ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 271

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

49e jaargang
30 september 2006


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

 

Verordening (EG) nr. 1437/2006 van de Commissie van 29 september 2006 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

1

 

 

Verordening (EG) nr. 1438/2006 van de Commissie van 29 september 2006 tot vaststelling van de minimumverkoopprijzen voor boter die gelden voor de 17e bijzondere inschrijving in het kader van de permanente openbare inschrijving waarin Verordening (EG) nr. 1898/2005 voorziet

3

 

 

Verordening (EG) nr. 1439/2006 van de Commissie van 29 september 2006 tot vaststelling van de maximumbedragen van de steun voor room, boter en boterconcentraat die gelden voor de 17e bijzondere inschrijving in het kader van de permanente openbare inschrijving waarin Verordening (EG) nr. 1898/2005 voorziet

5

 

 

Verordening (EG) nr. 1440/2006 van de Commissie van 29 september 2006 tot vaststelling van het maximumbedrag van de steun voor boterconcentraat voor de 17e bijzondere inschrijving die wordt gehouden in het kader van de permanente openbare inschrijving waarin Verordening (EG) nr. 1898/2005 voorziet

7

 

 

Verordening (EG) nr. 1441/2006 van de Commissie van 29 september 2006 tot vaststelling van de minimumverkoopprijs voor boter voor de 49e bijzondere inschrijving in het kader van de permanente openbare inschrijving als bedoeld in Verordening (EG) nr. 2771/1999

8

 

 

Verordening (EG) nr. 1442/2006 van de Commissie van 29 september 2006 tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 1 oktober 2006

9

 

*

Verordening (EG) nr. 1443/2006 van de Commissie van 29 september 2006 tot verlening van permanente vergunningen voor bepaalde toevoegingsmiddelen in diervoeding en een voorlopige vergunning voor tien jaar voor een coccidiostaticum ( 1 )

12

 

*

Verordening (EG) nr. 1444/2006 van de Commissie van 29 september 2006 tot verlening van een vergunning voor Bacillus subtilis C-3102 (Calsporin) als toevoegingsmiddel voor diervoeding ( 1 )

19

 

*

Verordening (EG) nr. 1445/2006 van de Commissie van 29 september 2006 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1200/2005 wat betreft de vergunning voor het tot de groep Micro-organismen behorende toevoegingsmiddel Bacillus cereus var. toyoi ( 1 )

22

 

*

Verordening (EG) nr. 1446/2006 van de Commissie van 29 september 2006 tot verlening van een vergunning voor Enterococcus faecium (Biomin IMB52) als toevoegingsmiddel voor diervoeding ( 1 )

25

 

*

Verordening (EG) nr. 1447/2006 van de Commissie van 29 september 2006 tot verlening van een vergunning voor een nieuwe toepassing van Saccharomyces cerevisiae (Biosaf SC 47) als toevoegingsmiddel voor diervoeding ( 1 )

28

 

*

Verordening (EG) nr. 1448/2006 van de Commissie van 29 september 2006 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 622/2003 tot vaststelling van maatregelen voor de tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke basisnormen op het gebied van de beveiliging van de luchtvaart ( 1 )

31

 

*

Verordening (EG) nr. 1449/2006 van de Commissie van 29 september 2006 tot verlaging, voor het verkoopseizoen 2006/2007, van de steunbedragen voor de producenten van bepaalde citrussoorten in verband met de overschrijding van de verwerkingsdrempel in bepaalde lidstaten

33

 

*

Verordening (EG) nr. 1450/2006 van de Commissie van 29 september 2006 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1555/96 met betrekking tot de drempelvolumen voor de toepassing van de aanvullende rechten voor tomaten

35

 

*

Verordening (EG) nr. 1451/2006 van de Commissie van 29 september 2006 tot wijziging van de bijlagen I en II bij Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad houdende een communautaire procedure tot vaststelling van maximumwaarden voor residuen van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, ten aanzien van fluazuron, natriumnitriet en peforelin ( 1 )

37

 

*

Verordening (EG) nr. 1452/2006 van de Commissie van 29 september 2006 houdende vaststelling van overgangsmaatregelen voor het beheer van een tariefcontingent voor Nieuw-Zeelandse boter van oktober tot en met december 2006 en houdende afwijking van Verordening (EG) nr. 2535/2001

40

 

 

Verordening (EG) nr. 1453/2006 van de Commissie van 29 september 2006 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer voor granen en meel, gries en griesmeel van tarwe of van rogge

43

 

 

Verordening (EG) nr. 1454/2006 van de Commissie van 29 september 2006 tot vaststelling van het op de restitutie voor granen toe te passen correctiebedrag

45

 

 

Verordening (EG) nr. 1455/2006 van de Commissie van 29 september 2006 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer voor mout

47

 

 

Verordening (EG) nr. 1456/2006 van de Commissie van 29 september 2006 tot vaststelling van het op de restitutie voor mout toe te passen correctiebedrag

49

 

 

Verordening (EG) nr. 1457/2006 van de Commissie van 29 september 2006 tot vaststelling van de restituties die gelden voor de in het kader van communautaire en nationale voedselhulpacties geleverde producten van de sectoren granen en rijst

51

 

*

Richtlijn 2006/77/EG van de Commissie van 29 september 2006 tot wijziging van bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de maximumgehalten aan organische chloorverbindingen in dierenvoeding ( 1 )

53

 

*

Richtlijn 2006/78/EG van de Commissie van 29 september 2006 tot wijziging van Richtlijn 76/768/EEG van de Raad inzake cosmetische producten met het oog op de aanpassing van bijlage II aan de technische vooruitgang ( 1 )

56

 

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

 

 

Raad

 

*

Besluit nr. 1/2006 van de Associatieraad EG-Turkije van 15 mei 2006 inzake de uitvoering van artikel 9 van Besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EG-Turkije inzake de uitvoering van de slotfase van de douane-unie

58

 

*

Besluit van de Raad van 19 juni 2006 betreffende de goedkeuring, namens de Europese Gemeenschap, van het Protocol inzake de toepassing van de Alpenovereenkomst van 1991 op het gebied van berglandbouw

61

Protocol inzake de toepassing van de Alpenovereenkomst van 1991 op het gebied van berglandbouw — Protocol berglandbouw

63

 

 

Commissie

 

*

Beschikking van de Commissie van 20 september 2006 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften en certificeringsvoorschriften voor de invoer van vissen voor sierdoeleinden (Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 4149)  ( 1 )

71

 

*

Besluit van de Commissie van 29 september 2006 houdende overdracht van het beheer van de steun voor pretoetredingsmaatregelen op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling in Bulgarije gedurende de pretoetredingsperiode aan uitvoeringsorganen

81

 

*

Besluit van de Commissie van 29 september 2006 houdende overdracht van het beheer van de steun voor pretoetredingsmaatregelen op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling in Kroatië gedurende de pretoetredingsperiode aan uitvoeringsorganen

83

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

30.9.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 271/1


VERORDENING (EG) Nr. 1437/2006 VAN DE COMMISSIE

van 29 september 2006

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 30 september 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 september 2006.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 386/2005 (PB L 62 van 9.3.2005, blz. 3).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 29 september 2006 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

052

65,6

096

42,0

999

53,8

0707 00 05

052

107,1

999

107,1

0709 90 70

052

85,4

999

85,4

0805 50 10

052

52,2

388

64,5

524

55,3

528

52,8

999

56,2

0806 10 10

052

83,1

400

179,3

624

139,2

999

133,9

0808 10 80

388

88,2

400

91,4

508

72,4

512

81,4

720

72,4

800

133,2

804

100,0

999

91,3

0808 20 50

052

115,7

388

89,9

999

102,8

0809 30 10, 0809 30 90

052

100,0

999

100,0

0809 40 05

052

111,4

066

66,6

624

114,6

999

97,5


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 750/2005 van de Commissie (PB L 126 van 19.5.2005, blz. 12). De code „999” staat voor „andere oorsprong”.


30.9.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 271/3


VERORDENING (EG) Nr. 1438/2006 VAN DE COMMISSIE

van 29 september 2006

tot vaststelling van de minimumverkoopprijzen voor boter die gelden voor de 17e bijzondere inschrijving in het kader van de permanente openbare inschrijving waarin Verordening (EG) nr. 1898/2005 voorziet

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (1), en met name op artikel 10,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1898/2005 van de Commissie van 9 november 2005 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad, wat betreft maatregelen voor de afzet van room, boter en boterconcentraat op de markt van de Gemeenschap (2) kunnen de interventiebureaus bepaalde hoeveelheden boter uit hun interventievoorraden verkopen door middel van een permanente openbare inschrijving en kunnen zij steun toekennen voor room, boter en boterconcentraat. In artikel 25 van die verordening is bepaald dat in het licht van de voor elke bijzondere inschrijving ontvangen offertes een minimumverkoopprijs voor boter en een maximumbedrag van de steun voor room, boter en boterconcentraat worden vastgesteld. Voorts is bepaald dat die prijs of steun kan worden gedifferentieerd volgens de bestemming van de boter, het vetgehalte ervan en de bijmengingsmethode. Het bedrag van de in artikel 28 van Verordening (EG) nr. 1898/2005 bedoelde verwerkingszekerheid moet dienovereenkomstig worden vastgesteld.

(2)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor melk en zuivelproducten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de 17e bijzondere inschrijving in het kader van de permanente openbare inschrijving waarin Verordening (EG) nr. 1898/2005 voorziet, worden de minimumverkoopprijzen voor boter uit de interventievoorraden en de bedragen van de verwerkingszekerheid zoals bedoeld in respectievelijk artikel 25 en artikel 28 van die verordening vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 30 september 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 september 2006.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1913/2005 (PB L 307 van 25.11.2005, blz. 2).

(2)  PB L 308 van 25.11.2005, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2107/2005 (PB L 337 van 22.12.2005, blz. 20).


BIJLAGE

Minimumverkoopprijzen voor boter en bedragen van de verwerkingszekerheid voor de 17e bijzondere inschrijving in het kader van de permanente openbare inschrijving waarin Verordening (EG) nr. 1898/2005 voorziet

(EUR/100 kg)

Formule

A

B

Bijmengingsmethode

Met verklikstoffen

Zonder verklikstoffen

Met verklikstoffen

Zonder verklikstoffen

Minimumverkoopprijs

Boter ≥ 82 %

In ongewijzigde staat

206

210

Concentraat

204,1

Verwerkingszekerheid

In ongewijzigde staat

45

45

Concentraat

45


30.9.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 271/5


VERORDENING (EG) Nr. 1439/2006 VAN DE COMMISSIE

van 29 september 2006

tot vaststelling van de maximumbedragen van de steun voor room, boter en boterconcentraat die gelden voor de 17e bijzondere inschrijving in het kader van de permanente openbare inschrijving waarin Verordening (EG) nr. 1898/2005 voorziet

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (1), en met name op artikel 10,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1898/2005 van de Commissie van 9 november 2005 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad, wat betreft maatregelen voor de afzet van room, boter en boterconcentraat op de markt van de Gemeenschap (2) kunnen de interventiebureaus bepaalde hoeveelheden boter uit hun interventievoorraden verkopen door middel van een permanente openbare inschrijving en kunnen zij steun toekennen voor room, boter en boterconcentraat. In artikel 25 van die verordening is bepaald dat in het licht van de voor elke bijzondere inschrijving ontvangen offertes een minimumverkoopprijs voor boter en een maximumbedrag van de steun voor room, boter en boterconcentraat worden vastgesteld. Voorts is bepaald dat die prijs of steun kan worden gedifferentieerd volgens de bestemming van de boter, het vetgehalte ervan en de bijmengingsmethode. Het bedrag van de in artikel 28 van Verordening (EG) nr. 1898/2005 bedoelde verwerkingszekerheid moet dienovereenkomstig worden vastgesteld.

(2)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor melk en zuivelproducten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de 17e bijzondere inschrijving in het kader van de permanente openbare inschrijving waarin Verordening (EG) nr. 1898/2005 voorziet, worden de maximumbedragen van de steun voor room, boter en boterconcentraat en de bedragen van de verwerkingszekerheid zoals bedoeld in respectievelijk artikel 25 en artikel 28 van die verordening, vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 30 september 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 september 2006.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1913/2005 (PB L 307 van 25.11.2005, blz. 2).

(2)  PB L 308 van 25.11.2005, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2107/2005 (PB L 337 van 22.12.2005, blz. 20).


BIJLAGE

Maximumbedragen van de steun voor room, boter en boterconcentraat en bedragen van de verwerkingszekerheid voor de 17e bijzondere inschrijving in het kader van de permanente openbare inschrijving waarin Verordening (EG) nr. 1898/2005 voorziet

(EUR/100 kg)

Formule

A

B

Bijmengingsmethode

Met verklikstoffen

Zonder verklikstoffen

Met verklikstoffen

Zonder verklikstoffen

Maximumbedrag van de steun

Boter ≥ 82 %

18,5

15

17

15

Boter < 82 %

Boterconcentraat

22

18,5

22

Room

10

6,3

Verwerkingszekerheid

Boter

20

19

Boterconcentraat

24

24

Room

11


30.9.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 271/7


VERORDENING (EG) Nr. 1440/2006 VAN DE COMMISSIE

van 29 september 2006

tot vaststelling van het maximumbedrag van de steun voor boterconcentraat voor de 17e bijzondere inschrijving die wordt gehouden in het kader van de permanente openbare inschrijving waarin Verordening (EG) nr. 1898/2005 voorziet

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (1), en met name op artikel 10,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 47 van Verordening (EG) nr. 1898/2005 van de Commissie van 9 november 2005 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad, wat betreft maatregelen voor de afzet van room, boter en boterconcentraat op de markt van de Gemeenschap (2), houden de interventiebureaus een permanente openbare inschrijving voor de toekenning van steun voor boterconcentraat. In artikel 54 van die verordening is bepaald dat in het licht van de voor elke bijzondere inschrijving ontvangen offertes een maximumbedrag van de steun voor boterconcentraat met een vetgehalte van ten minste 96 % moet worden vastgesteld.

(2)

Een bestemmingszekerheid zoals bedoeld in artikel 53, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1898/2005 moet worden gesteld om de overname van het boterconcentraat door de detailhandel te waarborgen.

(3)

Het maximumbedrag van de steun moet in het licht van de ontvangen offertes op het passende niveau worden vastgesteld en de bestemmingszekerheid moet dienovereenkomstig worden bepaald.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor melk en zuivelproducten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de 17e bijzondere inschrijving die wordt gehouden in het kader van de permanente openbare inschrijving waarin Verordening (EG) nr. 1898/2005 voorziet, wordt het maximumbedrag van de steun voor boterconcentraat met een vetgehalte van ten minste 96 % zoals bedoeld in artikel 47, lid 1, van die verordening vastgesteld op 19,8 EUR/100 kg.

De bestemmingszekerheid zoals bedoeld in artikel 53, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1898/2005 wordt vastgesteld op 22 EUR/100 kg.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 30 september 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 september 2006.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1913/2005 (PB L 307 van 25.11.2005, blz. 2).

(2)  PB L 308 van 25.11.2005, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2107/2005 (PB L 337 van 22.12.2005, blz. 20).


30.9.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 271/8


VERORDENING (EG) Nr. 1441/2006 VAN DE COMMISSIE

van 29 september 2006

tot vaststelling van de minimumverkoopprijs voor boter voor de 49e bijzondere inschrijving in het kader van de permanente openbare inschrijving als bedoeld in Verordening (EG) nr. 2771/1999

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (1), en met name op artikel 10, onder c),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EG) nr. 2771/1999 van de Commissie van 16 december 1999 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad ten aanzien van de interventiemaatregelen op de markt voor boter en room (2) hebben interventiebureaus bepaalde hoeveelheden boter die in hun bezit zijn, te koop aangeboden door middel van een permanente openbare inschrijving.

(2)

Krachtens artikel 24 bis van Verordening (EG) nr. 2771/1999 wordt op basis van de voor elke bijzondere inschrijving ontvangen biedingen een minimumverkoopprijs vastgesteld of besloten geen boter toe te wijzen.

(3)

Gezien de ontvangen biedingen, dient een minimumverkoopprijs te worden vastgesteld.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor melk en zuivelproducten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de 49e bijzondere inschrijving op grond van Verordening (EG) nr. 2771/1999, waarvoor de termijn voor het indienen van biedingen is verstreken op 26 september 2006, wordt de minimumverkoopprijs voor boter vastgesteld op 233,60 EUR/100 kg.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 30 september 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 september 2006.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1913/2005 van de Commissie (PB L 307 van 25.11.2005, blz. 2).

(2)  PB L 333 van 24.12.1999, blz. 11. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1802/2005 (PB L 290 van 4.11.2005, blz. 3).


30.9.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 271/9


VERORDENING (EG) Nr. 1442/2006 VAN DE COMMISSIE

van 29 september 2006

tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 1 oktober 2006

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1249/96 van de Commissie van 28 juni 1996 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad ten aanzien van de invoerrechten in de sector granen (2), en met name op artikel 2, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1784/2003 is bepaald dat bij de invoer van de in artikel 1 van die verordening bedoelde producten de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief worden geheven. Voor de producten als bedoeld in lid 2 van dat artikel is het invoerrecht echter gelijk aan de interventieprijs voor deze producten bij de invoer, verhoogd met 55 % en verminderd met de cif-invoerprijs van de betrokken zending. Dit invoerrecht mag echter niet hoger zijn dan het recht van het gemeenschappelijk douanetarief.

(2)

In artikel 10, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1784/2003 is bepaald dat de cif-invoerprijzen worden berekend aan de hand van de representatieve prijzen voor het betrokken product op de wereldmarkt.

(3)

Bij Verordening (EG) nr. 1249/96 zijn bepalingen vastgesteld voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1784/2003 ten aanzien van de invoerrechten in de sector granen.

(4)

De vastgestelde invoerrechten zijn van toepassing totdat een nieuwe vaststelling in werking treedt.

(5)

Voor het normaal functioneren van het stelsel van invoerrechten moeten deze rechten worden berekend aan de hand van de in een referentieperiode geconstateerde representatieve marktkoersen.

(6)

De toepassing van Verordening (EG) nr. 1249/96 leidt ertoe de invoerrechten vast te stellen zoals vermeld in bijlage I bij deze verordening,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 10, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1784/2003 bedoelde invoerrechten in de sector granen worden vastgesteld in bijlage I bij deze verordening en zijn bepaald aan de hand van de in bijlage II vermelde elementen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 oktober 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 september 2006.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).

(2)  PB L 161 van 29.6.1996, blz. 125. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1110/2003 (PB L 158 van 27.6.2003, blz. 12).


BIJLAGE I

Vanaf 1 oktober 2006 geldende invoerrechten voor de in artikel 10, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1784/2003 bedoelde producten

GN-code

Omschrijving

Invoerrecht (1)

(in EUR/ton)

1001 10 00

Harde tarwe van hoge kwaliteit

0,00

van gemiddelde kwaliteit

0,00

van lage kwaliteit

0,00

1001 90 91

Zachte tarwe, zaaigoed

0,00

ex 1001 90 99

Zachte tarwe van hoge kwaliteit, andere dan voor zaaidoeleinden

0,00

1002 00 00

Rogge

4,19

1005 10 90

Maïs, zaaigoed, andere dan hybriden

34,02

1005 90 00

Maïs, andere dan zaaigoed (2)

34,02

1007 00 90

Graansorgho, andere dan hybriden bestemd voor zaaidoeleinden

4,19


(1)  Voor producten die via de Atlantische Oceaan of het Suezkanaal in de Gemeenschap worden aangevoerd (artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1249/96) komt de importeur in aanmerking voor een verlaging van het invoerrecht met:

3 EUR/t, als de loshaven aan de Middellandse Zee ligt, of

2 EUR/t, als de loshaven in Ierland, het Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Estland, Letland, Litouwen, Polen, Finland, Zweden of aan de Atlantische kust van het Iberisch Schiereiland ligt.

(2)  De importeur komt in aanmerking voor een forfaitaire verlaging van het invoerrecht met 24 EUR/t, als aan de in artikel 2, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1249/96 vastgestelde voorwaarden is voldaan.


BIJLAGE II

Berekeningselementen

(15.9.2006-28.9.2006)

1)

Gemiddelden over de referentieperiode bepaald in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1249/96:

Beursnotering

Minneapolis

Chicago

Minneapolis

Minneapolis

Minneapolis

Minneapolis

Product (eiwitgehalte bij 12 % vocht)

HRS2

YC3

HAD2

Van gemiddelde kwaliteit (1)

Van lage kwaliteit (2)

US barley 2

Notering (EUR/t)

146,20 (3)

78,36

163,76

153,76

133,76

120,05

Golfpremie (EUR/t)

19,25

 

 

Grote-Merenpremie (EUR/t)

14,83

 

 

2)

Gemiddelden over de referentieperiode bepaald in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1249/96:

Vrachttarieven/kosten: Golf van Mexico–Rotterdam: 25,40 EUR/t; Grote Meren–Rotterdam: 32,80 EUR/t.

3)

Subsidies bedoeld in artikel 4, lid 2, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1249/96:

0,00 EUR/t (HRW2)

0,00 EUR/t (SRW2).


(1)  Een korting van 10 EUR/t (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).

(2)  Een korting van 30 EUR/t (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).

(3)  Premie van 14 EUR/t inbegrepen (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).


30.9.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 271/12


VERORDENING (EG) Nr. 1443/2006 VAN DE COMMISSIE

van 29 september 2006

tot verlening van permanente vergunningen voor bepaalde toevoegingsmiddelen in diervoeding en een voorlopige vergunning voor tien jaar voor een coccidiostaticum

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 70/524/EEG van de Raad van 23 november 1970 betreffende toevoegingsmiddelen in de diervoeding (1), en met name op artikel 3, artikel 9 en artikel 9.D, lid 1,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (2), en met name op artikel 25,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1831/2003 voorziet in de toelating van toevoegingsmiddelen voor diervoeding.

(2)

Artikel 25 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 bevat overgangsmaatregelen voor vergunningaanvragen betreffende toevoegingsmiddelen die vóór de datum van toepassing van Verordening (EG) nr. 1831/2003 overeenkomstig Richtlijn 70/524/EEG zijn ingediend.

(3)

De aanvragen voor de in de bijlagen bij deze verordening genoemde toevoegingsmiddelen zijn vóór de datum van toepassing van Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingediend.

(4)

De eerste opmerkingen betreffende deze aanvragen zijn krachtens artikel 4, lid 4, van Richtlijn 70/524/EEG vóór de datum van toepassing van Verordening (EG) nr. 1831/2003 aan de Commissie toegezonden. Die aanvragen moeten daarom nog overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 70/524/EEG worden behandeld.

(5)

Er zijn gegevens ingediend ter staving van een aanvraag van een vergunning zonder tijdsbeperking voor het enzympreparaat 3-fytase, geproduceerd door Hansenula polymorpha (DSM 15087), voor mestkippen, mestkalkoenen, legkippen, biggen, mestvarkens en zeugen. De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid („de Autoriteit”) heeft op 7 maart 2006 een advies uitgebracht over het gebruik van dit preparaat, waarin geconcludeerd wordt dat het geen risico inhoudt voor de consument, de gebruiker, de diercategorie of het milieu. Uit de beoordeling blijkt dat aan de voorwaarden van artikel 3.A van Richtlijn 70/524/EEG voor een dergelijke vergunning wordt voldaan. Het gebruik van dat enzympreparaat, zoals omschreven in bijlage I bij deze verordening, moet daarom zonder tijdsbeperking worden toegestaan.

(6)

Voor het gebruik van het enzympreparaat endo-1,4-bèta-xylanase, geproduceerd door Trichoderma longibrachiatum (ATCC 2105), is bij Verordening (EG) nr. 1411/1999 van de Commissie (3) voor het eerst een voorlopige vergunning verleend voor biggen. Er zijn nieuwe gegevens ingediend ter staving van een aanvraag van een vergunning zonder tijdsbeperking voor dit enzympreparaat. Uit de beoordeling blijkt dat aan de voorwaarden van artikel 3.A van Richtlijn 70/524/EEG voor een dergelijke vergunning wordt voldaan. Het gebruik van dat enzympreparaat, zoals omschreven in bijlage I bij deze verordening, moet daarom zonder tijdsbeperking worden toegestaan.

(7)

Voor het gebruik van het coccidiostaticum „semduramicin-natrium” (Aviax 5 %) is bij Verordening (EG) nr. 1041/2002 van de Commissie (4) voor het eerst een voorlopige vergunning verleend voor mestkippen. Er zijn nieuwe gegevens ingediend ter staving van een aanvraag van een vergunning voor tien jaar voor dat coccidiostaticum. Uit de beoordeling blijkt dat aan de voorwaarden van artikel 3.A van Richtlijn 70/524/EEG voor een dergelijke vergunning wordt voldaan. Voor het gebruik van die stof, zoals omschreven in bijlage II, moet daarom een vergunning voor tien jaar worden verleend.

(8)

Er zijn gegevens ingediend ter staving van een aanvraag van een vergunning zonder tijdsbeperking voor 25-hydroxycholecalciferol, behorende tot de groep „Vitaminen, provitaminen en stoffen met een gelijkaardige werking die chemisch duidelijk omschreven zijn”, voor mestkippen, legkippen en kalkoenen. De Autoriteit heeft op 26 mei 2005 een advies uitgebracht over het gebruik van dit preparaat, waarin geconcludeerd wordt dat het geen risico inhoudt voor de consument, de gebruiker, de diercategorie of het milieu. Uit de beoordeling blijkt dat aan de voorwaarden van artikel 3.A van Richtlijn 70/524/EEG voor een dergelijke vergunning wordt voldaan. Het gebruik van dat vitaminepreparaat, zoals omschreven in bijlage III, moet daarom zonder tijdsbeperking worden toegestaan.

(9)

Uit de beoordeling van deze aanvragen blijkt dat er bepaalde procedures nodig zijn om werknemers tegen blootstelling aan de in de bijlagen opgenomen toevoegingsmiddelen te beschermen. Die bescherming moet worden gewaarborgd door toepassing van Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (5).

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de tot de groep „Enzymen” behorende preparaten, zoals omschreven in bijlage I, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning zonder tijdsbeperking voor gebruik als toevoegingsmiddel in diervoeding verleend.

Artikel 2

Voor het tot de groep „Coccidiostatica en andere geneeskrachtige stoffen” behorende preparaat, zoals omschreven in bijlage II, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor tien jaar voor gebruik als toevoegingsmiddel in diervoeding verleend.

Artikel 3

Voor het tot de groep „Vitaminen, provitaminen en stoffen met een gelijkaardige werking die chemisch duidelijk omschreven zijn” behorende preparaat, zoals omschreven in bijlage III, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning zonder tijdsbeperking voor gebruik als toevoegingsmiddel in diervoeding verleend.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 september 2006.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 14.12.1970, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1800/2004 van de Commissie (PB L 317 van 16.10.2004, blz. 37).

(2)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 378/2005 van de Commissie (PB L 59 van 5.3.2005, blz. 8).

(3)  PB L 164 van 30.6.1999, blz. 56.

(4)  PB L 157 van 15.6.2002, blz. 41.

(5)  PB L 183 van 29.6.1989, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).


BIJLAGE I

EG-nr.

Toevoegingsmiddel

Chemische formule, beschrijving

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimum

Maximum

Overige bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

Activiteitseenheden/kg volledig veevoeder

Enzymen

E 1639

3-fytase

EC 3.1.3.8

Bereiding van 3-fytase, geproduceerd door Hansenula polymorpha (DSM 15087), met een minimale activiteit van:

 

gecoat: 2 500 U (1)/g

 

vloeibaar: 5 000 U/g

Mestkippen

250 U

1.

De opslagtemperatuur, de houdbaarheid en de stabiliteit bij verwerking tot pellets vermelden in de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en het voormengsel.

2.

Aanbevolen dosis per kg volledig diervoeder: 250-1 000 U/kg

3.

Voor gebruik in mengvoeders die rijk zijn aan aan fytine gebonden fosfor zoals maïs, soja, tarwe, gerst, rogge.

Zonder tijdsbeperking

Mestkalkoenen

250 U

1.

De opslagtemperatuur, de houdbaarheid en de stabiliteit bij verwerking tot pellets vermelden in de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en het voormengsel.

2.

Aanbevolen dosis per kg volledig diervoeder: 250-1 000 U/kg

3.

Voor gebruik in mengvoeders die rijk zijn aan aan fytine gebonden fosfor zoals maïs, soja, tarwe, gerst, rogge.

Zonder tijdsbeperking

Legkippen

250 U

1.

De opslagtemperatuur, de houdbaarheid en de stabiliteit bij verwerking tot pellets vermelden in de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en het voormengsel.

2.

Aanbevolen dosis per kg volledig diervoeder: 250-1 000 U/kg

3.

Voor gebruik in mengvoeders die rijk zijn aan aan fytine gebonden fosfor zoals maïs, soja, tarwe, gerst, rogge.

Zonder tijdsbeperking

Biggen

4 maanden

500 U

1.

De opslagtemperatuur, de houdbaarheid en de stabiliteit bij verwerking tot pellets vermelden in de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en het voormengsel.

2.

Aanbevolen dosis per kg volledig diervoeder: 500-1 000 U/kg

3.

Voor gebruik in mengvoeders die rijk zijn aan aan fytine gebonden fosfor zoals maïs, soja, tarwe, gerst, rogge.

Zonder tijdsbeperking

Mestvarkens

250 U

1.

De opslagtemperatuur, de houdbaarheid en de stabiliteit bij verwerking tot pellets vermelden in de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en het voormengsel.

2.

Aanbevolen dosis per kg volledig diervoeder: 250-1 000 U/kg

3.

Voor gebruik in mengvoeders die rijk zijn aan aan fytine gebonden fosfor zoals maïs, soja, tarwe, gerst, rogge.

Zonder tijdsbeperking

Zeugen

500 U

1.

De opslagtemperatuur, de houdbaarheid en de stabiliteit bij verwerking tot pellets vermelden in de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en het voormengsel.

2.

Aanbevolen dosis per kg volledig diervoeder: 500-1 000 U/kg

3.

Voor gebruik in mengvoeders die rijk zijn aan aan fytine gebonden fosfor zoals maïs, soja, tarwe, gerst, rogge.

Zonder tijdsbeperking

E 1628

Endo-1,4-bèta-xylanase

EC 3.2.1.8

Bereiding van endo-1,4-bèta-xylanase, geproduceerd door Trichoderma longibrachiatum (ATCC 2105), met een minimale activiteit van:

 

poeder:

endo-1,4-bèta-xylanase: 8 000 U (2)/g

 

vloeibaar:

endo-1,4-bèta-xylanase: 8 000 U/ml

Biggen (gespeend)

endo-1,4-bèta-xylanase: 4 000 U

1.

De opslagtemperatuur, de maximale opslagduur en de stabiliteit bij verwerking tot pellets vermelden in de gebruiksaanwijzing van het toevoegingsmiddel en het voormengsel.

2.

Aanbevolen dosis/kg volledig diervoeder:

endo-1,4-bèta-xylanase: 4 000 U.

3.

Voor gebruik in mengvoeders die rijk zijn aan niet-zetmeelpolysachariden (vooral arabinoxylanen), bv. voeders die meer dan 35 % tarwe bevatten.

4.

Voor gebruik bij gespeende biggen tot ongeveer 35 kg.

Zonder tijdsbeperking


(1)  1 U is de hoeveelheid enzym die bij een pH van 5,5 en een temperatuur van 37 °C 1 micromol anorganisch fosfaat per minuut vrijmaakt uit fytaat.

(2)  1 U is de hoeveelheid enzym die bij een pH van 5,3 en een temperatuur van 50 °C 1 micromol reducerende suikers (xylose-equivalent) per minuut vrijmaakt uit xylaan van haverkaf.


BIJLAGE II

Registratienummer van het toevoegingsmiddel

Naam en registratienummer van de persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van het toevoegingsmiddel

Toevoegingsmiddel

(handelsnaam)

Samenstelling, chemische formule, beschrijving

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimum

Maximum

Overige bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

mg werkzame stof/kg volledig diervoeder

Coccidiostatica en andere geneeskrachtige stoffen

E 773

Phibro Animal Health, s.a.

Semduramicinnatrium

(Aviax 5 %)

 

Samenstelling toevoegingsmiddel:

Semduramicin-natrium: 51,3 g/kg

Natriumcarbonaat: 40 g/kg

Minerale olie: 30-50 g/kg

Natriumaluminosilicaat: 20 g/kg

Gemalen sojabonen: 838,7-858,7 g/kg

 

Werkzame stof:

Semduramicin

C45H76O16

CAS-nummer: 113378-31-7

Semduramicin-natrium

C45H75O16Na

CAS-nummer: 119068-77-8

natriumzout van monocarbonzuurpolyether-ionofoor, geproduceerd door Actinomadura roseorufa (ATCC 53664)

Productiegebonden onzuiverheden:

Decarboxysemduramicin, ≤ 2 %

Demethoxysemduramicin, ≤ 2 %

Hydroxysemduramicin, ≤ 2 %

Totaal ≤ 5 %

Mestkippen

20

25

Toediening verboden vanaf ten minste vijf dagen vóór het slachten.

Gelijktijdig gebruik van semduramicin en tiamuline kan leiden tot een tijdelijke vermindering van de voederconsumptie en de wateropname.

Tien jaar na de datum van inwerkingtreding van de verordening


BIJLAGE III

EG-nr.

Toevoegingsmiddel

Chemische formule, beschrijving

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Maximum mg (1)/volledig diervoeder

Overige bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

Vitaminen, provitaminen en stoffen met een gelijkaardige werking, die chemisch duidelijk omschreven zijn

 

2. Vitamine D

 

 

 

 

 

 

E 670 a

25-hydroxycholecalciferol

25-hydroxycholecalciferol

(min. 94 % zuiverheid)

Mestkippen

0,100 mg

Een mengsel van 25-hydroxycholecalciferol met vitamine D3 (cholecalciferol) is toegestaan, mits de totale hoeveelheid van het mengsel niet meer bedraagt dan 0,125 mg/kg volledig diervoeder

Zonder tijdsbeperking

Legkippen

0,080 mg

Een mengsel van 25-hydroxycholecalciferol met vitamine D3 (cholecalciferol) is toegestaan, mits de totale hoeveelheid van het mengsel niet meer bedraagt dan 0,080 mg/kg volledig diervoeder

Zonder tijdsbeperking

Kalkoenen

0,100 mg

Een mengsel van 25-hydroxycholecalciferol met vitamine D3 (cholecalciferol) is toegestaan, mits de totale hoeveelheid van het mengsel niet meer bedraagt dan 0,125 mg/kg volledig diervoeder

Zonder tijdsbeperking


(1)  40 IU cholecalciferol (vitamine D3) = 0,001 mg cholecalciferol (vitamine D3).


30.9.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 271/19


VERORDENING (EG) Nr. 1444/2006 VAN DE COMMISSIE

van 29 september 2006

tot verlening van een vergunning voor Bacillus subtilis C-3102 (Calsporin) als toevoegingsmiddel voor diervoeding

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name op artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De toelating van toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de toelatingsgronden en -procedure, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003.

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is een aanvraag voor een vergunning voor het in de bijlage opgenomen preparaat ingediend. De krachtens artikel 7, lid 3, van die verordening vereiste gegevens en bescheiden zijn bij de aanvraag verstrekt.

(3)

De aanvraag betreft de toelating van het preparaat Bacillus subtilis C-3102 (Calsporin) als toevoegingsmiddel in de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen” voor mestkippen.

(4)

De in de aanvraag voor de vergunning overeenkomstig artikel 7, lid 3, onder c), van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde analysemethode betreft de bepaling van de werkzame stof van het toevoegingsmiddel in diervoeding. De in de bijlage bij deze verordening bedoelde analysemethode kan daarom niet worden beschouwd als een communautaire analysemethode in de zin van artikel 11 van Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (2).

(5)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar advies van 8 maart 2006 geconcludeerd dat Bacillus subtilis C-3102 (Calsporin) geen ongunstige gevolgen heeft voor de diergezondheid, de menselijke gezondheid of het milieu (3). Ook kwam zij tot de conclusie dat aan Bacillus subtilis C-3102 (Calsporin) geen andere risico's verbonden zijn die op grond van artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 de verlening van een vergunning in de weg zouden staan. Overeenkomstig dat advies kan het gebruik van dat preparaat de zoötechnische parameters in mestkippen verbeteren. Specifieke eisen voor monitoring na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. De EFSA beveelt aan om passende maatregelen te nemen met het oog op de veiligheid van de gebruiker. De EFSA heeft ook het verslag over de analysemethode voor het toevoegingsmiddel geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde communautaire referentielaboratorium was ingediend. Uit de beoordeling van het preparaat blijkt dat aan de voorwaarden voor vergunningverlening van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is voldaan. Het gebruik van het preparaat zoals omschreven in de bijlage moet daarom worden toegestaan.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor het in de bijlage beschreven preparaat, dat behoort tot de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „darmflorastabilisatoren”, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 september 2006.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 378/2005 van de Commissie (PB L 59 van 5.3.2005, blz. 8).

(2)  PB L 165 van 30.4.2004, gerectificeerd in PB L 191 van 28.5.2004, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 776/2006 van de Commissie (PB L 136 van 24.5.2006, blz. 3).

(3)  Opinion of the Scientific Panel on Additives and Products or Substances used in Animal Feed on the safety and efficacy of the product Calsporin a preparation of Bacillus subtilis C-3102, as a feed additive for chickens for fattening in accordance with Regulation (EC) No 1831/2003. Goedgekeurd op 8 maart 2006. The EFSA Journal (2006) 336, blz. 1-15.


BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingsmiddel

(handelsnaam)

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimum

Maximum

Overige bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

CFU/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Categorie zoötechnische toevoegingsmiddelen. Functionele groep: darmflorastabilisatoren.

4b1820

Calpis Co. Ltd in de Gemeeenschap vertegenwoordigd door Orffa International Holding bv

Bacillus subtilis C-3102 (DSM 15544)

(Calsporin)

 

Samenstelling toevoegingsmiddel:

Bacillus subtilis C-3102 (DSM 15544) met minimaal 1,15 × 1010 CFU/g toevoegingsmiddelpreparaat (25-30 %)

Calciumcarbona (70-75 %)

 

Karakterisering van de werkzame stof:

Levensvatbare sporen (CFU) van Bacillus subtilis C-3102 (DSM 15544)

 

Analysemethode  (1)

Telling met spreidplaatmethode onder gebruikmaking van trypton-soja-agar met voorverhittingsbehandeling van voedermonsters

Mestkippen

1 × 109

1 × 109

Voor de veiligheid van de gebruiker: ademhalingsbescherming tijdens hantering en veiligheidsbril.

De opslagtemperatuur, de maximale opslagduur en de stabiliteit bij verwerking tot pellets vermelden in de gebruiksaanwijzing van het toevoegingsmiddel en het voormengsel.

Het gebruik is toegestaan in diervoeding die de volgende toegelaten coccidiostatica bevat: monensin-natrium, salinomycine-natrium, semduramicin-natrium, lasalocide-natrium, maduramicin-ammonium, narasin-nicarbazine, diclazuril

20 oktober 2016


(1)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op het volgende adres van het communautaire referentielaboratorium: www.irmm.jrc.be/html/crlfaa/


30.9.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 271/22


VERORDENING (EG) Nr. 1445/2006 VAN DE COMMISSIE

van 29 september 2006

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1200/2005 wat betreft de vergunning voor het tot de groep „Micro-organismen” behorende toevoegingsmiddel Bacillus cereus var. toyoi

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name op artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De toelating van toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de toelatingsgronden en -procedure, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003.

(2)

Voor het tot de groep „Micro-organismen” behorende preparaat Bacillus cereus var. toyoi (NCIMB 40112/CNCM I-1012) is overeenkomstig Richtlijn 70/524/EEG van de Raad (2) een vergunning zonder tijdsbeperking als toevoegingsmiddel voor mestkippen en mestkonijnen verleend bij Verordening (EG) nr. 1200/2005 van de Commissie (3). Vervolgens is het toevoegingsmiddel overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 als bestaand product opgenomen in het communautaire repertorium van toevoegingsmiddelen voor diervoeding.

(3)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is een aanvraag om wijziging van de vergunning voor dat preparaat ingediend om het ook te kunnen gebruiken in diervoeders voor mestkippen die de coccidiostatica diclazuril (Clinacox 0,5 % en Clinacox 0,2 %), narasin/nicarbazine (Maxiban G160) en maduramicine-ammonium (Cygro 1 %) bevatten. De krachtens artikel 7, lid 3, van die verordening vereiste gegevens en bescheiden zijn bij de aanvraag verstrekt.

(4)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar advies van 5 november 2005 verklaard dat het toevoegingsmiddel Bacillus cereus var. toyoi (NCIMB 40112/CNCM I-1012) verenigbaar is met diclazuril (Clinacox 0,5 % en Clinacox 0,2 %), narasin/nicarbazine (Maxiban G160) en maduramicine-ammonium (Cygro 1 %) (4). De EFSA heeft ook het rapport over de analysemethode voor het toevoegingsmiddel geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde communautaire referentielaboratorium was ingediend.

(5)

Uit de beoordeling van het preparaat blijkt dat aan de voorwaarden van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is voldaan.

(6)

Verordening (EG) nr. 1200/2005 moet dus dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1200/2005 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 september 2006.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 378/2005 van de Commissie (PB L 59 van 5.3.2005, blz. 8).

(2)  PB L 270 van 14.12.1970, blz. 1. Richtlijn ingetrokken bij Verordening (EG) nr. 1831/2003.

(3)  PB L 195 van 27.7.2005, blz. 6.

(4)  Opinion of the Scientific Panel on Additives and Products or Substances used in Animal Feed on the modification of terms of authorisation of the micro-organism preparation of Bacillus cereus var. toyoi (NCIMB 40112/CNCM I-1012) (Toyocerin®) authorised as a feed additive in accordance with Council Directive 70/524/EEC. Goedgekeurd op 30 november 2005. The EFSA Journal (2005) 288, blz. 1-7.


BIJLAGE

In bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1200/2005 komt de vermelding voor E 1701, Bacillus cereus var. toyoi (NCIMB 40112/CNCM I-1012), als volgt te luiden:

EG-nr.

Toevoegingsmiddel

Chemische formule, beschrijving

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimum

Maximum

Overige bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

CFU/kg volledig diervoeder

Micro-organismen

„E 1701

Bacillus cereus var. toyoi

NCIMB 40112/CNCM I-1012

Bereiding van Bacillus cereus var. toyoi met ten minste 1 × 1010 CFU/g toevoegingsmiddel

Mestkonijnen

0,1 × 109

5 × 109

In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en het voormengsel de opslagtemperatuur, de houdbaarheid en de stabiliteit bij verwerking tot pellets vermelden.

Mag worden gebruikt in mengvoeders die de volgende toegestane coccidiostatica bevatten: robenidine en salinomycine-natrium.

Onbeperkt

Mestkippen

0,2 × 109

1 × 109

In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en het voormengsel de opslagtemperatuur, de houdbaarheid en de stabiliteit bij verwerking tot pellets vermelden.

Mag worden gebruikt in mengvoeders die de volgende toegestane coccidiostatica bevatten: monensin-natrium, lasalocide-natrium, salinomycine-natrium, decoquinaat, robenidine, narasin, halofuginone, diclazuril, narasin/nicarbazine en maduramicine-ammonium.

Onbeperkt”


30.9.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 271/25


VERORDENING (EG) Nr. 1446/2006 VAN DE COMMISSIE

van 29 september 2006

tot verlening van een vergunning voor Enterococcus faecium (Biomin IMB52) als toevoegingsmiddel voor diervoeding

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name op artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De toelating van toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de toelatingsgronden en -procedure, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003.

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is een aanvraag voor een vergunning voor het in de bijlage opgenomen preparaat ingediend. De krachtens artikel 7, lid 3, van die verordening vereiste gegevens en bescheiden zijn bij de aanvraag verstrekt.

(3)

De aanvraag betreft de toelating van het preparaat Enterococcus faecium (Biomin IMB52) als toevoegingsmiddel in de categorie „Zoötechnische toevoegingsmiddelen” voor mestkippen.

(4)

De in de aanvraag voor de vergunning overeenkomstig artikel 7, lid 3, onder c), van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde analysemethode betreft de bepaling van de werkzame stof van het toevoegingsmiddel in diervoeding. De in de bijlage bij deze beschikking bedoelde analysemethode kan daarom niet worden beschouwd als een communautaire analysemethode in de zin van artikel 11 van Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (2).

(5)

Het gebruik van het preparaat Enterococcus faecium DSM 3530 is reeds voor kalveren tot zes maanden toegestaan bij Verordening (EG) nr. 418/2001 van de Commissie van 1 maart 2001 inzake de verlening van een vergunning voor nieuwe toevoegingsmiddelen en nieuwe toepassingen van toevoegingsmiddelen in de diervoeding (3). Er zijn nieuwe gegevens ingediend ter staving van een aanvraag van een vergunning voor mestkippen. In haar evaluatie concludeert de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) dat de veiligheid van dit toevoegingsmiddel voor de consument, de gebruiker en het milieu reeds is vastgesteld en door de voorgestelde nieuwe toepassing niet zal veranderen. Zij concludeert verder dat het gebruik van het preparaat geen ongunstige gevolgen heeft voor deze bijkomende diercategorie en dat het gebruik van dat preparaat de zoötechnische parameters in mestkippen kan verbeteren. Specifieke eisen voor monitoring na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. De EFSA adviseert om passende maatregelen te nemen met het oog op de veiligheid van de gebruiker. De EFSA heeft ook het verslag over de analysemethode voor het toevoegingsmiddel geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde communautaire referentielaboratorium was ingediend. Uit de beoordeling van het preparaat blijkt dat aan de voorwaarden voor vergunningverlening van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is voldaan. Het gebruik van het preparaat zoals omschreven in de bijlage moet daarom worden toegestaan.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor het in de bijlage beschreven preparaat, dat behoort tot de categorie „Zoötechnische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „Darmflorastabilisatoren”, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 september 2006.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 378/2005 van de Commissie (PB L 59 van 5.3.2005, blz. 8).

(2)  PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1, gerectificeerd in PB L 191 van 28.5.2004, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 776/2006 van de Commissie (PB L 136 van 24.5.2006, blz. 3).

(3)  PB L 62 van 2.3.2001, blz. 3.


BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingsmiddel

(handelsnaam)

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimum

Maximum

Overige bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

CFU/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Categorie zoötechnische toevoegingsmiddelen. Functionele groep: darmflorastabilisatoren

4b1850

Biomin GmbH

Enterococcus faecium DSM 3530

(Biomin IMB52)

 

Samenstelling toevoegingsmiddel

Enterococcus faecium DSM 3530 met minimaal 1,0 × 1011 CFU/g toevoegingsmiddelpreparaat

Mageremelkpoeder (levensmiddelenkwaliteit) 10 ± 5 %

Glucose 15 ± 5 %

Gehydrogeneerde vetten (levensmiddelenkwaliteit) 50 ± 5 %

 

Karakterisering van de werkzame stof

Reincultuur van levensvatbare micro-organismen (melkzuurbacteriën Enterococcus faecium DSM 3530)

 

Analysemethode  (1)

Telling met spreidplaatmethode onder gebruikmaking van gal esculine azide agar

Mestkippen

5 × 108

2,5 × 109

De opslagtemperatuur, de maximale opslagduur en de stabiliteit bij verwerking tot pellets vermelden in de gebruiksaanwijzing van het toevoegingsmiddel en het voormengsel.

Het gebruik is toegestaan in diervoeding die de volgende toegelaten coccidiostatica bevat: monensin-natrium of narasin-nicarbazine.

Voor de veiligheid van de gebruiker: ademhalingsbescherming tijdens hantering en veiligheidsbril.

Tien jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening.


(1)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op het volgende adres van het communautaire referentielaboratorium: www.irmm.jrc.be/html/crlfaa/


30.9.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 271/28


VERORDENING (EG) Nr. 1447/2006 VAN DE COMMISSIE

van 29 september 2006

tot verlening van een vergunning voor een nieuwe toepassing van Saccharomyces cerevisiae (Biosaf SC 47) als toevoegingsmiddel voor diervoeding

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name op artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De toelating van toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de toelatingsgronden en -procedure, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003.

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is een aanvraag voor een vergunning voor het in de bijlage opgenomen preparaat ingediend. De krachtens artikel 7, lid 3, van die verordening vereiste gegevens en bescheiden zijn bij de aanvraag verstrekt.

(3)

De aanvraag betreft de verlening van een vergunning voor een nieuwe toepassing van het preparaat Saccharomyces cerevisiae (NCYC Sc 47) (Biosaf SC 47) als toevoegingsmiddel in de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen” voor mestlammeren.

(4)

De in de aanvraag voor de vergunning overeenkomstig artikel 7, lid 3, onder c), van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde analysemethode betreft de bepaling van de werkzame stof van het toevoegingsmiddel in diervoeding. De in de bijlage bij deze beschikking bedoelde analysemethode kan daarom niet worden beschouwd als een communautaire analysemethode in de zin van artikel 11 van Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (2).

(5)

Het gebruik van het prepraraat Saccharomyces cerevisiae (NCYC Sc 47) is toegestaan voor melkkoeien bij Verordening (EG) nr. 1811/2005 van de Commissie van 4 november 2005 tot verlening van voorlopige en permanente vergunningen voor bepaalde toevoegingsmiddelen in de diervoeding en een voorlopige vergunning voor een nieuwe toepassing van een al toegelaten toevoegingsmiddel in de diervoeding (3); voor mestrunderen bij Verordening (EG) nr. 316/2003 van de Commissie van 19 februari 2003 betreffende de permanente vergunning voor een toevoegingsmiddel in de diervoeding en de voorlopige vergunning voor een nieuwe toepassing van een al toegelaten toevoegingsmiddel in de diervoeding (4), voor biggen (gespeend) bij Verordening (EG) nr. 2148/2004 van de Commissie 16 december 2004 tot verlening van permanente en voorlopige vergunningen voor bepaalde toevoegingsmiddelen en een vergunning voor nieuwe toepassingen van een al toegelaten toevoegingsmiddel in de diervoeding (5); voor zeugen bij Verordening (EG) nr. 1288/2004 van de Commissie van 14 juli 2004 tot verlening van een permanente vergunning voor bepaalde toevoegingsmiddelen en een voorlopige vergunning voor een nieuwe toepassing van een al toegelaten toevoegingsmiddel in de diervoeding (6); en voor mestkonijnen bij Verordening (EG) nr. 600/2005 van de Commissie van 18 april 2005 tot verlening van een nieuwe vergunning voor tien jaar voor een coccidiostaticum als toevoegingsmiddel in diervoeding, een voorlopige vergunning voor een toevoegingsmiddel en een permanente vergunning voor bepaalde toevoegingsmiddelen in diervoeding (7). Er zijn nieuwe gegevens ingediend ter staving van een aanvraag van een vergunning voor mestlammeren. In haar evaluatie concludeert de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) dat de veiligheid van dit organisme (en zijn groeimedium) voor de consument, de gebruiker en het milieu reeds is vastgesteld en door de voorgestelde nieuwe toepassing niet zal veranderen. Zij concludeert verder dat het gebruik van het preparaat geen risico vormt voor deze bijkomende diercategorie en dat het gebruik van dat preparaat de gemiddelde dagelijkse gewichtstoename in mestlammeren kan verbeteren. Specifieke eisen voor monitoring na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. De EFSA heeft ook het rapport over de analysemethode voor het toevoegingsmiddel geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde communautaire referentielaboratorium was ingediend. Uit de beoordeling van het preparaat blijkt dat aan de voorwaarden voor vergunningverlening van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is voldaan. Het gebruik van het preparaat zoals omschreven in de bijlage moet daarom worden toegestaan.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor het in de bijlage beschreven preparaat, dat behoort tot de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „darmflorastabilisatoren”, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 september 2006.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 378/2005 van de Commissie (PB L 59 van 5.3.2005, blz. 8).

(2)  PB L 165 van 30.4.2004; gerectificeerd in PB L 191 van 28.5.2004, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 776/2006 van de Commissie (PB L 136 van 24.5.2006, blz. 3).

(3)  PB L 291 van 5.11.2005, blz. 12; gerectificeerd in PB L 10 van 14.1.2006, blz. 72.

(4)  PB L 46 van 20.2.2003, blz. 15.

(5)  PB L 370 van 17.12.2004, blz. 24. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1980/2005 (PB L 318 van 6.12.2005, blz. 3).

(6)  PB L 243 van 15.7.2004, blz. 10. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1812/2005 (PB L 291, 5.11.2005, blz. 18).

(7)  PB L 99 van 19.4.2005, blz. 5.


BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingsmiddel

(handelsnaam)

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimum

Maximum

Overige bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

CFU/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Categorie zoötechnische toevoegingsmiddelen. Functionele groep: darmflorastabilisatoren.

E 1702

LFA Lesaffre Feed Additives

Saccharomyces cerevisiae (NCYC Sc 47)

(Biosaf Sc 47)

 

Samenstelling toevoegingsmiddel:

Saccharomyces cerevisiae (NCYC Sc 47)

Bereiding met minimaal 5 × 109 CFU/g toevoegingsmiddel

 

Analysemethoden  (1)

Gietplaatmethode onder gebruikmaking van chlooramfenicol-gistextractagar, gebaseerd op de ISO 7954-methode

Polymerasekettingreactie (PCR)

Mestlammeren

1,4 × 109

1,4 × 1010

De opslagtemperatuur, de maximale opslagduur en de stabiliteit bij verwerking tot pellets vermelden in de gebruiksaanwijzing van het toevoegingsmiddel en het voormengsel. (Stabiel voor pellets bij een temperatuur van maximaal 83 °C)

Tien jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening


(1)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op het volgende adres van het communautaire referentielaboratorium: www.irmm.jrc.be/html/crlfaa/


30.9.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 271/31


VERORDENING (EG) Nr. 1448/2006 VAN DE COMMISSIE

van 29 september 2006

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 622/2003 tot vaststelling van maatregelen voor de tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke basisnormen op het gebied van de beveiliging van de luchtvaart

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2320/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart (1), en met name op artikel 4, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van Verordening (EG) nr. 2320/2002 dient de Commissie de nodige maatregelen te nemen voor de tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke basisnormen op het gebied van de beveiliging van de luchtvaart in de hele Gemeenschap. Verordening (EG) nr. 622/2003 van de Commissie van 4 april 2003 tot vaststelling van maatregelen voor de tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke basisnormen op het gebied van de beveiliging van de luchtvaart (2) was het eerste besluit dat in dergelijke maatregelen voorzag.

(2)

De gemeenschappelijke basisnormen moeten nader worden omschreven. Voor explosievendetectiesystemen (EDS) moeten prestatie-eisen worden vastgesteld, zonder evenwel afbreuk te doen aan een regelmatige, ten minste tweejaarlijks, herziening daarvan teneinde te garanderen dat ze blijven beantwoorden aan de technische ontwikkelingen en rekening houdend met de productie, de kosten en de beschikbaarheid van EDS-apparatuur op de markt.

(3)

De prestatie-eisen voor EDS-apparatuur en de eisen inzake de beeldkwaliteit van EDS-apparatuur van niveau 1 en 2 zijn een eerste stap op weg naar een volledige harmonisering van de technische specificaties voor dergelijke systemen. Deze normen moeten zo snel mogelijk worden aangevuld met normen voor de beeldkwaliteit van EDS-uitrusting van niveau 3, en met geharmoniseerde classificeringsprocedures, met inbegrip van testvoorwaarden, voor EDS-apparatuur.

(4)

De normale afschrijvingstermijn van EDS-apparatuur bedraagt tussen zeven en tien jaar. Bij de vaststelling van de uiterste gebruiksdatum van dergelijke uitrusting moet rekening worden gehouden met de afschrijvingstermijn.

(5)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2320/2002 en teneinde wederrechtelijke daden te voorkomen, dienen de in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 622/2003 vermelde maatregelen geheim te zijn en mogen zij niet worden gepubliceerd. Dit geldt uiteraard ook voor besluiten tot wijziging daarvan.

(6)

Verordening (EG) nr. 622/2003 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de beveiliging van de burgerluchtvaart,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EG) nr. 622/2003 wordt gewijzigd zoals uiteengezet in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 3 van die verordening is van toepassing met betrekking tot de vertrouwelijke aard van de bijlage.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 september 2006.

Voor de Commissie

Jacques BARROT

Vicevoorzitter


(1)  PB L 355 van 30.12.2002, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 849/2004 (PB L 229 van 29.6.2004, blz. 3).

(2)  PB L 89 van 5.4.2003, blz. 9. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 240/2006 (PB L 40 van 11.2.2006, blz. 3).


BIJLAGE

Overeenkomstig artikel 1 is de bijlage geheim en wordt deze niet bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.


30.9.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 271/33


VERORDENING (EG) Nr. 1449/2006 VAN DE COMMISSIE

van 29 september 2006

tot verlaging, voor het verkoopseizoen 2006/2007, van de steunbedragen voor de producenten van bepaalde citrussoorten in verband met de overschrijding van de verwerkingsdrempel in bepaalde lidstaten

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2202/96 van de Raad van 28 oktober 1996 tot invoering van een steunregeling voor telers van bepaalde citrussoorten (1), en met name op artikel 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2202/96 is voor de Gemeenschap een over de lidstaten verdeelde drempel voor de verwerking van bepaalde citrussoorten vastgesteld, zoals aangegeven in bijlage II bij die verordening.

(2)

In artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2202/96 is bepaald dat, als de communautaire verwerkingsdrempel wordt overschreden, de in bijlage I bij die verordening vermelde steunbedragen worden verminderd in elke lidstaat waar de betrokken verwerkingsdrempel is overschreden. De overschrijding van een drempel wordt berekend op basis van het gemiddelde van de hoeveelheden die met steun zijn verwerkt in de laatste drie verkoopseizoenen vóór het verkoopseizoen waarvoor de steun moet worden vastgesteld, of in een overeenkomstige periode.

(3)

De lidstaten hebben de met steun verwerkte hoeveelheden sinaasappelen meegedeeld overeenkomstig artikel 39, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 2111/2003 van de Commissie (2), waarin bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 2202/96 zijn vastgesteld. Blijkens deze gegevens is de communautaire verwerkingsdrempel met 205 989 ton overschreden. Binnen deze overschrijding blijken de drempels voor Italië en Portugal te zijn overschreden. Bijgevolg moeten de in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2202/96 vermelde steunbedragen voor sinaasappelen voor het verkoopseizoen 2006/2007 in Italië met 28,63 % en in Portugal met 20,68 % worden verlaagd.

(4)

De lidstaten hebben de met steun verwerkte hoeveelheden kleine citrusvruchten meegedeeld overeenkomstig artikel 39, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 2111/2003. Blijkens deze gegevens is de communautaire verwerkingsdrempel met 79 306 ton overschreden. Binnen deze overschrijding blijken de drempels voor Italië, Portugal en Cyprus te zijn overschreden. Bijgevolg moeten de in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2202/96 vermelde steunbedragen voor mandarijnen, clementines en satsuma’s voor het verkoopseizoen 2006/2007 in Italië met 64,94 %, in Portugal met 86,80 % en in Cyprus met 36,52 % worden verlaagd.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor verwerkte producten op basis van groenten en fruit,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wat Italië en Portugal betreft, zijn voor het verkoopseizoen 2006/2007 de steunbedragen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 2202/96 voor sinaasappelen die voor verwerking worden geleverd, vermeld in bijlage I bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Wat Italië, Portugal en Cyprus betreft, zijn voor het verkoopseizoen 2006/2007 de steunbedragen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 2202/96 voor mandarijnen, clementines en satsuma’s die voor verwerking worden geleverd, vermeld in bijlage II bij de onderhavige verordening.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 september 2006.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 297 van 21.11.1996, blz. 49. Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(2)  PB L 317 van 2.12.2003, blz. 5.


BIJLAGE I

(EUR/100 kg)

 

Meerjarencontracten

Seizoenscontracten

Individuele telers

Italië

8,04

6,99

6,30

Portugal

8,94

7,77

7,00


BIJLAGE II

(EUR/100 kg)

 

Meerjarencontracten

Seizoenscontracten

Individuele telers

Italië

3,67

3,19

2,87

Portugal

1,38

1,20

1,08

Cyprus

6,65

5,78

5,20


30.9.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 271/35


VERORDENING (EG) Nr. 1450/2006 VAN DE COMMISSIE

van 29 september 2006

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1555/96 met betrekking tot de drempelvolumen voor de toepassing van de aanvullende rechten voor tomaten

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2200/96 van de Raad van 28 oktober 1996 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector groenten en fruit (1), en met name op artikel 33, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1555/96 van de Commissie van 30 juli 1996 houdende uitvoeringsbepalingen van de regeling met betrekking tot de aanvullende invoerrechten in de sector groenten en fruit (2) voorziet in toezicht op de invoer van de in de bijlage bij die verordening genoemde producten. Voor dit toezicht gelden de uitvoeringsbepalingen die in artikel 308 quinquies van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (3) zijn vastgesteld.

(2)

Met het oog op de toepassing van artikel 5, lid 4, van de in het kader van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde gesloten Overeenkomst inzake de landbouw (4) en op grond van de meest recente gegevens over 2003, 2004 en 2005, moeten de drempelvolumen voor de toepassing van de aanvullende rechten worden gewijzigd voor tomaten.

(3)

Verordening (EG) nr. 1555/96 moet derhalve worden gewijzigd.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor verse groenten en fruit,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EG) nr. 1555/96 wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 oktober 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 september 2006.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 297 van 21.11.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 47/2003 van de Commissie (PB L 7 van 11.1.2003, blz. 64).

(2)  PB L 193 van 3.8.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1242/2006 (PB L 226 van 18.8.2006, blz. 7).

(3)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 402/2006 (PB L 70 van 9.3.2006, blz. 35).

(4)  PB L 336 van 23.12.1994, blz. 22.


BIJLAGE

„BIJLAGE

Onverminderd de regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, wordt de tekst van de omschrijving als louter indicatief beschouwd. De werkingssfeer van de aanvullende rechten wordt in het kader van deze bijlage bepaald door de draagwijdte van de GN-codes zoals deze bij de vaststelling van de onderhavige verordening bestaan.

Volgnummer

GN-code

Omschrijving van de producten

Toepassingsperiode

Drempelvolume

(ton)

78.0015

0702 00 00

Tomaten

van 1 oktober tot en met 31 mei

260 852

78.0020

van 1 juni tot en met 30 september

18 281

78.0065

0707 00 05

Komkommer

van 1 mei tot en met 31 oktober

9 278

78.0075

van 1 november tot en met 30 april

11 060

78.0085

0709 10 00

Artisjokken

van 1 november tot en met 30 juni

90 600

78.0100

0709 90 70

Courgettes

van 1 januari tot en met 31 december

68 401

78.0110

0805 10 20

Sinaasappelen

van 1 december tot en met 31 mei

271 073

78.0120

0805 20 10

Clementines

van 1 november tot eind februari

150 169

78.0130

0805 20 30

0805 20 50

0805 20 70

0805 20 90

Mandarijnen (tangerines en satsuma's daaronder begrepen); wilkings en soortgelijke kruisingen van citrusvruchten

van 1 november tot eind februari

94 492

78.0155

0805 50 10

Citroenen

van 1 juni tot en met 31 december

301 899

78.0160

van 1 januari tot en met 31 mei

34 287

78.0170

0806 10 10

Druiven voor tafelgebruik

van 21 juli tot en met 20 november

189 604

78.0175

0808 10 80

Appelen

van 1 januari tot en met 31 augustus

922 228

78.0180

van 1 september tot en met 31 december

51 920

78.0220

0808 20 50

Peren

van 1 januari tot en met 30 april

263 711

78.0235

van 1 juli tot en met 31 december

33 052

78.0250

0809 10 00

Abrikozen

van 1 juni tot en met 31 juli

4 569

78.0265

0809 20 95

Kersen, andere dan zure kersen

van 21 mei tot en met 10 augustus

46 088

78.0270

0809 30

Perziken, nectarines daaronder begrepen

van 11 juni tot en met 30 september

17 411

78.0280

0809 40 05

Pruimen

van 11 juni tot en met 30 september

11 155”


30.9.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 271/37


VERORDENING (EG) Nr. 1451/2006 VAN DE COMMISSIE

van 29 september 2006

tot wijziging van de bijlagen I en II bij Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad houdende een communautaire procedure tot vaststelling van maximumwaarden voor residuen van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, ten aanzien van fluazuron, natriumnitriet en peforelin

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad van 26 juni 1990 houdende een communautaire procedure tot vaststelling van maximumwaarden voor residuen van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (1), en met name op de artikelen 2 en 3,

Gezien de adviezen van het Europees Geneesmiddelenbureau die zijn opgesteld door het Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Alle farmacologisch werkzame substanties die in de Gemeenschap worden gebruikt in geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik die bestemd zijn voor voedselproducerende dieren, moeten worden beoordeeld overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2377/90.

(2)

Fluazuron is in bijlage III bij Verordening (EEG) nr. 2377/90 opgenomen voor spier, vetweefsel, lever en nieren van runderen, met uitzondering van dieren die melk voor menselijke consumptie produceren. Er zijn aanvullende gegevens verstrekt en beoordeeld, wat tot de aanbeveling heeft geleid dat fluazuron in bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2377/90 moet worden opgenomen voor spier, vetweefsel, lever en nieren van runderen, met uitzondering van dieren die melk voor menselijke consumptie produceren.

(3)

Na onderzoek van een aanvraag om vaststelling van maximumwaarden voor residuen van natriumnitriet in melkvee wordt het dienstig geacht deze substantie uitsluitend voor uitwendig gebruik voor runderen op te nemen in bijlage II bij Verordening (EEG) nr. 2377/90.

(4)

Na onderzoek van een aanvraag om vaststelling van maximumwaarden voor residuen van peforelin in varkens wordt het dienstig geacht deze substantie voor varkens op te nemen in bijlage II bij Verordening (EEG) nr. 2377/90.

(5)

Verordening (EEG) nr. 2377/90 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

Voordat deze verordening van toepassing wordt, moeten de lidstaten voldoende tijd krijgen om de in verband met deze verordening noodzakelijke aanpassingen aan te brengen in de vergunningen om de betrokken geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik in de handel te brengen die zijn verleend overeenkomstig Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (2), om rekening te houden met de bepalingen van deze verordening.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlagen I en II bij Verordening (EEG) nr. 2377/90 worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 29 november 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 september 2006.

Voor de Commissie

Günter VERHEUGEN

Vicevoorzitter


(1)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1231/2006 van de Commissie (PB L 225 van 17.8.2006, blz. 3).

(2)  PB L 311 van 28.11.2001, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/28/EG (PB L 136 van 30.4.2004, blz. 58).


BIJLAGE

A.   De volgende substantie wordt opgenomen in bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2377/90:

2.   Antiparasitaire middelen

2.2.   Geneesmiddelen tegen ectoparasieten

2.2.4.   Acylureumderivaten

Farmacologisch werkzame substantie(s)

Indicatorresidu

Diersoorten

Maximumwaarden voor residuen

Te onderzoeken weefsels

Fluazuron

Fluazuron

Runderen (1)

200 μg/kg

Spier

7 000 μg/kg

Vetweefsel

500 μg/kg

Lever

500 μg/kg

Nieren

B.   De volgende substanties worden opgenomen in bijlage II bij Verordening (EEG) nr. 2377/90:

1.   Anorganische stoffen

Farmacologisch werkzame substantie(s)

Diersoorten

Natriumnitriet

Runderen (2)

2.   Organische stoffen

Farmacologisch werkzame substantie(s)

Diersoorten

Peforelin

Varkens”


(1)  Niet voor gebruik bij dieren die melk voor menselijke consumptie produceren.”

(2)  Uitsluitend voor uitwendig gebruik.”


30.9.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 271/40


VERORDENING (EG) Nr. 1452/2006 VAN DE COMMISSIE

van 29 september 2006

houdende vaststelling van overgangsmaatregelen voor het beheer van een tariefcontingent voor Nieuw-Zeelandse boter van oktober tot en met december 2006 en houdende afwijking van Verordening (EG) nr. 2535/2001

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (1), en met name op artikel 29, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 2535/2001 van de Commissie van 14 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad voor de invoerregeling voor melk en zuivelproducten en houdende opening van tariefcontingenten (2) voorziet in bijzondere uitvoeringsbepalingen voor „Nieuw-Zeelandse boter” als bedoeld in artikel 25, lid 1 van die verordening.

(2)

Teneinde te voldoen aan de artikelen 26 en 29 van Verordening (EG) nr. 1255/1999 waarin is bepaald dat de Commissie ervoor moet zorgen dat invoercertificaten door de lidstaten worden afgegeven aan elke belanghebbende die daarom verzoekt, ongeacht zijn plaats van vestiging in de Gemeenschap, en dat elke vorm van discriminatie tussen importeurs moet worden voorkomen, zoals uitgelegd door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in zijn arrest van 11 juli 2006 in zaak C-313/04 Franz Egenberger GmbH Molkerei und Trockenwerk v. Bundesanstalt für Landwirtschaft und Ernährung, is de afgifte van invoercertificaten in het kader van de lopende contingenten voor Nieuw-Zeelandse boter bij Verordening (EG) nr. 1118/2006 van de Commissie (3) met ingang van 12 juli 2006 geschorst.

(3)

De voor het beheer van de tariefcontingenten noodzakelijke instrumenten kunnen niet tijdig worden ingesteld voor de invoer van de resterende hoeveelheden voor 2006. Het is derhalve dienstig om voor de periode die afloopt op 31 december 2006 te voorzien in overgangsmaatregelen voor de afgifte van invoercertificaten, teneinde de continuïteit van de handelsstromen met Nieuw-Zeeland te garanderen in afwachting van de definitieve regelingen voor het beheer van de tariefcontingenten die ingaan op 1 januari 2007, waarbij alle importeurs gelijkwaardige en niet-discriminerende toegang tot de contingenten moet worden geboden overeenkomstig de uitspraak van het Hof in zaak C-313/04.

(4)

Om te garanderen dat de overgangsmaatregelen doeltreffend functioneren en dat de aan elke marktdeelnemer toegewezen hoeveelheden economisch redelijk zijn, is het gezien de beperkte periode voor de leveringen dienstig te bepalen dat elke aanvraag betrekking moet hebben op een bepaalde minimumhoeveelheid. Om te garanderen dat alleen serieuze certificaataanvragen worden ingediend en tevens een optimaal gebruik van de contingenten te waarborgen, dient te worden bepaald dat de aanvragen voor invoercertificaten vergezeld moeten gaan van een contract met de exporteur en dat ze niet overdraagbaar zijn.

(5)

Met het oog op een deugdelijk en billijk beheer van het contingent dient te worden bepaald dat, indien een bepaald minimumaantal aanvragen niet is bereikt, zo snel mogelijk een nieuwe ronde voor de afgifte van certificaten moet plaatsvinden en dat, als er niet ten minste zes contracten zijn, geen enkel invoercertificaat uit hoofde van de overgangsregeling wordt afgegeven.

(6)

De invoer van Nieuw-Zeelandse boter moet voldoen aan bepaalde bij Verordening (EG) nr. 2535/2001 vastgestelde kwaliteitseisen. Op het moment van de invoer moet het certificaat IMA 1 worden overgelegd om aan te tonen dat aan deze eisen is voldaan en om de oorsprong van de boter te bewijzen.

(7)

Voor de resterende hoeveelheden die in 2006 in het kader van het in bijlage III, deel A, bij Verordening (EG) nr. 2535/2001 vermelde contingent nr. 09.4589 moeten worden ingevoerd, dient de schorsing van de afgifte van invoercertificaten derhalve te worden opgeheven door Verordening (EG) nr. 1118/2006 in te trekken en af te wijken van een aantal bepalingen van Verordening (EG) nr. 2535/2001.

(8)

Het Comité van beheer voor melk en zuivelproducten heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter vastgestelde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Invoer van Nieuw-Zeelandse boter

Tenzij anders bepaald in deze verordening is titel 2, hoofdstuk III, van Verordening (EG) nr. 2535/2001 van toepassing op de invoer van een hoeveelheid van 14 294,6 ton boter voor het jaar 2006 onder contingentnummer 09.4589 zoals vermeld in bijlage III, deel A, bij die verordening (hierna „Nieuw-Zeelandse boter” genoemd) waarvoor de afgifte van certificaten was geschorst uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1118/2006.

Artikel 2

Voorwaarden voor invoercertificaataanvragen

1.   Certificaataanvragen voor de invoer van Nieuw-Zeelandse boter uit hoofde van deze verordening worden slechts ingewilligd indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

importeurs moeten erkend zijn op grond van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2535/2001 en, in afwijking van het bepaalde in artikel 35, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2535/2001, certificaataanvragen indienen in de lidstaat waarin zij erkend zijn;

b)

importeurs moeten het origineel of een gewaarmerkte kopie van een koopcontract met een Nieuw-Zeelandse exporteur overleggen voor de invoer van boter als beschreven in bijlage III, deel A, bij Verordening (EG) nr. 2535/2001 voor een hoeveelheid die ten minste gelijk is aan die welke in de aanvraag is vermeld;

c)

importeurs mogen slechts één aanvraag indienen; worden meerdere aanvragen ingediend, dan worden deze allemaal afgewezen;

d)

de aanvragen moeten betrekking hebben op een hoeveelheid van ten minste 1 000 ton, die echter niet meer dan 30 % van de in artikel 1 vermelde hoeveelheid mag bedragen.

2.   Certificaataanvragen moeten worden ingediend in de periode van 16 tot en met 18 oktober 2006.

Artikel 3

Afgifte van certificaten

1.   Uiterlijk op 20 oktober 2006 stellen de lidstaten de Commissie per fax of e-mail in kennis van de uit hoofde van de onderhavige verordening ingediende certificaataanvragen, met vermelding van de namen van de aanvragers en de door hen aangevraagde hoeveelheden.

2.   De Commissie besluit binnen drie werkdagen na de in lid 1 vermelde datum in hoeverre gevolg kan worden gegeven aan de certificaataanvragen en stelt de lidstaten in kennis van haar besluit. Wanneer in totaal minder dan zes geldige aanvragen zijn ingediend, wordt geen enkele aanvraag ingewilligd en is artikel 4 van toepassing.

3.   Wanneer de totale hoeveelheid waarvoor certificaten zijn aangevraagd, de in artikel 1 vermelde hoeveelheid overschrijdt, past de Commissie op de aangevraagde hoeveelheden een toewijzingscoëfficiënt toe. In dat geval wordt het gedeelte van de zekerheid dat overeenkomt met de niet-toegewezen hoeveelheden, vrijgegeven.

4.   De certificaten worden slechts afgegeven aan aanvragers wier certificaataanvragen overeenkomstig lid 1 zijn gemeld. De afgifte van deze certificaten gebeurt uiterlijk twee werkdagen na de kennisgeving aan de lidstaten van het in lid 2 bedoelde besluit.

Artikel 4

Nieuwe ronde voor de afgifte van certificaten

1.   Indien de Commissie ingevolge artikel 3, lid 2, heeft besloten dat geen enkele certificaataanvraag wordt ingewilligd, wordt een nieuwe ronde voor de afgifte van certificaten uit hoofde van deze verordening geopend, waarvoor:

a)

de in artikel 2, lid 2, bedoelde periode wordt geacht te lopen van 2 tot en met 6 november 2006, en

b)

de in artikel 3, lid 1, bedoelde datum wordt vastgesteld op 8 november 2006.

2.   Wanneer in de in lid 1, onder a), vermelde periode minder dan zes geldige aanvragen zijn ingediend, worden voor het in artikel 1 vermelde contingent geen certificaataanvragen afgegeven.

Artikel 5

Vermeldingen op aanvragen en certificaten

In afwijking van het bepaalde in artikel 28, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 2535/2001, mogen certificaataanvragen in vak 16 een of meer in bijlage III, deel A, bij die verordening onder nummer 09.4589 genoemde GN-codes bevatten. Bevat een certificaataanvraag meer dan een GN-code, dan moet de voor elke code aangevraagde hoeveelheid worden vermeld en wordt voor elke code een afzonderlijk certificaat afgegeven.

In afwijking van het bepaalde in artikel 28, lid 1, onder d), van Verordening (EG) nr. 2535/2001 moet in vak 20 van de certicaataanvragen en de certificaten een verwijzing naar deze verordening worden aangebracht.

Artikel 6

Certificaten

1.   Uit hoofde van deze verordening afgegeven invoercertificaten zijn geldig tot en met 31 december 2006.

2.   In afwijking van artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1291/2000 van de Commissie (4) mogen uit hoofde van deze verordening afgegeven invoercertificaten niet worden overgedragen.

3.   Artikel 35, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2535/2001 is niet van toepassing.

4.   In afwijking van het bepaalde in artikel 36, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2535/2001, zenden de douaneautoriteiten, wanneer een zending boter niet voldoet aan de in bijlage III, deel A, van die verordening vastgestelde samenstellingseisen, het certificaat niet toe aan de autoriteiten van afgifte.

De hoeveelheid wordt niet afgeboekt van het invoercertificaat.

Artikel 7

Certificaten IMA 1

1.   In afwijking van het bepaalde in artikel 25, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2535/2001 wordt het in bijlage III, deel A, van diezelfde verordening vastgestelde invoerrecht voor in het kader van de onderhavige verordening ingevoerde Nieuw-Zeelandse boter slechts toegepast tegen overlegging van de aangifte voor het vrije verkeer, vergezeld van een certificaat IMA 1, waaruit blijkt dat aan de vereiste voorwaarden is voldaan en aan de hand waarvan de oorsprong van de boter waarop die aangifte betrekking heeft, wordt bewezen.

2.   Het certificaat IMA 1 is slechts geldig tot en met 31 december 2006.

3.   De in artikel 33, lid 1, onder d), van Verordening (EG) nr. 2535/2001 bedoelde verbintenis om het certificaat IMA 1 af te geven voor de totale hoeveelheid waarop het betrekking heeft voordat het desbetreffende product het grondgebied van het land van afgifte verlaat, is niet van toepassing.

Artikel 8

Informatieverstrekking aan de Commissie

Onverminderd het bepaalde in artikel 39 van Verordening (EG) nr. 2535/2001 stellen de lidstaten de Commissie uiterlijk op 28 februari 2007 in kennis van de hoeveelheid Nieuw-Zeelandse boter die in het kader van de onderhavige verordening is ingevoerd en in het vrije verkeer is gebracht en waarvoor de zekerheid is vrijgegeven.

Artikel 9

Intrekking van Verordening (EG) nr. 1118/2006

Verordening (EG) nr. 1118/2006 wordt ingetrokken.

Artikel 10

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 september 2006.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1913/2005 (PB L 307 van 25.11.2005, blz. 2).

(2)  PB L 341 van 22.12.2001, blz. 29. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 926/2006 (PB L 170 van 23.6.2006, blz. 8).

(3)  PB L 199 van 21.7.2006, blz. 11.

(4)  PB L 152 van 24.6.2000, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 410/2006 (PB L 71 van 10.3.2006, blz. 7).


30.9.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 271/43


VERORDENING (EG) Nr. 1453/2006 VAN DE COMMISSIE

van 29 september 2006

tot vaststelling van de restituties bij uitvoer voor granen en meel, gries en griesmeel van tarwe of van rogge

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 13, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Volgens artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1784/2003 kan het verschil tussen de noteringen of de prijzen op de wereldmarkt van de in artikel 1 van die verordening bedoelde producten en de prijzen van deze producten in de Gemeenschap worden overbrugd door een restitutie bij uitvoer.

(2)

De restituties moeten worden vastgesteld met inachtneming van de elementen als bedoeld in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1501/95 van de Commissie van 29 juni 1995 tot vaststelling van enkele toepassingsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad voor wat de toekenning, in de graansector, van uitvoerrestituties en van bij verstoring van de graanmarkt te treffen maatregelen betreft (2).

(3)

Voor meel, gries en griesmeel van tarwe of van rogge moet de restitutie worden berekend met inachtneming van de hoeveelheid granen benodigd voor de vervaardiging van de betreffende producten. Deze hoeveelheden zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1501/95.

(4)

De situatie op de wereldmarkt of de specifieke eisen van bepaalde markten voor sommige producten kunnen een differentiatie van de restitutie naar bestemming nodig maken.

(5)

De restitutie moet eenmaal per maand worden vastgesteld. Zij kan tussentijds worden gewijzigd.

(6)

De toepassing van deze regelen op de huidige situatie in de sector granen en met name op de noteringen of prijzen van deze producten in de Gemeenschap en op de wereldmarkt voert tot het vaststellen van de bedragen van de restitutie zoals vermeld in de bijlage.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De restituties bij uitvoer in ongewijzigde staat van de in artikel 1, onder a), b) en c), van Verordening (EG) nr. 1784/2003 bedoelde producten, met uitzondering van mout, worden op de in de bijlage aangegeven bedragen vastgesteld.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 oktober 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 september 2006.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).

(2)  PB L 147 van 30.6.1995, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 777/2004 (PB L 123 van 27.4.2004, blz. 50).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 29 september 2006 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer voor granen en meel, gries en griesmeel van tarwe of van rogge

Productcode

Bestemming

Meeteenheid

Bedrag van de restitutie

1001 10 00 9200

EUR/t

1001 10 00 9400

A00

EUR/t

0

1001 90 91 9000

EUR/t

1001 90 99 9000

A00

EUR/t

0

1002 00 00 9000

A00

EUR/t

0

1003 00 10 9000

EUR/t

1003 00 90 9000

A00

EUR/t

0

1004 00 00 9200

EUR/t

1004 00 00 9400

A00

EUR/t

0

1005 10 90 9000

EUR/t

1005 90 00 9000

A00

EUR/t

0

1007 00 90 9000

EUR/t

1008 20 00 9000

EUR/t

1101 00 11 9000

EUR/t

1101 00 15 9100

C01

EUR/t

0

1101 00 15 9130

C01

EUR/t

0

1101 00 15 9150

C01

EUR/t

0

1101 00 15 9170

C01

EUR/t

0

1101 00 15 9180

C01

EUR/t

0

1101 00 15 9190

EUR/t

1101 00 90 9000

EUR/t

1102 10 00 9500

A00

EUR/t

0

1102 10 00 9700

A00

EUR/t

0

1102 10 00 9900

EUR/t

1103 11 10 9200

A00

EUR/t

0

1103 11 10 9400

A00

EUR/t

0

1103 11 10 9900

EUR/t

1103 11 90 9200

A00

EUR/t

0

1103 11 90 9800

EUR/t

NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1), zoals gewijzigd.

C01

:

Alle derde landen met uitzondering van Albanië, Bulgarije, Roemenië, Kroatië, Bosnië en Herzegovina, Montenegro, Servië, de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Liechtenstein en Zwitserland.


30.9.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 271/45


VERORDENING (EG) Nr. 1454/2006 VAN DE COMMISSIE

van 29 september 2006

tot vaststelling van het op de restitutie voor granen toe te passen correctiebedrag

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 15, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 14, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1784/2003 moet bij uitvoer van granen de op de dag van indiening van de aanvraag van een certificaat geldende restitutie op verzoek worden toegepast op uitvoer die tijdens de geldigheidsduur van het certificaat moet plaatsvinden. In dat geval kan op de restitutie een correctiebedrag worden toegepast.

(2)

Op grond van Verordening (EG) nr. 1501/95 van de Commissie van 29 juni 1995 tot vaststelling van enkele toepassingsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad voor wat de toekenning, in de graansector, van uitvoerrestituties en van bij verstoring van de graanmarkt te treffen maatregelen betreft (2) kan een correctiebedrag worden vastgesteld voor de in artikel 1, onder a), b) en c), van Verordening (EG) nr. 1784/2003 bedoelde producten. Dit correctiebedrag moet worden berekend met inachtneming van de in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1501/95 genoemde elementen.

(3)

Op grond van de situatie op de wereldmarkt of de specifieke eisen van bepaalde markten kan het noodzakelijk zijn het correctiebedrag naar gelang van de bestemming te differentiëren.

(4)

Het correctiebedrag moet volgens dezelfde procedure als de restitutie worden vastgesteld. Het kan tussentijds worden gewijzigd.

(5)

Uit de bovengenoemde bepalingen volgt dat het correctiebedrag moet worden vastgesteld overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het correctiebedrag op de vooraf vastgestelde restituties bij uitvoer van de in artikel 1, onder a), b) en c), van Verordening (EG) nr. 1784/2003 bedoelde producten, met uitzondering van mout, wordt vastgesteld in de bijlage.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 oktober 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 september 2006.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).

(2)  PB L 147 van 30.6.1995, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 777/2004 (PB L 123 van 27.4.2004, blz. 50).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 29 september 2006 tot vaststelling van het op de restitutie voor granen toe te passen correctiebedrag

(in EUR/t)

Productcode

Bestemming

Lopend

10

1e term.

11

2e term.

12

3e term.

1

4e term.

2

5e term.

3

6e term.

4

1001 10 00 9200

1001 10 00 9400

A00

0

0

0

0

0

1001 90 91 9000

1001 90 99 9000

C01

0

0

0

0

0

1002 00 00 9000

A00

0

0

0

0

0

1003 00 10 9000

1003 00 90 9000

C02

0

0

0

0

0

1004 00 00 9200

1004 00 00 9400

C03

0

0

0

0

0

1005 10 90 9000

1005 90 00 9000

A00

0

0

0

0

0

1007 00 90 9000

1008 20 00 9000

1101 00 11 9000

1101 00 15 9100

C01

0

0

0

0

0

1101 00 15 9130

C01

0

0

0

0

0

1101 00 15 9150

C01

0

0

0

0

0

1101 00 15 9170

C01

0

0

0

0

0

1101 00 15 9180

C01

0

0

0

0

0

1101 00 15 9190

1101 00 90 9000

1102 10 00 9500

A00

0

0

0

0

0

1102 10 00 9700

A00

0

0

0

0

0

1102 10 00 9900

1103 11 10 9200

A00

0

0

0

0

0

1103 11 10 9400

A00

0

0

0

0

0

1103 11 10 9900

1103 11 90 9200

A00

0

0

0

0

0

1103 11 90 9800

NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1), zoals gewijzigd.

De numerieke codes voor de bestemmingen zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 2081/2003 van de Commissie (PB L 313 van 28.11.2003, blz. 11).

C01

:

Alle derde landen met uitzondering van Albanië, Bulgarije, Roemanië, Kroatië, Bosnië en Herzegovina, Montenegro, Servië, de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Liechtenstein en Zwitserland.

C02

:

Algerije, Saoedi Arabië, Bahrein, Egypte, de Verenigde Arabische Emiraten, Iran, Irak, Israel, Jordanië, Koeweit, Libanon, Libië, Marokko, Mauritanië, Oman, Qatar, Syrië, Tunesië en Jemen.

C03

:

Alle derde landen met uitzondering van Bulgarije, Noorwegen, Roemenië, Zwitserland en Liechenstein.


30.9.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 271/47


VERORDENING (EG) Nr. 1455/2006 VAN DE COMMISSIE

van 29 september 2006

tot vaststelling van de restituties bij uitvoer voor mout

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), inzonderheid op artikel 13, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Volgens artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1784/2003 kan het verschil tussen de noteringen of de prijzen op de wereldmarkt voor de in artikel 1 van die verordening genoemde producten en de prijzen van deze producten in de Gemeenschap worden overbrugd door een restitutie bij uitvoer.

(2)

De restituties moeten worden vastgesteld met inachtneming van de elementen als bedoeld in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1501/95 van de Commissie van 29 juni 1995 tot vaststelling van enkele toepassingsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad voor wat de toekenning, in de graansector, van uitvoerrestituties en van bij verstoring van de graanmarkt te treffen maatregelen betreft (2).

(3)

Voor mout moet de restitutie worden berekend met inachtneming van de hoeveelheid granen benodigd voor de vervaardiging van de betreffende producten. Deze hoeveelheden zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1501/95.

(4)

De situatie op de wereldmarkt of de specifieke eisen van bepaalde markten voor zekere producten kunnen een differentiatie van de restitutie, naar gelang van de bestemming, nodig maken.

(5)

De restitutie moet eenmaal per maand worden vastgesteld. Zij kan in de tussentijd worden gewijzigd.

(6)

Bij toepassing van deze regelen op de huidige situatie in de sector granen en met name op de noteringen of prijzen van deze producten in de Gemeenschap en op de wereldmarkt, moet de restitutie op de in de bijlage vermelde bedragen worden vastgesteld.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De restituties bij uitvoer van de in artikel 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 1784/2003 bedoelde mout worden op de in de bijlage aangegeven bedragen vastgesteld.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 oktober 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 september 2006.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).

(2)  PB L 147 van 30.6.1995, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 777/2004 (PB L 123 van 27.4.2004, blz. 50).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 29 september 2006 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer voor mout

Productcode

Bestemming

Meeteenheid

Bedrag van de restitutie

1107 10 19 9000

A00

EUR/t

0,00

1107 10 99 9000

A00

EUR/t

0,00

1107 20 00 9000

A00

EUR/t

0,00

NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1), zoals gewijzigd.

De numerieke codes voor de bestemmingen zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 2081/2003 van de Commissie (PB L 313 van 28.11.2003, blz. 11).


30.9.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 271/49


VERORDENING (EG) Nr. 1456/2006 VAN DE COMMISSIE

van 29 september 2006

tot vaststelling van het op de restitutie voor mout toe te passen correctiebedrag

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 15, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 14, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1784/2003 moet bij uitvoer van granen de op de dag van indiening van de aanvraag van een certificaat geldende restitutie op verzoek worden toegepast op uitvoer die tijdens de geldigheidsduur van het certificaat moet plaatsvinden. In dat geval kan op de restitutie een correctiebedrag worden toegepast.

(2)

Op grond van Verordening (EG) nr. 1501/95 van de Commissie van 29 juni 1995 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad voor de toekenning, in de graansector, van uitvoerrestituties en van bij verstoring van de graanmarkt te treffen maatregelen (2), kan een correctiebedrag worden vastgesteld voor de in artikel 1, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 1784/2003 bedoelde mout. Het correctiebedrag moet worden berekend met inachtneming van de in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1501/95 genoemde elementen.

(3)

Uit de bovengenoemde bepalingen volgt dat het correctiebedrag moet worden vastgesteld overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het in artikel 15, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1784/2003 bedoelde correctiebedrag dat van toepassing is op de vooraf vastgestelde restituties bij uitvoer van mout, wordt vastgesteld in de bijlage.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 oktober 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 september 2006.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).

(2)  PB L 147 van 30.6.1995, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 777/2004 (PB L 123 van 27.4.2004, blz. 50).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 29 september 2006 tot vaststelling van het op de restitutie voor mout toe te passen correctiebedrag

NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1), zoals gewijzigd.

De numerieke codes voor de bestemmingen zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 2081/2003 van de Commissie (PB L 313 van 28.11.2003, blz. 11).

(EUR/t)

Productcode

Bestemming

Lopend

10

1e term.

11

2e term.

12

3e term.

1

4e term.

2

5e term.

3

1107 10 11 9000

A00

0

0

0

0

0

0

1107 10 19 9000

A00

0

0

0

0

0

0

1107 10 91 9000

A00

0

0

0

0

0

0

1107 10 99 9000

A00

0

0

0

0

0

0

1107 20 00 9000

A00

0

0

0

0

0

0


(EUR/t)

Productcode

Bestemming

6e term.

4

7e term.

5

8e term.

6

9e term.

7

10e term.

8

11e term.

9

1107 10 11 9000

A00

0

0

0

0

0

0

1107 10 19 9000

A00

0

0

0

0

0

0

1107 10 91 9000

A00

0

0

0

0

0

0

1107 10 99 9000

A00

0

0

0

0

0

0

1107 20 00 9000

A00

0

0

0

0

0

0


30.9.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 271/51


VERORDENING (EG) Nr. 1457/2006 VAN DE COMMISSIE

van 29 september 2006

tot vaststelling van de restituties die gelden voor de in het kader van communautaire en nationale voedselhulpacties geleverde producten van de sectoren granen en rijst

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 13, lid 3,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1785/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening van de rijstmarkt (2), en met name op artikel 14, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 2681/74 van de Raad van 21 oktober 1974 betreffende de communautaire financiering van de uitgaven in verband met de levering van landbouwproducten als voedselhulp (3) is bepaald dat het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, afdeling Garantie, het gedeelte van de uitgaven financiert dat overeenkomt met de desbetreffende restituties bij uitvoer die overeenkomstig de betrokken communautaire voorschriften zijn vastgesteld.

(2)

Om de opstelling en het beheer van de begroting voor de communautaire voedselhulpacties te vergemakkelijken en om de lidstaten in staat te stellen het bedrag van de communautaire deelname in de financiering van de nationale voedselhulpacties te kennen, moet het bedrag van de voor deze acties toegekende restituties worden vastgesteld.

(3)

De algemene voorschriften en de uitvoeringsbepalingen die in artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1784/2003 en artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1785/2003 voor de uitvoerrestituties zijn vastgesteld, zijn van overeenkomstige toepassing op bovenbedoelde transacties.

(4)

De specifieke criteria die in aanmerking moeten worden genomen bij de berekening van de uitvoerrestituties voor rijst zijn vastgesteld in artikel 14 van Verordening (EG) nr. 1785/2003.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De geldende restituties voor de producten van de sectoren granen en rijst geleverd voor de communautaire en nationale voedselhulpacties, uitgevoerd in het kader van internationale verdragen of andere aanvullende programma's of die in het kader van andere communautaire acties gratis worden geleverd, worden vastgesteld overeenkomstig de bijlage.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 oktober 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 september 2006.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).

(2)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 96. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 797/2006 van de Commissie (PB L 144 van 31.5.2006, blz. 1).

(3)  PB L 288 van 25.10.1974, blz. 1.


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 29 september 2006 tot vaststelling van de restituties die gelden voor de in het kader van communautaire en nationale voedselhulpacties geleverde producten van de sectoren granen en rijst

(EUR/t)

Productcode

Bedrag van de restitutie

1001 10 00 9400

0,00

1001 90 99 9000

0,00

1002 00 00 9000

0,00

1003 00 90 9000

0,00

1005 90 00 9000

0,00

1006 30 92 9100

0,00

1006 30 92 9900

0,00

1006 30 94 9100

0,00

1006 30 94 9900

0,00

1006 30 96 9100

0,00

1006 30 96 9900

0,00

1006 30 98 9100

0,00

1006 30 98 9900

0,00

1006 30 65 9900

0,00

1007 00 90 9000

0,00

1101 00 15 9100

0,00

1101 00 15 9130

0,00

1102 10 00 9500

0,00

1102 20 10 9200

37,67

1102 20 10 9400

32,29

1103 11 10 9200

0,00

1103 13 10 9100

48,44

1104 12 90 9100

0,00

NB: Productcodes: zie de Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1), zoals gewijzigd.


30.9.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 271/53


RICHTLIJN 2006/77/EG VAN DE COMMISSIE

van 29 september 2006

tot wijziging van bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de maximumgehalten aan organische chloorverbindingen in dierenvoeding

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in dierenvoeding (1), en met name op artikel 8, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2002/32/EG verbiedt het gebruik van producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren en waarvan het gehalte aan ongewenste stoffen de in bijlage I vermelde maximumgehalten overschrijdt.

(2)

Toen Richtlijn 2002/32/EG werd vastgesteld, heeft de Commissie verklaard dat bijlage I bij die richtlijn aan de hand van geactualiseerde wetenschappelijke risicobeoordelingen zou worden herzien, rekening houdend met het verbod op het verdunnen van niet-conforme verontreinigde producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren.

(3)

Op verzoek van de Commissie heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) op 9 november 2005 een advies over aldrin en dieldrin uitgebracht (2).

(4)

Visvoeder, dat in zijn samenstelling een vrij groot aandeel visolie bevat, bleek significante gehalten aan aldrin/dieldrin te bevatten. Daarom moeten de bestaande bepalingen, rekening houdend met de conclusies van het wetenschappelijk advies en de beschikbare controlegegevens, worden gewijzigd.

(5)

Op verzoek van de Commissie heeft de EFSA op 20 juni 2005 een advies over endosulfan uitgebracht (3).

(6)

Op grond van de conclusies van het wetenschappelijk advies en de beschikbare controlegegevens is het aangeraden om het maximumgehalte voor endosulfan in ruwe plantaardige olie te wijzigen teneinde in zekere mate rekening te houden met de concentratie van endosulfan in de ruwe plantaardige olie, vergeleken met het gehalte in het oliehoudende zaad.

(7)

Op verzoek van de Commissie heeft de EFSA op 4 juli 2005 een advies over hexachloorcyclohexanen (α-, β-, γ-HCH) (4) en op 9 november 2005 een advies over endrin uitgebracht (5).

(8)

Op grond van de conclusies van het wetenschappelijk advies en de beschikbare controlegegevens zijn geen wijzigingen in de bestaande maximumgehalten voor hexachloorcyclohexanen en endrin nodig.

(9)

Wat aldrin, dieldrin, chloordaan, DDT, endrin, heptachloor, hexachloorbenzeen en hexachloorcyclohexaan (HCH) betreft, moet de term „vetten” worden vervangen door de termen „vetten en oliën” om duidelijk aan te geven dat het gaat om alle vetten en oliën, met inbegrip van dierlijke vetten, plantaardige oliën en visolie.

(10)

Richtlijn 2002/32/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(11)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk twaalf maanden na de inwerkingtreding aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 29 september 2006.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 140 van 30.5.2002, blz. 10. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/13/EG van de Commissie (PB L 32 van 4.2.2006, blz. 44).

(2)  Opinion of the Scientific Panel on contaminants in the Food Chain of the European Food Safety Authority (EFSA) on a request from the Commission related to aldrin and dieldrin as undesirable substance in animal feed, goedgekeurd op 9 november 2005

http://www.efsa.europa.eu/etc/medialib/efsa/science/contam/contam_opinions/1251.Par.0001.File.dat/contam_op_ej285_aldrinanddieldrin_en1.pdf

(3)  Opinion of the Scientific Panel on contaminants in the Food Chain of the European Food Safety Authority (EFSA) on a request from the Commission related to endosulfan as undesirable substance in animal feed, goedgekeurd op 20 juni 2005

http://www.efsa.europa.eu/etc/medialib/efsa/science/contam/contam_opinions/1025.Par.0001.File.dat/contam_op_ej234_endosulfan_en_updated21.pdf

(4)  Opinion of the Scientific Panel on contaminants in the Food Chain of the European Food Safety Authority (EFSA) on a request from the Commission related to gamma-HCH and other hexachlorocyclohexanes as undesirable substance in animal feed, goedgekeurd op 4 juli 2005

http://www.efsa.europa.eu/etc/medialib/efsa/science/contam/contam_opinions/1039.Par.0001.File.dat/contam_op_ej250_hexachlorocyclohexanes_en2.pdf

(5)  Opinion of the Scientific Panel on contaminants in the Food Chain of the European Food Safety Authority (EFSA) on a request from the Commission related to endrin as undesirable substance in animal feed, goedgekeurd op 9 november 2005

http://www.efsa.europa.eu/etc/medialib/efsa/science/contam/contam_opinions/1252.Par.0001.File.dat/contam_op_ej286_endrin_en1.pdf


BIJLAGE

De rijen 17 tot en met 26 van bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG worden vervangen door:

Ongewenste stoffen

Producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren

Maximumgehalte in mg/kg (ppm) van de voedermiddelen, herleid tot een vochtgehalte van 12 %

(1)

(2)

(3)

„17.

Aldrin (1)

Alle dierenvoeders, met uitzondering van:

0,01 (2)

18.

Dieldrin (1)

vetten en oliën

0,1 (2)

visvoeder

0,02 (2)

19.

Chloorcamfeen (toxafeen) — som van de indicatorcongeneren CHB 26, 50 en 62 (3)

Vis, andere zeedieren en (neven) producten daarvan, met uitzondering van visolie

0,02

Visolie (4)

0,2

Visvoeder (4)

0,05

20.

Chloordaan (som van cis- en transisomeer en van oxychloordaan, uitgedrukt in chloordaan)

Alle dierenvoeders, met uitzondering van:

0,02

vetten en oliën

0,05

21.

DDT (som van DDT-, TDE- en DDE-isomeren, uitgedrukt in DDT)

Alle dierenvoeders, met uitzondering van:

0,05

vetten en oliën

0,5

22.

Endosulfan (som van alfa- en bèta-isomeer en van endosulfansulfaat, uitgedrukt in endosulfan)

Alle dierenvoeders, met uitzondering van:

0,1

maïs en daarvan afgeleide producten

0,2

oliehoudende zaden en daarvan afgeleide producten, met uitzondering van ruwe plantaardige olie

0,5

ruwe plantaardige olie

1,0

volledig visvoeder

0,005

23.

Endrin (som van endrin en delta-keto-endrin, uitgedrukt in endrin)

Alle dierenvoeders, met uitzondering van:

0,01

vetten en oliën

0,05

24.

Heptachloor (som van heptachloor en heptachloorepoxide, uitgedrukt in heptachloor)

Alle dierenvoeders, met uitzondering van:

0,01

vetten en oliën

0,2

25.

Hexachloorbenzeen (HCB)

Alle dierenvoeders, met uitzondering van:

0,01

vetten en oliën

0,2

26.   

Hexachloorcyclohexaan (HCH)

26.1.

alfa-isomeer

Alle dierenvoeders, met uitzondering van:

0,02

vetten en oliën

0,2

26.2.

bèta-isomeer

Alle voedermiddelen, met uitzondering van:

0,01

vetten en oliën

0,1

Alle mengvoeders, met uitzondering van:

0,01

mengvoeders voor melkvee

0,005

26.3.

gamma-isomeer (lindaan)

Alle dierenvoeders, met uitzondering van:

0,2

vetten en oliën

2,0


(1)  Afzonderlijk of gezamenlijk uitgedrukt in dieldrin.

(2)  Maximumgehalte voor aldrin en dieldrin, afzonderlijk of gezamenlijk, uitgedrukt in dieldrin.

(3)  Nummeringssysteem overeenkomstig Parlar, voorafgegaan door „CHB” of „Parlar”

CHB 26: 2-endo,3-exo,5-endo,6-exo,8,8,10,10-octachloorbornaan,

CHB 50: 2-endo,3-exo,5-endo,6-exo,8,8,9,10,10-nonachloorbornaan,

CHB 62: 2,2,5,5,8,9,9,10,10-nonachloorbornaan.

(4)  De gehalten worden vóór 31 december 2007 opnieuw bekeken met het oog op de verlaging van de maximumgehalten.”


30.9.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 271/56


RICHTLIJN 2006/78/EG VAN DE COMMISSIE

van 29 september 2006

tot wijziging van Richtlijn 76/768/EEG van de Raad inzake cosmetische producten met het oog op de aanpassing van bijlage II aan de technische vooruitgang

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 76/768/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake cosmetische producten (1), en met name op artikel 8, lid 2,

Na raadpleging van het Wetenschappelijk Comité voor cosmetische producten en voor consumenten bestemde niet-voedingsproducten,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Dierlijke bijproducten die vallen onder categorie 1- of categorie 2-materiaal zoals gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (2) mogen niet worden gebruikt in de productieketen van technische producten zoals cosmetische producten. Deze beperking inzake grondstoffen die geldt voor in de Gemeenschap geproduceerde cosmetische producten moet worden uitgebreid tot ingevoerde producten.

(2)

Aangezien gespecificeerd risicomateriaal zoals gedefinieerd in bijlage V bij Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (3) deel uitmaakt van categorie 1-materiaal zoals gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 1774/2002, is de verwijzing naar die bijlage in nummer 419 van bijlage II bij Richtlijn 76/768/EEG niet langer noodzakelijk.

(3)

Overeenkomstig artikel 22, lid 1, van Verordening (EG) nr. 999/2001 zijn de bepalingen van deel A van bijlage XI bij die verordening van toepassing tot de datum van vaststelling van een besluit overeenkomstig artikel 5, lid 2 of lid 4, van die verordening, waarna artikel 8 van en bijlage V bij die verordening in werking treden.

(4)

Richtlijn 76/768/EEG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor cosmetische producten,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

In bijlage II bij Richtlijn 76/768/EEG wordt nummer 419 vervangen door:

„419.

Categorie 1-materiaal en categorie 2-materiaal zoals gedefinieerd in artikel 4, respectievelijk artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad (4), en daarvan afgeleide ingrediënten.

Artikel 2

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 30 maart 2007 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 29 september 2006.

Voor de Commissie

Günter VERHEUGEN

Vicevoorzitter


(1)  PB L 262 van 27.9.1976, blz. 169. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/65/EG van de Commissie (PB L 198 van 20.7.2006, blz. 11).

(2)  PB L 273 van 10.10.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 208/2006 van de Commissie (PB L 36 van 8.2.2006, blz. 25).

(3)  PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1041/2006 van de Commissie (PB L 187 van 8.7.2006, blz. 10).

(4)  PB L 273 van 10.10.2002, blz. 1.”.


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Raad

30.9.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 271/58


BESLUIT Nr. 1/2006 VAN DE ASSOCIATIERAAD EG-TURKIJE

van 15 mei 2006

inzake de uitvoering van artikel 9 van Besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EG-Turkije inzake de uitvoering van de slotfase van de douane-unie

(2006/654/EG)

DE ASSOCIATIERAAD EG-TURKIJE,

Gelet op de Overeenkomst van 12 september 1963 waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije (1), en met name op artikel 22, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 9 van Besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EG-Turkije van 22 december 1995 inzake de uitvoering van de slotfase van de douane-unie (2), worden de rechtsgevolgen geregeld van de toepassing door Turkije van de bepalingen van de communautaire instrumenten die noodzakelijk zijn voor de opheffing van de technische belemmeringen voor de handel in een bepaald product, maar de noodzakelijke procedures en bepalingen voor de toepassing van dat artikel worden er niet in vastgelegd.

(2)

Turkije en de Gemeenschap (hierna de „partijen” genoemd) zijn het erover eens dat voor de uitvoering van artikel 9 van Besluit nr. 1/95 de administratieve infrastructuur voor de toepassing van het desbetreffende communautaire instrument of instrumenten moet worden ingericht en dat de continue, doeltreffende werking van die infrastructuur moet worden gewaarborgd.

(3)

Turkije en de Gemeenschap hebben overeenstemming bereikt over de procedureregels voor de uitvoering van artikel 9 van Besluit nr. 1/95.

(4)

Voor de goede werking van de douane-unie moeten de beginselen, vastgesteld in Besluit nr. 2/97 van de Associatieraad EG-Turkije van 4 juni 1997 tot vaststelling van de lijst van communautaire instrumenten betreffende de opheffing van technische handelsbelemmeringen en de voorwaarden en regelingen voor de toepassing daarvan door Turkije (3) en in de artikelen 8, 54, 55 en 56 van Besluit nr. 1/95, effectief worden uitgevoerd.

(5)

Door de nauwe betrekkingen tussen de Europese Gemeenschap en de overeenkomstsluitende partijen bij de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte dient ook het sluiten van soortgelijke parallelle Europese Overeenkomsten inzake overeenstemmingsbeoordeling tussen Turkije en deze landen te worden overwogen,

BESLUIT:

Artikel 1

Beoordeling van de technische wetgeving

1.   Het Gemengd Comité van de douane-unie, opgericht bij artikel 52 van Besluit nr. 1/95, is bevoegd om te beoordelen of Turkije de bepalingen van het communautaire instrument of de communautaire instrumenten die nodig zijn voor de opheffing van de technische belemmeringen voor de handel in een bepaald product effectief in werking heeft doen treden. Daartoe keurt het Gemengd Comité van de douane-unie een verklaring goed.

2.   Onverminderd de mogelijke oprichting van subcomités of werkgroepen, overeenkomstig artikel 53, lid 4, van Besluit nr. 1/95, kan het Gemengd Comité van de douane-unie gebruikmaken van alle beschikbare informatie met betrekking tot specifieke elementen van de uitvoeringsinfrastructuur in Turkije, onder meer van door externe contractanten uitgevoerde beoordelingen.

Artikel 2

Aanmelding van Turkse overeenstemmingsbeoordelingsinstanties

1.   Na de goedkeuring van de in artikel 1, lid 1, genoemde verklaring meldt Turkije bij de Commissie en de lidstaten de namen en gedetailleerde gegevens van alle door hem aangewezen overeenstemmingsbeoordelingsinstanties aan, met vermelding van het onderwerp en de overeenstemmingsbeoordelingsprocedure waarvoor ze zijn aangewezen.

2.   De regels met betrekking tot de aanwijzing van overeenstemmingsbeoordelingsinstanties die gelden voor de lidstaten, zijn van toepassing op Turkije. De Commissie licht Turkije gedetailleerd in over die regels en over de procedures om die instanties aan te melden bij de Commissie.

3.   Als de aanmeldingsprocedures zijn afgerond, worden de resultaten van de door de communautaire en Turkse instanties uitgevoerde overeenstemmingsbeoordeling onderling erkend. Hiervoor hoeven geen procedures te worden herhaald en hoeft niet aan bijkomende vereisten te worden voldaan.

Artikel 3

Verplichtingen van de partijen wat hun autoriteiten en instanties betreft

1.   De partijen zorgen ervoor dat de onder hun jurisdictie vallende autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de daadwerkelijke uitvoering van de communautaire en de nationale wetgeving deze zonder onderbreking toepassen. Zij zien erop toe dat deze autoriteiten in voorkomend geval in staat zijn om overeenstemmingsbeoordelingsinstanties aan te melden, aanmeldingen te schorsen, schorsingen in te trekken en aanmeldingen ongedaan te maken, ervoor te zorgen dat industrieproducten aan de bepalingen van de communautaire of de nationale wetgeving voldoen of te eisen dat zij uit de handel worden genomen.

2.   De partijen zorgen ervoor dat instanties die onder hun jurisdictie als geschikt zijn aangemeld om de overeenstemming te beoordelen overeenkomstig de bepalingen van de communautaire of de nationale wetgeving, voortdurend aan deze bepalingen voldoen. Zij nemen alle noodzakelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat deze instanties de nodige deskundigheid bezitten voor het uitvoeren van de taken die hen zijn opgedragen.

3.   Indien een partij besluit de aanmelding van een onder haar jurisdictie vallende instantie te schrappen, brengt zij de andere partij daarvan schriftelijk op de hoogte. De betrokken instantie beëindigt haar overeenstemmingsbeoordelingen uiterlijk met ingang van de datum waarop zij is geschrapt. Voor die datum verrichte overeenstemmingsbeoordelingen blijven evenwel geldig, tenzij het Gemengd Comité van de douane-unie een andersluidende beslissing neemt.

Artikel 4

Verificatie van aangemelde instanties

1.   Een partij kan de andere partij verzoeken de technische deskundigheid van en de naleving van de desbetreffende wettelijke bepalingen door een onder de jurisdictie van de andere partij of onder de jurisdictie van een lidstaat van de Gemeenschap vallende aangemelde instantie te verifiëren. Dergelijke verzoeken worden met redenen omkleed om de voor de aanmelding verantwoordelijke partij in staat te stellen de gevraagde verificatie te verrichten en daarvan zo spoedig mogelijk verslag uit te brengen aan de andere partij. De partijen kunnen de betrokken instantie ook aan een gezamenlijk onderzoek onderwerpen. De partijen zien erop toe dat de onder hun jurisdictie vallende instanties daaraan hun volledige medewerking verlenen. De partijen nemen alle noodzakelijke maatregelen en maken gebruik van alle beschikbare middelen die nodig zijn om een oplossing te vinden voor alle problemen die zich voordoen.

2.   Indien de problemen niet naar tevredenheid van beide partijen worden opgelost, kunnen ze het Gemengd Comité van de douane-unie daarvan met opgave van redenen op de hoogte brengen. Het Gemengd Comité van de douane-unie neemt dan passende maatregelen binnen een termijn van twee maanden.

3.   Behoudens andersluidende beslissing van het Gemengd Comité binnen de in lid 2 vastgelegde termijn, worden de aanmelding van de betrokken instantie en de erkenning van haar deskundigheid voor het beoordelen van de overeenstemming overeenkomstig de communautaire of nationale wetgeving ten dele of geheel geschorst op het einde van die termijn.

4.   Behoudens lid 3, kan een partij het dispuut verwijzen naar de in deel III van hoofdstuk V van Besluit nr. 1/95 vastgestelde arbitrageprocedure voor de regeling van geschillen.

5.   Als er nieuwe elementen blijken te zijn kan een partij na de in lid 2 vastgelegde termijn het Gemengd Comité van de douane-unie verzoeken om een herziening van de in lid 3 genoemde schorsing. In dat geval onderzoeken deskundigen van beide partijen gezamenlijk de desbetreffende overeenstemmingsbeoordelingsinstantie. De partij die had besloten tot de schorsing heronderzoekt haar beslissing in het licht van dat deskundigenrapport. Met opgave van redenen kan deze partij besluiten de schorsing te handhaven.

Artikel 5

Uitwisseling van informatie en samenwerking

Met het oog op de correcte en uniforme toepassing en interpretatie van dit besluit zorgen de partijen ervoor dat hun autoriteiten en aangemelde instanties:

1)

alle relevante informatie uitwisselen in verband met de toepassing van de bepalingen van de in artikel 1 genoemde communautaire instrumenten die noodzakelijk zijn voor de opheffing van de technische belemmeringen voor de handel in een bepaald product, met inbegrip van, in het bijzonder, informatie over de procedure voor het toezicht op de naleving van de voorschriften door aangemelde instanties;

2)

in voorkomend geval deelnemen in de desbetreffende informatie- en coördinatiemechanismen en andere aanverwante activiteiten van de partijen;

3)

voldoen aan de informatie- en communicatievereisten van de desbetreffende sectorale wettelijke instrumenten;

4)

samenwerken met het oog op de totstandbrenging van vrijwillige wederzijdse erkenningsregelingen.

Artikel 6

Beheer

De verantwoordelijkheid voor de correcte toepassing van dit besluit berust bij het Gemengd Comité van de douane-unie dat met name beslissingen kan nemen betreffende:

a)

de aanwijzing van een groep deskundigen die tot taak heeft de technische deskundigheid van een aangemelde instantie en de naleving van de voorschriften door deze instantie te verifiëren;

b)

de uitwisseling van informatie betreffende voorgestelde en feitelijke wijzigingen van de communautaire en de nationale wetgeving, met inbegrip van overeenkomsten met derde landen, in overeenstemming met de in de artikelen 54 en 55 van Besluit nr. 1/95 vastgestelde beginselen;

c)

het nemen van maatregelen waar nodig voor de uitvoering van dit besluit, met inbegrip van gedetailleerde regels voor de beoordelingsprocedure;

d)

de uitbreiding van dit besluit tot andere dan de in artikel 2 genoemde procedures en certificaten, en de goedkeuring van de nodige regels voor een betere toepassing van artikel 9 van Besluit nr. 1/95 in geval van moeilijkheden;

e)

alle andere problemen in verband met de toepassing van dit besluit.

Artikel 7

Overeenkomsten met andere landen

1.   Overeenkomsten inzake overeenstemmingsbeoordeling die door een partij zijn gesloten met een land dat geen partij is bij dit besluit houden voor de andere partij geenszins de verplichting in de resultaten van de in dat derde land verrichte overeenstemmingsbeoordelingen te aanvaarden, behoudens uitdrukkelijk akkoord tussen de partijen in de Associatieraad.

2.   De partij die overeenkomsten inzake overeenstemmingsbeoordeling heeft gesloten met derden, werkt samen met de andere partij indien die overweegt parallelle overeenkomsten met dezelfde derden te sluiten, en verleent de nodige technische en administratieve bijstand waar nodig.

Artikel 8

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt goedgekeurd.

Gedaan te Brussel, 15 mei 2006.

Voor de Associatieraad

De voorzitter

A. GÜL


(1)  PB 217 van 29.12.1964, blz. 3687/64.

(2)  PB L 35 van 13.2.1996, blz. 1.

(3)  PB L 191 van 21.7.1997, blz. 1.


30.9.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 271/61


BESLUIT VAN DE RAAD

van 19 juni 2006

betreffende de goedkeuring, namens de Europese Gemeenschap, van het Protocol inzake de toepassing van de Alpenovereenkomst van 1991 op het gebied van berglandbouw

(2006/655/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37, juncto artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin, en lid 3, eerste alinea,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Alpengebied kan bogen op een overvloed aan natuurlijke rijkdommen, inclusief waterreserves, mogelijkheden voor de landbouw, een historisch en cultureel waardevol erfgoed en troeven voor levenskwaliteit en voor economische en recreatieactiviteiten, niet alleen voor de plaatselijke bevolking, maar ook voor andere bevolkingsgroepen. Tegelijk wordt het Alpengebied als gevolg van geomorfologische en klimaatfactoren gekenmerkt door moeilijke levensomstandigheden en moeilijke productieomstandigheden voor de landbouw.

(2)

De Alpenovereenkomst is op 7 november 1991 namens de Europese Gemeenschap ondertekend, op 26 februari 1996 goedgekeurd bij Besluit 96/191/EG van de Raad (2) en op 4 april 1998 in werking getreden. Krachtens artikel 2, leden 2 en 3, van de Alpenovereenkomst worden de concrete maatregelen om de doelstellingen van deze overeenkomst te bereiken, vastgesteld via een reeks protocollen, waaronder het Protocol inzake berglandbouw.

(3)

De Commissie heeft deelgenomen aan de onderhandelingen over het Protocol inzake berglandbouw, dat duidelijk het stempel draagt van het communautaire beleid en het Gemeenschapsrecht. De Europese Gemeenschap heeft het Protocol inzake de toepassing van de Alpenovereenkomst van 1991 op het gebied van berglandbouw (hierna „Protocol „berglandbouw” ” genoemd) op 20 december 1994 te Chambéry ondertekend.

(4)

In het kader van de overkoepelende doelstelling van duurzame ontwikkeling beoogt het Protocol inzake berglandbouw, overeenkomstig artikel 1 van dat protocol, in het Alpengebied landbouw in stand te houden en te stimuleren die aan de plaatselijke omstandigheden is aangepast, milieuvriendelijk is en zo een essentiële bijdrage levert tot het behoud van de bewoonde gebieden en de instandhouding van duurzame economische activiteiten. Een en ander omvat de productie van typische kwaliteitsproducten, de vrijwaring van het natuurlijke milieu, de bescherming tegen natuurrisico's en het behoud van de schoonheid en waarde van het traditionele platteland. De partijen bij de overeenkomst dienen de multifunctionaliteit van de berglandbouw te optimaliseren.

(5)

De doelstellingen en maatregelen waarin het Protocol „berglandbouw” voorziet, zoals het bevorderen van de berglandbouw en de verbetering van levensomstandigheden, bodemgebruik, natuurvriendelijke landbouwmethoden, commerciële promotie en bosbouwmaatregelen, sporen met de wetgeving en het beleid van de Europese Unie inzake landbouw en met name met Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) (3).

(6)

Het Protocol „berglandbouw” biedt een gemeenschappelijk kader voor het uitwerken van een grensoverschrijdende benadering waarbij gemeenschappelijke doelstellingen en acties worden geïntegreerd om specifieke problemen van het Alpengebied op te lossen.

(7)

De Alpenovereenkomst en het Protocol „berglandbouw” zijn relevant voor 13 miljoen inwoners en bijna 6 000 gemeenschappen in een gebied van 19 000 000 ha. Ook voor de bevolking van andere regio’s zijn de Alpen van groot belang.

(8)

De Alpenovereenkomst vormt samen met de bijbehorende uitvoeringsprotocollen, met inbegrip van het Protocol „berglandbouw”, wereldwijd de eerste internationale overeenkomst betreffende een berggebied en kan als model dienen voor andere regio's.

(9)

Door het Protocol „berglandbouw” te bekrachtigen, bevestigt de Europese Gemeenschap haar engagement, geeft zij een krachtig politiek signaal en versterkt zij het ecologische proces in een regio die voor Europa van grote betekenis is.

(10)

Het is derhalve passend dat het Protocol „berglandbouw” namens de Gemeenschap wordt goedgekeurd,

BESLUIT:

Artikel 1

Het Protocol inzake de toepassing van de Alpenovereenkomst van 1991 op het gebied van berglandbouw wordt namens de Gemeenschap goedgekeurd.

De tekst van het protocol en van de daarbij behorende verklaringen is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de persoon of personen aan te wijzen die bevoegd zijn om namens de Europese Gemeenschap de akte van goedkeuring neer te leggen overeenkomstig artikel 24 van het Protocol en tevens de aan dit besluit gehechte verklaringen neer te leggen.

Artikel 3

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Luxemburg, 19 juni 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

J. PRÖLL


(1)  Advies van het Europees Parlement van 13 juni 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB L 61 van 12.3.1996, blz. 31.

(3)  PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1.


VERTALING

PROTOCOL

inzake de toepassing van de Alpenovereenkomst van 1991 op het gebied van berglandbouw

Protocol „berglandbouw”

Preambule

DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND,

DE FRANSE REPUBLIEK,

DE ITALIAANSE REPUBLIEK,

HET VORSTENDOM LIECHTENSTEIN,

HET VORSTENDOM MONACO,

DE REPUBLIEK OOSTENRIJK,

DE REPUBLIEK SLOVENIË,

DE ZWITSERSE BONDSSTAAT,

alsmede

DE EUROPESE GEMEENSCHAP,

CONFORM hun opdracht, die voortvloeit uit de Overeenkomst inzake de bescherming van de Alpen (Alpenovereenkomst) van 7 november 1991, om een totaalbeleid te voeren voor de bescherming en duurzame ontwikkeling van het Alpengebied,

INGEVOLGE hun verplichtingen die voortvloeien uit artikel 2, leden 2 en 3, van de Alpenovereenkomst,

ZICH ERVAN BEWUST ZIJNDE dat zij de plicht hebben in het algemene belang het beheer van de traditionele rurale landschappen en een aan de gebieden aangepaste en milieuvriendelijke landbouw in stand te houden en te bevorderen, rekening houdend met de moeilijkere economische omstandigheden,

ERKENNEND dat het Alpengebied door zijn rijkdom aan natuurlijke hulpbronnen, zijn waterreserves, zijn agrarische potentieel, zijn historische en culturele betekenis, zijn waarde als Europees leefkader en kader voor economische en recreatieactiviteiten, en gezien de verkeersaders die door het gebied lopen, van vitaal belang zal blijven voor de lokale bevolking in het bijzonder, maar ook voor de bevolking van andere gebieden,

ERVAN OVERTUIGD ZIJNDE dat de lokale bevolking in staat moet zijn haar eigen sociale, culturele en economische ontwikkelingsproject te bepalen en mee uit te voeren binnen het bestaande institutionele kader,

ERVAN OVERTUIGD ZIJNDE dat er redenen toe zijn de economische belangen en milieueisen te harmoniseren, rekening houdend met de bijzondere kenmerken van elke regio en de centrale rol van de landbouw,

OVERWEGENDE het belang dat de landbouw in het Alpengebied altijd heeft gehad en de onontbeerlijke bijdrage die deze economische sector heel in het bijzonder in berggebieden levert en zal blijven leveren als essentiële hulpbron voor het behoud van een adequate bevolkingsdensiteit, de levensmiddelenvoorziening van de bevolking, de productie van typische kwaliteitsproducten, het behoud van en de zorg voor het rurale landschap, met name voor de toeristische exploitatie ervan, en ten slotte voor de bescherming van de bodem tegen erosie, lawines en overstromingen,

ERKENNENDE dat de methodes en intensiteit van de landbouw een bepalende invloed uitoefenen op de natuur en het landschap en dat het extensief in cultuur gebrachte rurale landschap een essentiële functie moet vervullen als habitat voor de alpiene flora en fauna,

ERKENNENDE het feit dat de activiteit van de landbouwers onderworpen is aan moeilijkere leef- en productieomstandigheden wegens de geomorfologie en het klimaat van de berggebieden,

ERVAN OVERTUIGD ZIJNDE dat sommige problemen enkel in een grensoverschrijdend kader kunnen worden opgelost en gemeenschappelijke maatregelen vereisen van de Alpenstaten en dat het wenselijk is met name — op nationaal en Europees niveau — economische en sociale aanpassings- en begeleidingsmaatregelen te nemen opdat in berggebieden de toekomst van de landbouwers en hun bedrijf niet in het gedrang wordt gebracht door de toepassing van uitsluitend economische parameters,

ZIJN OVEREENGEKOMEN HETGEEN VOLGT:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Doelstellingen

1.   Dit protocol bepaalt maatregelen op internationaal niveau om een aan de gebieden aangepaste en milieuvriendelijke berglandbouw te behouden en te stimuleren; het protocol beoogt het erkennen en consolideren van de essentiële bijdrage van de berglandbouw tot het behoud van de bevolking en het waarborgen van duurzame economische activiteiten, met name via de productie van typische kwaliteitsproducten, tot de bescherming van het natuurlijke leefkader en de preventie van natuurrisico's, tot het behoud van de schoonheid en recreatieve waarde van het natuurlijke en rurale landschap en tot het culturele leven van het Alpengebied.

2.   Bij de uitvoering van dit protocol streven de overeenkomstsluitende partijen ernaar alle functies van de berglandbouw te optimaliseren.

Artikel 2

Inaanmerkingneming van de doelstellingen in het overige beleid

De verdragsluitende partijen verbinden zich ertoe met de doelstellingen van dit protocol eveneens rekening te houden in hun overige beleid.

Artikel 3

Fundamentele verplichtingen binnen het algemene economische kader

De overeenkomstsluitende partijen erkennen de noodzaak om in overeenstemming met het algemene economische beleid het landbouwbeleid op alle niveaus aan te passen aan de eisen van duurzame en evenwichtige ontwikkeling opdat het in het kader van de gegeven financiële beleidssituatie mogelijk is:

a)

in het bijzonder in berggebieden landbouw te stimuleren die milieuvriendelijk is en verenigbaar met de functies van algemeen belang ervan in de zin van artikel 7 van dit protocol;

b)

krachtdadig de leegloop van de berggebieden tegen te gaan door daar eveneens te zorgen voor adequate levensomstandigheden via maatregelen in het kader van sociaal en structuurbeleid gekoppeld aan een pakket maatregelen in het kader van landbouw- en milieubeleid.

Artikel 4

Rol van de landbouwers

De overeenkomstsluitende partijen erkennen dat met name in berggebieden de landbouw door de eeuwen heen het landschap heeft gevormd en er een historisch karakter en culturele waarde aan heeft verleend. Er zijn dus redenen om de essentiële rol die de landbouwers wegens hun multifunctionele taken vandaag en morgen in verband met het behoud van het natuurlijke en rurale landschap spelen, te erkennen en hen te betrekken bij de beslissingen en maatregelen voor de berggebieden.

Artikel 5

Participatie van lagere overheden

1.   Elke overeenkomstsluitende partij bepaalt binnen het bestaande institutionele kader het beste niveau voor coördinatie en samenwerking tussen de rechtstreeks betrokken instellingen en lagere overheden teneinde de solidaire verantwoordelijkheid te bevorderen, met name voor het benutten en ontwikkelen van synergieën bij de toepassing van het berglandbouwbeleid, alsook bij de tenuitvoerlegging van de daaruit voortvloeiende maatregelen.

2.   De rechtstreeks betrokken lagere overheden nemen met inachtneming van hun bevoegdheden binnen het bestaande institutionele kader deel aan de verschillende stadia van uitstippeling en tenuitvoerlegging van dit beleid en deze maatregelen.

Artikel 6

Internationale samenwerking

De overeenkomstsluitende partijen komen overeen:

a)

over te gaan tot gemeenschappelijke evaluaties van de ontwikkeling van het landbouwbeleid en wederzijds overleg te waarborgen alvorens belangrijke beslissingen te nemen inzake landbouwbeleid voor de uitvoering van dit protocol;

b)

de verwezenlijking te verzekeren van de bij dit protocol vastgestelde doelstellingen en maatregelen door de grensoverschrijdende samenwerking van alle bevoegde instanties en in het bijzonder de regionale besturen en lagere overheden;

c)

de uitwisseling te stimuleren van kennis en ervaringen evenals gemeenschappelijke initiatieven via internationale samenwerking tussen de onderzoeks- en opleidingsinstellingen, tussen de landbouw- en milieuorganisaties, alsook tussen de media.

HOOFDSTUK II

SPECIFIEKE MAATREGELEN

Artikel 7

Stimulansen voor de berglandbouw

1.   De overeenkomstsluitende partijen trachten de maatregelen van het landbouwbeleid op alle niveaus te differentiëren naar gelang van de gesteldheid van de gebieden en de berglandbouw te stimuleren rekening houdend met de lokale natuurlijke handicaps. Het is aan te bevelen in het bijzonder de bedrijven te steunen die voor een minimum aan landbouwactiviteit zorgen in marginale gebieden.

2.   De bijdrage die de berglandbouw in het algemene belang levert tot het behoud van en de zorg voor de natuurlijke en rurale landschappen en het voorkomen van natuurrisico's, geeft aanleiding tot een passende vergoeding in het kader van contractuele overeenkomsten die verband houden met specifieke projecten en prestaties die verder gaan dan de algemene verplichtingen.

Artikel 8

Ruimtelijke ordening en ruraal landschap

1.   De overeenkomstsluitende partijen verbinden zich ertoe met respect voor het natuurlijke en rurale landschap rekening te houden met de bijzondere toestand van de berggebieden in het kader van de ruimtelijke ordening, het bodemgebruik, de landinrichting en de bodemverbetering.

2.   Om deze verschillende taken te vervullen, moeten in de eerste plaats de nodige gronden beschikbaar zijn voor het bedrijven van aan de gebieden aangepaste en milieuvriendelijke berglandbouw.

3.   In deze context is het nodig te zorgen voor de bescherming of het herstel van de traditionele elementen van het rurale landschap (bossen, bosranden, hagen, struwelen, vochtige, droge en schrale graslanden, alpenweiden) en de exploitatie ervan.

4.   Er moeten speciale maatregelen worden genomen voor de instandhouding van traditionele landbouwbedrijfsgebouwen en rurale architectuurelementen en voor het behoud van het gebruik van kenmerkende bouwmethoden en bouwmaterialen.

Artikel 9

Natuurvriendelijke exploitatiemethoden. Typische producten

De overeenkomstsluitende partijen verbinden zich ertoe alle nodige maatregelen vast te stellen die de toepassing van gemeenschappelijke criteria beogen teneinde het gebruik en de verspreiding in de berggebieden van natuurvriendelijke en plaatsspecifieke extensieve exploitatiemethoden te bevorderen en typische landbouwproducten die zich onderscheiden door hun lokaal beperkte, unieke en natuurvriendelijke productiewijzen, te beschermen en te exploiteren.

Artikel 10

Aan de gebieden aangepaste veeteelt en diversiteit van het genetische erfgoed

1.   De overeenkomstsluitende partijen zijn het erover eens dat aan de gebieden aangepaste en aan de beschikbare oppervlakte gerelateerde veeteelt een essentiële component van de berglandbouw vormt, zowel als inkomstenbron als als element dat bepalend is voor de identiteit van het landschap en de cultuur. Bijgevolg is het wenselijk de veeteelt, inclusief de teelt van traditionele huisdieren, in stand te houden, met zijn diversiteit van kenmerkende rassen en typische producten; deze veeteelt moet aangepast zijn aan de gebieden, de beschikbare oppervlakte gebruiken en het milieu respecteren.

2.   In het licht hiervan is het van belang de nodige landbouw-, weidebouw- en bosbouwstructuren te beschermen met inachtneming van een aan elk gebied aangepast evenwicht tussen de graslanden en het vee, in het kader van een aangepaste extensieve graslandexploitatie.

3.   Bovendien is het aan te bevelen, de maatregelen vast te stellen die nodig zijn voor het behoud van de diversiteit van het genetische erfgoed van het gebruiksvee en de cultuurgewassen, met name op het gebied van onderzoek en landbouwvoorlichting.

Artikel 11

Commerciële promotie

1.   De overeenkomstsluitende partijen spannen zich in om voorwaarden te creëren die gunstig zijn voor het in de handel brengen van producten van de berglandbouw, met het doel om de verkoop ervan ter plaatse te vergroten en de concurrentiepositie ervan op de nationale en internationale markten te versterken.

2.   De promotie wordt onder andere verzorgd door middel van gecontroleerde herkomstbenamings- en kwaliteitsgarantiemerken, die het mogelijk maken om zowel de producenten als de consumenten te beschermen.

Artikel 12

Beperking van de productie

Bij beperking van de landbouwproductie spannen de overeenkomstsluitende partijen zich in om rekening te houden met de bijzondere eisen in berggebieden ten aanzien van een aan de gebieden aangepaste en milieuvriendelijke exploitatie.

Artikel 13

Complementariteit van landbouw en bosbouw

De overeenkomstsluitende partijen erkennen het feit dat de complementariteit en de gedeeltelijke interdependentie van de landbouw en de bosbouw in de berggebieden vereisen dat deze geïntegreerd worden benaderd. Zij stimuleren bijgevolg:

a)

de natuurvriendelijke bosbouw zowel als bron van complementaire inkomsten van de landbouwbedrijven als als bijactiviteit van de werknemers in de landbouwsector;

b)

de inaanmerkingneming van de beschermende, productieve en recreatieve functies, alsmede de ecologische en biogenetische functies van bossen in relatie tot de landbouwgronden, rekening houdend met de specificiteit van het gebied en in harmonie met het landschap;

c)

regulering van de weidebouw en het wildbestand, om onaanvaardbare beschadiging van de bossen en gewassen te voorkomen.

Artikel 14

Supplementaire inkomstenbronnen

De overeenkomstsluitende partijen, die het traditionele belang erkennen van het familiebedrijf in de berglandbouw en teneinde dit als economische hoofd-, complementaire of accessoire activiteit te ondersteunen, stimuleren het creëren en ontwikkelen van supplementaire inkomstenbronnen in de berggebieden, vooral op initiatief en ten voordele van de lokale bevolking zelf, met name in de sectoren die verband houden met de landbouw, zoals bosbouw, toerisme en ambacht, in harmonie met het behoud van het natuurlijke en rurale landschap.

Artikel 15

Verbetering van de leef- en werkomstandigheden

De overeenkomstsluitende partijen stimuleren de versterking en verbetering van de kwaliteit van de diensten die onontbeerlijk zijn voor het ondervangen van de ongunstige omstandigheden waarmee de personen die werkzaam zijn in de land- en bosbouw in berggebieden, worden geconfronteerd, teneinde de verbetering van hun leef- en werkomstandigheden te koppelen aan de economische en sociale ontwikkeling die zich manifesteert op andere gebieden en in andere delen van het Alpengebied. In dat verband mogen de beslissingscriteria niet louter economisch zijn. Dit geldt hoofdzakelijk voor de verbindingen, het bouwen en herstructureren van woningen en landbouwbedrijfsgebouwen en de aankoop en het onderhoud van technische installaties en voorzieningen.

Artikel 16

Aanvullende maatregelen

De overeenkomstsluitende partijen kunnen voor de berglandbouw maatregelen nemen ter aanvulling van de in dit protocol bedoelde maatregelen.

HOOFDSTUK III

ONDERZOEK, OPLEIDING EN INFORMATIE

Artikel 17

Onderzoek en observatie

1.   De overeenkomstsluitende partijen stimuleren en harmoniseren in nauwe samenwerking onderzoek en systematische observatie die nuttig blijken om de doelstellingen van dit protocol te bereiken.

2.   Zij stimuleren met name het landbouwonderzoek dat speciaal gericht is op de berglandbouw, welk onderzoek zodanig wordt ontwikkeld dat het optimaal beantwoordt aan de concrete lokale omstandigheden en geïntegreerd wordt in het proces van vaststelling en toetsing van doelstellingen en maatregelen op landbouwgebied, waarbij de behaalde resultaten worden toegepast op de activiteiten voor opleiding en technische bijstand betreffende de landbouw.

3.   De overeenkomstsluitende partijen zien erop toe dat nationale resultaten van onderzoek en systematische observatie geïntegreerd worden in een gemeenschappelijk systeem voor permanente observatie en informatie en dat deze toegankelijk worden gemaakt voor het publiek binnen het bestaande institutionele kader.

4.   Betreffende de verschillende berggebieden en rekening houdend met de bij dit protocol vastgestelde doelstellingen en maatregelen stellen de overeenkomstsluitende partijen met name een vergelijkend overzicht op van de economische en sociale situatie van de berglandbouw.

5.   Het overzicht moet periodiek worden bijgewerkt en inlichtingen bevatten over de thema's en delen van het grondgebied die bijzondere problemen opleveren, over de doeltreffendheid van de ingevoerde maatregelen en over de vast te stellen maatregelen. Prioritair worden de gegevens verwerkt betreffende de demografische, sociale en economische ontwikkeling in samenhang met de verschillende geografische, milieu- en infrastructuurindicatoren van de gebieden en worden de overeenkomstige criteria vastgesteld voor een duurzame en evenwichtige ontwikkeling in de zin van de Alpenovereenkomst en dit protocol.

6.   Bovendien worden de in bijlage genoemde thema's als prioritair beschouwd.

Artikel 18

Opleiding en informatie

1.   De overeenkomstsluitende partijen bevorderen basis- en voortgezette opleiding en informatieverstrekking aan het publiek betreffende doelstellingen, maatregelen en uitvoering van dit protocol.

2.   De overeenkomstsluitende partijen stimuleren in het bijzonder:

a)

een verdere ontwikkeling van de basis- en voortgezette opleiding, de technische bijstand op landbouwgebied en de bijstand inzake bedrijfs- en commercieel beheer, zonder de bescherming van de natuur en het milieu uit het oog te verliezen. Het opleidingsaanbod in het algemeen wordt zodanig gestructureerd dat de oriëntatie naar en voorbereiding op andere — alternatieve of complementaire — bezigheden in aan de landbouw gerelateerde sectoren worden bevorderd;

b)

uitvoerige en objectieve informatieverstrekking, niet alleen aan de direct betrokken werknemers en bestuursinstanties, maar ook, via de media, aan een zo ruim mogelijk publiek binnen en buiten het Alpengebied, om het vertrouwd te maken met de functies van de berglandbouw en zijn belangstelling te wekken.

3.   Bovendien worden de in bijlage genoemde thema's als prioritair beschouwd.

HOOFDSTUK IV

UITVOERING, CONTROLE EN EVALUATIE

Artikel 19

Uitvoering

De verdragsluitende partijen verbinden zich ertoe zorg te dragen voor de uitvoering van dit protocol door alle passende maatregelen te nemen binnen het bestaande institutionele kader.

Artikel 20

Controle op de nakoming van de verplichtingen

1.   De overeenkomstsluitende partijen brengen aan het Permanent Comité regelmatig verslag uit over de krachtens dit protocol genomen maatregelen. In de verslagen wordt eveneens ingegaan op de doeltreffendheid van de genomen maatregelen. De Alpenconferentie bepaalt de frequentie van de verslagen.

2.   Het Permanent Comité onderzoekt deze verslagen teneinde na te gaan of de overeenkomstsluitende partijen hun verplichtingen zijn nagekomen die voortvloeien uit dit protocol. Het comité kan ook aanvullende informatie aan de betrokken overeenkomstsluitende partijen vragen of gebruikmaken van andere informatiebronnen.

3.   Het Permanent Comité stelt ter attentie van de Alpenconferentie een verslag op betreffende de nakoming door de overeenkomstsluitende partijen van de verplichtingen die voortvloeien uit dit protocol.

4.   De Alpenconferentie neemt kennis van dit verslag. Indien zij vaststelt dat de verplichtingen niet zijn nagekomen, kan zij aanbevelingen goedkeuren.

Artikel 21

Evaluatie van de doeltreffendheid van de bepalingen

1.   De overeenkomstsluitende partijen onderzoeken en evalueren regelmatig de doeltreffendheid van de bepalingen van dit protocol. Voorzover dit voor het verwezenlijken van de doelstellingen nodig blijkt, overwegen zij de goedkeuring van passende wijzigingen van dit protocol.

2.   De lagere overheden worden binnen het bestaande institutionele kader betrokken bij deze evaluatie. De op dit gebied actieve niet-gouvernementele organisaties kunnen worden geraadpleegd.

HOOFDSTUK V

SLOTBEPALINGEN

Artikel 22

Relaties tussen de Alpenovereenkomst en het protocol

1.   Dit protocol vormt een protocol van de Alpenovereenkomst in de zin van artikel 2 en de andere relevante artikelen van de overeenkomst.

2.   Niemand kan partij worden bij dit protocol indien hij geen partij is bij de Alpenovereenkomst. Elke opzegging van de Alpenovereenkomst geldt eveneens als opzegging van dit protocol.

3.   Wanneer de Alpenconferentie beraadslaagt over kwesties betreffende dit protocol, kunnen alleen de partijen bij dit protocol deelnemen aan de stemming.

Artikel 23

Ondertekening en ratificering

1.   Dit protocol kan op 20 december 1994 door de staten die de Alpenovereenkomst hebben ondertekend, en de Europese Gemeenschap worden ondertekend; vanaf 15 januari 1995 kan het bij de Republiek Oostenrijk, de depositaris, worden ondertekend.

2.   Dit protocol treedt ten aanzien van de overeenkomstsluitende partijen die uiting hebben gegeven aan hun instemming om door het genoemde protocol te worden gebonden, in werking drie maanden na de datum waarop drie staten hun ratificatie-, aanvaardings- of goedkeuringsakte hebben neergelegd.

3.   Ten aanzien van de overeenkomstsluitende partijen die op een later tijdstip uiting geven aan hun instemming om door het protocol gebonden te worden, treedt het protocol in werking drie maanden na de datum van neerlegging van de ratificatie-, aanvaardings- of goedkeuringsakte. Na de vankrachtwording van een wijziging van het protocol wordt elke nieuwe partij bij dit protocol partij bij het protocol zoals gewijzigd.

Artikel 24

Kennisgevingen

De depositaris stelt iedere in de preambule genoemde staat en de Europese Gemeenschap, wat dit protocol betreft, in kennis van:

a)

iedere ondertekening,

b)

de neerlegging van iedere ratificatie-, aanvaardings- of goedkeuringsakte,

c)

iedere datum van inwerkingtreding,

d)

iedere verklaring die door een overeenkomstsluitende of ondertekenende partij wordt afgelegd,

e)

iedere opzegging die door een overeenkomstsluitende partij wordt meegedeeld, inclusief de datum van inwerkingtreding ervan.

Ten blijke waarvan de ondergetekende gevolmachtigden hun handtekening onder dit protocol hebben gesteld.

Gedaan te Chambéry, op 20 december 1994, in het Frans, Duits, Italiaans en Sloveens, zijnde de vier teksten gelijkelijk authentiek, in één exemplaar dat wordt neergelegd in het staatsarchief van de Republiek Oostenrijk. De depositaris doet alle ondertekenende partijen een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift toekomen.

PRIORITAIRE ONDERZOEKS- EN OPLEIDINGSTHEMA'S CONFORM DE ARTIKELEN 17 EN 18

Onderzoek

Definitie en classificatie van de berggebieden op basis van de hoogte ervan en de klimatologische, geomorfologische, economische en infrastructurele toestand van de verschillende plaatsen.

Verificaties van de effecten van de maatregelen die zijn vastgesteld op de verschillende politieke beslissingsniveaus (Europese Unie/gemeenschappelijk landbouwbeleid, staten, regio's, lagere overheden) ten aanzien van de berglandbouw en van de milieufuncties (sociale en ecologische compatibiliteit).

Evaluatie van de economische en ecologische, sociale en culturele functies van de landbouw en bosbouw en de ontwikkelingsmogelijkheden ervan in de context van de specifieke lokale situatie van de verschillende berggebieden.

Productie- en fabricagemethoden, criteria voor de verbetering en kwaliteit van de landbouwproducten in de berggebieden.

Genetisch onderzoek en technische bijstand voor een gedifferentieerde aan de gebieden aangepaste en milieuvriendelijke instandhouding van de diversiteit van de gebruiksveerassen en cultuurgewassen.

Opleiding

Bijstand en technische, wetenschappelijke en sociaal-economische opleiding voor de landbouwbedrijven, evenals voor de voedingsbedrijven die hun producten verwerken.

Bedrijfs-, technisch en economisch beheer, in het bijzonder gericht op de diversificatie van het aanbod van producten en de verschillende alternatieven inzake productie en inkomstenbronnen in de landbouw en buiten deze sector.

Voorwaarden en technische en financiële effecten van de toepassing van natuurlijke en milieuvriendelijke exploitatie- en productiemethoden.

Media, presentatie en verspreiding van de informatie om in te spelen op de publieke opinie, de politiek en de economie, binnen en buiten het Alpengebied.


VERKLARINGEN NAMENS DE EUROPESE GEMEENSCHAP

VERKLARING VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAP BETREFFENDE DE ARTIKELEN 8 EN 9 VAN HET PROTOCOL INZAKE BERGLANDBOUW

De Europese Gemeenschap erkent het coëxistentiebeginsel, zijnde de mogelijkheid voor landbouwers om te kiezen tussen de teelt van traditionele, biologische en genetisch gemodificeerde landbouwgewassen, overeenkomstig de wettelijke voorschriften inzake de etikettering van genetisch gemodificeerde organismen en/of zuiverheidsnormen. De desbetreffende artikelen van het Protocol inzake berglandbouw dienen in dat licht te worden geïnterpreteerd.

VERKLARING VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAP BETREFFENDE DE ARTIKELEN 7, 9 TOT EN MET 11, 13, 14 EN 16 VAN HET PROTOCOL INZAKE BERGLANDBOUW

De Europese Gemeenschap is van mening dat overheidssteunmaatregelen ten gunste van bepaalde ondernemingen in overeenstemming dienen te zijn met de EG-regels inzake concurrentie, zoals vastgesteld op basis van de artikelen 36, 87, 88 en 89 van het EG-Verdrag, en dat deze maatregelen de concurrentie niet mogen verstoren of dreigen te verstoren en geen invloed mogen hebben op het handelsverkeer tussen de partijen.


Commissie

30.9.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 271/71


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 20 september 2006

tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften en certificeringsvoorschriften voor de invoer van vissen voor sierdoeleinden

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 4149)

(Voor de EER relevante tekst)

(2006/656/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 91/67/EEG van de Raad van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het in de handel brengen van aquicultuurdieren en aquicultuurproducten (1), en met name op artikel 19, lid 3, artikel 20, lid 3, en artikel 21, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Beschikking 2003/858/EG van de Commissie van 21 november 2003 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften en certificeringsvoorschriften voor de invoer van levende vis en van eieren en gameten daarvan bestemd voor de kweek, en van levende vis afkomstig van aquacultuur en producten daarvan bestemd voor menselijke consumptie (2) worden een lijst van derde landen of delen daarvan waaruit de lidstaten levende vis, alsmede eieren en gameten daarvan, bestemd voor de kweek, in de Gemeenschap mogen invoeren, alsook de veterinairrechtelijke voorschriften en certificeringsvoorschriften voor dergelijke zendingen vastgesteld.

(2)

Beschikking 2003/858/EG is niet van toepassing op tropische siervissen die permanent in aquaria worden gehouden en de veterinairrechtelijke voorschriften en certificeringsvoorschriften voor tropische siervissen zijn bijgevolg niet op communautair niveau geharmoniseerd.

(3)

Er vindt een significante handel in siervissen met derde landen plaats en er zijn twijfels gerezen over de toepassing van Beschikking 2003/858/EG ten aanzien van siervissen.

(4)

Bepaalde derde landen zijn alleen voor de uitvoer van koudwatersiervissen in bijlage I bij Beschikking 2003/858/EG opgenomen. Deze landen moeten daarom in bijlage I bij deze beschikking worden vermeld.

(5)

Momenteel hebben 14 lidstaten nationale diergezondheidscertificaten met verschillende veterinairrechtelijke voorschriften voor siervissen opgesteld. Ter wille van de vereenvoudiging, voor de communautaire grensinspectieposten, voor de Europese siervisindustrie en voor de handelspartners in derde landen, moeten die veterinairrechtelijke voorschriften en modelcertificaten worden geharmoniseerd.

(6)

De specifieke veterinairrechtelijke voorschriften en modelcertificaten voor siervissen moeten worden opgesteld in lijn met de in Beschikking 2003/858/EG vastgestelde voorschriften en certificaten en rekening houdend met het specifieke gebruik van deze dieren in de Gemeenschap en de diergezondheidssituatie in het desbetreffende derde land, om de insleep te voorkomen van ziekten die aanzienlijke gevolgen voor de gekweekte en wilde visbestanden in de Gemeenschap zouden kunnen hebben, als zij in de Gemeenschap werden ingesleept en er zich konden verspreiden.

(7)

Bij Richtlijn 96/93/EG van de Raad van 17 december 1996 inzake de certificering van dieren en dierlijke producten (3) zijn certificeringsnormen vastgesteld. De door certificerende ambtenaren in derde landen overeenkomstig deze beschikking toe te passen regels en voorschriften moeten garanties bieden die gelijkwaardig zijn aan die welke zijn vastgesteld bij die richtlijn.

(8)

Deze beschikking dient van toepassing te zijn onverminderd communautaire of nationale bepalingen met betrekking tot het behoud van diersoorten.

(9)

De lidstaten en derde landen hebben enige tijd nodig om zich aan de nieuwe invoercertificeringsvoorschriften aan te passen. Deze beschikking mag daarom niet onmiddellijk van toepassing zijn.

(10)

Deze beschikking is voor commentaar aan derde landen voorgelegd overeenkomstig de overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen van de Wereldhandelsorganisatie.

(11)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Toepassingsgebied

1.   Bij deze beschikking worden geharmoniseerde veterinairrechtelijke voorschriften voor de invoer van siervissen in de Gemeenschap vastgesteld.

2.   Deze beschikking is van toepassing op:

a)

in het wild gevangen vissen die worden ingevoerd om als siervissen te worden gebruikt;

b)

door „transshippers” en groothandelaren ingevoerde vissen;

c)

ingevoerde siervissen, bestemd voor dierenwinkels, tuincentra, tuinvijvers, tentoonstellingsaquaria en soortgelijke bedrijven zonder direct contact met communautaire wateren.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze beschikking gelden naast de definities van artikel 2 van Richtlijn 91/67/EEG de volgende definities:

a)

„siervissen”: vissen die uitsluitend voor sierdoeleinden worden gehouden, gekweekt of in de handel gebracht;

b)

„koudwatersiervissen”: siervissen van soorten die gevoelig zijn voor één of meer van de volgende ziekten: epizoötische hematopoïetische necrose (EHN), infectieuze zalmanemie (ISA), virale hemorragische septikemie (VHS), infectieuze hematopoïetische necrose (IHN), voorjaarsviremie van de karper (SVC), bacterial kidney disease (BKD), infectieuze pancreatische necrose (IPN), Koi herpesvirus (KHV) en besmetting met Gyrodactylus salaris;

c)

„tropische siervissen”: andere siervissen dan koudwatersiervissen;

d)

„transshippers”: ondernemingen of personen die siervissen aan een aantal klein- of groothandelaren leveren, waarbij zij de zendingen namens hen invoeren, en die de afzonderlijke bestellingen rechtstreeks aan de klanten in de Gemeenschap afleveren.

Artikel 3

Voorwaarden voor de invoer van koudwatersiervissen

De lidstaten staan de invoer op hun grondgebied van koudwatersiervissen alleen toe indien:

a)

de vissen afkomstig zijn van een land dat is genoemd in:

i)

bijlage I bij Beschikking 2003/858/EG, of

ii)

deel I van bijlage I bij deze beschikking;

b)

de zending voldoet aan de voorschriften, met inbegrip van die betreffende verpakking en etikettering en de relevante specifieke aanvullende eisen zoals aangegeven in het diergezondheidscertificaat, opgesteld overeenkomstig het model in bijlage II, rekening houdend met de toelichting in bijlage III, en

c)

de vissen zijn vervoerd onder zodanige omstandigheden dat de gezondheidsstatus ervan niet is gewijzigd.

Artikel 4

Voorwaarden voor de invoer van tropische siervissen

De lidstaten staan de invoer op hun grondgebied van tropische siervissen alleen toe indien:

a)

de vissen afkomstig zijn van een in deel II van bijlage I genoemd land;

b)

de zending voldoet aan de voorschriften, met inbegrip van die betreffende verpakking en etikettering en de relevante specifieke aanvullende eisen zoals aangegeven in het diergezondheidscertificaat, opgesteld overeenkomstig het model in bijlage IV, rekening houdend met de toelichting in bijlage III, en

c)

de vissen zijn vervoerd onder zodanige omstandigheden dat de gezondheidsstatus ervan niet is gewijzigd.

Artikel 5

Controleprocedures

Uit derde landen ingevoerde siervissen worden onderworpen aan veterinaire controles in de grensinspectiepost in de lidstaat van binnenkomst, overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 91/496/EEG van de Raad (4), en het Gemeenschappelijk veterinair document van binnenkomst zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 282/2004 van de Commissie (5), wordt dienovereenkomstig ingevuld.

Artikel 6

Voorkoming van verontreiniging van natuurlijke wateren

1.   Krachtens deze beschikking ingevoerde siervissen mogen niet worden uitgezet in viskwekerijen of andere installaties waaruit zij kunnen ontsnappen of van waaruit zij de natuurlijke wateren in de Gemeenschap anderszins kunnen verontreinigen.

2.   Het transportwater van ingevoerde zendingen wordt op een zodanige wijze gehanteerd dat het de natuurlijke wateren in de Gemeenschap niet verontreinigt.

Artikel 7

Datum van toepassing

Deze beschikking is van toepassing zes maanden na de datum van haar bekendmaking.

Artikel 8

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 20 september 2006.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 46 van 19.2.1991, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 1).

(2)  PB L 324 van 11.12.2003, blz. 37. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2005/742/EG (PB L 279 van 22.10.2005, blz. 71).

(3)  PB L 13 van 16.1.1997, blz. 28.

(4)  PB L 268 van 24.9.1991, blz. 58.

(5)  PB L 49 van 19.2.2004, blz. 11.


BIJLAGE I

DEEL I

Gebieden van waaruit de invoer van koudwatersiervissen in de Europese Gemeenschap is toegestaan

Land

Gebied

Opmerkingen (1)

ISO-code

Naam

Code

Beschrijving

 

BR

Brazilië

 

 

Alleen karpers

CO

Colombia

 

 

Alleen karpers

CG

Republiek Congo

 

 

Alleen karpers

MK (2)

Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië

 

 

Alleen karpers

JM

Jamaica

 

 

Alleen karpers

SG

Singapore

 

 

Alleen karpers

LK

Sri Lanka

 

 

Alleen karpers

TH

Thailand

 

 

Alleen karpers

DEEL II

Gebieden van waaruit de invoer van tropische siervissen in de Europese Gemeenschap is toegestaan

Alle landen die lid zijn van de Werelddiergezondheidsorganisatie (OIE).

(De lijst van de landen is te vinden op http://www.oie.int/eng/OIE/PM/en_PM.htm)


(1)  Geen beperkingen indien niets is ingevuld. Indien het land of gebied slechts bepaalde soorten en/of eieren of gameten mag uitvoeren, moet in deze kolom de soort worden aangegeven en/of bijvoorbeeld de vermelding „alleen eieren” worden ingevuld.

(2)  Voorlopige code die geenszins vooruitloopt op de definitieve nomenclatuur voor dit land, die zal worden vastgelegd na afsluiting van de onderhandelingen in het kader van de Verenigde Naties.


BIJLAGE II

Image

Image

Image


BIJLAGE III

Toelichting

Algemene richtsnoeren

a)

De certificaten worden opgesteld door de bevoegde autoriteiten van het land van uitvoer.

b)

Het originele exemplaar van elk certificaat bestaat uit één blad waarvan beide zijden worden gebruikt of, wanneer meer dan één blad vereist is, uit een formulier waarvan alle bladen één ondeelbaar geheel vormen.

c)

Rechts bovenaan iedere bladzijde moet het woord „Origineel” worden vermeld, alsmede een specifiek, door de bevoegde autoriteit toegekend codenummer. Alle bladzijden van het certificaat moeten worden genummerd — (nummer bladzijde) van (totaal aantal bladzijden).

d)

Het origineel van het certificaat en de in het modelcertificaat genoemde etiketten moeten worden opgesteld in ten minste één van de officiële talen van de EG-lidstaat waar de controle in de grensinspectiepost zal worden uitgevoerd, en van de EG-lidstaat van bestemming. Deze lidstaten kunnen evenwel toestaan dat in plaats van de eigen taal een andere communautaire taal wordt gebruikt, indien nodig vergezeld van een officiële vertaling.

e)

Het originele exemplaar van het certificaat moet op de dag van lading van de zending voor uitvoer naar de Europese Gemeenschap door een door de bevoegde autoriteit aangewezen officiële inspecteur ingevuld, van een officieel stempel voorzien en ondertekend worden. De bevoegde autoriteit van het land van uitvoer moet er daarbij op toezien dat beginselen van certificering worden toegepast die gelijkwaardig zijn aan die van Richtlijn 96/93/EG van de Raad.

f)

De kleur van het stempel (indien geen reliëfstempel) en die van de handtekening moeten verschillen van die van de gedrukte tekst.

g)

Het originele exemplaar van het certificaat vergezelt de zending tot in de EG-grensinspectiepost.

h)

Het certificaat is tien dagen geldig vanaf de datum van afgifte. Bij vervoer per schip wordt de geldigheidsduur verlengd met de duur van de zeereis.

Richtsnoeren voor de invulling van deel I van het certificaat

a)

Vak I.8 (Regio van oorsprong): Indien nodig: alleen bij regionalisatiemaatregelen of vaststelling van erkende gebieden overeenkomstig deze beschikking of Beschikking 2003/858/EG. De regio’s en de erkende gebieden moeten worden vermeld zoals zij in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn verschenen.

b)

Vak I.10 (Regio van bestemming): Vgl. vak I.8.

c)

Vak I.13 (Plaats van lading): Indien verschillend van vak I.11, de plaats aangeven waar de dieren worden geladen, met name wanneer zij vooraf worden verzameld

d)

Vak I.20 (Hoeveelheid): Aangeven van het totale brutogewicht en het totale nettogewicht in kg.

e)

Vak I.22 (Aantal verpakkingen): Aangeven van het aantal kisten waarin de dieren worden vervoerd.

f)

Vak I.25 (Goederen gecertificeerd voor): Exclusieve bestemming van de vissen aangeven. (Alleen de mogelijke opties mogen op elk specifiek certificaat worden vermeld):

Quarantaine: Dit verwijst naar de quarantaine zoals voorgeschreven door de desbetreffende communautaire wetgeving.

Huisdieren: Dit geldt ook wanneer de sierwaterdieren bestemd zijn voor dierenwinkels of soortgelijke bedrijven voor doorverkoop.

Circus/tentoonstelling: Dit geldt ook wanneer de sierwaterdieren bestemd zijn voor tentoonstellingsaquaria of soortgelijke bedrijven, niet voor doorverkoop.

„Andere”: Bestemd voor niet elders in deze classificatie genoemde doeleinden, zoals privé-invoer of via transshippers.

g)

Vak I.28: De gewone naam van de soort kan tezamen met de wetenschappelijke naam worden vermeld.


BIJLAGE IV

Image

Image


30.9.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 271/81


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 29 september 2006

houdende overdracht van het beheer van de steun voor pretoetredingsmaatregelen op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling in Bulgarije gedurende de pretoetredingsperiode aan uitvoeringsorganen

(2006/657/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1266/1999 van de Raad van 21 juni 1999 betreffende de coördinatie van de bijstand aan de kandidaat-lidstaten in het kader van de pretoetredingsstrategie en houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 3906/89 (1), en met name op artikel 12, lid 2,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1268/1999 van de Raad van 21 juni 1999 inzake steunverlening door de Gemeenschap voor pretoetredingsmaatregelen op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling in de kandidaat-lidstaten in Midden- en Oost-Europa gedurende de pretoetredingsperiode (2), en met name op artikel 4, leden 5 en 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het speciale programma voor landbouw en plattelandsontwikkeling voor Bulgarije (hierna „Sapard-programma” genoemd) is op 20 oktober 2000 bij een besluit van de Commissie (3), gewijzigd bij een Commissiebesluit van 5 juli 2006, goedgekeurd overeenkomstig artikel 4, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1268/1999.

(2)

De regering van Bulgarije en de Commissie, die optreedt namens de Gemeenschap, hebben op 18 december 2000 de meerjarenovereenkomst voor de financiering (hierna „MF” genoemd) ondertekend waarin de technische, juridische en administratieve bepalingen voor de uitvoering van het Sapard-programma zijn opgenomen; deze meerjarenovereenkomst is gewijzigd bij de respectievelijk op 12 februari 2001, 19 februari 2002, 4 april 2003, 23 juli 2003, 14 april 2005 en 11 januari 2006 ondertekende jaarlijkse financieringsovereenkomsten voor de jaren 2000, 2001, 2002, 2003, 2004 en 2005.

(3)

De bevoegde autoriteit van de Republiek Bulgarije heeft voor de tenuitvoerlegging van een aantal in het Sapard-programma opgenomen maatregelen een Sapard-orgaan aangewezen. Het in het Ministerie van Financiën ingebedde directoraat voor het Nationaal Fonds is belast met de financiële taken die de tenuitvoerlegging van het Sapard programma met zich meebrengt.

(4)

Op grond van een gevalsgewijze analyse van de nationale en sectorale capaciteit inzake beheer van programma’s/projecten, van de procedures voor de financiële controle en van de structuren op het gebied van overheidsfinanciën overeenkomstig artikel 12, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1266/1999 heeft de Commissie met betrekking tot bepaalde in het Sapard-programma opgenomen maatregelen de Besluiten 2001/380/EG van 14 mei 2001 (4) en 2003/614/EG van 14 augustus 2003 (5) houdende overdracht van het beheer van de steun voor pretoetredingsmaatregelen op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling in Bulgarije gedurende de pretoetredingsperiode aan uitvoeringsorganen vastgesteld.

(5)

De in het Sapard-prgramma opgenomen maatregel nr. 1.3 met betrekking tot de ontwikkeling van milieuvriendelijke landbouwmethoden en -activiteiten is inmiddels verder onderzocht door de Commissie. De Commissie is van mening dat de Republiek Bulgarije ook ten aanzien van die maatregel voldoet aan de artikelen 4 tot en met 6 en de bijlage bij Verordening (EG) nr. 2222/2000 van de Commissie van 7 juni 2000 houdende financiële uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1268/1999 van de Raad inzake steunverlening door de Gemeenschap voor pretoetredingsmaatregelen op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling in de kandidaat-lidstaten in Midden- en Oost-Europa gedurende de pretoetredingsperiode (6), en tevens aan de in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1266/1999 vastgestelde minimumvoorwaarden.

(6)

Daarom is het dienstig af te zien van de in artikel 12, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1266/1999 voorgeschreven voorafgaande goedkeuring, en het beheer van maatregel nr. 1.3 op decentrale grondslag over te dragen aan het Overheidsfonds voor Landbouw en aan het in het Ministerie voor Financiën ingebedde directoraat voor het Nationaal Fonds.

(7)

Aangezien de door de Commissie voor maatregel nr. 1.3 uitgevoerde verificaties gebaseerd zijn op een systeem dat nog niet voor alle belangrijke elementen volledig operationeel is, is het echter dienstig om overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2222/2000 het beheer van het Sapard-programma slechts voorlopig over te dragen aan het Overheidsfonds voor Landbouw en aan het in het Ministerie voor Financiën ingebedde directoraat voor het Nationaal Fonds.

(8)

De bepalingen inzake de subsidiabiliteit van de uitgaven zijn vastgesteld in het Sapard-programma.

(9)

Het beheer over het Sapard-programma wordt pas volledig overgedragen nadat de Commissie zich er verder van vergewist heeft dat het systeem op bevredigende wijze functioneert en nadat gevolg is gegeven aan eventuele aanbevelingen van de Commissie met betrekking tot de overdracht van het beheer van de steun aan het Overheidsfonds voor Landbouw en aan het in het Ministerie voor Financiën ingebedde directoraat voor het Nationaal Fonds,

BESLUIT:

Artikel 1

Voor de selectie van projecten en de sluiting van contracten door de Republiek Bulgarije voor maatregel nr. 1.3 met betrekking tot de ontwikkeling van milieuvriendelijke landbouwmethoden en -activiteiten wordt afgezien van de bij artikel 12, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1266/1999 voorgeschreven voorafgaande goedkeuring door de Commissie.

Artikel 2

Het beheer van het Sapard-programma wordt voorlopig overgedragen aan de onderstaande instanties.

1)

Het Overheidsfonds voor Landbouw (het Sapard-orgaan, gevestigd op het adres 136 Tzar Boris III Boulevard, 1618 Sofia, Bulgaria) wordt belast met de tenuitvoerlegging van maatregel nr. 1.3, zoals gedefinieerd in het op 20 oktober 2000 door de Commissie goedgekeurde Sapard-programma.

2)

Het in het Ministerie voor Financiën ingebedde Nationaal Fonds (gevestigd op het adres 102 Rakovski Street, 1040 Sofia, Bulgaria) neemt de financiële taken op zich die de tenuitvoerlegging van het Sapard-programma voor de Republiek Bulgarije met zich meebrengt.

Artikel 3

Onverminderd besluiten tot toekenning van steun in het kader van het Sapard-programma aan individuele begunstigden, gelden de in het Sapard-programma vastgestelde regels inzake de subsidiabiliteit van de uitgaven.

Gedaan te Brussel, 29 september 2006.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 161 van 26.6.1999, blz. 68.

(2)  PB L 161 van 26.6.1999, blz. 87. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2112/2005 (PB L 344 van 27.12.2005, blz. 23).

(3)  C(2000) 3058 def.

(4)  PB L 102 van 18.4.2002, blz. 32.

(5)  PB L 213 van 23.8.2003, blz. 10.

(6)  PB L 253 van 7.10.2000, blz. 5. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1052/2006 (PB L 189 van 12.7.2006, blz. 3).


30.9.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 271/83


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 29 september 2006

houdende overdracht van het beheer van de steun voor pretoetredingsmaatregelen op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling in Kroatië gedurende de pretoetredingsperiode aan uitvoeringsorganen

(2006/658/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1266/1999 van de Raad van 21 juni 1999 betreffende de coördinatie van de bijstand aan de kandidaat-lidstaten in het kader van de pretoetredingsstrategie en houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 3906/89 (1), en met name op artikel 12, lid 2,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1268/1999 van de Raad van 21 juni 1999 inzake steunverlening door de Gemeenschap voor pretoetredingsmaatregelen op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling in de kandidaat-lidstaten in Midden- en Oost-Europa gedurende de pretoetredingsperiode (2), en met name op artikel 4, leden 5 en 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het programma voor plattelandsontwikkeling met betrekking tot Kroatië is overeenkomstig artikel 4, leden 5 en 6, van Verordening (EG) nr. 1268/1999 goedgekeurd bij Besluit C(2006) 301 van de Commissie van 8 februari 2006.

(2)

De Kroatische regering en de Commissie, die optreedt namens de Europese Gemeenschap, hebben op 29 december 2005 de meerjarenovereenkomst voor de financiering (hierna „MF” genoemd) ondertekend waarin de technische, juridische en administratieve bepalingen voor de uitvoering van het Sapard-programma zijn opgenomen.

(3)

De Kroatische Republiek heeft aan de Commissie meegedeeld dat alle interne procedures zijn afgerond die nodig zijn voor de sluiting van de MF op 6 april, de datum waarop deze overeenkomst in werking treedt.

(4)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1266/1999 kan op grond van een gevalsgewijze analyse van de nationale en sectorale capaciteit inzake beheer van programma's/projecten, van de financiële controleprocedures en van de structuren op het gebied van overheidsfinanciën, worden afgezien van de in artikel 12, lid 1, van die verordening voorgeschreven voorafgaande goedkeuring. In Verordening (EG) nr. 2222/2000 van de Commissie (3) zijn nadere voorschriften voor de uitvoering van die analyse vastgesteld.

(5)

De bevoegde autoriteit van Kroatië heeft het directoraat voor markt- en structuursteun in de landbouw (een organisatorische eenheid van het Ministerie voor Landbouw, Bosbouw en Waterbeheer) aangewezen als Sapard-orgaan. Dit directoraat is verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van de maatregelen nr. 1 en nr. 2, met betrekking tot, respectievelijk, investeringen in landbouwbedrijven en de verbetering van de verwerking en de afzet van landbouw- en visserijproducten, zoals gedefinieerd in het programma voor plattelandsontwikkeling dat is goedgekeurd bij Besluit C(2006) 301. Het in het Ministerie voor Financiën ingebedde Nationaal Fonds moet de financiële taken vervullen die de uitvoering van het Sapard-programma met zich meebrengt.

(6)

De Commissie heeft overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1266/1999 en Verordening (EG) nr. 2222/2000 de nationale en sectorale capaciteit inzake beheer van programma's/projecten, de financiële controleprocedures en de structuren op het gebied van overheidsfinanciën onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat de Kroatische Republiek voor de uitvoering van de bovengenoemde maatregelen voldoet aan de artikelen 4 tot en met 6 en de bijlage van Verordening (EG) nr. 2222/2000 en aan de in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1266/1999 vastgestelde minimumvoorwaarden.

(7)

Meer in het bijzonder voldoet het Sapard-orgaan in voldoende mate aan de belangrijke erkenningscriteria inzake schriftelijke procedures, scheiding van taken, aan de goedkeuring van projecten en aan de betalingen voorafgaande controles, betalingsprocedures, boekhoudprocedures en interne audit.

(8)

Op 14 maart 2006 hebben de Kroatische autoriteiten overeenkomstig artikel 4, lid 1, deel B, van de MF de lijst van voor steun in aanmerking komende uitgaven verstrekt. Deze lijst is gedeeltelijk gewijzigd bij brief van 11 juli 2006. De Commissie moet daarover een besluit nemen.

(9)

Voor de financiële functies die het Nationaal Fonds in het kader van de tenuitvoerlegging van het Sapard-programma voor Kroatië moet uitvoeren, beantwoordt het in voldoende mate aan de volgende criteria: audit trail, beheer van kasmiddelen, ontvangst van financiële middelen, uitbetaling van bedragen aan het Sapard-orgaan en interne audit.

(10)

Daarom is het dienstig af te zien van de in artikel 12, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1266/1999 voorgeschreven voorafgaande goedkeuring, en het beheer op decentrale grondslag over te dragen aan het Sapard-orgaan en aan het Nationaal Fonds van Kroatië.

(11)

Aangezien echter de verificaties die de Commissie voor de maatregelen nr. 1 en nr. 2, met betrekking tot, respectievelijk, investeringen in landbouwbedrijven en de verbetering van de verwerking en de afzet van landbouw- en visserijproducten, heeft verricht, zijn gebaseerd op een systeem dat nog niet voor alle relevante elementen volledig operationeel is, verdient het de voorkeur om het beheer van het Sapard-programma overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2222/2000 voorlopig over te dragen aan het Sapard-orgaan en het Nationaal Fonds van het Ministerie voor Financiën.

(12)

Het beheer van het Sapard-programma kan pas volledig worden overgedragen nadat verdere verificaties zijn verricht om zich ervan te vergewissen of het systeem op bevredigende wijze functioneert, en nadat uitvoering is gegeven aan eventuele aanbevelingen van de Commissie met betrekking tot de overdracht van het beheer van de steun aan het Sapard-orgaan dat ressorteert onder het ministerie van Landbouw en Bosbouw en Waterbeheer, en aan het Nationaal Fonds van het Ministerie voor Financiën.

(13)

Om rekening te houden met de vereisten van afdeling A, artikel 8, lid 1, onder b), van de MF, komen de op grond van dit besluit gedane uitgaven alleen voor medefinanciering door de Gemeenschap in aanmerking indien de begunstigden deze hebben gedaan na de datum van dit besluit of, voor latere uitgaven, na de datum van het instrument waardoor zij begunstigde van het betrokken project zijn geworden; hiervan uitgezonderd zijn haalbaarheids- en soortgelijke studies; in alle gevallen geldt als voorwaarde dat vóór de datum van dit besluit geen betalingen door het Sapard-orgaan hebben plaatsgevonden,

BESLUIT:

Artikel 1

Voor de selectie van projecten en de sluiting van contracten door Kroatië voor de maatregelen nr. 1 en nr. 2, met betrekking tot, respectievelijk, investeringen in landbouwbedrijven en de verbetering van de verwerking en de afzet van landbouw en visserijproducten, wordt afgezien van de bij artikel 12, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1266/1999 voorgeschreven voorafgaande goedkeuring door de Commissie.

Artikel 2

Het beheer van het Sapard-programma wordt voorlopig overgedragen aan de onderstaande instanties.

1)

Het directoraat voor markt- en structuursteun in de landbouw (een organisatorische eenheid van het Ministerie voor Landbouw, Bosbouw en Waterbeheer, gevestigd op het adres Avenija grada Vukovara 269D, 10000 Zagreb) zal fungeren als Sapard-orgaan van Kroatië voor de tenuitvoerlegging van de maatregelen nr. 1 en nr. 2, met betrekking tot, respectievelijk, investeringen in landbouwbedrijven en de verbetering van de verwerking en de afzet van landbouw- en visserijproducten, zoals gedefinieerd in het programma voor plattelandsontwikkeling dat is goedgekeurd bij Besluit C(2006) 301.

2)

Het Nationaal Fonds (ingebed in het Ministerie van Financiën en gevestigd op het adres Katančičeva 5, 10000 Zagreb) zal de financiële taken op zich nemen die de tenuitvoerlegging van het Sapard-programma voor Kroatië met zich meebrengt.

Artikel 3

De onder dit besluit vallende uitgaven komen slechts voor medefinanciering door de Gemeenschap in aanmerking indien de begunstigden zich ertoe hebben verbonden op of na de datum van dit besluit of, als dat een latere datum is, op of na de datum van het instrument waardoor zij voor het betrokken project een begunstigde zijn geworden, behalve in het geval van haalbaarheids- en soortgelijke studies; in alle gevallen geldt als voorwaarde dat de betrokken uitgaven niet vóór de datum van dit besluit door het Sapard-orgaan zijn betaald.

Artikel 4

Onverminderd besluiten tot toekenning van steun in het kader van het Sapard-programma aan individuele begunstigden, gelden de regels inzake de subsidiabiliteit van uitgaven die Kroatië heeft voorgesteld bij brief nr. „Klasa: 910-01/05-01/8, Urbroj: 513-05-06/06-28” van 14 maart 2006, bij de Commissie geregistreerd op 21 maart 2006 onder nummer 08347 en gewijzigd bij brief nr. „Klasa: 910-01/06-01/221, Urbroj: 513-05-06/06-9” van 23 juni 2006, bij de Commissie geregistreerd op 11 juli 2006 onder nr. 20627.

Gedaan te Brussel, 29 september 2006.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 161 van 26.6.1999, blz. 68.

(2)  PB L 161 van 26.6.1999, blz. 87. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2112/2005 (PB L 344 van 27.12.2005, blz. 23).

(3)  PB L 253 van 7.10.2000, blz. 5.