordt het kabeljauwbestand in de ICES-deelsectoren 22, 23 en 24 van de Oostzee overgeëxploiteerd en heeft het niveaus bereikt waarop het een risico op een verminderde voortplantingscapaciteit loopt.

(3)

Er moeten maatregelen worden genomen om te komen tot een meerjarenplan voor het beheer van de visserij op de kabeljauwbestanden in de Oostzee.

(4)

Het plan heeft tot doel ervoor te zorgen dat de kabeljauwbestanden in de Oostzee kunnen worden geëxploiteerd onder duurzame omstandigheden op economisch, milieu- en sociaal gebied.

(5)

Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (2) vergt onder meer dat de Gemeenschap, om dat doel te bereiken, de voorzorgsaanpak toepast bij het nemen van maatregelen om de betrokken kabeljauwbestanden te beschermen en in stand te houden, om voor een duurzame exploitatie van die bestanden te zorgen en om het effect van de visserij op de mariene ecosystemen zo gering mogelijk te houden. De Gemeenschap dient te streven naar een geleidelijke tenuitvoerlegging van een op het ecosysteem gebaseerde aanpak van het visserijbeheer en bij te dragen tot doelmatige visserijactiviteiten binnen een economisch levensvatbare en concurrerende visserijsector, daarbij zorgend voor een redelijke levensstandaard voor degenen die van de kabeljauwvisserij op de Oostzee afhankelijk zijn, en rekening houdend met de belangen van de consumenten.

(6)

Om het doel te verwezenlijken moet het oostelijke bestand zich kunnen herstellen tot het zich binnen biologisch veilige grenzen bevindt, en moeten voor beide bestanden niveaus worden gewaarborgd waarop hun volledige voortplantingscapaciteit behouden blijft en de hoogste fysieke opbrengsten op lange termijn kunnen worden verkregen.

(7)

Dit kan worden bereikt door een passende methode in te voeren om de visserijinspanning bij de op kabeljauw vissende visserijtakken geleidelijk te verlagen tot niveaus die in overeenstemming zijn met het doel, en door de totaal toegestane vangsten (TAC’s) voor de kabeljauwbestanden vast te stellen op niveaus die in overeenstemming zijn met de visserijinspanning.

(8)

Aangezien de vangsten van kabeljauw bij de haring- en de sprotvisserij en bij de zalmvisserij met kieuw- en warnetten zeer beperkt zijn, hoeft de geleidelijke verlaging van de visserijinspanning niet te gelden voor die visserijtakken.

(9)

Om stabiliteit bij de vangstmogelijkheden te waarborgen dient de verandering van de TAC’s ten opzichte van het voorgaande jaar te worden beperkt.

(10)

Een passend instrument voor de beheersing van de visserijinspanning is regulering van de duur van de perioden waarin de kabeljauwvisserij is toegestaan. De lidstaten kunnen gemeenschappelijke dagen vaststellen waarop het alle vaartuigen die hun vlag voeren is toegestaan zich niet in de haven te bevinden.

(11)

Om ervoor te zorgen dat de bij de onderhavige verordening vastgestelde maatregelen worden nageleefd, zijn controlemaatregelen nodig ter aanvulling of in afwijking van die welke zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1627/94 van de Raad van 27 juni 1994 tot vaststelling van algemene bepalingen inzake speciale visdocumenten (3), Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (4) en Verordening (EEG) nr. 2807/83 van de Commissie van 22 september 1983 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de registratie van gegevens over de visvangst van de lidstaten (5).

(12)

In de eerste drie jaar van de toepassing geldt het meerjarenplan als een herstelplan in de zin van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2371/2002.

(13)

De deelsectoren 27 en 28 kunnen uitgesloten worden van de bepalingen voor het beheer van de visserijinspanning op grond van de geringe vangsten in die deelsectoren.

(14)

Het meerjarenplan van deze verordening vervangt de bestaande regelingen inzake het beheer van de visserijinspanning in de Oostzee. Derhalve dient Verordening (EG) nr. 779/97 van de Raad van 24 april 1997 tot instelling van een regeling voor het beheer van de visserijinspanning in de Oostzee (6) te worden ingetrokken,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening wordt een meerjarenplan vastgesteld voor de volgende kabeljauwbestanden (hierna „de betrokken kabeljauwbestanden” genoemd) en de visserijtakken die deze bestanden exploiteren:

a)

kabeljauw die verblijft in gebied A;

b)

kabeljauw die verblijft in de gebieden B en C.

Artikel 2

Toepassingsgebied

Deze verordening geldt voor de communautaire vissersvaartuigen met een lengte over alles van acht meter of meer die in de Oostzee vissen, en voor de lidstaten die aan de Oostzee liggen (hierna „de betrokken lidstaten” genoemd). Artikel 9 geldt evenwel voor vaartuigen met een lengte over alles van minder dan acht meter die in de Oostzee vissen.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van de onderhavige verordening gelden de volgende definities naast die welke zijn vastgesteld bij artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 en bij artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad van 21 december 2005 betreffende de instandhouding door middel van technische maatregelen van de visbestanden in de Oostzee, de Belten en de Sont (7):

a)

„de sectoren en deelsectoren van de Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee (ICES)”: de bij Verordening (EEG) nr. 3880/91 van de Raad van 17 december 1991 inzake de verstrekking van statistieken van de nominale vangsten van lidstaten die in het noordwestelijke gedeelte van de Atlantische Oceaan vissen (8) begrensde sectoren en deelsectoren;

b)

„Oostzee”: de ICES-sectoren III b, III c en III d;

c)

„totaal toegestane vangsten (TAC’s)”: de hoeveelheid die per bestand per jaar mag worden gevangen;

d)

„VMS”: een satellietvolgsysteem in de zin van Verordening (EG) nr. 2244/2003 van de Commissie van 18 december tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen inzake satellietvolgsystemen (VMS) (9), voor vaartuigen van elke lengte;

e)

„gebied A”: de deelsectoren 22 tot en met 24,

„gebied B”: de deelsectoren 25 tot en met 28,

„gebied C”: de deelsectoren 29 tot en met 32;

f)

„het aantal buitengaats doorgebrachte dagen”: elke ononderbroken periode van 24 uur of gedeelte van de periode waarin het vaartuig zich niet in de haven bevindt.

HOOFDSTUK II

DOEL EN STREEFWAARDEN

Artikel 4

Doel en streefwaarden

Het plan waarborgt de duurzame exploitatie van de betrokken kabeljauwbestanden door de visserijsterftecoëfficiënten geleidelijk te verlagen tot en te handhaven op niveaus die niet lager zijn dan:

a)

0,6 bij de leeftijden van drie tot en met zes jaar voor het kabeljauwbestand in gebied A, en

b)

0,3 bij de leeftijden van vier tot en met zeven jaar voor het kabeljauwbestand in de gebieden B en C.

HOOFDSTUK III

TOTAAL TOEGESTANE VANGSTEN

Artikel 5

Vaststelling van de TAC’s

1.   Elk jaar neemt de Raad op basis van een voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit over de TAC’s voor de betrokken kabeljauwbestanden voor het volgende jaar.

2.   De TAC’s voor de betrokken kabeljauwbestanden worden vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 6 en 7.

Artikel 6

Procedure voor de vaststelling van de TAC’s voor de betrokken kabeljauwbestanden

1.   De Raad stelt de TAC voor de betrokken kabeljauwbestanden vast die, volgens een wetenschappelijke evaluatie die is uitgevoerd door het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV), de hoogste is van de volgende twee hoeveelheden:

a)

de TAC die in het jaar van toepassing ervan zou resulteren in een verlaging met 10 % van de visserijsterftecoëfficiënt vergeleken met de voor het voorgaande jaar geschatte visserijsterftecoëffciënt;

b)

de TAC die zou resulteren in het in artikel 4 bepaalde niveau van de visserijsterftecoëfficiënt.

2.   Wanneer de toepassing van lid 1 zou resulteren in een TAC die meer dan 15 % groter is dan de TAC van het voorgaande jaar, stelt de Raad een TAC vast die 15 % groter is dan de TAC van dat jaar.

3.   Wanneer de toepassing van lid 1 zou resulteren in een TAC die meer dan 15 % kleiner is dan de TAC van het voorgaande jaar, stelt de Raad een TAC vast die 15 % kleiner is dan de TAC van dat jaar.

4.   Lid 3 geldt niet in het geval dat uit een door het WTECV uitgevoerde wetenschappelijke evaluatie blijkt dat de visserijsterftecoëfficiënt in het jaar van toepassing van de TAC hoger zal zijn dan een waarde van 1 per jaar bij de leeftijden van drie tot en met zes jaar voor het kabeljauwbestand in gebied A of dan een waarde van 0,6 per jaar bij de leeftijden van vier tot en met zeven jaar voor het kabeljauwbestand in de gebieden B en C.

Artikel 7

Afwijking

In afwijking van artikel 6 kan de Raad, indien hij dat passend acht, een TAC vaststellen die kleiner is dan de TAC die voortvloeit uit de toepassing van artikel 6.

HOOFDSTUK IV

BEPERKING VAN DE VISSERIJINSPANNING

Artikel 8

Procedure voor de vaststelling van de perioden waarin mag worden gevist met bepaalde soorten vistuig

1.   De visserij door vissersvaartuigen met trawlnetten, Deense zegens of soortgelijk vistuig met een maaswijdte van 90 mm of meer, met kieuwnetten, warnetten of schakelnetten met een maaswijdte van 90 mm of meer, met geankerde beugen, of beuglijnen, met uitzondering van vrije beuglijnen of met handlijnen of de peur is verboden:

a)

van 1 tot en met 30 april in gebied A, en

b)

van 1 juli tot en met 31 augustus in gebied B.

2.   Vaartuigen die vissen met vrije beuglijnen mogen geen kabeljauw aan boord houden.

3.   Elk jaar neemt de Raad volgens de in de leden 4 en 5 vastgestelde regels met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit over het maximumaantal buitengaats doorgebrachte dagen buiten de in lid 1 vermelde perioden in het volgende jaar tijdens welke de visserij met het in lid 1 genoemde vistuig is toegestaan.

4.   Wanneer de visserijsterftecoëfficiënt voor één van de betrokken kabeljauwbestanden door het WTECV is geschat op ten minste 10 % boven de in artikel 4 bepaalde minimale visserijsterftecoëfficiënt, wordt het totale aantal dagen waarop de visserij met het in lid 1 genoemde vistuig is toegestaan, met 10 % verlaagd ten opzichte van het totale aantal dagen waarop die visserij in het lopende jaar is toegestaan.

5.   Wanneer de visserijsterftecoëfficiënt voor één van de betrokken kabeljauwbestanden door het WTECV is geschat op minder dan 10 % boven de in artikel 4 bepaalde minimale visserijsterftecoëfficiënt, is het totale aantal dagen waarop de visserij met het in lid 1 genoemde vistuig is toegestaan, gelijk aan het totale aantal dagen waarop die visserij in het lopende jaar is toegestaan, vermenigvuldigd met het resultaat van de deling van de in artikel 4 bepaalde minimale visserijsterftecoëfficiënt door de door het WTECV geschatte visserijsterftecoëfficiënt.

6.   In afwijking van lid 1 mogen vissersvaartuigen met een lengte over alles van minder dan 12 m tijdens de in lid 1 bedoelde gesloten perioden tot maximum vijf dagen per maand, verdeeld in blokken van ten minste twee opeenvolgende dagen, gebruiken van het maximumaantal buitengaats doorgebrachte dagen dat resulteert uit de toepassing van de leden 3 tot en met 5. Tijdens deze dagen mogen vissersvaartuigen alleen hun netten uitwerpen en vis lossen van maandag 6.00 uur tot vrijdag 18.00 uur in dezelfde week.

Artikel 16 geldt voor de in de eerste alinea bedoelde vissersvaartuigen die niet over een speciaal visdocument voor de kabeljauwvisserij beschikken.

7.   Op verzoek van de Commissie of een lidstaat zetten de lidstaten een beschrijving van de ter naleving van de leden 3, 4 en 5 toegepaste regeling op hun website of bezorgen zij die aan de Commissie en aan alle andere lidstaten.

Artikel 9

Gebieden waar beperkingen voor de visserij gelden

1.   Alle visserij is van 1 mei tot en met 31 oktober verboden binnen de gebieden die worden ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

a)

Gebied 1:

55° 45′ NB, 15° 30′ OL

55° 45′ NB, 16° 30′ OL

55° 00′ NB, 16° 30′ OL

55° 00′ NB, 16° 00′ OL

55° 15′ NB, 16° 00′ OL

55° 15′ NB, 15° 30′ OL

55° 45′ NB, 15° 30′ OL

b)

Gebied 2:

55° 00′ NB, 19° 14′ OL

54° 48′ NB, 19° 20′ OL

54° 45′ NB, 19° 19′ OL

54° 45′ NB, 18° 55′ OL

55° 00′ NB, 19° 14′ OL

c)

Gebied 3:

56° 13′ NB, 18° 27′ OL

56° 13′ NB, 19° 31′ OL

55° 59′ NB, 19° 13′ OL

56° 03′ NB, 19° 06′ OL

56° 00′ NB, 18° 51′ OL

55° 47′ NB, 18° 57′ OL

55° 30′ NB, 18° 34′ OL

56° 13′ NB, 18° 27′ OL.

2.   In afwijking van lid 1 is de visserij met kieuwnetten, warnetten en schakelnetten met een maaswijdte van 157 mm of meer of met vrije beuglijnen toegestaan. Er mag geen ander vistuig aan boord worden gehouden.

3.   Bij de visserij met één van de in lid 2 genoemde soorten vistuig mag geen kabeljauw aan boord worden gehouden.

HOOFDSTUK V

CONTROLE, INSPECTIE EN TOEZICHT

Artikel 10

Speciaal visdocument voor de kabeljauwvisserij in de Oostzee

1.   In afwijking van artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1627/94 moeten alle communautaire vaartuigen met een lengte over alles van 8 m of meer die in de Oostzee vistuig voor de kabeljauwvisserij aan boord hebben of gebruiken in overeenstemming met artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2187/2005, beschikken over een speciaal visdocument voor de kabeljauwvisserij in de Oostzee.

2.   De lidstaten mogen het in lid 1 bedoelde speciaal visdocument voor de kabeljauwvisserij slechts afgeven aan communautaire vaartuigen die in 2005 over een speciaal visdocument voor de kabeljauwvisserij in de Oostzee beschikten overeenkomstig punt 6.2.1 van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 27/2005 van de Raad van 22 december 2004 tot vaststelling, voor 2005, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften (10). Een lidstaat mag evenwel een speciaal visdocument voor de kabeljauwvisserij afgeven aan een communautair vaartuig dat de vlag van die lidstaat voert en in 2005 niet over een speciaal visdocument beschikte, indien hij zich ervan vergewist dat voor ten minste een gelijkwaardig vermogen, gemeten in kilowatt (kW), visserij in de Oostzee met in lid 1 van het onderhavige artikel bedoeld vistuig onmogelijk is gemaakt.

3.   Elke betrokken lidstaat stelt een lijst op van de vaartuigen die over een speciaal visdocument voor de kabeljauwvisserij in de Oostzee beschikken, houdt deze lijst bij en maakt haar toegankelijk via zijn officiële website.

4.   De kapitein van een vissersvaartuig waaraan een lidstaat een speciaal visdocument voor de kabeljauwvisserij in de Oostzee heeft afgegeven, of diens gemachtigde vertegenwoordiger bewaart een kopie van dat visdocument aan boord van het vissersvaartuig.

Artikel 11

Logboeken

1.   In afwijking van artikel 6, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 2847/93 houden de kapiteins van alle communautaire vaartuigen met een lengte over alles van 8 m of meer overeenkomstig artikel 6 van die verordening een logboek van hun activiteiten bij.

In afwijking van de eerste alinea houden schepen met een lengte over alles van tussen 8 en 10 m die kabeljauw uit gebied C aan boord hebben een logboek bij dat voldoet aan de voorschriften in punt 2 van bijlage IV bij Verordening (EEG) nr. 2807/83.

2.   Voor vaartuigen die zijn voorzien van VMS-volgapparatuur, gaan de lidstaten aan de hand van de VMS-gegevens na of de in het visserijcontrolecentrum (VCC) ontvangen gegevens in overeenstemming zijn met de in het logboek vermelde activiteiten. Deze kruiscontroles worden in een voor computers leesbare vorm bewaard gedurende een periode van drie jaar.

3.   Elke lidstaat zorgt ervoor dat de contactgegevens voor de indiening van de logboeken, de aanvoeraangiften en de in artikel 17 bedoelde voorafgaande kennisgevingen zijn bijgewerkt, en maakt deze gegevens via zijn officiële website toegankelijk.

Artikel 12

Elektronische vastlegging en verzending van de vangstgegevens

In afwijking van artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 2807/83 kunnen de lidstaten de kapitein van een vaartuig dat met VMS is uitgerust, toestaan de in het logboek op te nemen informatie met elektronische middelen te verstrekken. De informatie wordt dagelijks overgemaakt aan het VCC van de vlaggenlidstaat nadat de visserijactiviteiten van die kalenderdag zijn beëindigd. De logboekinformatie wordt verstrekt op verzoek van het VCC van de kuststaat aan vaartuigen die zich in de wateren van de kuststaat bevinden, en desgevraagd in het kader van een inspectie.

Artikel 13

Vastlegging van gegevens over de visserijinspanning

1.   In afwijking van artikel 19 ter van Verordening (EEG) nr. 2847/93 zendt de kapitein van een communautair vaartuig dat vistuig als bedoeld in artikel 8, lid 1, van deze verordening aan boord heeft bij het verlaten of binnenvaren van een haven, of bij het binnenvaren of verlaten van de Oostzee, het VCC van de vlaggenlidstaat een visserijinspanningsrapport met de volgende informatie toe.

a)

Bij het verlaten van de haven of bij het binnenvaren van de Oostzee:

i)

de naam van het vaartuig, het externe identificatiemerkteken en het radio-oproepsignaal;

ii)

datum en tijdstip van vertrek uit de haven of binnenkomst in de Oostzee (plaatselijke tijd);

iii)

het gebied waar het vaartuig zal vissen als omschreven in artikel 3, onder e).

b)

Bij het binnenvaren van de haven of het verlaten van de Oostzee:

i)

de naam van het vaartuig, het externe identificatiemerkteken en het radio-oproepsignaal;

ii)

datum en tijdstip van binnenkomst in de haven of vertrek uit de Oostzee (plaatselijke tijd).

2.   De punten a), i) en ii), en b), i) en ii), van lid 1, gelden niet voor de vaartuigen die zijn voorzien van VMS-volgapparatuur.

3.   De VCC van de vlaggenlidstaat slaat het visserijinspanningsrapport op in de geautomatiseerde gegevensbank.

4.   Desgevraagd verstrekt de vlaggenlidstaat de in lid 1 bedoelde informatie aan de kustlidstaat.

Artikel 14

Toezicht en controle op de visserijinspanning

De bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat oefenen toezicht en controle uit op de naleving van:

a)

de beperkingen van de visserijinspanning waarin artikel 8 voorziet;

b)

de beperkingen voor de visserij waarin artikel 9 voorziet.

Artikel 15

Tolerantiemarge in het logboek

In afwijking van artikel 5, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2807/83 bedraagt de tolerantiemarge die mag worden toegepast bij de raming van de in kg uitgedrukte hoeveelheden aan boord gehouden vis waarvoor een TAC is vastgesteld, 10 % van het cijfer in het logboek, doch voor kabeljauw 8 %.

Voor in gebieden A en B verrichte vangsten die ongesorteerd worden aangeland, bedraagt de tolerantiemarge die bij de raming van de hoeveelheden mag worden toegepast, 10 % van de totale hoeveelheid die aan boord wordt gehouden.

Artikel 16

Binnenvaren of verlaten van specifieke gebieden

1.   Een vissersvaartuig dat over een speciaal visdocument voor kabeljauw beschikt, mag tijdens één visreis alleen in gebied A, gebied B of gebied C vissen.

2.   Een vissersvaartuig mag alleen in gebied A, gebied B of gebied C beginnen te vissen als het geen kabeljauw aan boord heeft.

Indien het vissersvaartuig zonder de vis aan land te brengen een haven aandoet binnen het gebied waar het gevist heeft, mag het de visserijactiviteiten in dat gebied hervatten met kabeljauw aan boord.

3.   Wanneer een vissersvaartuig gebied A, gebied B of gebied C met kabeljauw aan boord verlaat:

a)

vaart het rechtstreeks naar een haven buiten het gebied waar het heeft gevist, en brengt het daar de vis aan land;

b)

wanneer een vaartuig het gebied verlaat waar het heeft gevist, moeten de netten overeenkomstig de onderstaande bepalingen zijn opgeborgen zodat zij niet onmiddellijk kunnen worden gebruikt:

i)

de netten, de gewichten en soortgelijk tuig moeten zijn losgemaakt van hun visborden en van hun trek- of sleepkabels en -touwen,

ii)

netten die zich op of boven het dek bevinden, moeten stevig zijn vastgemaakt aan enig deel van de bovenbouw.

4.   In afwijking van de leden 1, 2 en 3 mag een vissersvaartuig in 2008 tijdens één visreis in gebied A en gebied B vissen en mag het alleen beginnen te vissen in een van beide gebieden wanneer het minder dan 150 kg kabeljauw aan boord heeft. De lidstaten nemen specifieke maatregelen om te zorgen voor effectieve controle. De lidstaten doen uiterlijk op 31 januari 2008 aan de Commissie verslag van deze maatregelen.

Artikel 17

Voorafgaande kennisgeving

1.   De kapitein van een communautair vaartuig dat met meer dan 300 kg kabeljauw, uitgedrukt in levend gewicht, aan boord gebied A, gebied B of gebied C verlaat, stelt de bevoegde autoriteiten van de kuststaat waar het de vis aan land wil brengen ten minste één uur vóór het verlaten van het gebied in kennis van:

a)

het tijdstip waarop het gebied zal worden verlaten, en de positie waarop het vaartuig zich dan zal bevinden,

b)

de in levend gewicht uitgedrukte hoeveelheden kabeljauw en het totaalgewicht van de andere soorten van de aan boord gehouden vangsten,

c)

de aanvoerplaats,

d)

de vermoedelijke tijd van aankomst op de aanvoerplaats.

De kuststaat stelt de vlaggenlidstaat in kennis van de aanvoer.

2.   Wanneer een communautair vissersvaartuig van plan is om met meer dan 300 kg kabeljauw, uitgedrukt in levend gewicht, aan boord een haven binnen te varen in het gebied waar het gevist heeft, verstrekt de kapitein van het vaartuig aan de bevoegde autoriteiten van de kuststaat, en verstrekt de kuststaat de vlaggenlidstaat, ten minste één uur voor het binnenvaren van de haven de in lid 1, onder b), c) en d), bedoelde informatie.

3.   Vaartuigen die onder artikel 12 vallen, hoeven de in lid 1, onder a) en b), bedoelde informatie niet te verstrekken.

4.   Lid 1, onder a), geldt niet voor vaartuigen met VMS-apparatuur.

5.   De in de leden 1 en 2 bedoelde informatie kan ook verstrekt worden door een vertegenwoordiger van de kapitein van het communautaire vissersvaartuig.

Artikel 18

Aangewezen havens

1.   Wanneer een vaartuig meer dan 750 kg kabeljauw, uitgedrukt in levend gewicht, aan boord heeft, mag de kabeljauw uitsluitend in aangewezen havens worden aangeland.

2.   Elke lidstaat kan de havens aanwijzen waar hoeveelheden kabeljauw uit de Oostzee van meer dan 750 kg, uitgedrukt in levend gewicht, moeten worden aangeland.

3.   Uiterlijk op 10 oktober 2007 moet elke lidstaat die een lijst van aangewezen havens heeft opgesteld, een lijst van aangewezen havens bijgewerkt houden en via zijn officiële website toegankelijk maken.

Artikel 19

Weging van kabeljauw bij de eerste aanlanding ervan

De kapitein van een vissersvaartuig zorgt ervoor dat alle kabeljauw die in de Oostzee gevangen en in een communautaire haven aangeland is, vóór de verkoop of alvorens vanuit de aanvoerhaven naar elders te worden vervoerd, gewogen wordt. De daarvoor gebruikte weegschalen zijn door de bevoegde nationale autoriteiten goedgekeurd. De uitkomst van de weging wordt gebruikt voor de in artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 2847/93 bedoelde verklaring.

Artikel 20

IJkpunten voor de inspectie

Elke aan de Oostzee gelegen lidstaat stelt specifieke ijkpunten voor de inspectie vast. Deze ijkpunten worden periodiek herzien nadat de behaalde resultaten zijn geanalyseerd. De ijkpunten voor de inspectie worden geleidelijk verder ontwikkeld totdat de in bijlage I omschreven streefijkpunten worden bereikt.

Artikel 21

Verbod op doorvoer en overlading

1.   Doorvoer in voor de kabeljauwvisserij gesloten gebieden is verboden tenzij het vistuig dat zich aan boord bevindt overeenkomstig artikel 16, lid 3, onder b), stevig vastgemaakt en opgeborgen is.

2.   Kabeljauw mag niet worden overgeladen.

Artikel 22

Vervoer van kabeljauw uit de Oostzee

In afwijking van artikel 8, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2847/93 vult de kapitein van een vissersvaartuig met een lengte over alles van 8 m of meer een aanvoeraangifte in wanneer vis naar een andere plaats dan de plaats van aanlanding wordt vervoerd.

In afwijking van artikel 13, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 2847/93 vergezelt de aanvoeraangifte de in artikel 13, lid 1, van die verordening bedoelde vervoerdocumenten aangaande de vervoerde hoeveelheden. De in artikel 13, lid 4, onder b), van die verordening bedoelde uitzondering is niet van toepassing.

Artikel 23

Gezamenlijke bewaking en uitwisseling van inspecteurs

De betrokken lidstaten ondernemen gezamenlijke inspectie- en bewakingsactiviteiten.

Artikel 24

Nationale actieprogramma’s op controlegebied

1.   De aan de Oostzee gelegen lidstaten stellen in overeenstemming met bijlage II nationale actieprogramma’s op controlegebied voor de Oostzee vast.

2.   De aan de Oostzee gelegen lidstaten stellen in overeenstemming met bijlage I specifieke ijkpunten voor de inspectie vast. Deze ijkpunten worden periodiek herzien nadat de behaalde resultaten zijn geanalyseerd. De ijkpunten voor de inspectie worden geleidelijk verder ontwikkeld totdat de in bijlage I omschreven streefijkpunten worden bereikt.

3.   Jaarlijks maken de aan de Oostzee gelegen lidstaten vóór 31 januari hun nationale actieprogramma’s op controlegebied zoals bedoeld in lid 1 samen met een uitvoeringsschema via hun officiële website toegankelijk voor de Commissie en de andere aan de Oostzee gelegen lidstaten.

4.   Ten minste eenmaal per jaar belegt de Commissie een vergadering van het Comité voor de visserij en de aquacultuur om de naleving en de resultaten van de nationale actieprogramma’s op controlegebied voor de kabeljauwbestanden in de Oostzee te evalueren.

Artikel 25

Specifiek toezichtsprogramma

In afwijking van artikel 34 quater, lid 1, vijfde alinea, van Verordening (EEG) nr. 2847/93 kan de looptijd van het specifieke controle- en inspectieprogramma voor de betrokken kabeljauwbestanden langer zijn dan drie jaar.

HOOFDSTUK VI

VERVOLGACTIES

Artikel 26

Evaluatie van het plan

1.   In het derde jaar van toepassing van deze verordening en in elk van de daaropvolgende jaren evalueert de Commissie op basis van adviezen van het WTECV en van de Regionale Adviesraad (RAR) voor de Oostzee het effect van de beheersmaatregelen op de betrokken visbestanden en op de visserijtakken die deze bestanden exploiteren.

2.   In het derde jaar van toepassing van deze verordening en vervolgens om de drie jaar zolang deze verordening van toepassing is, wint de Commissie een wetenschappelijk advies van het WTECV in over het tempo van de voortgang in de richting van de in artikel 4 bepaalde streefwaarden. Indien uit het advies blijkt dat het niet waarschijnlijk is dat de streefwaarden worden gehaald, neemt de Raad op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit over de aanvullende en/of alternatieve maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de doelstellingen worden verwezenlijkt.

Artikel 27

Herziening van de minimale visserijsterftecoëfficiënten

Indien de Commissie op basis van een advies van het WTECV constateert dat de in artikel 4 bepaalde minimale visserijsterftecoëfficiënten niet in overeenstemming zijn met de doelstellingen van het beheersplan, neemt de Raad op basis van een voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit over herziene minimale visserijsterftecoëfficiënten die in overeenstemming zijn met het beoogde doel.

Artikel 28

Europees Visserijfonds

In de eerste drie jaar van de toepassing geldt het meerjarenplan als een herstelplan in de zin van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2371/2002, en voor de toepassing van artikel 21, onder a), i), van Verordening (EG) nr. 1198/2006.

Artikel 29

Deelsectoren 27 en 28

1.   De lidstaten die in gebied B vissen dienen uiterlijk op 31 oktober van ieder jaar bij de Commissie een verslag in van alle vangsten, bijvangsten en overboordzettingen van kabeljauw in dat gebied gedurende de voorgaande twaalf maanden, per deelsector en per categorie vistuig als omschreven in artikel 8, lid 1.

2.   De Commissie neemt ieder jaar uiterlijk op 15 december overeenkomstig de procedure van artikel 30, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 en op basis van het in lid 1 bedoelde verslag van de lidstaten en het advies van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij een besluit over de uitsluiting van de ICES-deelsectoren 27 en/of 28.2 van de in artikel 8, lid 1, onder b), en leden 3, 4 en 5, en artikel 13 bedoelde beperkingen indien er aanwijzingen zijn dat de kabeljauwvangst in deze ICES-deelsectoren minder bedraagt dan 3 % van de totale kabeljauwvangst in gebied B.

3.   De uitsluiting van ICES-deelsector 27 en/of deelsector 28.2 geldt van 1 januari tot 31 december van het daaropvolgende jaar.

4.   Artikel 8, lid 1, onder b), en leden 3, 4 en 5, zijn niet van toepassing op ICES-deelsector 28.1. Indien er evenwel aanwijzingen zijn dat de kabeljauwvangst meer bedraagt dan 1,5 % van de totale kabeljauwvangst in gebied B, zijn artikel 8, lid 1, onder b), en leden 3, 4 en 5 van toepassing en gelden de leden 1, 2 en 3 van dit artikel.

HOOFDSTUK VII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 30

Intrekkingen

1.   Verordening (EG) nr. 779/97 van de Raad wordt ingetrokken.

2.   Artikel 19 bis, lid 1 bis, van Verordening (EEG) nr. 2847/93 wordt ingetrokken.

Artikel 31

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2008.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 september 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

R. PEREIRA


(1)  Advies uitgebracht op 7 juni 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

(3)  PB L 171 van 6.7.1994, blz. 7.

(4)  PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1967/2006 (PB L 409 van 30.12.2006, blz. 11).

(5)  PB L 276 van 10.10.1983, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1804/2005 (PB L 290 van 4.11.2005, blz. 10).

(6)  PB L 113 van 30.4.1997, blz. 1.

(7)  PB L 349 van 31.12.2005, blz. 1.

(8)  PB L 365 van 31.12.1991, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 448/2005 van de Commissie (PB L 74 van 19.3.2005, blz. 5).

(9)  PB L 333 van 20.12.2003, blz. 17.

(10)  PB L 12 van 14.1.2005, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1936/2005 (PB L 311 van 26.11.2005, blz. 1).


BIJLAGE I

SPECIFIEKE IJKPUNTEN VOOR DE INSPECTIE

Doel

1.

Elke lidstaat stelt in overeenstemming met deze bijlage specifieke ijkpunten voor de inspectie vast.

Strategie

2.

De inspectie en bewaking van de visserijactiviteiten worden toegespitst op de vaartuigen die waarschijnlijk kabeljauw vangen. Aselecte inspecties van het vervoer en de afzet van kabeljauw worden gebruikt als een aanvullend kruiscontrolemechanisme om te testen of de inspectie en bewaking doeltreffend zijn.

Prioriteiten

3.

Voor verschillende typen van vistuig moeten onderscheiden prioriteitsniveaus gelden, afhankelijk van de mate waarin de vloten te maken hebben met beperkingen van de vangstmogelijkheden. Om die reden moet elke lidstaat specifieke prioriteiten vaststellen.

Streefijkpunten

4.

Binnen één maand te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening geven de lidstaten uitvoering aan hun inspectieschema’s met inachtneming van de hierna aangegeven streefniveaus.

De lidstaten specificeren welke steekproefstrategie zal worden toegepast, en beschrijven deze strategie.

Op verzoek van de Commissie wordt haar inzage verleend van het door de lidstaat gebruikte steekproefplan.

a)   Inspectieniveau in de havens

In de regel moet een nauwkeurigheid worden bereikt die ten minste gelijkwaardig is aan die welke zou worden verkregen als met behulp van een eenvoudige aselecte steekproefmethode inspecties zouden worden verricht die betrekking hebben op 20 gewichtsprocent van alle aangelande kabeljauw in een lidstaat.

b)   Inspectieniveau bij de afzet

Inspectie van 5 % van de op veilingen te koop aangeboden hoeveelheden kabeljauw.

c)   Inspectieniveau op zee

Flexibel ijkpunt: vast te stellen na een gedetailleerde analyse van de visserijactiviteit in elk gebied. IJkpunten voor de inspectie op zee hebben betrekking op het aantal patrouilledagen op zee in de kabeljauwbeheersgebieden, eventueel met een afzonderlijk ijkpunt voor de dagen waarop in specifieke gebieden wordt gepatrouilleerd.

d)   Inspectieniveau bij de luchtbewaking

Flexibel ijkpunt: vast te stellen na een gedetailleerde analyse van de visserijactiviteit in elk gebied en met inachtneming van de middelen die de lidstaat ter beschikking staan.


BIJLAGE II

INHOUD VAN DE NATIONALE ACTIEPROGRAMMA’S OP CONTROLEGEBIED

Er dient naar te worden gestreefd om in de nationale actieprogramma’s op controlegebied onder meer het volgende te vermelden.

1.   CONTROLEMIDDELEN

Personele middelen

1.1.

De aantallen aan de wal en op zee in te zetten inspecteurs en de perioden en gebieden waarin zij zullen worden ingezet.

Technische middelen

1.2.

De aantallen patrouillevaartuigen en -vliegtuigen en de perioden en gebieden waarin deze zullen worden ingezet.

Financiële middelen

1.3.

De budgettaire toewijzing voor de inzet van personele middelen en van patrouillevaartuigen en -vliegtuigen.

2.   ELEKTRONISCHE VASTLEGGING EN MELDING VAN GEGEVENS OVER DE VISSERIJACTIVITEITEN

Beschrijving van de systemen die ter naleving van de artikelen 13, 14, 15 en 18 worden gebruikt.

3.   AANWIJZING VAN HAVENS

In voorkomend geval, de lijst van de havens die overeenkomstig artikel 19 zijn aangewezen voor de aanlanding van kabeljauw.

4.   BINNENVAREN OF VERLATEN VAN SPECIFIEKE GEBIEDEN

Beschrijving van de systemen die ter naleving van artikel 17 worden gebruikt.

5.   CONTROLE VAN DE AANLANDINGEN

Beschrijving van de voorzieningen en/of systemen die ter naleving van de artikelen 12, 16, 20, 22 en 23 worden gebruikt.

6.   INSPECTIEPROCEDURES

In de nationale actieprogramma’s op controlegebied wordt vermeld welke procedures zullen worden gevolgd:

a)

bij de uitvoering van inspecties op zee en aan de wal;

b)

bij de communicatie met de bevoegde autoriteiten die door andere lidstaten zijn aangewezen als verantwoordelijk voor het nationale actieprogramma op controlegebied voor kabeljauw;

c)

bij de gezamenlijke bewaking en de uitwisseling van inspecteurs, met vermelding van de bevoegdheden en de autoriteit van inspecteurs die werkzaamheden verrichten in wateren van andere lidstaten.


22.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 248/11


VERORDENING (EG) Nr. 1099/2007 VAN DE RAAD

van 18 september 2007

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 601/2004 tot vaststelling van bepaalde controlemaatregelen voor de visserij in het verdragsgebied van het Verdrag inzake de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Met Verordening (EG) nr. 601/2004 van de Raad (2) worden bepaalde instandhoudingsmaatregelen van de Commissie voor de instandhouding en het beheer van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren, hierna „CCAMLR” genoemd, ten uitvoer gelegd.

(2)

Op haar 23e, 24e en 25e jaarvergadering in november 2004, 2005 en 2006 heeft de CCAMLR een aantal wijzigingen van de instandhoudingsmaatregelen vastgesteld, onder meer om de vergunningsvereisten te verbeteren, het milieu te beschermen, het wetenschappelijke onderzoek naar Dissostichus spp. te versterken en illegale visserijactiviteiten te bestrijden.

(3)

Verordening (EG) nr. 601/2004 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 601/2004 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 3, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   De lidstaten delen de Commissie, per elektronische gegevensuitwisseling, binnen drie dagen na de datum van afgifte van het in lid 1 genoemde visdocument de volgende gegevens betreffende het vaartuig waarvoor het visdocument is afgegeven, mee:

a)

naam van het betrokken vaartuig;

b)

type vaartuig;

c)

lengte;

d)

IMO-nummer van het vaartuig (indien afgegeven);

e)

bouwplaats en bouwjaar;

f)

vroegere vlag (indien van toepassing);

g)

internationale radio-roepnaam van het vaartuig;

h)

naam en adres van de eigenaar(s) en eventuele aandeelhouder(s), indien bekend;

i)

kleurenfoto’s van het vaartuig, bestaande uit:

i)

een foto van minimaal 12 × 7 cm van de stuurboordzijde van het vaartuig over de gehele lengte en met alle structurele kenmerken;

ii)

een foto van minimaal 12 × 7 cm van de bakboordzijde van het vaartuig over de gehele lengte en met alle structurele kenmerken;

iii)

een foto van minimaal 12 × 7 cm van de achterzijde van het vaartuig, recht van achteren gefotografeerd;

j)

de periode waarin het vaartuig in het verdragsgebied mag vissen, met vermelding van de data voor het begin en het einde van de activiteiten;

k)

het vangstgebied of de vangstgebieden;

l)

de doelsoort of doelsoorten;

m)

de gebruikte vistuigen;

n)

maatregelen om ervoor te zorgen dat het satellietvolgsysteem aan boord fraudebestendig functioneert.

Voor alle vaartuigen met een vergunning om in het CCAMLR-gebied te vissen, delen de lidstaten de Commissie ook, voor zover mogelijk, de volgende gegevens mee:

a)

naam en adres van de exploitant, indien verschillend van de eigenaar(s);

b)

naam en nationaliteit van de kapitein en, indien van toepassing, van de vangstkapitein;

c)

type vismethode(n);

d)

boom (m);

e)

brutotonnage;

f)

communicatiemiddelen en -nummers van het vaartuig (INMARSAT A, B en C nummers);

g)

reguliere bemanning;

h)

vermogen van de hoofdmotor(en) (kW);

i)

totale vervoerscapaciteit (tonnen), aantal visruimen en capaciteit (m3);

j)

overige nuttig geachte gegevens (bv. ijswaardigheid).

De Commissie zendt deze gegevens onverwijld door naar het secretariaat van de CCAMLR.”.

2)

Artikel 4, lid 3, wordt vervangen door:

„3.   Elke lidstaat verifieert de in lid 2 bedoelde gegevens aan de hand van de gegevens die zij hebben verkregen via de VMS-systemen aan boord van communautaire vissersvaartuigen die onder zijn vlag varen. Hij deelt de VMS-gegevens via elektronische gegevensuitwisseling binnen twee dagen na de datum van ontvangst aan het secretariaat van de CCAMLR mee, zulks op vertrouwelijke wijze volgens de door de vastgestelde regels inzake vertrouwelijkheid.”.

3)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 5 bis

Kennisgeving van het voornemen om aan de visserij op krielgarnaal deel te nemen

Alle verdragsluitende partijen die voornemens zijn om in het verdragsgebied de visserij op krielgarnaal te beoefenen stellen het secretariaat van de CCAMLR daarvan minstens vier (4) maanden vóór de gewone jaarlijkse vergadering van de CCAMLR onmiddellijk voorafgaand aan het seizoen waarin zij voornemens zijn de visserij te beoefenen, in kennis.”.

4)

Artikel 6, lid 3, wordt vervangen door:

„3.   De vlaggenlidstaat meldt de Commissie uiterlijk vier maanden voor de jaarvergadering van de CCAMLR het voornemen van een communautair vissersvaartuig om in het verdragsgebied een nieuwe visserijactiviteit te ontwikkelen. De lidstaat begint geen nieuwe visserijactiviteit in afwachting van de voltooiing van het door de CCAMLR vastgestelde proces voor de bestudering van deze visserij.

Tezamen met deze melding verstrekt de lidstaat alle informatie waarover hij beschikt, over:

a)

de aard van de nieuwe visserijactiviteit en, met name, de doelsoorten, visserijmethoden, het voorgestelde visserijgebied en het met het oog op levensvatbaarheid van de activiteit vereiste minimale vangstpeil;

b)

via uitvoerige onderzoekingen en bestandsopnamen verzamelde biologische informatie over, onder meer, verspreiding, omvang van de betrokken bestanden, populatieontwikkeling en informatie over de identiteit van het bestand;

c)

nadere bijzonderheden over afhankelijke en verwante soorten, en over de kans dat die soorten door de voorgenomen visserijactiviteit worden getroffen;

d)

gegevens over andere visserijactiviteiten in het gebied of over soortgelijke visserijactiviteiten in andere gebieden, die van nut kunnen zijn voor de bepaling van de waarde van de potentiële opbrengst;

e)

indien de voorgestelde visserijactiviteit plaatsvindt met gebruikmaking van bodemtrawls, informatie over de bekende en verwachte gevolgen van dit vistuig voor kwetsbare mariene ecosystemen, waaronder benthos en benthische gemeenschappen.”.

5)

De volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 7 bis

Bijzondere vereisten met betrekking tot de experimentele visserij

Voor vissersvaartuigen die deelnemen aan de experimentele visserij, gelden de volgende extra vereisten:

a)

het is de vaartuigen niet toegestaan het volgende op zee te lozen:

i)

olie, olieproducten of residuen van olie, tenzij toegestaan op grond van bijlage I bij het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen (MARPOL 73/78);

ii)

afval;

iii)

voedselresten die niet door een rooster met een maaswijdte van maximaal 25 mm kunnen;

iv)

pluimvee of delen daarvan (met inbegrip van eierschalen);

v)

afvalwater binnen 12 zeemijlen van land of ijs of terwijl het vaartuig een snelheid van minder dan vier knopen heeft, of

vi)

verbrandingsresten;

b)

levend pluimvee en andere levende vogels mogen deelgebieden 88.1 en 88.2 niet worden binnengebracht en niet-geconsumeerd bereid gevogelte moet uit deelgebieden 88.1 en 88.2 worden verwijderd;

c)

de visserij op Dissostichus spp. in deelgebieden 88.1 en 88.2 is verboden binnen 10 zeemijlen van de kust van de Balleny Islands.

Artikel 7 ter

Merkprogramma

1.   Vissersvaartuigen die deelnemen aan de experimentele visserij, moeten het volgende merkprogramma uitvoeren:

a)

vissen van de soort Dissostichus spp. worden voorzien van een merk en teruggezet overeenkomstig de bepalingen van het CCAMLR-merkprogramma en het protocol betreffende de experimentele visserij op Dissostichus spp. Het merken mag pas worden gestaakt zodra het vaartuig 500 exemplaren heeft gemerkt of wanneer de visgrond wordt verlaten en het gespecificeerde percentage Dissostichus spp. is gemerkt;

b)

het programma moet worden gericht op exemplaren van verschillende grootte om aan de vereiste van het merken te voldoen, alleen ijsheken in goede conditie worden gemerkt. Alle teruggezette exemplaren moeten worden voorzien van twee merktekens en over een zo groot mogelijk geografisch gebied gespreid worden vrijgelaten; in gebieden waar beide soorten Dissostichus voorkomen, moet het percentage gemerkte exemplaren, voor zover mogelijk, in verhouding staan tot de soort en de grootte van de Dissostichos spp. die wordt gevangen;

c)

alle merktekens moeten duidelijk zijn bedrukt met een uniek serienummer en een retouradres zodat de oorsprong van de merktekens kan worden bepaald ingeval een exemplaar opnieuw wordt gevangen; met ingang van 1 september 2007 zijn alle voor gebruik in de experimentele visserij bedoelde merktekens afkomstig van het secretariaat;

d)

opnieuw gevangen exemplaren (d.w.z. vissen met een eerder aangebracht merkteken) mogen niet worden vrijgelaten, zelfs niet als zij na het merken slechts korte tijd in vrijheid zijn geweest;

e)

alle opnieuw gevangen exemplaren moeten biologisch worden beschreven (lengte, gewicht, geslacht, toestand van de gonaden) en digitaal worden gefotografeerd met een tijdsaanduiding, en hun otolieten en merktekens moeten worden verwijderd;

f)

alle gegevens van de merktekens en gegevens over opnieuw gevangen gemerkte exemplaren moeten in het CCAMLR-formaat elektronisch aan de CCAMLR worden gemeld uiterlijk drie maanden nadat het vaartuig de visserij in het betrokken gebied heeft beëindigd;

g)

alle gegevens betreffende merktekens en gegevens over opnieuw gevangen gemerkte exemplaren moeten in het CCAMLR-formaat elektronisch worden gemeld aan het betrokken regionale meldpunt overeenkomstig het merkprotocol van de CCAMLR.

2.   Gemerkte en vrijgelaten ijsheken worden niet in mindering gebracht op de toegestane vangsten.”.

6)

Artikel 9, lid 4, wordt vervangen door:

„4.   De lidstaten delen de vangst- en inspanningsrapporten die zij hebben ontvangen van de vissersvaartuigen die hun vlag voeren en in de Gemeenschap geregistreerd zijn, uiterlijk drie dagen na de laatste dag van elke rapportperiode langs elektronische weg aan de CCAMLR mee, met een kopie aan de Commissie. Daarbij dient duidelijk te worden vermeld om welke rapportperiode het gaat.”.

7)

Artikel 9, lid 5 wordt geschrapt.

8)

Artikel 13, lid 4, wordt vervangen door:

„4.   De lidstaten delen de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde gegevens aan het einde van elke kalendermaand mee aan de CCAMLR, met een kopie aan de Commissie.”.

9)

Artikel 14, lid 4, wordt vervangen door:

„4.   De lidstaten delen de ontvangen gegevens aan het einde van elke maand mee aan de CCAMLR.”.

10)

Artikel 16, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   Onverminderd het bepaalde in artikel 15 van Verordening (EEG) nr. 2847/93 stellen de lidstaten uiterlijk op 31 juli van elk jaar de CCAMLR in kennis van de totale vangsten in het voorgaande jaar, per vaartuig, van de communautaire vissersvaartuigen die hun vlag voeren, met een kopie aan de Commissie.”.

11)

Artikel 17, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   De lidstaten voegen de gedetailleerde vangst- en inspanningsgegevens samen per vak van 10 × 10 zeemijl en per periode van tien dagen en zij delen deze gegevens uiterlijk op 1 maart van elk jaar mee aan de CCAMLR, met een kopie aan de Commissie.”.

12)

Artikel 18, leden 1 en 2, worden vervangen door:

„1.   De communautaire vissersvaartuigen die in statistisch deelgebied 48.3 van de FAO op krab vissen, delen de CCAMLR uiterlijk op 25 september van elk jaar de gegevens betreffende het verloop van de visserijactiviteiten en de vóór 31 augustus van dat jaar verrichte krabvangsten mee, met een kopie aan de Commissie.

2.   De gegevens betreffende de vangsten vanaf 31 augustus van elk jaar moeten aan de CCAMLR worden meegedeeld, met een kopie aan de Commissie, binnen twee maanden na de dag waarop de betrokken visserijtak wordt gesloten.”.

13)

Artikel 19, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   De communautaire vissersvaartuigen die met de inktvisdreg op pijlinktvissen (Martialia hyadesi) vissen in statistisch deelgebied 48.3 van de FAO melden de CCAMLR uiterlijk op 25 september van elk jaar de gedetailleerde vangst- en inspanningsgegevens betreffende deze visserijtak, met een kopie aan de Commissie. Ook het aantal zeevogels en zeezoogdieren die zijn gevangen en opnieuw zijn vrijgelaten of zijn gedood, moet worden meegedeeld.”.

14)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 26 bis

Rapport over de waarneming van een vaartuig

1.   Wanneer de kapitein van een vissersvaartuig waaraan vergunning is verleend een vissersvaartuig in het gereglementeerd gebied waarneemt, documenteert hij de waarneming zoveel mogelijk aan de hand van de volgende gegevens:

a)

naam en beschrijving van het vaartuig;

b)

roepnaam van het vaartuig;

c)

registratienummer en Lloyds/IMO-nummer van het vaartuig;

d)

vlaggenstaat van het vaartuig;

e)

foto’s van het vaartuig tot staving van de waarneming;

f)

alle andere relevante informatie betreffende de waargenomen activiteiten van het waargenomen vaartuig.

2.   De kapitein zendt zo gauw mogelijk een bericht dat de in lid 1 bedoelde informatie bevat aan zijn vlaggenstaat. De vlaggenstaat zendt dergelijke berichten naar het secretariaat van de CCAMLR door als het waargenomen vaartuig volgens de normen van de CCAMLR IUU-activiteiten verricht.”.

15)

Artikel 28, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   Voor de toepassing van dit deel kan een vaartuig van een verdragsluitende partij geacht worden IUU-activiteiten te hebben verricht die de doeltreffendheid van de instandhoudingsmaatregelen van de CCAMLR in gevaar brengen, wanneer het:

a)

visserijactiviteiten heeft verricht in het verdragsgebied zonder in het bezit te zijn van een speciaal visdocument zoals bedoeld in artikel 3 of, wanneer het een niet-communautair vissersvaartuig betreft, van een vergunning die is afgegeven overeenkomstig de relevante instandhoudingsmaatregelen van de CCAMLR, of dergelijke activiteiten heeft uitgeoefend in strijd met de bepalingen van dat document of die vergunning;

b)

zijn vangsten in het verdragsgebied niet heeft gerapporteerd of aangegeven overeenkomstig de rapporteringsregeling die geldt voor de visserijactiviteit die zij verrichten, dan wel valse verklaringen heeft afgelegd;

c)

heeft gevist in gesloten periodes of in gesloten gebieden, met overtreding van de instandhoudingsmaatregelen van de CCAMLR;

d)

verboden vistuig heeft gebruikt met overtreding van de geldende instandhoudingsmaatregelen van de CCAMLR;

e)

vangsten heeft overgeladen op, heeft deelgenomen aan gezamenlijke visserijactiviteiten met dan wel heeft gezorgd voor steun aan of bevoorrading van vaartuigen die op de IUU-vaartuigenlijst van de CCAMLR voorkomen;

f)

geen geldig vangstdocument voor Dissostichus spp. heeft voorgelegd wanneer dit krachtens Verordening (EG) nr. 1035/2001 vereist is;

g)

visserijactiviteiten heeft verricht die strijdig zijn met andere instandhoudingsmaatregelen van de CCAMLR, op een wijze die het bereiken van de in artikel XXII van het verdrag genoemde doelstellingen van het verdrag in gevaar brengen, of

h)

in wateren die grenzen aan eilanden in het verdragsgebied ten aanzien waarvan alle verdragsluitende partijen het bestaan van een staatssoevereiniteit erkennen, op een zodanige wijze visserijactiviteiten heeft verricht dat het bereiken van de doelstellingen van de instandhoudingsmaatregelen van de CCAMLR in gevaar wordt gebracht.”.

16)

Artikel 30, leden 1 en 2, worden vervangen door:

„1.   De lidstaten stellen, overeenkomstig het nationale en communautaire recht, de nodige maatregelen vast om te garanderen dat:

a)

aan communautaire vissersvaartuigen die op de lijst van IUU-vaartuigen voorkomen, geen speciaal visdocument zoals bedoeld in artikel 3 wordt afgegeven voor het uitoefenen van de visserij in het verdragsgebied;

b)

aan vaartuigen die op de lijst van IUU-vaartuigen voorkomen, geen vergunning of speciaal visdocument wordt afgegeven voor wateren die onder hun soevereiniteit of jurisdictie vallen;

c)

hun vlag niet wordt toegekend aan vaartuigen die op de lijst van IUU-vaartuigen voorkomen;

d)

aan vaartuigen die op de lijst van IUU-vaartuigen voorkomen geen toegang tot havens wordt verleend, tenzij om naleving af te dwingen, om redenen van overmacht of om bijstand te verlenen aan vaartuigen of personen op die vaartuigen die in gevaar of in nood zijn. Vaartuigen die toegang tot de haven krijgen moeten worden geïnspecteerd overeenkomstig artikel 27;

e)

wanneer aan dergelijke vaartuigen toegang tot de haven wordt verleend:

i)

documentatie en andere informatie, met inbegrip van vangstdocumenten betreffende Dissostichus, worden onderzocht teneinde na te gaan in welk gebied de vangst heeft plaatsgevonden, en wanneer de oorsprong niet adequaat kan worden geverifieerd, de vangst wordt vastgehouden en de aanlanding of overlading van de vangst wordt geweigerd en

ii)

indien mogelijk,

de vangst, indien wordt geconstateerd dat deze in strijd met instandhoudingsmaatregelen van de CCAMLR heeft plaatsgevonden, in beslag wordt genomen;

het verlenen van steun aan dergelijke vaartuigen, met inbegrip van niet-urgente brandstoflevering, bevoorrading en reparaties, is verboden;

f)

importeurs, vervoerders en andere betrokken sectoren worden aangemoedigd om geen vis te verhandelen of over te laden die door op de lijst van IUU-vaartuigen voorkomende vaartuigen gevangen is.

2.   De volgende activiteiten zijn verboden:

a)

in afwijking van artikel 11 van Verordening (EEG) nr. 2847/93, voor communautaire vissersvaartuigen, hulpvaartuigen, bunkerschepen, moederschepen en vrachtschepen: deelname op welke wijze dan ook aan overlading op, gemeenschappelijke visserijactiviteiten met dan wel steun aan of bevoorrading van vaartuigen die op de lijst van IUU-vaartuigen voorkomen;

b)

vaartuigen charteren die op de lijst van IUU-vaartuigen voorkomen;

c)

Dissostichus spp. die afkomstig is van op de lijst van IUU-vaartuigen voorkomende vaartuigen invoeren, uitvoeren of wederuitvoeren.”.

17)

Artikel 31 wordt vervangen door:

„Artikel 31

Regeling om te bevorderen dat onderdanen de instandhoudingsmaatregelen van de CCAMLR toepassen

1.   Onverminderd de primaire verantwoordelijkheid van de vlaggenstaat nemen de lidstaten passende maatregelen, met inachtneming van en overeenkomstig hun geldende wet- en regelgeving:

a)

om na te gaan of onder hun rechtsmacht vallende natuurlijke of rechtspersonen IUU-activiteiten als omschreven in artikel 28 verrichten,

b)

treden zij op gepaste wijze op naar aanleiding van de eventuele constatering van in lid 1, onder i), bedoelde activiteiten, en

c)

werken zij samen met het oog op de uitvoering van de in lid 1, onder i), bedoelde maatregelen. Hiertoe moeten de desbetreffende instanties van de lidstaten samenwerken bij de uitvoering van de instandhoudingsmaatregelen van de CCAMLR en streven zij de medewerking na van de bedrijfstakken die onder hun rechtsmacht vallen.

2.   Ter ondersteuning van de uitvoering van deze instandhoudingsmaatregelen leggen de lidstaten met het oog op toepassing van de documentatieregeling voor de vangst van Dichostichus spp. tijdig aan het secretariaat van de CCAMLR alsmede aan de verdragsluitende partijen en de niet-verdragsluitende partijen die met de CCAMLR samenwerken, verslagen voor over de overeenkomstig lid 1 genomen maatregelen, met een kopie aan de Commissie.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 september 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

R. PEREIRA


(1)  Advies uitgebracht op 10 juli 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB L 97 van 1.4.2004, blz. 16.


22.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 248/17


VERORDENING (EG) Nr. 1100/2007 VAN DE RAAD

van 18 september 2007

tot vaststelling van maatregelen voor het herstel van het bestand van Europese aal

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 19 juli 2004 heeft de Raad conclusies vastgesteld met betrekking tot de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement van 1 oktober 2003 inzake de ontwikkeling van een communautair actieplan voor het beheer van Europese aal, waarin de Commissie onder meer wordt verzocht voorstellen in te dienen voor het langetermijnbeheer van het aalbestand in Europa.

(2)

Het Europees Parlement heeft op 15 november 2005 een resolutie aangenomen waarbij de Commissie wordt opgeroepen onverwijld een voorstel voor een verordening inzake het herstel van het bestand van Europese aal in te dienen.

(3)

Volgens het meest recente wetenschappelijke advies van de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) met betrekking tot Europese aal, bevindt het aalbestand zich niet binnen veilige biologische grenzen en is de huidige vorm van visserij niet duurzaam. De ICES beveelt aan dringend een herstelplan voor het gehele bestand van Europese aal uit te werken, en de exploitatie en andere menselijke activiteiten die van invloed zijn op de visserij of op het bestand zoveel mogelijk te beperken.

(4)

De omstandigheden en behoeften in de Gemeenschap lopen sterk uiteen, waardoor ook uiteenlopende specifieke oplossingen moeten worden gevonden. Met die diversiteit dient rekening te worden gehouden bij de planning en uitvoering van maatregelen voor de bescherming en het duurzame gebruik van het bestand van Europese aal. De beslissingen moeten worden genomen op een niveau dat zo dicht mogelijk aansluit bij de plaats waar de aal wordt geëxploiteerd. Daarbij moet prioriteit worden gegeven aan door de lidstaten vast te stellen maatregelen in de vorm van een beheersplan voor aal dat is afgestemd op de regionale en lokale omstandigheden.

(5)

Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (2) en Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (3) zijn onder meer bedoeld voor de bescherming, instandhouding en verbetering van de aquatische omgeving waar alen een deel van hun levenscyclus doorbrengen; er dient te worden gezorgd voor de nodige coördinatie en samenhang tussen de maatregelen op grond van deze verordening en de maatregelen op grond van de genoemde richtlijnen. De beheersplannen voor aal moeten met name betrekking hebben op de stroomgebieden als omschreven in Richtlijn 2000/60/EG.

(6)

Het al dan niet slagen van maatregelen voor het herstel van het bestand van Europese aal hangt af van de nauwe samenwerking en coherente actie op communautair, nationaal en lokaal en regionaal niveau, alsmede van de informatie, raadpleging en betrokkenheid van de overheidssectoren. Daarbij kan steun uit het Europees Visserijfonds (EVF) bijdragen tot de doeltreffende uitvoering van de beheersplannen voor aal.

(7)

Indien geen van de stroomgebieden op het grondgebied van een lidstaat als natuurlijke habitat voor de Europese aal kan worden aangemerkt en omschreven, moet deze lidstaat kunnen worden vrijgesteld van de verplichting om een beheersplan voor aal op te stellen.

(8)

Om ervoor te zorgen dat de maatregelen voor het herstel van het aalbestand doelmatig en billijk zijn, moeten de lidstaten bepalen welke maatregelen zij zullen nemen en voor welke gebieden deze zullen gelden, moeten zij deze informatie zo ruim mogelijk verspreiden, en moet de doelmatigheid van de maatregelen worden geëvalueerd.

(9)

Beheersplannen voor aal moeten door de Commissie worden goedgekeurd op basis van een technische en wetenschappelijke beoordeling door het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV).

(10)

Binnen een stroomgebied waar de visserij en andere menselijke activiteiten die van invloed zijn op de aalstand een grensoverschrijdend effect kunnen hebben, moeten alle programma’s en maatregelen worden gecoördineerd voor het hele stroomgebied. De coördinatie mag evenwel geen nadelige gevolgen hebben voor de spoedige invoering van de nationale gedeelten van beheersplannen voor aal. Wanneer een stroomgebied zich uitstrekt tot buiten de grenzen van de Gemeenschap, moet de Gemeenschap streven naar een adequate coördinatie met de betrokken derde landen.

(11)

In het kader van de grensoverschrijdende coördinatie, zowel binnen de Gemeenschap als met derde landen, dient bijzondere aandacht te worden besteed aan de Oostzee en de Europese kustwateren die buiten de toepassingssfeer van Richtlijn 2000/60/EG vallen. De noodzaak van een dergelijke coördinatie mag evenwel de nodige dringende maatregelen van de lidstaten niet in de weg staan.

(12)

Derhalve dienen, als onderdeel van een beheersplan voor aal, bijzondere maatregelen te worden genomen om het aantal in Europese wateren uitgezette alen van minder dan 12 cm lengte te doen toenemen, en aal van minder dan 20 cm lengte over te brengen met het oog op uitzet.

(13)

Uiterlijk op 31 juli 2013 zou 60 % van de jaarlijkse vangst van aal van minder dan 12 cm lengte voor de uitzet moeten worden bestemd. De ontwikkeling van de marktprijzen voor aal van minder dan 12 cm lengte dient jaarlijks te worden bekeken. Wanneer de gemiddelde marktprijzen voor aal van minder dan 12 cm lengte die gebruikt wordt voor de uitzet in de door de lidstaten vastgestelde stroomgebieden voor aal aanzienlijk dalen ten opzichte van de prijs van aal van minder dan 12 cm die gebruikt wordt voor andere doeleinden, dan moet de Commissie passende maatregelen kunnen nemen, waaronder eventueel een tijdelijke verlaging van het percentage van de aal van minder dan 12 cm dat voor uitzet moet worden bestemd.

(14)

De aalvangst in communautaire wateren zeewaarts van de grenzen van de stroomgebieden voor aal die door de lidstaten als natuurlijke habitat voor aal zijn aangemerkt dient geleidelijk te worden verminderd door de visserijinspanning of de vangsten met ten minste 50 % te reduceren ten opzichte van de gemiddelde visserijinspanning of vangsten in het tijdvak 2004-2006 te ondersteunen.

(15)

Op basis van door de lidstaten te verstrekken informatie stelt de Commissie een verslag op over de resultaten van de uitvoering van het beheersplan voor aal en stelt, indien nodig, passende maatregelen voor die een goede kans bieden op het herstel van het bestand van Europese aal.

(16)

De lidstaten dienen een controle- en monitoringsregeling in te stellen die is aangepast aan de omstandigheden en het regelgevingskader welke reeds voor de binnenvisserij gelden, en die spoort met Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (4). De lidstaten zouden in dit verband bepaalde gegevens en ramingen betreffende de commerciële en recreatieve visserij moeten opstellen om, zo nodig, de rapportering en de evaluatie van beheersplannen voor aal, alsmede de controle- en handhavingsmaatregelen, te ondersteunen. Tevens dienen de lidstaten maatregelen te nemen om te zorgen voor controle en handhaving met betrekking tot de in- en uitvoer van aal,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Werkingssfeer

1.   Bij deze verordening wordt het kader vastgesteld voor de bescherming en de duurzame benutting van het bestand van Europese aal van de soort Anguilla anguilla in de wateren van de Gemeenschap, in de kustlagunes, in de estuaria en in de rivieren en aansluitende binnenwateren van de lidstaten die uitmonden in zee in de ICES-gebieden III, IV, VI, VII, VIII en IX, of in de Middellandse Zee.

2.   Wat de Zwarte Zee en de ermee verbonden riviersystemen betreft, besluit de Commissie uiterlijk op 31 december 2007, volgens de in artikel 30, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (5) bedoelde procedure, na raadpleging van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij, of deze wateren een natuurlijke habitat voor Europese aal vormen overeenkomstig artikel 3 van deze verordening.

3.   Maatregelen op grond van deze verordening worden vastgesteld en uitgevoerd onverminderd de toepasselijke bepalingen van Richtlijn 92/43/EEG en Richtlijn 2000/60/EG.

Artikel 2

Opstelling van beheersplannen voor aal

1.   De lidstaten bepalen en omschrijven welke individuele stroomgebieden op hun grondgebied een natuurlijke habitat voor Europese aal vormen („stroomgebied voor aal”); die stroomgebieden kunnen maritieme wateren omvatten. De lidstaten kunnen, indien dat behoorlijk wordt verantwoord, hun gehele grondgebied of een bestaande regionale administratieve eenheid als één stroomgebied voor aal aanwijzen.

2.   Bij de omschrijving van de stroomgebieden voor aal houden de lidstaten zoveel mogelijk rekening met de in artikel 3 van Richtlijn 2000/60/EG bedoelde administratieve regelingen.

3.   Voor elk stroomgebied voor aal als omschreven op grond van lid 1 stellen de lidstaten een beheersplan voor aal op.

4.   Doel van de beheersplannen voor aal is het verminderen van de antropogene sterfte, zodat er een grote kans bestaat dat ten minste 40 % van de biomassa van schieraal kan ontsnappen naar zee, gerelateerd aan de beste raming betreffende de ontsnapping die plaats zou hebben gevonden indien de mens geen invloed had uitgeoefend op het bestand. De beheersplannen voor aal worden opgesteld met het oog op het bereiken van die doelstelling op lange termijn.

5.   Het streefpercentage inzake ontsnapping wordt, rekening houdend met de gegevens die voor elk stroomgebied voor aal beschikbaar zijn, bepaald op een of meer van de drie hierna beschreven wijzen:

a)

aan de hand van gegevens die in de meest geschikte periode voor 1980 verzameld zijn, mits voldoende kwalitatief toereikende gegevens beschikbaar zijn;

b)

op grond van een op de habitat gebaseerde schatting van de potentiële aalproductie, zonder antropogene sterfte; of

c)

door zich te baseren op de ecologie en hydrografie van soortgelijke riviersystemen.

6.   De beheersplannen voor aal bevatten een beschrijving en een analyse van de huidige toestand van de aalpopulatie in het stroomgebied voor aal en relateren deze aan het in lid 4 vastgestelde streefpercentage inzake ontsnapping.

7.   De beheersplannen voor aal voorzien in maatregelen om het in lid 4 vastgestelde doel te bereiken en om te monitoren en te controleren of dat doel wordt bereikt. De lidstaten kunnen de middelen omschrijven naargelang van de lokale en regionale omstandigheden.

8.   Een beheersplan voor aal kan onder meer in de volgende maatregelen voorzien:

vermindering van de commerciële visserijactiviteiten;

beperking van de sportvisserij;

maatregelen voor de uitzet;

structurele maatregelen om rivieren passeerbaar te maken en de rivierhabitats te verbeteren, samen met andere milieumaatregelen;

overbrenging van schieraal van binnenwateren naar wateren van waaruit zij vrij kunnen ontsnappen naar de Sargassozee;

bestrijding van predatoren;

tijdelijke uitschakeling van hydro-elektrische turbines,

maatregelen met betrekking tot de aquacultuur.

9.   De beheersplannen voor aal bevatten een tijdschema voor het bereiken van het in lid 4 vastgestelde streefpercentage inzake ontsnapping, volgens een gefaseerde aanpak en naargelang van de verwachte populatietoename, inclusief maatregelen die zullen worden genomen vanaf het eerste jaar van toepassing van het beheersplan voor aal.

10.   De lidstaten passen in de beheersplannen voor aal zo spoedig mogelijk passende maatregelen toe ter vermindering van de aalsterfte als gevolg van andere dan met de visserij verband houdende factoren, onder meer hydro-elektrische turbines, pompen of predatoren, tenzij dit niet nodig is voor het bereiken van de doelstelling van de plannen.

11.   De beheersplannen voor aal omvatten een omschrijving van de controle- en handhavingsmaatregelen die zullen worden toegepast in andere dan communautaire wateren overeenkomstig artikel 10.

12.   Een beheersplan voor aal is een op nationaal niveau aangenomen plan in het kader van een communautaire instandhoudingsmaatregel bedoeld in artikel 24, lid 1, onder v), van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van 27 juli 2006 inzake het Europees Visserijfonds (6).

Artikel 3

Vrijstelling van de verplichting om een beheersplan voor aal op te stellen

1.   Een lidstaat kan worden vrijgesteld van de verplichting om een beheersplan voor aal op te stellen indien hij naar behoren kan verantwoorden dat de stroomgebieden of maritieme wateren die binnen zijn grondgebied gelegen zijn, geen natuurlijke habitats voor Europese aal vormen.

2.   Uiterlijk op 1 januari 2008 delen de lidstaten aan de Commissie het overeenkomstig lid 1 opgestelde verzoek tot vrijstelling mee.

3.   Op basis van een technische en wetenschappelijke evaluatie door het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij of door andere passende wetenschappelijke instanties, worden de verzoeken tot vrijstelling door de Commissie goedgekeurd volgens de in artikel 30, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 bedoelde procedure.

4.   Wanneer de Commissie een verzoek om vrijstelling inwilligt, is artikel 3 niet van toepassing op de betrokken lidstaat.

Artikel 4

Mededeling van beheersplannen voor aal

1.   Uiterlijk op 31 december 2008 delen de lidstaten aan de Commissie de overeenkomstig artikel 2 opgestelde beheersplannen voor aal mee.

2.   Een lidstaat die op 31 december 2008 bij de Commissie nog geen beheersplan voor aal ter goedkeuring heeft ingediend, zorgt ervoor dat de visserijinspanning met ten minste 50 % wordt verminderd ten opzichte van de gemiddelde inspanning in de periode van 2004 tot en met 2006, of dat de visserij zodanig wordt verminderd dat de vangsten van aal met ten minste 50 % worden verminderd ten opzichte van de gemiddelde vangst in de periode van 2004 tot en met 2006, door het visseizoen voor aal in te korten dan wel anderszins. Deze vermindering wordt uitgevoerd vanaf 1 januari 2009.

3.   De in lid 2 bedoelde vermindering van de vangsten kan geheel of gedeeltelijk worden vervangen door onmiddellijke maatregelen met betrekking tot andere factoren inzake de antropogene sterfte, waardoor een aantal migrerende schieralen dat overeenstemt met het aantal dat de vermindering van de vangsten zou hebben opgeleverd, naar zee kan ontsnappen om te paaien.

Artikel 5

Goedkeuring en tenuitvoerlegging van beheersplannen voor aal

1.   Op basis van een technische en wetenschappelijke evaluatie door het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij of door andere geschikte wetenschappelijke instanties, worden de beheersplannen voor aal door de Commissie goedgekeurd volgens de in artikel 30, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 bedoelde procedure.

2.   De lidstaten leggen de door de Commissie overeenkomstig lid 1 goedgekeurde beheersplannen voor aal ten uitvoer met ingang van 1 juli 2009, of zo spoedig mogelijk vóór die datum.

3.   Met ingang van 1 juli 2009, of vanaf de datum van uitvoering van het beheersplan voor aal, indien dat eerder is, is de visserij op aal van de soort Anguilla anguilla gedurende het gehele jaar toegestaan, op voorwaarde dat de visserij in overeenstemming is met de specificaties en beperkingen die zijn vastgesteld in een door de Commissie overeenkomstig lid 1 goedgekeurde beheersplan voor aal.

4.   Indien een lidstaat uiterlijk op 31 december 2008 bij de Commissie een beheersplan voor aal ter goedkeuring heeft ingediend, en dat plan door de Commissie niet kan worden goedgekeurd overeenkomstig lid 1, zorgt die lidstaat ervoor dat de visserijinspanning met ten minste 50 % wordt verminderd ten opzichte van de gemiddelde inspanning in de periode van 2004 tot en met 2006, of dat de visserij zodanig wordt verminderd dat de vangsten van aal met ten minste 50 % worden verminderd ten opzichte van de gemiddelde vangst in de periode van 2004 tot en met 2006, door het visseizoen voor aal in te korten dan wel anderszins. Deze vermindering wordt uitgevoerd binnen drie maanden nadat het besluit om het plan niet goed te keuren is genomen.

5.   De in lid 4 bedoelde vermindering van de vangsten kan geheel of gedeeltelijk worden vervangen door onmiddellijke maatregelen met betrekking tot andere factoren inzake de antropogene sterfte, waardoor een aantal migrerende schieralen dat overeenstemt met het aantal dat de vermindering van de vangsten zou hebben opgeleverd, naar zee kan ontsnappen om te paaien.

6.   Indien de Commissie een beheersplan voor aal niet kan goedkeuren, kan de betrokken lidstaat een herzien plan indienen binnen drie maanden nadat het besluit om het plan niet goed te keuren is genomen.

Het herziene beheersplan voor aal wordt goedgekeurd volgens de procedure van lid 1. De vangstvermindering bedoeld in lid 4 is niet van toepassing tenzij de Commissie het herziene plan niet goedkeurt.

Artikel 6

Grensoverschrijdende beheersplannen voor aal

1.   Wanneer een stroomgebied zich uitstrekt over het grondgebied van meer dan één lidstaat, stellen de betrokken lidstaten gezamenlijk een beheersplan voor aal op.

Indien coördinatie tot een zodanige vertraging dreigt te leiden dat het beheersplan voor aal niet tijdig kan worden ingediend, kunnen de individuele lidstaten beheersplannen voor aal voor het op hun grondgebied gelegen gedeelte van het stroomgebied indienen.

2.   Wanneer een stroomgebied voor aal zich uitstrekt tot buiten het grondgebied van de Gemeenschap, doen de betrokken lidstaten al het mogelijke om een beheersplan voor aal op te stellen in samenwerking met de betrokken derde landen, en wordt de bevoegdheid van alle betrokken regionale visserijorganisaties onverlet gelaten. Indien de betrokken derde landen niet deelnemen aan de gezamenlijke opstelling van een beheersplan voor aal, kunnen de betrokken lidstaten beheersplannen voor aal voor het op hun grondgebied gelegen gedeelte van het stroomgebied indienen, teneinde het in artikel 2, lid 4, vastgestelde streefpercentage inzake ontsnapping te halen.

3.   De artikelen 2, 4 en 5 zijn van overeenkomstige toepassing op de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde grensoverschrijdende plannen.

Artikel 7

Maatregelen voor de uitzet

1.   Lidstaten die het vissen op aal van minder dan 12 cm lengte toestaan als onderdeel van een overeenkomstig artikel 2 opgesteld beheersplan voor aal, of als onderdeel van een vermindering van de vangsten overeenkomstig artikel 4, lid 2, of artikel 5, lid 4, dienen erop toe te zien dat 60 % van alle aal van minder dan 12 cm lengte die elk jaar bij de visserij in die lidstaat wordt gevangen, verhandeld wordt voor gebruik voor uitzet in de overeenkomstig artikel 2, lid 1, door de lidstaten vastgestelde stroomgebieden voor aal, teneinde het ontsnappingspercentage van schieraal te verhogen.

2.   De 60 % voor uitzet dient in het overeenkomstig artikel 2 opgestelde beheersplan voor aal te worden opgenomen. Het beginpercentage bedraagt ten minste 35 % in het eerste jaar van toepassing van het beheersplan voor aal en wordt stapsgewijze met ten minste 5 % per jaar verhoogd. Het niveau van 60 % wordt uiterlijk bereikt op 31 juli 2013.

3.   De lidstaten stellen een passend rapportagesysteem in teneinde te waarborgen dat de in lid 2 bepaalde respectieve percentages van de gevangen aal van minder dan 12 cm lengte worden gehanteerd in een programma voor de uitzet.

4.   De overdracht van aal voor uitzet maakt deel uit van de in artikel 2 omschreven beheersplannen voor aal. In de beheersplannen voor aal wordt gespecificeerd hoeveel aal van minder dan 20 cm lengte nodig is voor de uitzet, ten einde het ontsnappingspercentage van schieraal te verhogen.

5.   De Commissie rapporteert jaarlijks aan de Raad over de ontwikkeling van de marktprijzen voor aal van minder dan 12 cm lengte. Hiertoe stellen de betrokken lidstaten een passende regeling in om de prijzen te volgen en brengen zij jaarlijks bij de Commissie verslag uit over deze prijzen.

6.   Indien de gemiddelde marktprijzen voor aal die voor de uitzet wordt gebruikt aanzienlijk daalt in vergelijking met die voor aal met een andere bestemming, stelt de betrokken lidstaat de Commissie daarvan in kennis. De Commissie neemt, overeenkomstig de procedure in artikel 30, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2371/2002, passende maatregelen om op de situatie in te spelen, welke een tijdelijke vermindering van de in lid 2 bedoelde percentages kunnen omvatten.

7.   Uiterlijk op 1 juli 2011 brengt de Commissie verslag uit aan de Raad en evalueert zij de maatregelen voor de uitzet, met inbegrip van de ontwikkeling van de marktprijzen. In het licht van die evaluatie, besluit de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie over passende maatregelen tot aanpassing van de maatregelen voor de uitzet, terwijl tegelijkertijd de in lid 2 vermelde percentages worden bereikt.

8.   De uitzet wordt geacht een instandhoudingsmaatregel te zijn in de zin van artikel 38, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1198/2006, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

de uitzet is een onderdeel van een overeenkomstig artikel 2 opgesteld beheersplan voor aal;

de uitzet heeft betrekking op aal van minder dan 20 cm lengte; en

de uitzet draagt bij tot het bereiken van het streefpercentage inzake ontsnapping van 40 % als bedoeld in artikel 2, lid 4.

Artikel 8

Maatregelen met betrekking tot de communautaire wateren

1.   Lidstaten die in de communautaire wateren een visserijtak exploiteren waarbij aal wordt gevangen, dienen ofwel de jaarlijkse visserijinspanning met ten minste 50 % te verminderen ten opzichte van de gemiddelde inspanning in de periode van 2004 tot en met 2006, ofwel de visserijinspanning zodanig te verminderen dat de vangsten van aal verminderen met ten minste 50 % ten opzichte van de gemiddelde vangst in de periode van 2004 tot en met 2006. Deze vermindering dient geleidelijk te worden ingevoerd, aanvankelijk met stappen van 15 % per jaar gedurende de eerste twee jaar van een periode van vijf jaar, met ingang van 1 juli 2009.

2.   Voor de toepassing van lid 1 zijn communautaire wateren de wateren zeewaarts van de grenzen van de stroomgebieden voor aal die een natuurlijke habitat voor aal vormen als gedefinieerd door de lidstaten overeenkomstig artikel 2, lid 1.

Artikel 9

Verslaglegging en evaluatie

1.   Elke lidstaat brengt verslag uit bij de Commissie, aanvankelijk om de drie jaar en voor het eerst uiterlijk op 30 juni 2012. De frequentie van de verslagen wordt teruggebracht tot één verslag om de zes jaar nadat de eerste drie driejaarlijkse verslagen zijn ingediend. In de verslagen worden de monitoring, de doeltreffendheid en het resultaat uiteengezet en worden in het bijzonder de beste beschikbare ramingen verstrekt met betrekking tot:

a)

voor elke lidstaat, de proportie van de biomassa aan schieraal die ontsnapt naar zee om te paaien, of de proportie van de biomassa aan schieraal die het grondgebied van de betrokken lidstaat verlaat als onderdeel van een zeewaartse migratie om te paaien, gerelateerd aan het in artikel 2, lid 4, vastgestelde streefpercentage inzake ontsnapping;

b)

het niveau van de visserijinspanning waarbij aal wordt gevangen per jaar, en de vermindering die overeenkomstig artikel 4, lid 2, en artikel 5, lid 4, is bereikt;

c)

het niveau van de sterftefactoren buiten de visserij, en de vermindering die overeenkomstig artikel 2, lid 10, is bereikt;

d)

de hoeveelheid gevangen aal van minder dan 12 cm lengte en de proporties van de verschillende benuttingen daarvan.

2.   Uiterlijk op 31 december 2013 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in met een statistische en wetenschappelijke evaluatie van de resultaten van de uitvoering van de beheersplannen voor aal, samen met het advies van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij.

3.   De Commissie stelt in het licht van het in lid 2 omschreven verslag passende maatregelen voor die een goede kans op het herstel van het bestand van Europese aal bieden, en de Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid over alternatieve maatregelen voor het bereiken van het in artikel 2, lid 4, bedoelde streefcijfer inzake ontsnapping, of voor de overeenkomstig artikel 4, lid 2, en artikel 5, lid 4, ingevoerde vermindering van de vangsten.

Artikel 10

Controle en handhaving in andere dan communautaire wateren

1.   De lidstaten stellen een controle- en vangstmonitoringsregeling in die is aangepast aan de omstandigheden en het regelgevingskader welke in de respectieve lidstaten reeds voor de binnenvisserij gelden, en die spoort met de relevante bepalingen van Verordening (EEG) nr. 2847/93.

2.   De controle- en vangstmonitoringsregeling bevat een uitvoerige omschrijving van alle regelingen voor de toewijzing van visrechten in stroomgebieden voor aal die een natuurlijke habitat voor aal vormen als gedefinieerd door de lidstaten overeenkomstig artikel 2, lid 1, met inbegrip van wateren in particulier bezit.

Artikel 11

Informatie betreffende visserijactiviteiten

1.   Uiterlijk op 1 januari 2009 stelt elke lidstaat de volgende informatie betreffende commerciële visserijactiviteiten samen:

een lijst van alle vissersvaartuigen die zijn vlag voeren en die overeenkomstig artikel 8 in communautaire wateren op aal mogen vissen, ongeacht de lengte over alles van het vaartuig;

een lijst van alle vissersvaartuigen, commerciële organisaties of vissers die op aal mogen vissen in stroomgebieden voor aal die een natuurlijke habitat voor aal vormen als gedefinieerd door de lidstaten overeenkomstig artikel 2, lid 1;

een lijst van alle visafslagen of andere instanties of personen die door de lidstaten gemachtigd zijn om aal voor de eerste keer op de markt te brengen.

2.   De lidstaten maken regelmatig ramingen van het aantal sportvissers en hun vangsten van aal.

3.   Op verzoek van de Commissie verstrekken de lidstaten de Commissie de in de leden 1 en 2 bedoelde informatie.

Artikel 12

Controle en handhaving met betrekking tot de in- en uitvoer van aal

Uiterlijk op 1 juli 2009:

nemen de lidstaten de nodige maatregelen om de oorsprong te bepalen en de traceerbaarheid te garanderen van alle levende alen die op/vanuit hun grondgebied worden in- of uitgevoerd;

gaan de lidstaten na of aal die in de Gemeenschap is gevangen en vanuit hun grondgebied is uitgevoerd, in overeenstemming met de communautaire instandhoudingsmaatregelen is gevangen;

nemen de lidstaten de nodige maatregelen om te bepalen of aal die is gevangen in de wateren van een relevante regionale visserijorganisatie en die op hun grondgebied is ingevoerd, is gevangen in overeenstemming met de regels die in de betrokken regionale visserijorganisatie zijn overeengekomen.

Artikel 13

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 september 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

R. PEREIRA


(1)  Advies uitgebracht op 16 mei 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/105/EG (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 368).

(3)  PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Beschikking nr. 2455/2001/EG (PB L 331 van 15.12.2001, blz. 1).

(4)  PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1967/2006 (PB L 409 van 30.12.2006, blz. 11), gerectificeerd in PB L 36 van 8.2.2007, blz. 6).

(5)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

(6)  PB L 223 van 15.8.2006, blz. 1.


22.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 248/24


VERORDENING (EG) Nr. 1101/2007 VAN DE COMMISSIE

van 21 september 2007

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 22 september 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 september 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 756/2007 (PB L 172 van 30.6.2007, blz. 41).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 21 september 2007 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MK

78,7

TR

85,0

XK

55,1

XS

67,1

ZZ

71,5

0707 00 05

JO

151,2

MK

29,6

TR

132,0

ZZ

104,3

0709 90 70

IL

51,9

TR

106,7

ZZ

79,3

0805 50 10

AR

66,7

UY

82,6

ZA

72,1

ZZ

73,8

0806 10 10

IL

65,2

TR

106,4

ZZ

85,8

0808 10 80

AU

196,6

CL

38,6

CN

79,8

NZ

94,6

US

96,4

ZA

83,3

ZZ

98,2

0808 20 50

CN

59,6

TR

122,3

ZA

105,6

ZZ

95,8

0809 30 10, 0809 30 90

TR

152,3

US

194,7

ZZ

173,5

0809 40 05

BA

49,8

IL

113,5

TR

107,3

ZZ

90,2


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „andere oorsprong”.


Rectificaties

22.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 248/26


Rectificatie van Verordening (EG, Euratom) nr. 723/2004 van de Raad van 22 maart 2004 tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen

( Publicatieblad van de Europese Unie L 124 van 27 april 2004 )

Bijlage I, Wijzigingen van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen:

 

Bladzijde 16, punt 41, onder b) (wijziging van artikel 41, lid 3, zevende alinea):

in plaats van

:

„… aanpassingscoëfficient, als bedoeld in de eerste alinea van artikel 3, lid 5, van bijlage XI, …”,

te lezen

:

„… aanpassingscoëfficiënt, als bedoeld in artikel 3, lid 5, onder a), van bijlage XI, …”.

 

Bladzijde 42, punt 97, onder o), onder i) (wijziging van artikel 17, lid 3, van bijlage VII):

in plaats van

:

„… een coëfficiënt die overeenkomt met het verschil tussen de in artikel 3, lid 5, onder b), van bijlage IX bepaalde aanpassingscoëfficiënt voor het land waarnaar de overmaking geschiedt en de op de bezoldiging van de ambtenaar toegepaste aanpassingscoëfficiënt (artikel 3, lid 5, onder a), van bijlage XI van het Statuut).”,

te lezen

:

„… een coëfficiënt die overeenkomt met het verschil tussen de in artikel 3, lid 5, onder b), van bijlage XI bepaalde aanpassingscoëfficiënt voor het land waarnaar de overmaking geschiedt en de op de bezoldiging van de ambtenaar toegepaste aanpassingscoëfficiënt (artikel 3, lid 5, onder a), van bijlage XI van het Statuut).”.

 

Bladzijde 45, punt 98, onder k) (wijziging van artikel 12, lid 1, onder a), van bijlage VIII):

in plaats van

:

„a)

een uitkering bij vertrek gelijk aan driemaal de op zijn basissalaris ingehouden pensioenbijdragen, verminderd met de bedragen die zijn betaald bij toepassing van de artikelen 42 en 112 van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden, indien hij ten minste gedurende een jaar in dienst is geweest en geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid waarin in artikel 11, lid 2, is voorzien;”,

te lezen

:

„a)

een uitkering bij vertrek gelijk aan driemaal de op zijn basissalaris ingehouden pensioenbijdragen, verminderd met de bedragen die zijn betaald bij toepassing van de artikelen 42 en 112 van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden, indien hij minder dan een jaar in dienst is geweest en geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid waarin in artikel 11, lid 2, is voorzien;”.

 

Bladzijde 57, punt 100, onder f), onder ii), onder b) (wijziging van bijlage X, artikel 9, lid 2, eerste alinea):

in plaats van

:

„b)

de tweede zin wordt geschrapt;”,

te lezen

:

„b)

de tweede en de derde zin worden geschrapt;”.

 

Bladzijde 91, punt 102, nieuwe bijlage XIII, artikel 29:

in plaats van

:

„… een selectieprocedure overeenkomstig artikel 12, lid 3, onder a), van deze Regeling doorlopen moet hebben, niet van toepassing.”,

te lezen

:

„… een selectieprocedure overeenkomstig artikel 12, lid 4, van deze Regeling doorlopen moet hebben, niet van toepassing.”.

Bijlage II, Wijziging van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen:

 

Bladzijde 95, punt 10 (wijziging van artikel 10, eerste alinea):

in plaats van

:

„De artikelen 1 sexies en 1 septies, artikel 5, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van het Statuut zijn van overeenkomstige toepassing.”,

te lezen

:

„De artikelen 1 quinquies en 1 sexies, artikel 5, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van het Statuut zijn van overeenkomstige toepassing.”.

 

Bladzijde 95, punt 10 (wijziging van artikel 10, vierde alinea):

in plaats van

:

„… die worden bezoldigd uit de kredieten van de algemene begroting van de Europese Unie. (…)”,

te lezen

:

„… die worden bezoldigd uit de kredieten voor onderzoek en investeringen van de algemene begroting van de Europese Unie. (…)”.