ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 198

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

49e jaargang
20 juli 2006


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

 

Verordening (EG) nr. 1108/2006 van de Commissie van 19 juli 2006 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

1

 

*

Verordening (EG) nr. 1109/2006 van de Commissie van 19 juli 2006 houdende afwijking, voor het wijnoogstjaar 2005/2006, van Verordening (EG) nr. 1623/2000, wat de uiterste data voor de levering van wijn aan de distilleerderijen en de distillatie betreft

3

 

 

Verordening (EG) nr. 1110/2006 van de Commissie van 19 juli 2006 betreffende de invoercertificaten voor producten van de sector rundvlees van oorsprong uit Botswana, Kenia, Madagaskar, Swaziland, Zimbabwe en Namibië

4

 

 

Verordening (EG) nr. 1111/2006 van de Commissie van 19 juli 2006 tot vaststelling van de toewijzingscoëfficiënt voor de afgifte van certificaten voor de invoer van producten van de sector suiker in het kader van de tariefcontingenten en preferentiële overeenkomsten

6

 

 

Verordening (EG) nr. 1112/2006 van de Commissie van 19 juli 2006 betreffende de afgifte van certificaten voor de invoer van knoflook voor het kwartaal van 1 september tot en met 30 november 2006

9

 

*

Richtlijn 2006/65/EG van de Commissie van 19 juli 2006 tot wijziging van Richtlijn 76/768/EEG van de Raad inzake cosmetische producten, met het oog op de aanpassing van de bijlagen II en III aan de technische vooruitgang ( 1 )

11

 

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

 

 

Raad

 

*

Besluit van de Raad van 29 mei 2006 betreffende de sluiting van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap door de Europese Gemeenschap

15

Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap

18

 

 

Commissie

 

*

Beschikking van de Commissie van 14 juli 2006 tot wijziging van Beschikking 2006/264/EG tot vaststelling van beschermende maatregelen in verband met de ziekte van Newcastle in Roemenië (Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 3167)  ( 1 )

38

 

*

Beschikking van de Commissie van 11 mei 2006 waarbij de lidstaten worden verplicht maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat uitsluitend kinderveilige aanstekers op de markt worden gebracht en dat het op de markt brengen van novelty lighters wordt verboden (Kennisgeving geschied onder de nummers C(2006) 1887 en C(2006) 1887 COR) (Deze tekst annuleert en vervangt de tekst die is bekendgemaakt in Publicatieblad L 197 van 19 juli 2006, bladzijde 9)  ( 1 )

41

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

20.7.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 198/1


VERORDENING (EG) Nr. 1108/2006 VAN DE COMMISSIE

van 19 juli 2006

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 20 juli 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 juli 2006.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 386/2005 (PB L 62 van 9.3.2005, blz. 3).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 19 juli 2006 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

096

42,0

999

42,0

0707 00 05

052

115,6

999

115,6

0709 90 70

052

85,2

999

85,2

0805 50 10

052

61,1

388

60,0

524

53,9

528

54,8

999

57,5

0808 10 80

388

89,0

400

100,3

404

83,4

508

90,8

512

86,8

524

45,3

528

72,4

720

103,6

804

107,1

999

86,5

0808 20 50

388

95,5

512

92,8

528

84,6

720

37,7

804

120,7

999

86,3

0809 10 00

052

118,8

999

118,8

0809 20 95

052

296,1

400

457,9

404

426,8

999

393,6

0809 30 10, 0809 30 90

052

167,7

999

167,7

0809 40 05

052

60,3

624

135,5

999

97,9


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 750/2005 van de Commissie (PB L 126 van 19.5.2005, blz. 12). De code „999” staat voor „andere oorsprong”.


20.7.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 198/3


VERORDENING (EG) Nr. 1109/2006 VAN DE COMMISSIE

van 19 juli 2006

houdende afwijking, voor het wijnoogstjaar 2005/2006, van Verordening (EG) nr. 1623/2000, wat de uiterste data voor de levering van wijn aan de distilleerderijen en de distillatie betreft

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt (1), en met name op artikel 33,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In het kader van de distillatie van wijn tot drinkalcohol, die is vastgesteld bij artikel 29 van Verordening (EG) nr. 1493/1999 en die elk wijnoogstjaar wordt geopend overeenkomstig hoofdstuk II van Verordening (EG) nr. 1623/2000 van de Commissie van 25 juli 2000 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de marktmechanismen als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1493/1999 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt (2), zijn de producenten verplicht om hun wijn vóór een bepaalde datum aan de distilleerderij te leveren en moeten de distilleerders die wijn vóór een bepaalde datum distilleren.

(2)

Gebleken is dat de capaciteit van de distilleerderijen in sommige lidstaten niet toereikend is om alle wijn in ontvangst te nemen en te distilleren binnen de in Verordening (EG) nr. 1623/2000 vastgestelde termijnen, aangezien tegen het einde van het wijnoogstjaar 2004/2005 verschillende crisisdistillaties zijn geopend en voor grote hoeveelheden contracten voor de distillatie van drinkalcohol zijn afgesloten.

(3)

Om dit probleem te verhelpen moeten de uiterste data voor de levering van de te distilleren wijn en voor de distillatie van die wijn twee weken worden verschoven.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor wijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In afwijking van artikel 63 bis, lid 8, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1623/2000 mogen in het wijnoogstjaar 2005/2006 de in een contract vermelde hoeveelheden wijn tot en met 31 juli van dat wijnoogstjaar aan de distilleerderij worden geleverd.

In afwijking van artikel 63 bis, lid 10, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1623/2000 moet voor het wijnoogstjaar 2005/2006 de aan de distilleerderij geleverde wijn uiterlijk op 15 oktober van het volgende wijnoogstjaar gedistilleerd zijn.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 juli 2006.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 179 van 14.7.1999, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2165/2005 (PB L 345 van 28.12.2005, blz. 1).

(2)  PB L 194 van 31.7.2000, blz. 45. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1820/2005 (PB L 293 van 9.11.2005, blz. 8).


20.7.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 198/4


VERORDENING (EG) Nr. 1110/2006 VAN DE COMMISSIE

van 19 juli 2006

betreffende de invoercertificaten voor producten van de sector rundvlees van oorsprong uit Botswana, Kenia, Madagaskar, Swaziland, Zimbabwe en Namibië

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 2286/2002 van de Raad van 10 december 2002 tot vaststelling van de regeling voor landbouwproducten en door verwerking daarvan verkregen goederen, van oorsprong uit de staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan (de ACS-staten) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1706/98 (2),

Gelet op Verordening (EG) nr. 2247/2003 van de Commissie van 19 december 2003 houdende bepalingen ter uitvoering, in de sector rundvlees, van Verordening (EG) nr. 2286/2002 van de Raad tot vaststelling van de regeling voor landbouwproducten en door verwerking daarvan verkregen goederen, van oorsprong uit de staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan (de ACS-staten) (3), en met name op artikel 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 1 van Verordening (EG) nr. 2247/2003 kunnen voor producten van de sector rundvlees van oorsprong uit Botswana, Kenia, Madagaskar, Swaziland, Zimbabwe en Namibië invoercertificaten worden afgegeven. De invoer mag evenwel de voor ieder van de betrokken uitvoerende derde landen vastgestelde hoeveelheid niet overschrijden.

(2)

Voor producten van oorsprong uit Botswana, Kenia, Madagaskar, Swaziland, Zimbabwe en Namibië overstijgen de hoeveelheden, uitgedrukt in vlees zonder been, waarvoor van 1 tot en met 10 juli 2006 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2247/2003 certificaten zijn aangevraagd, niet de voor deze landen beschikbare hoeveelheden. Bijgevolg kunnen voor de aangevraagde hoeveelheden invoercertificaten worden afgegeven.

(3)

De hoeveelheden, waarvoor met ingang van 1 augustus 2006 certificaten kunnen worden aangevraagd binnen de totale hoeveelheid van 52 100 t, dienen te worden vastgesteld.

(4)

Er dient op te worden gewezen dat deze verordening Richtlijn 72/462/EEG van de Raad van 12 december 1972 inzake gezondheidsvraagstukken en veterinairrechtelijke vraagstukken bij de invoer van runderen, varkens, schapen en geiten, van vers vlees of van vleesproducten uit derde landen (4) onverlet laat,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De hieronder vermelde lidstaten geven op 21 juli 2006 voor de onderstaande hoeveelheden producten van de sector rundvlees, uitgedrukt in vlees zonder been, van oorsprong uit sommige staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan, invoercertificaten af voor de daarbij vermelde landen van oorsprong:

 

Duitsland:

450 t van oorsprong uit Botswana,

435 t van oorsprong uit Namibië;

 

Verenigd Koninkrijk:

400 t van oorsprong uit Botswana,

570 t van oorsprong uit Namibië.

Artikel 2

Certificaataanvragen kunnen overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2247/2003 in de eerste tien dagen van de maand augustus 2006 worden ingediend voor de volgende hoeveelheden rundvlees zonder been:

Botswana:

16 759 t,

Kenia:

142 t,

Madagaskar:

7 579 t,

Swaziland:

3 363 t,

Zimbabwe:

9 100 t,

Namibië:

8 802 t.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op 20 juli 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 juli 2006.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 21. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1899/2004 van de Commissie (PB L 328 van 30.10.2004, blz. 67).

(2)  PB L 348 van 21.12.2002, blz. 5.

(3)  PB L 333 van 20.12.2003, blz. 37. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1118/2004 (PB L 217 van 17.6.2004, blz. 10).

(4)  PB L 302 van 31.12.1972, blz. 28. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 807/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 36).


20.7.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 198/6


VERORDENING (EG) Nr. 1111/2006 VAN DE COMMISSIE

van 19 juli 2006

tot vaststelling van de toewijzingscoëfficiënt voor de afgifte van certificaten voor de invoer van producten van de sector suiker in het kader van de tariefcontingenten en preferentiële overeenkomsten

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad van 20 februari 2006 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 950/2006 van de Commissie van 28 juni 2006 tot vaststelling, voor de verkoopseizoenen 2006/2007, 2007/2008 en 2008/2009, van de uitvoeringsbepalingen voor de invoer en de raffinage van producten van de sector suiker in het kader van bepaalde tariefcontingenten en preferentiële overeenkomsten (2), en met name op artikel 5, lid 3,

Gelet op Besluit 2005/914/EG van de Raad van 21 november 2005 inzake de sluiting van een Protocol tot wijziging van de stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, anderzijds, wat betreft de vaststelling van een tariefcontingent voor de invoer van suiker en suikerproducten van oorsprong uit de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië in de Gemeenschap (3),

Gelet op Verordening (EG) nr. 2151/2005 van de Commissie van 23 december 2005 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor de opening en de wijze van beheer van het tariefcontingent voor suikerproducten van oorsprong uit de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, overeenkomstig de stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, anderzijds (4), en met name op artikel 6, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In de week van 10 tot en met 14 juli 2006 zijn bij de bevoegde autoriteiten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 950/2006 invoercertificaataanvragen ingediend voor een totale hoeveelheid die gelijk is aan of groter is dan de voor volgnummers 09.4341 (2005-2006), 09.4317 en 09.4319 beschikbare hoeveelheiden.

(2)

In dergelijke omstandigheden dient de Commissie een toewijzingscoëfficiënt vast te stellen aan de hand waarvan, naar rata van de beschikbare hoeveelheid, certificaten kunnen worden afgegeven en dient zij in voorkomend geval aan de lidstaten te melden dat de betrokken maximumhoeveelheid is bereikt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De certificaten met betrekking tot de invoercertificaataanvragen die van 10 tot en met 14 juli 2006 overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 950/2006 zijn ingediend, worden afgegeven met inachtneming van de in de bijlage bij de onderhavige verordening aangegeven maximumhoeveelheden.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 20 juli 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 juli 2006.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 58 van 28.2.2006, blz. 1.

(2)  PB L 178 van 1.7.2006, blz. 1.

(3)  PB L 333 van 20.12.2005, blz. 44.

(4)  PB L 342 van 24.12.2005, blz. 26.


BIJLAGE

ACS-/INDIASE suiker

Titel IV van Verordening (EG) nr. 950/2006

Verkoopseizoen 2005/2006

Volgnummer

Betrokken land

Te leveren percentage van de voor de week van 10 tot en met 14 juli 2006 aangevraagde hoeveelheden

Maximumhoeveelheid

09.4331

Barbados

100

 

09.4332

Belize

0

Bereikt

09.4333

Ivoorkust

100

 

09.4334

Republiek Congo

100

 

09.4335

Fiji

0

Bereikt

09.4336

Guyana

0

Bereikt

09.4337

India

0

Bereikt

09.4338

Jamaica

0

Bereikt

09.4339

Kenia

0

Bereikt

09.4340

Madagaskar

100

 

09.4341

Malawi

100

Bereikt

09.4342

Mauritius

0

Bereikt

09.4343

Mozambique

0

Bereikt

09.4344

Saint Kitts en Nevis

0

Bereikt

09.4345

Suriname

 

09.4346

Swaziland

0

Bereikt

09.4347

Tanzania

100

 

09.4348

Trinidad en Tobago

100

 

09.4349

Oeganda

 

09.4350

Zambia

0

Bereikt

09.4351

Zimbabwe

0

Bereikt


ACS-/INDIASE suiker

Titel IV van Verordening (EG) nr. 950/2006

Verkoopseizoen 2006/2007

Volgnummer

Betrokken land

Te leveren percentage van de voor de week van 10 tot en met 14 juli 2006 aangevraagde hoeveelheden

Maximumhoeveelheid

09.4331

Barbados

100

 

09.4332

Belize

100

 

09.4333

Ivoorkust

100

 

09.4334

Republiek Congo

100

 

09.4335

Fiji

100

 

09.4336

Guyana

100

 

09.4337

India

100

 

09.4338

Jamaica

100

 

09.4339

Kenia

100

 

09.4340

Madagaskar

100

 

09.4341

Malawi

100

 

09.4342

Mauritius

100

 

09.4343

Mozambique

100

 

09.4344

Saint Kitts en Nevis

100

 

09.4345

Suriname

100

 

09.4346

Swaziland

100

 

09.4347

Tanzania

100

 

09.4348

Trinidad en Tobago

100

 

09.4349

Oeganda

100

 

09.4350

Zambia

100

 

09.4351

Zimbabwe

100

 


Suiker CXL-concessies

Titel VI van Verordening (EG) nr. 950/2006

Verkoopseizoen 2006/2007

Volgnummer

Betrokken land

Te leveren percentage van de voor de week van 10 tot en met 14 juli 2006 aangevraagde hoeveelheden

Maximumhoeveelheid

09.4317

Australië

50

Bereikt

09.4318

Brazilië

0

Bereikt

09.4319

Cuba

50

Bereikt

09.4320

Andere derde landen

0

Bereikt

Balkansuiker

Titel VII van Verordening (EG) nr. 950/2006

Verkoopseizoen 2006/2007

Volgnummer

Betrokken land

Te leveren percentage van de voor de week van 10 tot en met 14 juli 2006 aangevraagde hoeveelheden

Maximumhoeveelheid

09.4324

Albanië

100

 

09.4325

Bosnië en Herzegovina

0

Bereikt

09.4326

Servië, Montenegro en Kosovo

100

 


Verkoopseizoen 2006

Volgnummer

Betrokken land

Te leveren percentage van de voor de week van 10 tot en met 14 juli 2006 aangevraagde hoeveelheden

Maximumhoeveelheid

09.4327

Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië

100

 


20.7.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 198/9


VERORDENING (EG) Nr. 1112/2006 VAN DE COMMISSIE

van 19 juli 2006

betreffende de afgifte van certificaten voor de invoer van knoflook voor het kwartaal van 1 september tot en met 30 november 2006

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2200/96 van de Raad van 28 oktober 1996 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector groenten en fruit (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1870/2005 van de Commissie van 16 november 2005 houdende opening en vaststelling van de wijze van beheer van tariefcontingenten en houdende invoering van een stelsel van invoer- en oorsprongscertificaten voor uit derde landen ingevoerde knoflook (2), en met name op artikel 10, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De hoeveelheden waarvoor in de loop van de eerste vijf werkdagen van juli 2006 op grond van artikel 8, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1870/2005 door de traditionele importeurs en door de nieuwe importeurs certificaten zijn aangevraagd, overtreffen de beschikbare hoeveelheden voor producten van oorsprong uit China en alle andere derde landen dan China en Argentinië.

(2)

Derhalve moet worden vastgesteld in welke mate de tot en met 17 juli 2006 aan de Commissie toegezonden certificaataanvragen kunnen worden ingewilligd en moet, per importeurscategorie en per oorsprong van het product, worden bepaald tot welke data de afgifte van certificaten moet worden geschorst,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Invoercertificaataanvragen die op grond van artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1870/2005 zijn ingediend in de loop van de eerste vijf werkdagen van juli 2006 en die aan de Commissie zijn toegezonden tot en met 17 juli 2006, worden ingewilligd tot de in bijlage I bij deze verordening vermelde percentages van de gevraagde hoeveelheden.

Artikel 2

Voor de betrokken importeurscategorie en de betrokken oorsprong worden de invoercertificaataanvragen op grond van artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1870/2005 die betrekking hebben op het kwartaal van 1 september tot en met 30 november 2006 en die na de eerste vijf werkdagen van juli en vóór de in bijlage II bij deze verordening genoemde datum zijn ingediend, afgewezen.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op 20 juli 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 juli 2006.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 297 van 21.11.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 47/2003 van de Commissie (PB L 7 van 11.1.2003, blz. 64).

(2)  PB L 300 van 17.11.2005, blz. 19.


BIJLAGE I

Oorsprong producten

Toekenningspercentages

China

Andere derde landen dan China en Argentinië

Argentinië

Traditionele importeurs

(artikel 3, leden 1 en 3, onder a), van Verordening (EG) nr. 1870/2005)

16,457 %

100 %

X

Nieuwe importeurs

(artikel 3, leden 2 en 3, onder b), van Verordening (EG) nr. 1870/2005)

0,948 %

75,203 %

X

„X”

:

Voor deze oorsprong geen contingent voor het betrokken kwartaal.

„—”

:

Er is de Commissie geen certificaataanvraag toegezonden.


BIJLAGE II

Oorsprong producten

Data

China

Andere derde landen dan China en Argentinië

Argentinië

Traditionele importeurs

(artikel 3, leden 1 en 3, onder a), van Verordening (EG) nr. 1870/2005)

30.11.2006

30.11.2006

Nieuwe importeurs

(artikel 3, leden 2 en 3, onder b), van Verordening (EG) nr. 1870/2005)

30.11.2006

30.11.2006


20.7.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 198/11


RICHTLIJN 2006/65/EG VAN DE COMMISSIE

van 19 juli 2006

tot wijziging van Richtlijn 76/768/EEG van de Raad inzake cosmetische producten, met het oog op de aanpassing van de bijlagen II en III aan de technische vooruitgang

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 76/768/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake cosmetische producten (1), en met name op artikel 8, lid 2,

Na raadpleging van het Wetenschappelijk Comité voor cosmetische producten en voor consumenten bestemde niet-voedingsproducten,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Naar aanleiding van de publicatie van de wetenschappelijke studie „Use of permanent hair dyes and bladder cancer risk” in 2001 concludeerde het Wetenschappelijk Comité voor cosmetische producten en voor consumenten bestemde niet-voedingsproducten (WCCNVP) dat de mogelijke risico’s tot bezorgdheid stemmen. Het beval de Commissie aan, verdere maatregelen te treffen om het gebruik van haarkleurstoffen te reguleren.

(2)

Voorts beval het WCCNVP een algemene veiligheidsbeoordelingsstrategie voor haarkleurmiddelen aan, met voorschriften voor het testen van cosmetische ingrediënten van haarkleurmiddelen op mogelijke genotoxiciteit of mutageniteit.

(3)

Naar aanleiding van de adviezen van het WCCNVP is de Commissie met de lidstaten en de belanghebbende partijen een algemene strategie voor de regulering van haarkleurmiddelen overeengekomen. Deze strategie houdt in dat de industrie de dossiers met technische gegevens over haarkleurmiddelen ter evaluatie aan het WCCNVP moet voorleggen.

(4)

Als eerste fase van de uitvoering van de strategie is besloten om prioriteit te geven aan permanente haarkleurstoffen, aangezien bij de openbare raadpleging geen uitdrukkelijke belangstelling is getoond voor het gebruik daarvan in haarkleurmiddelen. Deze stoffen moeten dan ook worden verboden.

(5)

Volgens het advies van het WCCNVP vormen sommige azokleurstoffen een risico voor de gezondheid van de consument. Daarom zijn deze geschrapt uit de positieve lijst van kleurstoffen die in cosmetische producten mogen voorkomen in bijlage IV bij Richtlijn 76/768/EEG. Om dezelfde reden moeten zij ook in haarkleurmiddelen worden verboden.

(6)

Voor de tijdelijk toegelaten haarkleurstoffen in het tweede deel van bijlage III bij Richtlijn 76/768/EEG moet de tijdelijke toelating worden verlengd.

(7)

De bijlagen II en III bij Richtlijn 76/768/EEG moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(8)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor cosmetische producten,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlagen II en III bij Richtlijn 76/768/EEG worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat cosmetische producten die niet aan deze richtlijn voldoen, uiterlijk vanaf 1 december 2006 niet door in de Gemeenschap gevestigde fabrikanten of importeurs in de handel worden gebracht en niet meer aan de eindverbruiker worden verkocht of geleverd.

Artikel 3

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 1 september 2006 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 4

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 5

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 19 juli 2006.

Voor de Commissie

Günter VERHEUGEN

Vice-voorzitter


(1)  PB L 262 van 27.9.1976, blz. 169. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/80/EG van de Commissie (PB L 303 van 22.11.2005, blz. 32).


BIJLAGE

Richtlijn 76/768/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1.

Aan bijlage II worden de volgende nummers 1212-1233 toegevoegd:

Nummer

Chemische naam

CAS-nr.

„1212

6-Methoxy-2,3-pyridinediamine en HCl-zout daarvan, indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

94166-62-8

1213

2,3-Nafthalenediol, indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

92-44-4

1214

2,4-Diaminodifenylamine, indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

136-17-4

1215

2,6-Bis(2-hydroxyethoxy)-3,5-pyridinediamine en HCl-zout daarvan, indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

117907-42-3

1216

2-Methoxymethyl-p-aminofenol en HCl-zout daarvan, indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

29785-47-5

1217

4,5-Diamino-1-methylpyrazool en HCl-zout daarvan, indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

20055-01-0

1218

4,5-Diamino-1-((4-chloorfenyl)methyl)-1H-pyrazoolsulfaat, indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

163183-00-4

1219

4-Chloor-2-aminofenol, indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

95-85-2

1220

4-Hydroxyindool, indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

2380-94-1

1221

4-Methoxytolueen-2,5-diamine, indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

56496-88-9

1222

5-Amino-4-fluor-2-methylfenolsulfaat, indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

163183-01-5

1223

N,N-Diethyl-m-aminofenol, indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

91-68-9

1224

N,N-Dimethyl-2,6-pyridinediamine en HCl-zout daarvan, indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

 

1225

N-Cyclopentyl-m-aminofenol, indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

104903-49-3

1226

N-(2-Methoxyethyl)-p-fenyleendiamine en HCl-zout daarvan, indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

72584-59-9

1227

2,4-Diamino-5-methylfenetool en HCl-zout daarvan, indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

113715-25-6

1228

1,7-Naftaleendiol, indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

575-38-2

1229

3,4-Diaminobenzoëzuur, indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

619-05-6

1230

2-Aminomethyl-p-aminofenol en HCl-zout daarvan, indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

79352-72-0

1231

Solvent Red 1 (CI 12150), indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

1229-55-6

1232

Acid Orange 24 (CI 20170), indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

1320-07-6

1233

Acid Red 73 (CI 27290), indien gebruikt als bestanddeel van haarkleurmiddelen

5413-75-2”.

2.

In het tweede deel van bijlage III wordt kolom g als volgt gewijzigd:

a)

de rangnummers 17, 23, 40 en 42 worden geschrapt;

b)

bij de rangnummers 1, 2, 8, 13, 15, 30, 34, 41, 43, 45, 46, 51, 52, 53, 54, 57, 59 en 60 wordt de datum „31.8.2006” vervangen door „31.12.2007”;

c)

bij de rangnummers 3, 4, 5, 6, 7, 9, 10, 11, 12, 14, 16, 18, 19, 20, 21, 22, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 31, 32, 33, 35, 36, 37, 38, 39, 44, 47, 48, 49, 50, 55, 56 en 58 wordt de datum „31.12.2006” vervangen door „31.12.2007”.


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Raad

20.7.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 198/15


BESLUIT VAN DE RAAD

van 29 mei 2006

betreffende de sluiting van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap door de Europese Gemeenschap

(2006/500/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 47, lid 2, de artikelen 55, 83, 89, 95, 133 en 175 in samenhang met artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin, en artikel 300, lid 3, tweede alinea,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien de instemming van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Europese Commissie heeft overeenkomstig het Besluit van de Raad van 17 mei 2004 onderhandeld over een verdrag tot oprichting van een energiegemeenschap met de Republiek Albanië, de Republiek Bulgarije, Bosnië en Herzegovina, de Republiek Kroatië, de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, de Republiek Montenegro, Roemenië, de Republiek Servië en de Missie van de Verenigde Naties voor interimbestuur in Kosovo (uit hoofde van Resolutie 1244 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties) met het oog op de oprichting van een organisatie voor een geïntegreerde energiemarkt in Zuidoost-Europa.

(2)

Overeenkomstig het Besluit van de Raad van 17 oktober 2005 is het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap op 25 oktober 2005 namens de Gemeenschap ondertekend.

(3)

Het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap voorziet in de totstandbrenging van een geïntegreerde markt voor aardgas en elektriciteit in Zuidoost-Europa die zal leiden tot een stabiel regelgevingskader en marktklimaat waardoor investeringen in gasnetten, stroomopwekking en elektriciteitstransportnetten kunnen worden aangetrokken, zodat alle partijen toegang hebben tot een betrouwbare en continue gas- en stroomvoorziening die van essentieel belang is voor de economische ontwikkeling en sociale stabiliteit. Hierdoor kan een regelgevend kader worden ingesteld waardoor de energiemarkten in de regio efficiënt kunnen functioneren, onder meer op het punt van congestiebeheersing, grensoverschrijdende elektriciteitsstromen, uitwisseling van elektriciteit enz. Daarom heeft het verdrag tot doel een kwalitatief hoogwaardige gas- en elektriciteitsvoorziening voor alle burgers op basis van openbaredienstverplichtingen te bevorderen en economische en sociale vooruitgang en een hoog werkgelegenheidsniveau te bewerkstelligen.

(4)

De door de Europese Raad in juni 2003 aangenomen „Agenda van Thessaloniki voor de Westelijke Balkan: op weg naar Europese integratie” beoogt de bijzondere banden tussen de Europese Unie en de Westelijke Balkan nauwer aan te halen. Het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap schept gunstige economische voorwaarden en stelt de implementatie van het relevante communautaire acquis verplicht, en draagt aldus bij tot de economische integratie van de overige partijen bij dat Verdrag.

(5)

Het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap verbetert de energievoorziening voor de partijen bij het Verdrag door Griekenland op de gas- en elektriciteitsmarkten van de rest van de Europese Unie aan te sluiten en door prikkels te bieden om de Balkan te verbinden met de gasvoorraden in het gebied rond de Kaspische Zee, in Noord-Afrika en in het Midden-Oosten.

(6)

Het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap maakt de grootschaliger ontwikkeling van de concurrentie op de energiemarkt en de benutting van schaalvoordelen mogelijk.

(7)

Het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap verbetert de milieusituatie met betrekking tot gas en elektriciteit en bevordert energie-efficiëntie en hernieuwbare energie.

(8)

In bijzondere omstandigheden, zoals bij verstoring van de netwerkenergievoorziening, moet de continuïteit van de voorziening in de energiegemeenschap worden gewaarborgd. Het in het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap opgenomen mechanisme inzake wederzijdse bijstand kan de gevolgen van de verstoring helpen lenigen, met name op het grondgebied van de partijen in de zin van dat Verdrag.

(9)

Het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap biedt belangstellende aangrenzende staten als Moldavië de gelegenheid waarnemer te worden bij de energiegemeenschap.

(10)

Het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap dient derhalve te worden goedgekeurd.

(11)

De energiegemeenschap beschikt over autonome beslissingsbevoegdheden. De Europese Gemeenschap wordt vertegenwoordigd door twee vertegenwoordigers in de bij het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap ingestelde ministerraad en permanente groep op hoog niveau. Daarom dienen er passende regels en procedures te worden vastgesteld met betrekking tot de wijze van vertegenwoordiging van de Europese Gemeenschap in de instellingen van de energiegemeenschap en de wijze waarop het standpunt van de Europese Gemeenschap wordt bepaald en tot uitdrukking gebracht.

(12)

Ten aanzien van besluiten van de energiegemeenschap die rechtsgevolgen hebben, bepaalt de Raad overeenkomstig artikel 300, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag het standpunt van de Europese Gemeenschap.

(13)

De lidstaten waarop titel III rechtstreeks van toepassing is, hebben een cruciale rol te vervullen bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de energiegemeenschap. Daarom is het noodzakelijk dat zij, onverminderd de toepasselijke procedures van het EG-Verdrag, hun actieve deelname aan het besluitvormingsproces en hun volledige steun aan de op grond van titel III vast te stellen uitvoeringsmaatregelen verlenen.

(14)

Er dienen regels te worden opgesteld voor de gevallen waarin een vertegenwoordiger van de Raad of van de Commissie namens de Europese Gemeenschap standpunten inneemt.

(15)

Er dient een specifieke procedure te worden vastgesteld voor de toepassing van de in artikel 100, i), iii), en iv), van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap bedoelde procedure voor interne herziening,

BESLUIT:

Artikel 1

1.   Het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap wordt namens de Europese Gemeenschap goedgekeurd.

2.   De tekst van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de persoon aan te wijzen die bevoegd is namens de Europese Gemeenschap de secretaris-generaal van de Raad, die overeenkomstig artikel 105 van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap als depositaris optreedt, kennis te geven van de in artikel 1 bedoelde akte van goedkeuring teneinde uitdrukking te geven aan de instemming van de Gemeenschap om gebonden te zijn.

Artikel 3

1.   De Europese Gemeenschap wordt in de bij het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap ingestelde ministerraad en permanente groep op hoog niveau vertegenwoordigd door:

a)

een vertegenwoordiger van de Raad die is aangewezen door de lidstaat die het voorzitterschap van de Raad bekleedt; wanneer die lidstaat een vertegenwoordiger van één van de lidstaten waarop titel III van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap rechtstreeks van toepassing is, als vertegenwoordiger van de Raad aanwijst, dient dat te gebeuren op basis van een toerbeurtsysteem tussen die lidstaten; en

b)

een vertegenwoordiger van de Commissie.

2.   Een vertegenwoordiger van de Commissie bekleedt het vice-voorzitterschap van de ministerraad en van de permanente groep op hoog niveau.

3.   Een vertegenwoordiger van de Commissie vertegenwoordigt de Europese Gemeenschap in de commissie voor regelgeving en het forum die bij het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap zijn ingesteld.

Artikel 4

1.   Het door de Europese Gemeenschap in de ministerraad, de permanente groep op hoog niveau en de commissie voor regelgeving in te nemen standpunt ten aanzien van in artikel 76 van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap bedoelde besluiten, die door de energiegemeenschap krachtens de artikelen 82, 84, 91, 92, 96 en 100 van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap worden vastgesteld en die rechtsgevolgen hebben, wordt door de Raad bepaald overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

2.   Overeenkomstig artikel 4, lid 1, bepaalde standpunten ten aanzien van onder titel III van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap vallende besluiten van de energiegemeenschap die van toepassing zijn op het grondgebied van één of meerdere lidstaten van toepassing zijn, gaan niet verder dan het communautaire acquis.

3.   Overeenkomstig artikel 4, lid 1, bepaalde standpunten ten aanzien van onder titel IV van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap vallende besluiten van de energiegemeenschap die van toepassing zijn op het grondgebied waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap onder de daarin gestelde voorwaarden van toepassing is, gaan niet verder dan het communautaire acquis. Overeenkomstig artikel 4, lid 1, bepaalde standpunten kunnen in bijzondere omstandigheden evenwel verder gaan dan het communautaire acquis wat betreft hoofdstuk IV van die titel.

4.   Onverminderd de toepasselijke procedures van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, pleegt de Commissie, alvorens een voorstel in te dienen voor een in titel III van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap bedoelde maatregel, naar behoren overleg met de lidstaten waarop het voorstel rechtstreeks betrekking heeft.

5.   Het Europees Parlement wordt onmiddellijk en volledig in kennis gesteld van alle in lid 1 bedoelde besluiten van de Raad betreffende de bepaling van het standpunt van de Gemeenschap binnen de ministerraad, de permanente groep op hoog niveau en de commissie voor regelgeving.

6.   Bij de door de Europese Gemeenschap in de instellingen van de energiegemeenschap in te nemen standpunten wordt gewaarborgd dat de energiegemeenschap geen maatregel treft die rechtsgevolgen heeft welke

strijdig zijn met enig onderdeel van het communautaire acquis;

discriminatie tussen de lidstaten veroorzaken;

afbreuk doen aan de bevoegdheid en het recht van een EU-lidstaat om de voorwaarden voor de benutting van zijn energiebronnen, de keuze tussen energiebronnen en de algemene structuur van zijn energievoorziening vast te stellen.

7.   De binnen de commissie voor regelgeving in te nemen standpunten van de Europese Gemeenschap worden bepaald na raadpleging van de Europese groep van regelgevende instanties voor elektriciteit en gas overeenkomstig Besluit 2003/796/EG van de Commissie van 11 november 2003 tot oprichting van de Europese groep van regelgevende instanties voor elektriciteit en gas (2).

Artikel 5

1.   Voordat overeenkomstig artikel 4, lid 1, een standpunt van de Europese Gemeenschap kan worden ingenomen ten aanzien van de krachtens artikel 100, i), iii), en iv), van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap door de energiegemeenschap vastgestelde besluiten, wordt de in lid 2 bedoelde procedure gevolgd.

2.   De Raad machtigt de Commissie — op haar aanbeveling — overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap deel te nemen aan de besprekingen binnen de instellingen van de energiegemeenschap. De Commissie voert deze besprekingen in overleg met een bijzonder comité, dat door de Raad is ingesteld om haar hierin bij te staan, met inachtneming van de richtsnoeren die de Raad haar kan geven.

Artikel 6

1.   Onverminderd lid 2 verwoordt de vertegenwoordiger van de Commissie het standpunt van de Europese Gemeenschap binnen de instellingen van de energiegemeenschap.

2.   Binnen de ministerraad verwoordt de vertegenwoordiger van de Raad het standpunt van de Europese Gemeenschap ten aanzien van de in artikel 92 van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap bedoelde beschikkingen.

Artikel 7

Drie jaar na de inwerkingtreding van dit besluit dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de ervaring die met de uitvoering van het besluit is opgedaan, in voorkomend geval vergezeld van een voorstel voor verdere maatregelen.

Artikel 8

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 29 mei 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

M. BARTENSTEIN


(1)  Advies van 18 mei 2005 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt).

(2)  PB L 296 van 14.11.2003, blz. 34.


VERTALING

VERDRAG TOT OPRICHTING VAN DE ENERGIEGEMEENSCHAP

De partijen, zijnde:

de EUROPESE GEMEENSCHAP enerzijds,

en

de volgende VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN anderzijds:

de Republiek Albanië, de Republiek Bulgarije, Bosnië-Herzegovina, de Republiek Kroatië, de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, de Republiek Montenegro, Roemenië, de Republiek Servië (hierna „de deelnemende partijen” genoemd),

en

het tijdelijk bestuur van de Verenigde Naties in Kosovo krachtens Resolutie 1244 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties,

VOORTBOUWENDE op het proces van Athene en de memoranda van overeenstemming van 2002 en 2003,

VASTSTELLENDE dat de Republiek Bulgarije, Roemenië en de Republiek Kroatië kandidaat-lidstaten van de Europese Unie zijn, en dat ook de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië om toetreding tot de Europese Unie heeft verzocht,

VASTSTELLENDE dat de Europese Raad van Kopenhagen in december 2002 het perspectief van de Republiek Albanië, Bosnië-Herzegovina en Servië en Montenegro op toetreding tot de Europese Unie heeft bevestigd, en heeft verklaard vastbesloten te zijn hun inspanningen in de zin van een nauwere aansluiting bij de Europese Unie te steunen,

ERAAN HERINNERENDE dat de Europese Raad van Thessaloniki van juni 2003 „De agenda van Thessaloniki voor de Westelijke Balkan: op weg naar Europese integratie” heeft onderschreven, die ten doel heeft de bijzondere betrekkingen tussen de Europese Unie en de Westelijke Balkan nauwer aan te halen, en de landen uit die regio heeft aangemoedigd een juridisch bindende overeenkomst inzake de Zuidoost-Europese energiemarkt te sluiten,

GEDACHTIG aan de ontwikkeling van het Euro-mediterrane partnerschap en het Europees nabuurschapsbeleid,

HERINNERENDE aan de bijdrage van het Stabiliteitspact voor Zuidoost-Europa dat als voornaamste doel heeft de samenwerking tussen de landen en volkeren van Zuidoost-Europa te versterken en de voorwaarden te scheppen voor vrede, stabiliteit en economische groei,

VASTBESLOTEN een geïntegreerde markt voor aardgas en elektriciteit op basis van gemeenschappelijke belangen en solidariteit tot stand te brengen,

OVERWEGENDE dat deze geïntegreerde markt in een later stadium tot andere energieproducten en energiedragers, zoals vloeibaar aardgas, benzine, waterstof, of tot andere belangrijke netinfrastructuren kan worden uitgebreid,

VASTBESLOTEN een stabiele regelgeving en markt tot stand te brengen die een aantrekkelijk kader vormen voor investeringen in gasnetten, elektriciteitsproductie en transmissienetten, zodat alle partijen toegang hebben tot een stabiele, continue gas- en elektriciteitsvoorziening die een voorwaarde voor economische ontwikkeling en sociale stabiliteit is,

VASTBESLOTEN voor de handel in gas en elektriciteit een gemeenschappelijke regelgevingsruimte te scheppen die overeenkomt met het geografische gebied van de desbetreffende productmarkten,

ERKENNENDE dat het grondgebied van de Republiek Oostenrijk, de Helleense Republiek, de Republiek Hongarije, de Italiaanse Republiek en de Republiek Slovenië op natuurlijke wijze in de gas- en elektriciteitsmarkten van de verdragsluitende partijen geïntegreerd is of de rechtstreekse invloed van de werking van die markten ondervindt,

VASTBESLOTEN een kwalitatief hoogwaardige gas- en elektriciteitsvoorziening voor alle burgers op basis van openbaredienstverplichtingen te bevorderen, en door de totstandbrenging van een ruimte zonder binnengrenzen voor gas en elektriciteit niet alleen economische en sociale vooruitgang en een hoog werkgelegenheidsniveau maar ook een evenwichtige en duurzame ontwikkeling te bewerkstelligen,

VERLANGEND de continuïteit van de energievoorziening van de gemeenschappelijke regelgevingsruimte beter te waarborgen door de regio een stabiel regelgevingskader te geven waarbinnen verbindingen met de gasvoorraden in het gebied rond de Kaspische Zee, in Noord-Afrika en in het Midden-Oosten kunnen worden ontwikkeld en binnenlandse aardgas-, kolen- en waterkrachtreserves kunnen worden geëxploiteerd,

STREVEND naar verbetering van de milieusituatie met betrekking tot gas en elektriciteit, de daarmee verbonden energie-efficiëntie en hernieuwbare energiebronnen,

VASTBESLOTEN de gas- en elektriciteitsmarkt op ruimere geografische schaal voor mededinging open te stellen en schaalvoordelen te benutten,

OVERWEGENDE dat daartoe een brede en geïntegreerde structuur tot regeling van de markt noodzakelijk is die wordt geschraagd door sterke instellingen en een doeltreffend toezicht, met voldoende betrokkenheid van de particuliere sector,

OVERWEGENDE dat specifieke regels moeten worden ingevoerd om de handel in gas en elektriciteit te vergemakkelijken en daardoor de druk op de nationale gas- en elektriciteitssystemen te verminderen en bij te dragen tot de opheffing van plaatselijke gas- en elektriciteitstekorten; dat deze regels noodzakelijk zijn om een gemeenschappelijke regelgevingsruimte tot stand te brengen die overeenkomt met het geografische gebied van de desbetreffende productmarkten,

HEBBEN BESLOTEN een energiegemeenschap op te richten.

TITEL I

DE BEGINSELEN

Artikel 1

1.   Bij dit verdrag richten de partijen samen een energiegemeenschap op.

2.   De lidstaten van de Europese Gemeenschap kunnen overeenkomstig artikel 95 van dit verdrag deelnemer van de energiegemeenschap worden.

Artikel 2

1.   De energiegemeenschap heeft tot taak de betrekkingen tussen de partijen te regelen en een juridisch en economisch kader voor netenergie, zoals bedoeld in lid 2, te scheppen, teneinde:

a)

een stabiele regelgeving en markt tot stand te brengen die een aantrekkelijk kader vormen voor investeringen in gasnetten, elektriciteitsproductie en transmissie- en voorzieningsnetten, zodat alle partijen toegang hebben tot een stabiele, continue gas- en elektriciteitsvoorziening die een voorwaarde voor economische ontwikkeling en sociale stabiliteit is;

b)

een gemeenschappelijke regelgevingsruimte voor de handel in netenergie tot stand te brengen die overeenkomt met het geografische gebied van de desbetreffende productmarkten;

c)

de continuïteit van de energievoorziening van de gemeenschappelijke regelgevingsruimte beter te waarborgen door een stabiel investeringsklimaat te scheppen waarin verbindingen met de gasvoorraden in het gebied rond de Kaspische Zee, in Noord-Afrika en in het Midden-Oosten kunnen worden ontwikkeld en binnenlandse aardgas-, kolen- en waterkrachtreserves kunnen worden geëxploiteerd;

d)

de milieusituatie op het gebied van netenergie en de daarmee verbonden energie-efficiëntie te verbeteren, het gebruik van hernieuwbare energie aan te moedigen en de voorwaarden voor de handel in energie in de gemeenschappelijke regelgevingsruimte vast te stellen;

e)

de netenergiemarkt op ruimere geografische schaal voor mededinging open te stellen en schaalvoordelen te benutten.

2.   Onder „netenergie” vallen de elektriciteitssector en de gassector als bedoeld in de Richtlijnen 2003/54/EG en 2003/55/EG van de Europese Gemeenschap (1).

Artikel 3

Voor de toepassing van artikel 2 omvatten de activiteiten van de energiegemeenschap:

a)

de uitvoering door de verdragsluitende partijen van het acquis communautaire op het gebied van energie, milieu, mededinging en hernieuwbare energie, zoals beschreven in titel II, aangepast aan het institutionele kader van de energiegemeenschap en aan de specifieke situatie van elk van de verdragsluitende partijen (hierna „de uitbreiding van het acquis communautaire” genoemd), zoals nader beschreven in titel II;

b)

de totstandbrenging van een specifiek regelgevingskader met het oog op de efficiënte werking van de markten voor netenergie op het grondgebied van alle verdragsluitende partijen en een deel van de Europese Gemeenschap, met inbegrip van de oprichting van een gemeenschappelijk mechanisme voor de grensoverschrijdende transmissie en/of het grensoverschrijdende transport van netenergie en het toezicht op unilaterale vrijwaringsmaatregelen (hierna „het mechanisme voor de werking van de netenergiemarkten” genoemd), zoals nader beschreven in titel III;

c)

de totstandbrenging van een netenergiemarkt zonder binnengrenzen ten behoeve van de partijen, waaronder de coordinatie van de onderlinge bijstand bij ernstige verstoringen van de energienetten of bij externe stoornissen, en eventueel ook de vaststelling van een gemeenschappelijk buitenlands beleid inzake de handel in energie (hierna „de oprichting van een interne markt voor energie” genoemd), zoals nader beschreven in titel IV.

Artikel 4

De Commissie van de Europese Gemeenschappen (hierna „de Europese Commissie” genoemd) coördineert de drie activiteiten van artikel 3.

Artikel 5

De energiegemeenschap volgt het in titel II beschreven acquis communautaire, aangepast aan het institutionele kader van dit verdrag en aan de specifieke situatie van elk van de verdragsluitende partijen, teneinde een hoog niveau van investeringszekerheid te waarborgen en de investeringen te optimaliseren.

Artikel 6

De partijen nemen alle nodige maatregelen van algemene of specifieke aard om aan de uit dit verdrag voortvloeiende verplichtingen te voldoen. De partijen bevorderen de uitvoering van de taken van de energiegemeenschap. De partijen zien af van maatregelen die de verwezenlijking van de doelstellingen van dit verdrag in gevaar kunnen brengen.

Artikel 7

Bij de toepassing van dit verdrag is elke vorm van discriminatie verboden.

Artikel 8

Dit verdrag laat de rechten van een partij om zelf de voorwaarden voor de benutting van zijn energiebronnen, de door hem gebruikte energiebronnen en de algemene structuur van zijn energievoorziening te bepalen, onverlet.

TITEL II

DE UITBREIDING VAN HET ACQUIS COMMUNAUTAIRE

HOOFDSTUK I

Geografisch toepassingsgebied

Artikel 9

De bepalingen van deze titel en de op grond daarvan genomen maatregelen zijn van toepassing op het grondgebied van de deelnemende partijen en op het gebied onder de jurisdictie van het tijdelijk bestuur van de Verenigde Naties in Kosovo.

HOOFDSTUK II

Het acquis op energiegebied

Artikel 10

Elke verdragsluitende partij voert het acquis communautaire op energiegebied volgens het tijdschema in bijlage I uit.

Artikel 11

Voor de toepassing van dit verdrag wordt onder het „acquis communautaire op energiegebied” verstaan: i) Richtlijn 2003/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit; ii) Richtlijn 2003/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas; iii) Verordening (EG) nr. 1228/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit (2).

HOOFDSTUK III

Het acquis op milieugebied

Artikel 12

Elke verdragsluitende partij voert het acquis communautaire op milieugebied volgens het daartoe opgenomen tijdschema in bijlage II uit.

Artikel 13

De partijen erkennen het belang van het Protocol van Kyoto. Elke verdragsluitende partij streeft ernaar tot dit Protocol toe te treden.

Artikel 14

De partijen erkennen het belang van de voorschriften in Richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging. Elke verdragsluitende partij streeft ernaar die richtlijn uit te voeren.

Artikel 15

Na de inwerkingtreding van dit verdrag wordt bij de bouw en werking van nieuwe installaties voor de opwekking van energie aan het acquis communautaire op milieugebied voldaan.

Artikel 16

Voor de toepassing van dit verdrag wordt onder het „acquis communautaire op milieugebied” verstaan: i) Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, gewijzigd bij Richtlijn 97/11/EG van de Raad van 3 maart 1997 en Richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003; ii) Richtlijn 1999/32/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende een vermindering van het zwavelgehalte van bepaalde vloeibare brandstoffen en tot wijziging van Richtlijn 93/12/EEG; iii) Richtlijn 2001/80/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2001 inzake de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door grote stookinstallaties; iv) artikel 4, lid 2, van Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand.

Artikel 17

De bepalingen van dit hoofdstuk en de op grond daarvan genomen maatregelen gelden alleen voor netenergie.

HOOFDSTUK IV

Het acquis op mededingingsgebied

Artikel 18

1.   De volgende praktijken kunnen de handel in netenergie tussen de verdragsluitende partijen ongunstig beïnvloeden en zijn derhalve onverenigbaar met de goede werking van het verdrag:

a)

alle overeenkomsten tussen ondernemingen, alle besluiten van ondernemersverenigingen en alle onderling afgestemde feitelijke gedragingen die ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging wordt verhinderd, beperkt of vervalst;

b)

misbruik van een machtspositie op de markt tussen de verdragsluitende partijen of op een wezenlijk deel daarvan door een of meer ondernemingen;

c)

staatssteun die de mededinging verstoort of dreigt te verstoren doordat bepaalde ondernemingen of de productie van bepaalde goederen worden begunstigd.

2.   Met dit artikel strijdige praktijken worden beoordeeld op basis van de criteria die voortvloeien uit de toepassing van de regels van de artikelen 81, 82 en 87 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (zie bijlage III).

Artikel 19

Met betrekking tot openbare bedrijven en ondernemingen waaraan bijzondere of uitsluitende rechten zijn verleend, ziet elke verdragsluitende partij erop toe dat vanaf zes maanden na de datum van inwerkingtreding van dit verdrag wordt voldaan aan de beginselen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name artikel 86, leden 1 en 2 (zie bijlage III).

HOOFDSTUK V

Het acquis op het gebied van hernieuwbare energie

Artikel 20

Elke verdragsluitende partij verstrekt de Europese Commissie binnen een jaar na de inwerkingtreding van dit verdrag een plan voor de uitvoering van Richtlijn 2001/77/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2001 betreffende de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen op de interne elektriciteitsmarkt en van Richtlijn 2003/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 mei 2003 ter bevordering van het gebruik van biobrandstoffen of andere hernieuwbare brandstoffen in het vervoer. De Europese Commissie legt de plannen van de verdragsluitende partijen ter vaststelling aan de ministerraad voor.

HOOFDSTUK VI

Naleving van de algemeen geldende normen van de Europese Gemeenschap

Artikel 21

Binnen een jaar na de inwerkingtreding van dit verdrag stelt het secretariaat een lijst van de algemeen geldende normen van de Europese Gemeenschap op, die ter vaststelling aan de ministerraad wordt voorgelegd.

Artikel 22

Binnen een jaar na de vaststelling van de lijst namen de verdragsluitende partijen ontwikkelingsplannen aan om hun netenergiesectoren in overeenstemming te brengen met de algemeen geldende normen van de Europese Gemeenschap.

Artikel 23

Onder „algemeen geldende normen van de Europese Gemeenschap” worden verstaan alle binnen de Europese Gemeenschap toegepaste normen voor technische systemen die nodig zijn voor de veilige en efficiënte exploitatie van netwerksystemen, met name voor aspecten van de transmissie, grensoverschrijdende verbindingen, modulatie alsmede algemene veiligheidsnormen voor technische systemen, die naargelang van het geval via het Europees Comité voor normalisatie (CEN), het Europees Comité voor elektrotechnische normalisatie (CENELEC) of soortgelijke normalisatie-instellingen zijn vastgesteld of die met het oog op de vaststelling van gemeenschappelijke regels en handelsgebruiken door de Unie voor de coördinatie van de transmissie van elektriciteit (UCTE) of door de European Association for the Streamlining of Energy Exchanges (Easeegas) zijn opgesteld.

HOOFDSTUK VII

De aanpassing en ontwikkeling van het acquis

Artikel 24

Voor de toepassing van deze titel treft de energiegemeenschap maatregelen om het in deze titel beschreven acquis communautaire aan te passen, zowel met het oog op het institutionele kader van dit verdrag als met het oog op de specifieke situatie van elk van de verdragsluitende partijen.

Artikel 25

De energiegemeenschap kan maatregelen treffen om in overeenstemming met de ontwikkeling van het recht van de Europese Gemeenschap wijzigingen van het in deze titel beschreven acquis communautaire ten uitvoer te leggen.

TITEL III

HET MECHANISME VOOR DE WERKING VAN DE NETENERGIEMARKTEN

HOOFDSTUK I

geografisch toepassingsgebied

Artikel 26

De bepalingen van deze titel en de op grond daarvan genomen maatregelen zijn van toepassing op het grondgebied van de deelnemende partijen en op het gebied onder de jurisdictie van het tijdelijk bestuur van de Verenigde Naties in Kosovo, alsmede op het grondgebied van de in artikel 27 genoemde lidstaten van de Europese Gemeenschap.

Artikel 27

Wat de Europese Gemeenschap betreft, zijn de bepalingen van deze titel en de op grond daarvan genomen maatregelen van toepassing op het grondgebied van de Republiek Oostenrijk, de Helleense Republiek, de Republiek Hongarije, de Italiaanse Republiek en de Republiek Slovenië. Indien een deelnemende partij tot de Europese Unie toetreedt, zijn de bepalingen van deze titel en de op grond daarvan genomen maatregelen zonder verdere formaliteiten ook op het grondgebied van die nieuwe lidstaat van toepassing.

HOOFDSTUK II

Mechanisme voor het transport over lange afstand van netenergie

Artikel 28

De energiegemeenschap treft aanvullende maatregelen tot instelling van een gemeenschappelijk mechanisme voor de grensoverschrijdende transmissie en/of het grensoverschrijdende transport van netenergie.

HOOFDSTUK III

Continuïteit van de voorziening

Artikel 29

Binnen een jaar na de inwerkingtreding van dit verdrag keuren de partijen verklaringen betreffende de continuïteit van de voorziening goed, waarin met name wordt ingegaan op de diversiteit van de energievoorziening, de technologische betrouwbaarheid en de geografische oorsprong van ingevoerde brandstoffen. De verklaringen worden bij het secretariaat ingediend en staan alle partijen bij dit verdrag ter beschikking. Zij worden om de twee jaar bijgewerkt. Het secretariaat verleent advies en bijstand bij deze verklaringen.

Artikel 30

Artikel 29 impliceert niet dat het energiebeleid of aankoopprocedures moeten worden gewijzigd.

HOOFDSTUK IV

Energievoorziening voor de burgers

Artikel 31

De energiegemeenschap bevordert een kwalitatief hoogwaardige netenergievoorziening voor alle burgers binnen de grenzen van de openbaredienstverplichtingen die in het acquis communautaire op energiegebied zijn vastgelegd.

Artikel 32

Hiertoe treft de energiegemeenschap maatregelen om:

a)

ervoor te zorgen dat iedereen over elektriciteit kan beschikken;

b)

een doeltreffend beleid ter beheersing van de vraag aan te moedigen;

c)

eerlijke mededinging te waarborgen.

Artikel 33

De energiegemeenschap kan ook aanbevelingen doen voor een doelmatige hervorming van de netenergiesectoren van de partijen, bijvoorbeeld door een grotere financiële bijdrage van alle verbruikers in de kosten van energie en door het stimuleren van betaalbare netenergieprijzen voor consumenten.

HOOFDSTUK V

Harmonisatie

Artikel 34

De energiegemeenschap kan maatregelen treffen inzake de verenigbaarheid van modellen voor de werking van de netenergiemarkten en de wederzijdse erkenning van vergunningen, alsmede maatregelen ter bevordering van de vrijheid van vestiging voor netenergiebedrijven.

HOOFDSTUK VI

Hernieuwbare energiebronnen en energie-efficiëntie

Artikel 35

De energiegemeenschap kan maatregelen treffen om ontwikkelingen op het gebied van hernieuwbare energiebronnen en energie-efficiëntie te bevorderen, daarbij rekening houdend met de voordelen ervan voor de continuïteit van de voorziening, de bescherming van het milieu, de sociale samenhang en de regionale ontwikkeling.

HOOFDSTUK VII

Vrijwaringsmaatregelen

Artikel 36

Wanneer zich op het grondgebied van een deelnemende partij, in het gebied onder de jurisdictie van het tijdelijk bestuur van de Verenigde Naties in Kosovo of op het grondgebied van een van de in artikel 27 genoemde lidstaten van de Europese Gemeenschap een plotselinge crisis op de netenergiemarkt voordoet, waardoor de fysieke veiligheid van personen, de apparaten of installaties van het net of de integriteit van het systeem in dat gebied gevaar lopen, mag de betrokken partij tijdelijk de nodige vrijwaringmaatregelen nemen.

Artikel 37

Deze vrijwaringsmaatregelen verstoren zo min mogelijk de werking van de netenergiemarkt van de partijen en gaan niet verder dan strikt noodzakelijk is om de plotseling ontstane problemen op te lossen. Zij vervalsen niet de mededinging en beïnvloeden de handel niet ongunstig op een wijze die in strijd is met het gemeenschappelijk belang.

Artikel 38

De betrokken partij stelt het secretariaat onverwijld van deze vrijwaringsmaatregelen in kennis, dat onmiddellijk de andere partijen hierover inlicht.

Artikel 39

De energiegemeenschap kan concluderen dat de door de betrokken partij getroffen vrijwaringsmaatregelen niet met de bepalingen van dit hoofdstuk in overeenstemming zijn en de partij verzoeken de maatregelen te beëindigen of te wijzigen.

TITEL IV

DE OPRICHTING VAN EEN INTERNE MARKT VOOR ENERGIE

HOOFDSTUK I

Geografisch toepassingsgebied

Artikel 40

De bepalingen van deze titel en de op grond daarvan genomen maatregelen zijn van toepassing op het gebied dat onder het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap volgens de in dat verdrag vastgelegde voorwaarden valt, op het grondgebied van de deelnemende partijen en op het gebied onder de jurisdictie van het tijdelijk bestuur van de Verenigde Naties in Kosovo.

HOOFDSTUK II

Interne markt voor energie

Artikel 41

1.   Douanerechten en kwantitatieve beperkingen van de invoer en uitvoer van netenergie en alle maatregelen van gelijke werking zijn tussen de partijen verboden. Dit verbod geldt ook voor douanerechten van fiscale aard.

2.   Lid 1 vormt geen beletsel voor kwantitatieve beperkingen of maatregelen van gelijke werking die gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de openbare orde, de openbare veiligheid, de bescherming van de gezondheid en het leven van personen, dieren of planten of van de industriële en commerciële eigendom. Dergelijke beperkingen of maatregelen mogen echter geen middel tot willekeurige discriminatie noch een verkapte beperking van de handel tussen de partijen vormen.

Artikel 42

1.   De energiegemeenschap kan maatregelen treffen om een interne markt voor netenergie zonder binnengrenzen tot stand te brengen.

2.   Lid 1 geldt niet voor fiscale maatregelen, voor maatregelen betreffende het vrije verkeer van personen noch voor die betreffende de rechten en belangen van werknemers.

HOOFDSTUK III

Buitenlands beleid inzake de handel in energie

Artikel 43

De energiegemeenschap kan de nodige maatregelen treffen om de invoer en uitvoer van netenergie uit en naar derde landen te regelen, teneinde een gelijkwaardige toegang tot en vanuit de markten van derde landen met inachtneming van fundamentele milieunormen alsmede een veilige werking van de interne markt voor energie te waarborgen.

HOOFDSTUK IV

Onderlinge bijstand bij verstoringen

Artikel 44

Wanneer de netenergievoorziening van een partij is verstoord en een andere partij of een derde land daarbij betrokken is, trachten de partijen in overeenstemming met de bepalingen van dit hoofdstuk snel een oplossing te vinden.

Artikel 45

Wanneer de partij die rechtstreeks hinder van de verstoring ondervindt daarom verzoekt, komt de ministerraad bijeen. De ministerraad kan de nodige maatregelen treffen om de verstoring op te heffen.

Artikel 46

Binnen een jaar na de inwerkingtreding van dit verdrag neemt de ministerraad een procedureel besluit betreffende de praktische uitvoering van de in dit hoofdstuk vastgelegde verplichting tot onderlinge bijstand aan, waarbij aan de permanente groep op hoog niveau bevoegdheid kan worden verleend om voorlopige maatregelen te treffen.

TITEL V

INSTELLINGEN VAN DE ENERGIEGEMEENSCHAP

HOOFDSTUK I

De ministerraad

Artikel 47

De ministerraad ziet erop toe dat de in dit verdrag genoemde doelstellingen worden verwezenlijkt. Hij:

a)

stelt algemene richtsnoeren voor het beleid vast;

b)

treft maatregelen;

c)

neemt procedurele besluiten aan, waarbij hij onder duidelijk vastgestelde voorwaarden aan de permanente groep op hoog niveau, de commissie voor regelgeving of het secretariaat specifieke taken, bevoegdheden en verplichtingen voor de uitvoering van het beleid van de energiegemeenschap kan opleggen of verlenen.

Artikel 48

De ministerraad bestaat uit een vertegenwoordiger van elk van de verdragsluitende partijen en twee vertegenwoordigers van de Europese Gemeenschap. Elke deelnemer mag een vertegenwoordiger zonder stemrecht naar de vergaderingen van de ministerraad sturen.

Artikel 49

De ministerraad stelt zijn reglement van orde bij procedureel besluit vast.

Artikel 50

Het voorzitterschap rouleert onder de verdragsluitende partijen voor perioden van zes maanden, in de volgorde die bij procedureel besluit door de ministerraad is vastgesteld. Het voorzitterschap roept de ministerraad bijeen op een door het voorzitterschap te bepalen plaats. De ministerraad komt ten minste een keer per zes maanden bijeen. De vergaderingen worden voorbereid door het secretariaat.

Artikel 51

Het voorzitterschap zit de ministerraad voor en wordt bijgestaan door een vertegenwoordiger van de Europese Gemeenschap en een vertegenwoordiger van het eerstvolgende voorzitterschap, die de vice-voorzitters zijn. Het voorzitterschap en de vice-voorzitters stellen de ontwerp-agenda op.

Artikel 52

De ministerraad legt elk jaar aan het Europees Parlement en de parlementen van de deelnemende partijen en deelnemers een verslag over de werkzaamheden van de energiegemeenschap voor.

HOOFDSTUK II

De permanente groep op hoog niveau

Artikel 53

De permanente groep op hoog niveau:

a)

bereidt de werkzaamheden van de ministerraad voor;

b)

willigt verzoeken om technische bijstand van internationale donororganisaties, internationale financiële instellingen en bilaterale donoren in;

c)

brengt verslag uit aan de ministerraad over de vooruitgang bij de verwezenlijking van de doelstellingen van dit verdrag;

d)

treft maatregelen, indien hem daartoe door de ministerraad de bevoegdheid is verleend;

e)

neemt procedurele besluiten aan die geen taken, bevoegdheden of verplichtingen aan andere instellingen van de energiegemeenschap opleggen of verlenen;

f)

bespreekt de ontwikkeling van het in titel II beschreven acquis communautaire op basis van een periodiek verslag van de Europese Commissie.

Artikel 54

De permanente groep op hoog niveau bestaat uit een vertegenwoordiger van elk van de verdragsluitende partijen en twee vertegenwoordigers van de Europese Gemeenschap. Elke deelnemer mag een vertegenwoordiger zonder stemrecht naar de vergaderingen van de permanente groep op hoog niveau sturen.

Artikel 55

De permanente groep op hoog niveau stelt zijn reglement van orde bij procedureel besluit vast.

Artikel 56

Het voorzitterschap roept de permanente groep op hoog niveau op een door het voorzitterschap te bepalen plaats bijeen. De vergaderingen worden voorbereid door het secretariaat.

Artikel 57

Het voorzitterschap zit de permanente groep op hoog niveau voor en wordt bijgestaan door een vertegenwoordiger van de Europese Gemeenschap en een vertegenwoordiger van het eerstvolgende voorzitterschap, die de vice-voorzitters zijn. Het voorzitterschap en de vice-voorzitters stellen de ontwerp-agenda op.

HOOFDSTUK III

De commissie voor regelgeving

Artikel 58

De commissie voor regelgeving:

a)

adviseert de ministerraad of de permanente groep op hoog niveau over specifieke aspecten van wettelijke en technische aard en op het gebied van de regelgeving;

b)

doet aanbevelingen bij grensoverschrijdende geschillen tussen twee of meer regelgevende instanties, indien een van hen daarom verzoekt;

c)

treft maatregelen, indien hem daartoe door de ministerraad de bevoegdheid is verleend;

d)

neemt procedurele besluiten aan.

Artikel 59

De commissie voor regelgeving bestaat uit een vertegenwoordiger per verdragsluitende partij, te weten van de instantie die ingevolge het acquis communautaire op energiegebied voor de regelgeving op het desbetreffende gebied verantwoordelijk is. De Europese Gemeenschap wordt vertegenwoordigd door de Europese Commissie, die wordt bijgestaan door een regelgevende instantie per deelnemer en een vertegenwoordiger van de Europese groep van regelgevende instanties voor elektriciteit en gas (ERGEG). Indien een verdragsluitende partij of een deelnemer een regelgevende instantie voor de gassector en een andere voor de elektriciteitssector heeft, bepaalt de verdragsluitende partij of deelnemer aan de hand van de agenda welke instantie een vergadering van de commissie voor regelgeving bijwoont.

Artikel 60

De commissie voor regelgeving stelt haar reglement van orde bij procedureel besluit vast.

Artikel 61

De commissie voor regelgeving kiest een voorzitter voor een door haar vastgestelde periode. De Europese Commissie treedt als vice-voorzitter op. De voorzitter en de vice-voorzitter stellen de ontwerp-agenda op.

Artikel 62

De commissie voor regelgeving vergadert in Athene.

HOOFDSTUK IV

De fora

Artikel 63

De energiegemeenschap wordt geadviseerd door twee fora, die zijn samengesteld uit vertegenwoordigers van alle belanghebbende groepen, waaronder ondernemingen, regelgevende instanties, ondernemersorganisaties en consumenten.

Artikel 64

De fora worden voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Europese Commissie.

Artikel 65

De conclusies van de fora worden in algemene overeenstemming aangenomen. Zij worden naar de permanente groep op hoog niveau gestuurd.

Artikel 66

Het elektriciteitsforum vergadert in Athene. Het gasforum vergadert op een door de ministerraad bij procedureel besluit te bepalen plaats.

HOOFDSTUK V

Het secretariaat

Artikel 67

Het secretariaat:

a)

verleent administratieve ondersteuning aan de ministerraad, de permanente groep op hoog niveau, de commissie voor regelgeving en de fora;

b)

gaat na of de partijen hun verplichtingen uit hoofde van dit verdrag naar behoren nakomen en legt de ministerraad elk jaar een voortgangsverslag voor;

c)

evalueert de donoractiviteiten op het grondgebied van de deelnemende partijen en in het gebied onder de jurisdictie van het tijdelijk bestuur van de Verenigde Naties in Kosovo, assisteert de Europese Commissie bij de coördinatie hiervan, en verleent administratieve ondersteuning aan de donoren;

d)

voert andere taken uit die hem uit hoofde van dit verdrag of bij procedureel besluit van de ministerraad zijn opgelegd, waarbij hem echter geen bevoegdheid kan worden verleend om maatregelen te treffen;

e)

neemt procedurele besluiten aan.

Artikel 68

Het secretariaat bestaat uit een directeur en uit het personeel dat voor de energiegemeenschap benodigd is.

Artikel 69

De directeur van het secretariaat wordt bij procedureel besluit van de ministerraad benoemd. De ministerraad stelt bij procedureel besluit de regels vast voor de aanwerving, arbeidsvoorwaarden en de vanuit geografisch oogpunt evenwichtige samenstelling van het personeel van het secretariaat. De directeur selecteert het personeel en stelt het aan.

Artikel 70

Bij de vervulling van hun taken mogen de directeur en het personeel geen instructies van een partij bij dit verdrag vragen of ontvangen. De directeur en het personeel zijn onpartijdig en bevorderen de belangen van de energiegemeenschap.

Artikel 71

De directeur van het secretariaat of zijn benoemde plaatsvervanger woont de vergaderingen van de ministerraad, de permanente groep op hoog niveau, de commissie voor regelgeving en de fora bij.

Artikel 72

Het secretariaat is in Wenen gevestigd.

HOOFDSTUK VI

Begroting

Artikel 73

Elke partij draagt volgens het schema in bijlage IV aan de begroting van de energiegemeenschap bij. De hoogte van de bijdragen kan om de vijf jaar bij procedureel besluit van de ministerraad worden herzien, wanneer een partij daarom verzoekt.

Artikel 74

Elke twee jaar stelt de ministerraad de begroting van de energiegemeenschap bij procedureel besluit vast. De begroting dekt de operationele uitgaven van de energiegemeenschap voor het functioneren van haar instellingen. De uitgaven van de verschillende instellingen worden in aparte delen van de begroting opgenomen. De ministerraad stelt bij procedureel besluit de precieze procedure voor de uitvoering van de begroting, de overlegging en controle van de rekeningen en de inspectie vast.

Artikel 75

De directeur van het secretariaat voert de begroting overeenkomstig het krachtens artikel 74 aangenomen procedurele besluit uit en brengt jaarlijks hierover verslag uit aan de ministerraad. Zo nodig kan de ministerraad onafhankelijke accountants opdragen te controleren of de begroting naar behoren is uitgevoerd, nadat hij daartoe een procedureel besluit heeft aangenomen.

TITEL VI

BESLUITVORMING

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen

Artikel 76

Maatregelen kunnen de vorm hebben van een besluit of van een aanbeveling.

Een besluit is in al haar onderdelen bindend voor degenen tot wie zij is gericht.

Een aanbeveling heeft geen bindende kracht. De partijen doen hun best de aanbevelingen uit te voeren.

Artikel 77

Onverminderd artikel 80 heeft elke partij één stem.

Artikel 78

De ministerraad, de permanente groep op hoog niveau of de commissie voor regelgeving kunnen alleen maatregelen vaststellen wanneer twee derde van de partijen vertegenwoordigd is. Stemonthoudingen door aanwezige partijen worden niet tot de uitgebrachte stemmen gerekend.

HOOFDSTUK II

Maatregelen uit hoofde van titel II

Artikel 79

Maatregelen uit hoofde van titel II worden door de ministerraad, de permanente groep op hoog niveau of de commissie voor regelgeving op een voorstel van de Europese Commissie getroffen. De Europese Commissie kan haar voorstel wijzigen of intrekken zolang de maatregel nog niet is vastgesteld.

Artikel 80

Elke verdragsluitende partij heeft één stem.

Artikel 81

De ministerraad, de permanente groep op hoog niveau of de commissie voor regelgeving besluiten bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen.

HOOFDSTUK III

Maatregelen uit hoofde van titel III

Artikel 82

Maatregelen uit hoofde van titel III worden door de ministerraad, de permanente groep op hoog niveau of de commissie voor regelgeving op een voorstel van een partij of het secretariaat getroffen.

Artikel 83

De ministerraad, de permanente groep op hoog niveau of de commissie voor regelgeving besluiten bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen, waarbij de Europese Gemeenschap een positieve stem moet hebben uitgebracht.

HOOFDSTUK IV

Maatregelen uit hoofde van titel IV

Artikel 84

Maatregelen uit hoofde van titel IV worden door de ministerraad, de permanente groep op hoog niveau of de commissie voor regelgeving op een voorstel van een partij getroffen.

Artikel 85

De ministerraad, de permanente groep op hoog niveau of de commissie voor regelgeving besluiten bij eenparigheid van stemmen.

HOOFDSTUK V

Procedurele besluiten

Artikel 86

Procedurele besluiten regelen de organisatie-, begrotings- en transparantievraagstukken van de energiegemeenschap, waaronder de delegatie van bevoegdheden van de ministerraad aan de permanente groep op hoog niveau, de commissie voor regelgeving of het secretariaat, en hebben bindende kracht voor de instellingen van de energiegemeenschap en, indien daartoe een bepaling in het procedurele besluit is opgenomen, voor de partijen.

Artikel 87

Onverminderd artikel 88 worden de procedurele besluiten overeenkomstig de besluitvormingsprocedure van hoofdstuk III van deze titel aangenomen.

Artikel 88

Het procedurele besluit tot benoeming van de directeur van het secretariaat, als bedoeld in artikel 69, wordt bij gewone meerderheid op een voorstel van de Europese Commissie aangenomen. De procedurele besluiten over begrotingsvraagstukken, als bedoeld in de artikelen 73 en 74, worden met eenparigheid van stemmen op een voorstel van de Europese Commissie aangenomen. De procedurele besluiten ter verlening van bevoegdheden aan de commissie voor regelgeving, als bedoeld in artikel 47, onder c), worden met eenparigheid van stemmen op een voorstel van een partij of het secretariaat aangenomen.

TITEL VII

DE UITVOERING VAN BESLUITEN EN DE OPLOSSING VAN GESCHILLEN

Artikel 89

De partijen voeren de tot hen gerichte besluiten in hun interne rechtssysteem uit binnen de termijn die in het besluit is vastgesteld.

Artikel 90

1.   Wanneer een partij binnen de gestelde termijn een verplichting uit hoofde van het verdrag niet nakomt of een tot hem gericht besluit niet uitvoert, kan een partij, het secretariaat of de commissie voor regelgeving de ministerraad door middel van een met redenen omkleed verzoek daarvan in kennis stellen. Particuliere instellingen kunnen bij het secretariaat een klacht indienen.

2.   De betrokken partij krijgt gelegenheid in antwoord op het verzoek of de klacht zijn standpunt uiteen te zetten.

Artikel 91

1.   De ministerraad kan vaststellen dat een partij zijn verplichtingen niet is nagekomen. De ministerraad besluit:

a)

bij gewone meerderheid, indien een verplichting uit hoofde van titel II niet is nagekomen;

b)

bij tweederde meerderheid, indien een verplichting uit hoofde van titel III niet is nagekomen;

c)

met eenparigheid van stemmen, indien een verplichting uit hoofde van titel IV niet is nagekomen.

2.   De ministerraad kan vervolgens bij gewone meerderheid besluiten om uit hoofde van dit artikel genomen besluiten te herroepen.

Artikel 92

1.   De ministerraad kan op verzoek van een partij, het secretariaat of de commissie voor regelgeving met eenparigheid van stemmen vaststellen dat een partij in ernstige mate en langdurig in gebreke blijft bij de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van dit verdrag en besluiten bepaalde, door dit verdrag aan de betrokken partij verleende rechten op te schorten, bijvoorbeeld stemrechten of het recht op deelneming aan vergaderingen of aan in dit verdrag vastgelegde mechanismen.

2.   De ministerraad kan vervolgens bij gewone meerderheid besluiten tot herroeping van de uit hoofde van dit artikel genomen besluiten.

Artikel 93

Bij de stemming in de ministerraad over de in de artikelen 91 en 92 bedoelde besluiten, wordt de stem van de vertegenwoordiger van de betrokken partij niet meegeteld.

TITEL VIII

UITLEG

Artikel 94

De instellingen leggen de termen of andere begrippen in dit verdrag, dat van het recht van de Europese Gemeenschap is afgeleid, uit in overeenstemming met de jurisprudentie van het Hof van Justitie of van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen. Wanneer geen uitleg van deze rechterlijke instanties beschikbaar is, adviseert de ministerraad bij de uitleg van dit verdrag. Hij kan deze taak ook opdragen aan de permanente groep op hoog niveau. Dit advies prejudicieert niet op de uitleg die het Hof van Justitie of het Gerecht van eerste aanleg later aan het acquis communautaire zou kunnen geven.

TITEL IX

DEELNEMERS EN WAARNEMERS

Artikel 95

Op verzoek van de ministerraad kan een lidstaat van de Europese Gemeenschap volgens de voorwaarden van de artikelen 48, 54 en 59 als deelnemer in de ministerraad, de permanente groep op hoog niveau en de commissie voor regelgeving vertegenwoordigd zijn en kan hij toestemming krijgen aan het overleg in de ministerraad, de permanente groep op hoog niveau, de commissie voor regelgeving en de fora deel te nemen.

Artikel 96

1.   De ministerraad kan met eenparigheid van stemmen besluiten een naburig derde land als waarnemer toe te laten, wanneer het daartoe van dat land een met redenen omkleed verzoek ontvangt. Moldavië wordt als waarnemer toegelaten, indien dit land binnen zes maanden na de inwerkingtreding van dit verdrag daartoe een verzoek indient.

2.   Waarnemers mogen de vergaderingen van de ministerraad, de permanente groep op hoog niveau, de commissie voor regelgeving en de fora bijwonen zonder aan de discussie deel te nemen.

TITEL X

LOOPTIJD

Artikel 97

De looptijd van dit verdrag is 10 jaar, gerekend vanaf de datum van inwerkingtreding. De ministerraad kan met eenparigheid van stemmen besluiten de looptijd ervan te verlengen. Als daarbij geen eenparigheid wordt bereikt, kan het verdrag van kracht blijven tussen de partijen die voor verlenging hebben gestemd, mits hun aantal overeenkomt met ten minste twee derde van de partijen bij de energiegemeenschap.

Artikel 98

Elke partij kan zijn deelname aan het verdrag opzeggen nadat hij het secretariaat minstens zes maanden van tevoren daarover heeft ingelicht.

Artikel 99

Bij toetreding van een deelnemende partij tot de Europese Gemeenschap wordt die partij deelnemer als bedoeld in artikel 95.

TITEL XI

HERZIENING EN TOETREDING

Artikel 100

De ministerraad kan met eenparigheid van stemmen besluiten:

i)

tot wijziging van de bepalingen van de titels I tot en met VII;

ii)

tot uitvoering van andere delen van het acquis communautaire met betrekking tot netenergie;

iii)

tot uitbreiding van dit verdrag tot andere energieproducten en energiedragers of andere belangrijke netinfrastructuur;

iv)

tot goedkeuring van de toetreding van een nieuwe partij tot de energiegemeenschap.

TITEL XII

SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 101

Onverminderd de artikelen 102 en 103 laten de bepalingen van dit verdrag de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit overeenkomsten die door een verdragsluitende partij vóór de ondertekening van dit verdrag zijn gesloten, onverlet. Voor zover deze overeenkomsten niet verenigbaar met dit verdrag zijn, treft de verdragsluitende partij alle nodige maatregelen om de vastgestelde onverenigbaarheden binnen een jaar na de inwerkingtreding van dit verdrag weg te nemen.

Artikel 102

Alle uit dit verdrag voortvloeiende verplichtingen laten de bestaande wettelijke verplichtingen van de partijen uit hoofde van de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie onverlet.

Artikel 103

Dit verdrag laat alle verplichtingen die uit een overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds en een verdragsluitende partij anderzijds voortvloeien, onverlet. Ook verplichtingen die in het kader van de onderhandelingen over toetreding tot de Europese Unie zijn aangegaan, blijven door dit verdrag onverlet.

Artikel 104

Totdat het in artikel 50 genoemde procedurele besluit wordt aangenomen, is de volgorde voor het voorzitterschap die in het memorandum van overeenstemming van Athene van 2003 (3).

Artikel 105

De partijen keuren dit verdrag overeenkomstig hun eigen procedures goed.

Dit verdrag treedt in werking op de eerste dag van de maand volgende op de datum waarop de Europese Gemeenschap en zes verdragsluitende partijen mededelen dat de hiertoe benodigde procedures beëindigd zijn.

Er wordt kennisgeving gedaan aan de Secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie, die als depositaris van dit verdrag optreedt.

TEN BLIJKE waarvan de ondergetekende gevolmachtigden hun handtekening onder dit verdrag hebben gesteld.

Gedaan te Athene, de vijfentwintigste oktober tweeduizend vijf.


(1)  Richtlijn 2003/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en houdende intrekking van Richtlijn 96/92/EG (PB L 176 van 15.7.2003, blz. 37-56); en Richtlijn 2003/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en houdende intrekking van Richtlijn 98/30/EG (PB L 176 of 15.7.2003, blz. 57-78).

(2)  PB L 176 van 15.7.2003, blz. 1-10.

(3)  Memorandum van overeenstemming over de regionale energiemarkt in Zuidoost-Europa en de integratie daarvan in de interne energiemarkt van de Europese Gemeenschap, op 8 december 2003 in Athene ondertekend.

 

Athene, 25 oktober 2005

De heer Minčo Jordanov,

Vice-minister-president van de regering

van de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië

Mijnheer de vice-minister-president,

De Europese Gemeenschap neemt nota van uw brief van heden en bevestigt dat uw brief en dit antwoord samen in de plaats komen van de ondertekening van het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap door de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië. Dit kan echter geenszins worden uitgelegd als een aanvaarding of erkenning door de Europese Gemeenschap van een andere benaming dan „Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië”.

Met de meeste hoogachting,

Namens de Europese Gemeenschap

Athene, 25 oktober 2005

Excellentie,

Hierbij verklaar ik dat de tekst van het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap aanvaardbaar is voor de regering van de Republiek Macedonië.

Door middel van deze brief beschouwt de regering van de Republiek Macedonië zichzelf als ondertekenaar van het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap.

Hierbij verklaar ik echter dat de Republiek Macedonië de in bovengenoemde documenten voor mijn land gebruikte benaming niet aanvaardt, aangezien de grondwettelijke naam van mijn land „de Republiek Macedonië” luidt.

Met de meeste hoogachting,

Minčo Jordanov

BIJLAGE I

Tijdschema voor de tenuitvoerlegging van de richtlijnen 2003/54/EG en 2003/55/EG en van Verordening (EG) nr. 1228/2003, van 26 juni 2003

1.

Behoudens lid 2 en artikel 24 van dit verdrag legt elke verdragsluitende partij binnen twaalf maanden na de inwerkingtreding van dit verdrag de volgende besluiten ten uitvoer:

i)

Richtlijn 2003/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit;

ii)

Richtlijn 2003/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas;

iii)

Verordening (EG) nr. 1228/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit.

2.

Elke verdragsluitende partij ziet erop toe dat volgende afnemers na onderstaande data als „in aanmerking komende afnemers” in de zin van Richtlijnen 2003/54/EG en 2003/55/EG worden beschouwd:

i)

alle niet-huishoudelijke afnemers, vanaf 1 januari 2008; en

ii)

alle afnemers, vanaf 1 januari 2015.

BIJLAGE II

Tijdschema voor de tenuitvoerlegging van het acquis communautaire op milieugebied

1.

Elke verdragsluitende partij legt Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, gewijzigd bij Richtlijn 97/11/EG van de Raad van 3 maart 1997 en Richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003, met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit verdrag ten uitvoer.

2.

Elke verdragsluitende partij legt Richtlijn 1999/32/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende een vermindering van het zwavelgehalte van bepaalde vloeibare brandstoffen en tot wijziging van Richtlijn 93/12/EEG uiterlijk 31 december 2011 ten uitvoer.

3.

Elke verdragsluitende partij legt Richtlijn 2001/80/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2001 inzake de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door grote stookinstallaties uiterlijk 31 december 2017 ten uitvoer.

4.

Elke verdragsluitende partij legt artikel 4, lid 2, van Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit verdrag ten uitvoer.

BIJLAGE III

Artikel 81 van het EG-Verdrag

1.

Onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt en verboden zijn alle overeenkomsten tussen ondernemingen, alle besluiten van ondernemersverenigingen en alle onderling afgestemde feitelijke gedragingen welke de handel tussen lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden en ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt wordt verhinderd, beperkt of vervalst en met name die welke bestaan in:

(a)

het rechtstreeks of zijdelings bepalen van de aan- of verkoopprijzen of van andere contractuele voorwaarden,

(b)

het beperken of controleren van de productie, de afzet, de technische ontwikkeling of de investeringen,

(c)

het verdelen van de markten of van de voorzieningsbronnen,

(d)

het ten opzichte van handelspartners toepassen van ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties, hun daarmede nadeel berokkenend bij de mededinging,

(e)

het afhankelijk stellen van het sluiten van overeenkomsten van de aanvaarding door de handelspartners van bijkomende prestaties welke naar hun aard of volgens het handelsgebruik geen verband houden met het onderwerp van deze overeenkomsten.

2.

De krachtens dit artikel verboden overeenkomsten of besluiten zijn van rechtswege nietig.

3.

De bepalingen van lid 1 van dit artikel kunnen echter buiten toepassing worden verklaard

voor elke overeenkomst of groep van overeenkomsten tussen ondernemingen,

voor elk besluit of groep van besluiten van ondernemersverenigingen, en

voor elke onderling afgestemde feitelijke gedraging of groep van gedragingen

die bijdragen tot verbetering van de productie of van de verdeling der producten of tot verbetering van de technische of economische vooruitgang, mits een billijk aandeel in de daaruit voortvloeiende voordelen de gebruikers ten goede komt, en zonder nochtans aan de betrokken ondernemingen

(a)

beperkingen op te leggen welke voor het bereiken van deze doelstellingen niet onmisbaar zijn,

(b)

de mogelijkheid te geven, voor een wezenlijk deel van de betrokken producten de mededinging uit te schakelen.

Artikel 82 van het EG-Verdrag

Onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt en verboden, voorzover de handel tussen lidstaten daardoor ongunstig kan worden beïnvloed, is het, dat een of meer ondernemingen misbruik maken van een machtspositie op de gemeenschappelijke markt of op een wezenlijk deel daarvan.

Dit misbruik kan met name bestaan in:

(a)

het rechtstreeks of zijdelings opleggen van onbillijke aan- of verkoopprijzen of van andere onbillijke contractuele voorwaarden,

(b)

het beperken van de productie, de afzet of de technische ontwikkeling ten nadele van de verbruikers,

(c)

het toepassen ten opzichte van handelspartners van ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties, hun daarmede nadeel berokkenend bij de mededinging,

(d)

het feit dat het sluiten van overeenkomsten afhankelijk wordt gesteld van het aanvaarden door de handelspartners van bijkomende prestaties, welke naar hun aard of volgens het handelsgebruik geen verband houden met het onderwerp van deze overeenkomsten.

Artikel 86, leden 1 en 2, van het EG-Verdrag

1.

De lidstaten nemen of handhaven met betrekking tot de openbare bedrijven en de ondernemingen waaraan zij bijzondere of uitsluitende rechten verlenen, geen enkele maatregel welke in strijd is met de regels van dit Verdrag, met name die bedoeld in de artikelen 12 en 81 tot en met 89.

2.

De ondernemingen belast met het beheer van diensten van algemeen economisch belang of die het karakter dragen van een fiscaal monopolie, vallen onder de regels van dit Verdrag, met name onder de mededingingsregels, voorzover de toepassing daarvan de vervulling, in feite of in rechte, van de hun toevertrouwde bijzondere taak niet verhindert. De ontwikkeling van het handelsverkeer mag niet worden beïnvloed in een mate die strijdig is met het belang van de Gemeenschap.

Artikel 87 van het EG-Verdrag

1.

Behoudens de afwijkingen waarin dit Verdrag voorziet, zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, voorzover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.

2.

Met de gemeenschappelijke markt zijn verenigbaar:

(a)

steunmaatregelen van sociale aard aan individuele verbruikers op voorwaarde dat deze toegepast worden zonder onderscheid naar de oorsprong van de producten,

(b)

steunmaatregelen tot herstel van de schade veroorzaakt door natuurrampen of andere buitengewone gebeurtenissen,

(c)

steunmaatregelen aan de economie van bepaalde streken van de Bondsrepubliek Duitsland die nadeel ondervinden van de deling van Duitsland, voorzover deze steunmaatregelen noodzakelijk zijn om de door deze deling berokkende economische nadelen te compenseren.

3.

Als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kunnen worden beschouwd:

(a)

steunmaatregelen ter bevordering van de economische ontwikkeling van streken waarin de levensstandaard abnormaal laag is of waar een ernstig gebrek aan werkgelegenheid heerst,

(b)

steunmaatregelen om de verwezenlijking van een belangrijk project van gemeenschappelijk Europees belang te bevorderen of een ernstige verstoring in de economie van een lidstaat op te heffen,

(c)

steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad,

(d)

steunmaatregelen om de cultuur en de instandhouding van het culturele erfgoed te bevorderen, wanneer door deze maatregelen de voorwaarden inzake het handelsverkeer en de mededingingsvoorwaarden in de Gemeenschap niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad,

e)

andere soorten van steunmaatregelen aangewezen bij besluit van de Raad, genomen met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, op voorstel van de Commissie.

BIJLAGE IV

Bijdrage aan de begroting

Partijen

Bijdrage in %

Europese Gemeenschap

94,9 %

Republiek Albanië

0,1 %

Republiek Bulgarije

1 %

Bosnië-Herzegovina

0,3 %

Republiek Kroatië

0,5 %

Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië

0,1 %

Republiek Montenegro

0,1 %

Roemenië

2,2 %

Republiek Servië

0,7 %

Tijdelijk bestuur van de Verenigde Naties in Kosovo

0,1 %


Commissie

20.7.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 198/38


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 14 juli 2006

tot wijziging van Beschikking 2006/264/EG tot vaststelling van beschermende maatregelen in verband met de ziekte van Newcastle in Roemenië

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 3167)

(Voor de EER relevante tekst)

(2006/501/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 91/496/EEG van de Raad van 15 juli 1991 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor dieren uit derde landen die in de Gemeenschap worden binnengebracht en tot wijziging van de Richtlijnen 89/662/EEG, 90/425/EEG en 90/675/EEG (1), en met name op artikel 18, lid 7,

Gelet op Richtlijn 97/78/EG van de Raad van 18 december 1997 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten die uit derde landen in de Gemeenschap worden binnengebracht (2), en met name op artikel 22, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De ziekte van Newcastle is een uiterst besmettelijke virusziekte bij pluimvee en vogels en het gevaar bestaat dat de ziekteverwekker via de internationale handel in levend pluimvee en pluimveeproducten wordt binnengebracht.

(2)

Beschikking 2006/264/EG van de Commissie van 27 maart 2006 tot vaststelling van beschermende maatregelen in verband met de ziekte van Newcastle in Roemenië (3) is vastgesteld naar aanleiding van uitbraken van die ziekte in Roemenië. Krachtens die beschikking moeten de lidstaten de invoer van levend(e) pluimvee, loopvogels en gekweekt en vrij vederwild en van broedeieren, vers vlees, vleesbereidingen en vleesproducten van die soorten uit bepaalde delen van Roemenië opschorten.

(3)

Roemenië heeft de Commissie een nieuwe uitbraak gemeld in het district Sălaj, dat ligt in het deel van Roemenië waarvoor de invoer in de Gemeenschap niet is opgeschort. Dat district moet dus worden toegevoegd aan de lijst van districten in de bijlage bij Beschikking 2006/264/EG.

(4)

Gezien de huidige epizoötiologische situatie in Roemenië rond de ziekte van Newcastle moeten de maatregelen van Beschikking 2006/264/EG worden verlengd.

(5)

Beschikking 2006/264/EG moet dus dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Beschikking 2006/264/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 5 wordt de datum „31 juli 2006” vervangen door „31 december 2006”.

2)

De bijlage wordt vervangen door de tekst van de bijlage bij deze beschikking.

Artikel 2

De lidstaten nemen onmiddellijk de nodige maatregelen om aan deze beschikking te voldoen en zij maken die maatregelen bekend. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 14 juli 2006.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 268 van 24.9.1991, blz. 56. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(2)  PB L 24 van 30.1.1998, blz. 9. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1, gerectificeerd in PB L 191 van 28.5.2004, blz. 1).

(3)  PB L 95 van 4.4.2006, blz. 6.


BIJLAGE

„BIJLAGE

In de artikelen 1 en 2 bedoelde delen van het Roemeense grondgebied:

 

district Argeş

 

district Braşov

 

district Bucureşti

 

district Brăila

 

district Buzău

 

district Caraş-Severin

 

district Călăraşi

 

district Constanţa

 

district Dâmboviţa

 

district Giurgiu

 

district Gorj

 

district Ialomiţa

 

district Ilfov

 

district Mehedinţi

 

district Mureş

 

district Olt

 

district Prahova

 

district Sălaj

 

district Tulcea

 

district Vaslui

 

district Vâlcea

 

district Vrancea.”.


20.7.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 198/41


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 11 mei 2006

waarbij de lidstaten worden verplicht maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat uitsluitend kinderveilige aanstekers op de markt worden gebracht en dat het op de markt brengen van „novelty lighters” wordt verboden

(Kennisgeving geschied onder de nummers C(2006) 1887 en C(2006) 1887 COR)

(Voor de EER relevante tekst)

(Deze tekst annuleert en vervangt de tekst die is bekendgemaakt in Publicatieblad L 197 van 19 juli 2006, bladzijde 9)

(2006/502/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 december 2001 inzake algemene productveiligheid (1), en met name op artikel 13,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens Richtlijn 2001/95/EG zijn de producenten gehouden uitsluitend veilige producten op de markt te brengen.

(2)

Overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn 2001/95/EG kan de Commissie, wanneer haar bekend is dat bepaalde producten een ernstig risico voor de gezondheid en de veiligheid van de consumenten inhouden, met inachtneming van een aantal voorwaarden, een beschikking geven waarbij de lidstaten worden verplicht tijdelijke maatregelen te treffen die in het bijzonder bedoeld zijn om het op de markt brengen van dergelijke producten te beperken of aan bepaalde voorwaarden te onderwerpen, te verbieden deze producten in de handel te brengen, of te eisen dat zij uit de handel worden genomen of worden teruggeroepen.

(3)

Een dergelijke beschikking kan alleen worden gegeven indien aan de volgende drie voorwaarden wordt voldaan: er bestaan grote verschillen tussen de lidstaten wat de gekozen of te kiezen aanpak van het risico betreft; er kan, gezien de aard van het veiligheidsprobleem, niet op een aan de spoedeisendheid van de situatie aangepaste wijze tegen het risico worden opgetreden in het kader van andere bij de specifieke communautaire wetgeving ten aanzien van de betrokken producten vastgelegde procedures; er kan alleen doeltreffend tegen het risico worden opgetreden door op communautair niveau adequate maatregelen vast te stellen, teneinde een eenvormig, hoog beschermingsniveau voor de gezondheid en de veiligheid van de consument en een goede werking van de interne markt te waarborgen.

(4)

Aan aanstekers zijn inherente gevaren verbonden omdat zij een vlam of warmte produceren en een brandbare vloeistof bevatten. Zij vormen een ernstig risico wanneer zij door kinderen verkeerd worden gebruikt, wat tot brand, letsels en zelfs de dood kan leiden. Gezien de inherente gevaren van aanstekers, het zeer grote aantal ervan op de markt en de te verwachten gebruiksomstandigheden, dient de ernst van het risico van aanstekers voor de veiligheid van kinderen te worden gerelateerd aan het feit dat kinderen er mogelijk mee kunnen spelen.

(5)

Het ernstige risico van aanstekers wordt gestaafd door de beschikbare informatie in de Europese Unie over branden veroorzaakt door kinderen die met aanstekers spelen. Volgens een door het ministerie van Handel en Industrie van het Verenigd Koninkrijk in februari 1997 gepubliceerd verslag „European research — accidents caused by children under 5 playing with cigarette lighters and matches”, worden in de Europese Unie jaarlijks ongeveer 1 200 branden, 260 letsels en 20 sterfgevallen veroorzaakt door kinderen onder de vijf jaar die met sigarettenaanstekers en lucifers spelen. Uit recentere informatie blijkt dat in de Europese Unie nog steeds een behoorlijk aantal ernstige ongevallen, waaronder sterfgevallen, wordt veroorzaakt door kinderen die met niet-kinderveilige aanstekers spelen.

(6)

In Australië, Canada, Nieuw-Zeeland en de Verenigde Staten van Amerika bestaat er al wetgeving met eisen inzake de kinderveiligheid van aanstekers die vergelijkbaar zijn met de eisen in deze beschikking. In de Verenigde Staten is voor de invoering van de wetgeving een enquête gehouden. Volgens het voorstel voor een verordening voor aanstekers van 1993 van de US Consumer Product Safety Commission werden jaarlijks naar schatting meer dan 5 000 branden, 1 150 letsels en 170 sterfgevallen in de Verenigde Staten veroorzaakt door kinderen die met aanstekers speelden.

(7)

In 1994 zijn in de Verenigde Staten de bepalingen inzake kinderveiligheid van kracht geworden. Een Amerikaanse studie van 2002 inzake de doeltreffendheid van de Amerikaanse veiligheidsbepalingen maakt melding van 60 % minder branden, letsels en sterfgevallen.

(8)

Uit een raadpleging van de lidstaten in het bij artikel 15 van Richtlijn 2001/95/EG opgerichte comité bleek dat er behoorlijke verschillen bestaan tussen de lidstaten wat de aanpak van het risico van niet-kinderveilige aanstekers betreft.

(9)

Twee technische normen hebben betrekking op de veiligheid van aanstekers: de Europese en internationale norm EN ISO 9994:2000 „Aanstekers — Veiligheidsbepalingen” die bepalingen bevat inzake de kwaliteit, betrouwbaarheid en veiligheid van de aanstekers, alsmede passende testprocedures voor de fabricatie vaststelt, maar die geen specificaties bevat ten aanzien van de kinderveiligheid, en de Europese norm EN 13869:2002 „Aanstekers — Kinderveiligheid voor aanstekers — Veiligheidseisen en beproevingsmethoden” die bepalingen bevat betreffende de kinderveiligheid.

(10)

De referenties van EN ISO 9994:2000 zijn door de Commissie bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2) overeenkomstig de procedures van artikel 4 van Richtlijn 2001/95/EG die leiden tot een vermoeden van overeenstemming met de algemene veiligheidseisen van Richtlijn 2001/95/EG voor de risico's die onder deze norm vallen. Met betrekking tot de kinderveiligheid vonden sommige lidstaten dat de Commissie de referenties van EN 13869:2002 ook in het Publicatieblad bekend moest maken. Andere waren echter van mening dat EN 13869:2002 eerst substantieel herzien moest worden.

(11)

Bij gebrek aan maatregelen van de Gemeenschap inzake de kinderveiligheid van aanstekers en het verbieden van „novelty lighters” is het mogelijk dat niet alle lidstaten dezelfde nationale maatregelen goedkeuren. De invoering van divergerende maatregelen zou onvermijdelijk leiden tot een ongelijk niveau van bescherming en tot handelsbelemmeringen tussen de lidstaten voor aanstekers.

(12)

Er bestaat geen specifieke communautaire wetgeving ten aanzien van aanstekers. Er kan, gezien de aard van het betreffende veiligheidsprobleem, niet op een aan de spoedeisendheid van de situatie aangepaste wijze tegen het risico worden opgetreden in het kader van andere bij de specifieke communautaire wetgeving vastgelegde procedures. Daarom is het nodig gebruik te maken van een beschikking overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn 2001/95/EG.

(13)

Gezien het ernstige risico van aanstekers en om zorg te dragen voor een hoog en coherent beschermingsniveau van de gezondheid en veiligheid van de consument in de hele Europese Unie en teneinde handelingsbelemmeringen te voorkomen, moet in overeenstemming met artikel 13 van Richtlijn 2001/95/EG een tijdelijke beschikking worden gegeven. Een dergelijke beschikking moet het op de markt brengen van aanstekers op korte termijn onderwerpen aan de voorwaarde van kinderveiligheid. Met een dergelijke beschikking dienen verder letsels en sterfgevallen te worden voorkomen, in afwachting van een definitieve oplossing op basis van een internationale consensus.

(14)

De kinderveiligheidseis van deze beschikking moet betrekking hebben op wegwerpaanstekers, omdat voor deze aanstekers het risico van een verkeerd gebruik door kinderen bijzonder hoog is. Uit een Amerikaans onderzoek van 1987, getiteld „Harwood's study”, bleek dat het in gemiddeld 96 % van de door met aanstekers spelende kinderen veroorzaakte ongevallen ging om wegwerpaanstekers. Er werden maar zeer weinig ongevallen veroorzaakt door navulbare aanstekers en met name de luxe en semi-luxe aanstekers. Deze aanstekers worden zodanig ontworpen, geproduceerd en op de markt gebracht dat zij worden geacht gedurende lange tijd een veilig gebruik te waarborgen. Ook hebben zij een schriftelijke garantie en bestaat er voor dergelijke aanstekers een aftersalesservice voor de levenslange vervanging of reparatie van onderdelen. Bovendien zijn het geavanceerde modellen waarbij gebruik is gemaakt van duur materiaal, een luxueus imago en een lage mate van vervangbaarheid door andere aanstekers en worden ze verkocht in winkels die overeenstemmen met het prestige en het luxueuze imago van het merk. Deze resultaten hangen samen met het feit dat mensen geneigd zijn zorgvuldiger om te gaan met duurdere aanstekers, die bedoeld zijn om gedurende lange tijd te worden gebruikt.

(15)

Alle aanstekers die op de een of andere wijze op een ander voorwerp lijken dat voor kinderen aantrekkelijk is of voor gebruik door kinderen bestemd is, moeten worden verboden. Hieronder vallen, onder meer, maar niet uitsluitend, aanstekers die lijken op stripfiguren, speelgoed, wapens, horloges, telefoons, muziekinstrumenten, voertuigen, het menselijk lichaam of delen daarvan, dieren, eten of drinken, die geluids-, licht- of bewegende effecten produceren of andere vermakelijke kenmerken vertonen. Voor dit soort aanstekers, meestal „novelty lighters” genoemd, is de kans groter dat zij door kinderen verkeerd worden gebruikt.

(16)

Teneinde de inachtneming van de kinderveiligheidseisen door de producenten van aanstekers te vergemakkelijken, dient te worden verwezen naar de relevante specificaties van de Europese norm EN 13869:2002, opdat aanstekers die voldoen aan de overeenkomstige specificaties van de nationale normen die deze Europese norm omzetten, worden geacht aan de eisen inzake kinderveiligheid van deze beschikking te voldoen. Om dezelfde reden moeten aanstekers die voldoen aan de relevante nomen van de niet-EU-landen waarin kinderveiligheidseisen gelden die vergelijkbaar zijn met de eisen van deze beschikking, ook worden geacht aan de eisen inzake kinderveiligheid van deze beschikking te voldoen.

(17)

Om aan de eenvormige en doeltreffende invoering van de eisen inzake kinderveiligheid van deze beschikking te voldoen, moet de producent de bevoegde autoriteiten op hun verzoek de testrapporten inzake kinderveiligheid overleggen die ofwel zijn afgegeven door keuringsdiensten die zijn goedgekeurd door accrediterende instanties die lid zijn van internationale accrediterende instanties of voor dit doel door de autoriteiten zijn erkend, ofwel zijn afgegeven door keuringsdiensten die zijn erkend voor de uitvoering van dit soort testprocedures door de autoriteiten van de landen waarin veiligheidseisen worden toegepast die vergelijkbaar zijn met de bij deze richtlijn vastgestelde veiligheidseisen. Producenten van aanstekers moeten de krachtens artikel 6 van Richtlijn 2001/95/EG aangewezen bevoegde autoriteiten op verzoek onverwijld alle noodzakelijke documenten voorleggen. Indien een producent deze documentatie niet binnen de door de bevoegde autoriteit vastgestelde termijn kan voorleggen, moeten de aanstekers uit de handel worden genomen.

(18)

Overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Richtlijn 2001/95/EG moeten distributeurs ertoe bijdragen dat de door hen afgezette aanstekers voldoen aan de kinderveiligheidseisen van deze beschikking. Zij moeten met name samenwerken met de bevoegde autoriteiten door hun op verzoek de documentatie te verschaffen die nodig is om de afkomst van de aanstekers te traceren.

(19)

Er moeten zo kort mogelijke overgangsperioden worden toegekend voor de toepassing door de producenten van de in deze beschikking vervatte maatregelen, waarbij rekening moet worden gehouden met het voorkomen van verdere ongevallen, alsmede met technische beperkingen en evenredigheid. De lidstaten hebben ook overgangsperioden nodig om te waarborgen dat de maatregelen op doeltreffende wijze worden toegepast gezien de enorme omvang van de jaarlijks in de Europese Unie op de markt gebrachte aanstekers en het grote aantal distributiekanalen dat daarvoor wordt gebruikt. Daarom moet de verplichting voor producenten om alleen kinderveilige aanstekers op de markt te brengen, gelden vanaf tien maanden na de datum van kennisgeving van deze beschikking en moet de verplichting om alleen kinderveilige aanstekers aan de consument aan te bieden, gelden vanaf een jaar na de inwerkingtreding van de verplichting van het op de markt brengen van kinderveilige aanstekers. Daarom wordt deze laatste verplichting vastgesteld bij de herziening van deze beschikking, een jaar na haar goedkeuring.

(20)

Overeenkomstig artikel 13, lid 3, van Richtlijn 2001/95/EG is de uitvoer uit de Gemeenschap van gevaarlijke producten die voorwerp zijn van een beschikking, verboden. Gezien de structuur van de markt voor aanstekers met betrekking tot het aantal producten in de wereld, het volume van uitvoer en invoer en de globalisering van de markten, zou een uitvoerverbod echter niet bijdragen tot een verbetering van de veiligheid van consumenten in derde landen waarin geen kinderveiligheidseisen gelden, aangezien de uitvoer uit de Europese Unie zou worden vervangen door niet-kinderveilige aanstekers uit niet-EU-landen. De toepassing van artikel 13, lid 3, moet daarom worden geschorst totdat een internationale norm inzake kinderveiligheid wordt goedgekeurd. Dit moet de toepassing van maatregelen in derde landen waarin kinderveiligheidseisen van kracht zijn, onverlet laten.

(21)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van artikel 15 van Richtlijn 2001/95/EG,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

In deze beschikking wordt verstaan onder:

1)

„aansteker”: een reeds met brandstof gevuld, al dan niet navulbaar, met de hand bedienbaar apparaat dat een vlam produceert met gebruikmaking van een petrochemisch derivaat als brandstof, normaliter gebruikt voor het aansteken van sigaretten, sigaren en pijpen, en dat naar verwachting kan worden gebruikt voor het aansteken van materialen zoals papier, lampenkousjes, kaarsen en lantaarns.

Onverminderd het krachtens artikel 2, lid 2, vastgestelde verbod voor het op de markt brengen van „novelty lighters”, is deze definitie niet van toepassing op navulbare aanstekers waarvoor de producenten de bevoegde autoriteiten op verzoek de vereiste documentatie voorleggen waarmee wordt gestaafd dat de aanstekers zodanig zijn ontworpen, vervaardigd en op de markt gebracht dat zij worden geacht gedurende een periode van minstens vijf jaar een veilig gebruik te waarborgen, dat zij kunnen worden gerepareerd en dat zij in het bijzonder aan de volgende eisen voldoen:

een schriftelijke garantie hebben van de producent van ten minste twee jaar, overeenkomstig Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad (3);

in de praktijk kunnen worden gerepareerd en gedurende de hele levensduur veilig kunnen worden nagevuld en met name een vervangbaar ontstekingsmechanisme hebben;

de duurzame onderdelen die bij een voortgezet gebruik na de garantieperiode geneigd zijn te verslijten of kapot te gaan, kunnen worden vervangen of gerepareerd door een erkende of gespecialiseerde aftersalesservice in de Europese Unie;

2)

„novelty lighter”: een aansteker zoals gedefinieerd in specificatie 3.2 van Europese norm EN 13869:2002;

3)

„kinderveilige aansteker”: een aansteker die op een zodanige wijze is ontworpen en geproduceerd dat deze, onder normale en redelijkerwijs te verwachten gebruiksomstandigheden, niet kan worden gebruikt door kinderen jonger dan 51 maanden, bijvoorbeeld vanwege de kracht die nodig is om hem te bedienen, vanwege het ontwerp of de bescherming van zijn ontstekingsmechanisme of de complexiteit van de achtereenvolgende handelingen die voor de ontsteking nodig zijn.

De volgende aanstekers worden geacht kinderveilig te zijn:

a)

aanstekers die in overeenstemming zijn met de nationale normen ter omzetting van de Europese norm EN 13869:2002, voorzover het andere specificaties betreft dan die van de punten 3.1, 3.4 en 5.2.3 van deze norm;

b)

aanstekers die voldoen aan de relevante normen van niet-EU-landen waarin kinderveiligheidseisen gelden die vergelijkbaar zijn met de bij deze beschikking vastgestelde eisen;

4)

„model wegwerpaansteker”: aansteker van dezelfde producent die wat ontwerp of andere kenmerken betreft niet afwijkt op het stuk van de kinderveiligheid;

5)

„kinderveiligheidstest”: een systematische test van de kinderveiligheid van een bepaald model aansteker, op een monster van de betreffende aanstekers, in specifieke tests die worden uitgevoerd in overeenstemming met nationale normen tot omzetting van de Europese norm EN 13869:2002, voorzover het andere specificaties betreft dan die van de punten 3.1, 3.4 en 5.2.3 van deze norm, of in overeenstemming met de testcriteria van de relevante normen van niet-EU-landen waarin kinderveiligheidseisen gelden die vergelijkbaar zijn met de eisen van deze beschikking;

6)

„producent”: een producent in de zin van artikel 2, onder e), van Richtlijn 2001/95/EG;

7)

„distributeur”: een distributeur in de zin van artikel 2, onder f), van Richtlijn 2001/95/EG.

Artikel 2

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat met ingang van tien maanden na de datum van kennisgeving van deze beschikking uitsluitend kinderveilige aanstekers op de markt worden gebracht.

2.   Met ingang van de in lid 1 genoemde datum verbieden de lidstaten het op de markt brengen van „novelty lighters”.

Artikel 3

1.   Met ingang van tien maanden na de datum van kennisgeving van deze beschikking eisen de lidstaten van de producenten, als voorwaarde voor het op de markt brengen van aanstekers:

a)

dat zij voor elk model aanstekers, ter certificatie van de kinderveiligheid van het op de markt gebrachte model, een rapport bewaren van een kinderveiligheidstest, tezamen met monsters van de aanstekers van het geteste model, dat zij op verzoek onverwijld voorleggen aan de krachtens artikel 6 van Richtlijn 2001/95/EG aangewezen bevoegde autoriteiten;

b)

dat zij op verzoek van de bevoegde autoriteiten een attest afgeven dat alle aanstekers in elk van de op de markt gebrachte partijen conform zijn aan het geteste model, en de autoriteiten op verzoek de documentatie verschaffen inzake het test- en controleprogramma waarop dat attest gebaseerd is;

c)

dat zij met behulp van passende testmethoden voortdurend controleren of de geproduceerde aanstekers in overeenstemming zijn met de vastgestelde technische oplossingen om de kinderveiligheid te garanderen, en dat zij de productiedocumenten waaruit blijkt dat alle geproduceerde aanstekers in overeenstemming zijn met het geteste model, ter beschikking stellen van de bevoegde autoriteiten;

d)

dat zij een nieuw rapport van een kinderveiligheidstest bewaren en dit aan de bevoegde autoriteiten voorleggen wanneer er veranderingen aan een model aansteker zijn aangebracht die van invloed kunnen zijn op het beantwoorden aan de eisen van deze beschikking.

2.   Met ingang van tien maanden na de datum van kennisgeving van deze beschikking eisen de lidstaten van de distributeurs dat zij de documentatie die nodig is voor de identificatie van de leveranciers van de door hen in de handel gebrachte aanstekers, op verzoek onverwijld voorleggen aan de bevoegde autoriteiten teneinde de traceerbaarheid van de producent van de aanstekers in de gehele toeleveringsketen te waarborgen.

3.   Aanstekers waarvoor de producent en de distributeur de in leden 1 en 2 genoemde documentatie niet binnen de door de bevoegde autoriteit vastgestelde termijn voorleggen, worden uit de handel genomen.

Artikel 4

1.   De in artikel 3 genoemde rapporten van een kinderveiligheidstest bevatten met name:

a)

de naam, het adres en de plaats waar de producent, en — voor het geval dat de aanstekers zijn ingevoerd — de importeur, zijn hoofdzetel heeft;

b)

een volledige beschrijving van de aanstekers, inclusief afmetingen, gewicht, brandstof, brandstofcapaciteit, ontstekingsmechanisme, alsmede kinderveiligheidsmechanismen, design, technische oplossingen en andere kenmerken die de aansteker kinderveilig maken overeenkomstig de definities en eisen van deze beschikking. Dit omvat in het bijzonder een gedetailleerde beschrijving van alle afmetingen, de kracht die nodig is om de aansteker te bedienen, of andere kenmerken die van invloed kunnen zijn op de kinderveiligheid van de aansteker, met inbegrip van de fabricagetoleranties voor elk van deze kenmerken;

c)

een gedetailleerde beschrijving van de tests en de verkregen resultaten, de data van de tests, de plaats waar deze zijn uitgevoerd, de identiteit van de keuringsdienst die de tests heeft verricht, en gedetailleerde informatie over de kwalificaties en bevoegdheden van een dergelijke dienst om de betreffende tests uit te voeren;

d)

de naam van de plaats waar de aanstekers zijn gefabriceerd;

e)

de plaats waar de in deze beschikking vereiste documentatie wordt bewaard;

f)

referenties van de accreditering of erkenning door de keuringsdienst.

2.   De in artikel 3 genoemde rapporten van een kinderveiligheidstest worden opgesteld:

a)

door geaccrediteerde keuringsdiensten, die voldoen aan de eisen van EN ISO/IEC 17025:2005 „Algemene eisen voor de competentie van beproevings- en kalibratielaboratoria”, door een lid van de International Laboratory Accreditation Cooperation (ILAC) voor de uitvoering van kinderveiligheidstests op aanstekers of door andere voor dit doel door de bevoegde autoriteit van een lidstaat erkende instanties, of

b)

door keuringsdiensten waarvan de verslagen inzake kinderveiligsheidstests zijn geaccepteerd door de landen waarin eisen inzake de kinderveiligheid worden toegepast die vergelijkbaar zijn met de in deze beschikking vastgestelde eisen.

Voor informatiedoeleinden wordt door de Commissie een lijst van de onder a) en b) bedoelde instanties gepubliceerd en indien nodig bijgewerkt.

Artikel 5

Het in artikel 13, lid 3, van Richtlijn 2001/95/EG vastgestelde verbod is niet van toepassing.

Artikel 6

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om binnen vier maanden na de datum van kennisgeving van deze beschikking aan deze beschikking te voldoen en maken die maatregelen bekend. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

2.   Deze beschikking is van toepassing tot twaalf maanden na de datum van kennisgeving van deze beschikking.

3.   Op basis van de opgedane ervaring en de geboekte vooruitgang met het oog op een permanente maatregel besluit de Commissie of zij de geldigheid van deze beschikking zal verlengen, of zij wijzigingen in de beschikking zal aanbrengen, in het bijzonder in artikel 1, leden 1 en 3, en artikel 4, en of de schorsing van artikel 5 moet worden opgeheven. In het bijzonder voor artikel 1, lid 3, beslist de Commissie of andere internationale normen of nationale regels of normen of andere technische specificaties, in het bijzonder specificaties betreffende alternatieve methoden of criteria voor het vaststellen van de kinderveiligheid van aanstekers, als gelijkwaardig kunnen worden erkend met de bij deze beschikking vastgestelde kinderveiligheidseisen. De in dit lid bedoelde beslissingen worden genomen overeenkomstig artikel 15, lid 2, van Richtlijn 2001/95/EG.

4.   Binnen het in artikel 10 van Richtlijn 2001/95/EG inzake algemene productveiligheid bedoelde kader voor activiteiten zal de Commissie, vóór de uiterste datum voor de tenuitvoerlegging van deze beschikking door de lidstaten, richtsnoeren opstellen om de praktische toepassing van de beschikking te vergemakkelijken.

Artikel 7

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 11 mei 2006.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 11 van 15.1.2002, blz. 4.

(2)  PB C 100 van 24.4.2004, blz. 20.

(3)  PB L 171 van 7.7.1999, blz. 12.