ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 141

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

47e jaargang
30 april 2004


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

*

Verordening (EG) Nr. 795/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende bepalingen voor de uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling waarin in voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers

1

 

*

Verordening (EG) Nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers

18

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

30.4.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 141/1


VERORDENING (EG) Nr. 795/2004 VAN DE COMMISSIE

van 21 april 2004

houdende bepalingen voor de uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling waarin in voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de Verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001 (1), en met name op artikel 40, lid 5, tweede alinea, artikel 42, leden 4 en 9, artikel 46, lid 3, artikel 52, lid 2, artikel 54, lid 5, artikel 145, onder c) en d), en artikel 155,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Er moeten bepalingen voor de uitvoering van titel III van Verordening (EG) nr. 1782/2003 houdende de bedrijfstoeslagregeling voor landbouwers worden vastgesteld.

(2)

Ter wille van de duidelijkheid moeten bepaalde begrippen worden gedefinieerd. Waar mogelijk moet worden teruggegrepen naar definities die reeds in soortgelijke situaties worden gehanteerd en/of al jaren worden gebruikt.

(3)

Om de waarde per eenheid van de toeslagrechten gemakkelijker te kunnen berekenen, dient te worden voorzien in duidelijke afrondingsregels en in de mogelijkheid om bestaande toeslagrechten op te splitsen wanneer het aangegeven of met het toeslagrecht overgedragen perceel niet meer dan een fractie van een hectare bedraagt.

(4)

Er moeten specifieke bepalingen worden vastgesteld voor de vorming van de nationale reserve, en met name voor de berekening van de verlagingen van de referentiebedragen of de toeslagrechten, alsmede voor de toepassing van de verlaging bij volledige of gedeeltelijke ontkoppeling van de melkpremies en de extra betalingen als vermeld in de artikelen 95 en 96 van Verordening (EG) nr. 1782/2003.

(5)

Artikel 42, leden 3 en 5, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 voorziet in de mogelijkheid om toeslagrechten uit de nationale reserve toe te wijzen. Het verdient aanbeveling regels voor de berekening van het aantal en de waarde van de op die manier toe te wijzen toeslagrechten vast te stellen. Om enige flexibiliteit te bieden aan de lidstaten, die een betere inschatting kunnen maken van de situatie van de landbouwers die een aanvraag voor dergelijke maatregelen indienen, mag het maximumaantal toe te wijzen toeslagrechten niet hoger zijn dan het aantal aangegeven hectaren, en mag de waarde ervan niet hoger zijn dan een op basis van objectieve criteria door de lidstaat vast te stellen bedrag. Overeenkomstig artikel 42, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 dient bij verhoging van de waarde per eenheid van bestaande toeslagrechten een regionaal gemiddelde in acht te worden genomen. Het moet de lidstaten worden toegestaan die regionale waarde op het passende territoriale niveau vast te stellen. Aangezien het hier gaat om van de productie losgekoppelde steun, mag het bedrag evenwel in geen geval worden gedifferentieerd of berekend naar gelang van de sectorale productie.

(6)

In bepaalde omstandigheden kunnen landbouwers uiteindelijk meer toeslagrechten hebben dan grond om ze te gebruiken, bijvoorbeeld bij gezamenlijk gebruik van een voederareaal of door het verstrijken van een verhuurcontract, deelname aan een bebossingsprogramma of aankoop overeenkomstig nationale bepalingen van referentiehoeveelheden voor melk die in de referentieperiode met grond waren gehuurd. Derhalve moet een mechanisme worden ingevoerd om de steun voor de landbouwer te garanderen door deze op de resterende beschikbare hectaren te concentreren. Om misbuik van dat mechanisme te voorkomen, moet evenwel een aantal voorwaarden inzake de toegang tot dat mechanisme worden vastgesteld.

(7)

Krachtens Verordening (EG) nr. 1782/2003 wordt de nationale reserve gevuld met ongebruikte toeslagrechten of, op facultatieve basis, met inhoudingen op de verkoop van toeslagrechten of op verkooptransacties die vóór een bepaalde datum hebben plaatsgevonden. Er moet dan ook een datum worden vastgesteld waarna de ongebruikte toeslagrechten aan de nationale reserve vervallen. Om administratieve redenen moet ook worden bepaald dat, wanneer braakleggingstoeslagrechten of toeslagrechten waaraan de toestemming om groenten en fruit of consumptie-aardappelen te telen is verbonden, aan de nationale reserve worden toegewezen, de bijbehorende verplichting of toestemming vervalt. Dit is te meer gerechtvaardigd daar die verplichting of toestemming is vastgesteld op basis van historische referenties en na de invoering van de bedrijfstoeslagregeling niet meer kan worden bepaald aan wie braakleggingstoeslagrechten of met een toestemming gepaard gaande toeslagrechten uit de reserve moeten worden verleend, aangezien de steun dan ontkoppeld zal zijn.

(8)

Voor het geval de inhouding op de verkoop van toeslagrechten wordt toegepast, moeten maximumpercentages en toepassingscriteria worden vastgesteld en worden gedifferentieerd, rekening houdend met de soorten overdrachten en over te dragen toeslagrechten. Indien in de eerste jaren van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling gevaar op speculatie bestaat, moet het voor de lidstaten mogelijk zijn om het inhoudingspercentage voor verkoopstransacties zonder grond te verhogen. In geen geval mag de toepassing van deze inhoudingen ertoe leiden dat de overdracht van toeslagrechten ernstig wordt gehinderd of onmogelijk wordt.

(9)

Om het beheer van de nationale reserve te vergemakkelijken, dient te worden voorzien in de mogelijkheid de nationale reserve op regionaal niveau te beheren, behalve in de gevallen als bedoeld in artikel 42, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1782/2003, indien deze bepaling wordt toegepast, en in de gevallen als bedoeld in artikel 42, lid 4, van die verordening, waarin de lidstaten ertoe verplicht zijn toeslagrechten te verlenen.

(10)

Om de uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling te vergemakkelijken, dienen de lidstaten de toestemming te krijgen om reeds in het jaar dat voorafgaat aan het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling, de mogelijke begunstigden van die regeling in kaart te brengen, met name in gevallen waar zich ten gevolge van vererving of juridische wijzigingen veranderingen in het bedrijf hebben voorgedaan, en ook om de toeslagrechten voorlopig vast te stellen.

(11)

Krachtens artikel 33 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 kunnen landbouwers onder specifieke omstandigheden toegang krijgen tot de bedrijfstoeslagregeling. Om te voorkomen dat dergelijke omstandigheden kunnen worden aangegrepen om de regels inzake de normale overdracht van een bedrijf met de bijbehorende referentiebedragen te omzeilen, moeten voor de toepassing van deze omstandigheden voorwaarden en definities worden vastgesteld.

(12)

Krachtens artikel 46, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 mag een landbouwer zijn toeslagrechten alleen zonder grond overdragen indien hij in de zin van artikel 44 van die verordening ten minste 80 % van zijn toeslagrechten gedurende ten minste één kalenderjaar heeft gebruikt. Om rekening te houden met de overdrachten van grond die hebben plaatsgevonden in de periode vóór de toepassing van de bedrijfstoeslagregeling, is het gerechtvaardigd de overdracht van een bedrijf of een deel ervan samen met de toekomstige toeslagrechten te beschouwen als een geldige overdracht van toeslagrechten met grond in de zin van artikel 46 van Verordening (EG) nr. 1782/2003, mits wordt voldaan aan bepaalde voorwaarden, met name de voorwaarde dat de verkoper een aanvraag tot vaststelling van de toeslagrechten moet indienen, aangezien die verordening duidelijk bepaalt dat alleen degenen die in de referentieperiode de betrokken rechtstreekse betaling hebben ontvangen, toegang krijgen tot de regeling.

(13)

Krachtens artikel 42, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 mag de Commissie de bijzondere situaties omschrijven die recht geven op de vaststelling van referentiebedragen voor bepaalde landbouwers die door een dergelijke situatie in de referentieperiode geen rechtstreekse betalingen of slechts een deel daarvan konden ontvangen. Het is derhalve dienstig die bijzondere situaties op te sommen en tevens regels vast te stellen om te voorkomen dat een landbouwer op grond van verschillende situaties toegewezen toeslagrechten cumuleert, waarbij de Commissie zich het recht voorbehoudt om zo nodig verdere gevallen aan de lijst toe te voegen. Bovendien moet de lidstaten de flexibiliteit worden geboden om het toe te wijzen referentiebedrag vast te stellen.

(14)

Lidstaten waar, overeenkomstig de nationale wetgeving of de gangbare praktijk, onder de definitie van langetermijnverhuur ook verhuur voor een periode van vijf jaar valt, dienen de toestemming te krijgen om deze kortere termijn in voorkomend geval toe te passen.

(15)

Aangezien voor de opname van de melkpremies en de extra betalingen in de bedrijfstoeslagregeling een andere referentieperiode zal worden gehanteerd dan bedoeld in artikel 37 van Verordening (EG) nr. 1782/2003, dient bij de vaststelling van het referentiebedrag rekening te worden gehouden met de melkveehouders die zich in een in artikel 40 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vermelde situatie bevinden en die, vanwege die situatie, hun individuele referentiehoeveelheid of een deel ervan verhuren overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1788/2003 in het tijdvak van twaalf maanden dat eindigt op 31 maart van het eerste jaar waarin de bedrijfstoeslagregeling wordt toegepast.

(16)

Er moet voor worden gezorgd dat, indien een landbouwer met pensioen gaat of overlijdt en hij schikkingen heeft getroffen om zijn bedrijf of een deel ervan over te dragen aan een familielid dat of erfgenaam die voornemens is de landbouwactiviteit op dit bedrijf voort te zetten, de overdracht van het bedrijf of het deel ervan binnen de familie vlot kan verlopen, met name wanneer de over te dragen grond tijdens de referentieperiode verhuurd was aan een derde persoon met dien verstande dat de mogelijkheid dat de erfgenaam de landbouwactiviteit zou voortzetten, werd opengelaten.

(17)

Landbouwers die investeringen hebben gedaan die tot een verhoging van de rechtstreekse betalingen hadden kunnen leiden als de bedrijfstoeslagregeling niet was ingevoerd, moeten eveneens in aanmerking komen voor toeslagrechten. Er moeten specifieke regels worden vastgesteld voor de berekening van de toeslagrechten in het geval waarin een landbouwer reeds toeslagrechten in eigendom heeft of niet over hectaren beschikt. Evenzo zou een landbouwer die grond heeft gekocht of gehuurd of heeft deelgenomen aan nationale programma’s voor de omschakeling van productie waarbij hij in de referentieperiode voor die grond of productie in het kader van de bedrijfstoeslagregeling een relevante rechtstreekse betaling had kunnen ontvangen, niet over toeslagrechten beschikken hoewel hij die grond heeft verworven of aan die programma’s heeft deelgenomen om een landbouwactiviteit uit te oefenen die in de toekomst nog steeds voor bepaalde rechtstreekse betalingen in aanmerking zou kunnen komen. Het dient derhalve mogelijk te zijn om ook in dergelijke gevallen toeslagrechten toe te wijzen.

(18)

Voor een goed beheer van de regeling moeten regels worden vastgesteld voor overdrachten van toeslagrechten.

(19)

Krachtens artikel 46 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 mag een lidstaat beslissen dat toeslagrechten alleen binnen eenzelfde regio mogen worden overgedragen of gebruikt. Om praktische problemen te voorkomen, moeten specifieke regels worden vastgesteld voor bedrijven die in twee of meer regio’s liggen.

(20)

Krachtens artikel 43, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 moet het volledige voederareaal in de referentieperiode worden opgenomen in de berekening van de toeslagrechten. Om het voor de nationale instanties gemakkelijker te maken de oppervlakte van het voederareaal te bepalen, moeten zij de mogelijkheid krijgen de oppervlakte van het voederareaal in aanmerking te nemen die in de steunaanvraag „oppervlakten” is aangegeven vóór de invoering van de bedrijfstoeslagregeling, en moet de landbouwer de gelegenheid krijgen om in voorkomend geval aan te tonen dat zijn voederareaal in de referentieperiode kleiner was.

(21)

Krachtens artikel 52 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 mag onder bepaalde voorwaarden hennep worden geproduceerd. In dit verband moet de lijst van toegestane rassen worden vastgesteld en moet voor de certificering van die rassen worden gezorgd.

(22)

Met het oog op de vaststelling van toeslagrechten die aan speciale voorwaarden onderworpen zijn, moeten specifieke regels worden vastgesteld voor de berekening van de grootvee-eenheden, waarbij moet worden verwezen naar de omrekeningstabel die geldt voor de rundvleessector.

(23)

Ook moeten specifieke regels worden vastgesteld om de vaststelling van de toeslagrechten te vergemakkelijken in geval van vervroegde ontkoppeling van de betalingen in de zuivelsector.

(24)

Overeenkomstig artikel 54 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 geeft elk braakleggingstoeslagrecht dat gepaard gaat met een voor een braakleggingstoeslagrecht in aanmerking komende hectare, recht op de uitbetaling van het in het braakleggingstoeslagrecht vastgestelde bedrag. De braakleggingsperiode dient ten minste de groeicyclus van de akkerbouwgewassen te omvatten. Om evenwel rekening te houden met bepaalde specifieke omstandigheden, moet het mogelijk zijn om de braakgelegde oppervlakte te gebruiken vóór de minimale braakleggingsperiode verstreken is. Bovendien moeten er bepalingen worden vastgesteld met betrekking tot de bescherming van het milieu en het onderhoud en het gebruik van de braakgelegde oppervlakte.

(25)

Voor het geval dat lidstaten beslissen gebruik te maken van de mogelijkheid de bedrijfstoeslagregeling te regionaliseren, moeten er specifieke bepalingen worden vastgesteld om de berekening van het regionale referentiebedrag voor bedrijven die in twee of meer regio's liggen, te vergemakkelijken, en om te garanderen dat het regionale bedrag in het eerste jaar van de toepassing van de regeling volledig wordt toegewezen. Een aantal bepalingen van deze verordening, met name inzake de vorming van de nationale reserve, de aanvankelijke toewijzing van toeslagrechten en de overdracht van toeslagrechten, moet met het oog op de toepassing ervan in het regionale model worden aangepast.

(26)

Krachtens artikel 69 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 mogen de lidstaten, met inachtneming van een begrotingslimiet, voorzien in een extra betaling voor specifieke soorten landbouw die belangrijk zijn voor de bescherming of de verbetering van het milieu of voor de verbetering van de kwaliteit en de afzet van landbouwproducten. Daarom moet worden vastgesteld voor welke landbouwers dit geldt, hoe de verenigbaarheid van deze betaling met de bestaande maatregelen in het kader van de plattelandsontwikkeling wordt gegarandeerd en welke soorten landbouw onder deze maatregel vallen.

(27)

Krachtens artikel 58 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 moeten de lidstaten de regio's definiëren op basis van objectieve criteria; in artikel 59 van die verordening is bepaald dat de lidstaten in naar behoren gemotiveerde gevallen en op basis van objectieve criteria de bedrijfstoeslagregeling mogen regionaliseren. Met het oog op de beoordeling van die criteria moeten alle nodige gegevens en informatie worden verstrekt.

(28)

Om de toepassing van de bedrijfstoeslagregeling te kunnen beoordelen, moeten de nadere voorschriften en de termijnen voor de uitwisseling van informatie tussen de Commissie en de lidstaten worden vastgesteld en moet de Commissie op de hoogte worden gesteld van de oppervlakten waarvoor op nationaal en, in voorkomend geval, regionaal niveau steun is uitbetaald.

(29)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor rechtstreekse betalingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1

WERKINGSSFEER EN ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp en werkingssfeer

Bij deze verordening worden bepalingen vastgesteld ter uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling waarin is voorzien in titel III van Verordening (EG) nr. 1782/2003.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van titel III van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en van de onderhavige verordening wordt verstaan onder:

a)

„landbouwgrond”: de totale door bouwland, blijvend grasland en blijvende teelten ingenomen oppervlakte;

b)

„bouwland”: bouwland in de zin van artikel 2, punt 1, van Verordening (EG) nr. 795/2004 van de Commissie (2);

c)

„blijvende teelten”: niet in de vruchtwisseling opgenomen teelten van gewassen, andere dan blijvend grasland, die de grond gedurende ten minste vijf jaar in beslag nemen en die geregeld een oogst opleveren, met inbegrip van boomkwekerijen als gedefinieerd in bijlage I, punt G/05, bij Beschikking 2000/115/EG van de Commissie (3), en met uitzondering van meerjarige gewassen en kwekerijen daarvan;

d)

„meerjarige gewassen”: gewassen die de volgende producten opleveren:

GN-code

 

0709 10 00

Artisjokken

0709 20 00

Asperges

0709 90 90

Rabarber

0810 20

Frambozen, bramen, moerbeien en loganbessen

0810 30

Zwarte, witte of rode aalbessen en kruisbessen

0810 40

Veenbessen, bosbessen en andere vruchten van het geslacht „Vaccinium”

Ex06029041

Hakhout met korte omlooptijd

Ex06029051

Miscanthus

Ex12149090

Rietgras (Phalaris arundinacea)

e)

„blijvend grasland”: blijvend grasland in de zin van artikel 2, punt 2, van Verordening (EG) nr. 795/2004 van de Commissie;

f)

„grasland”: voor de productie van (ingezaaid of natuurlijk) gras gebruikt bouwland; voor de toepassing van artikel 61 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 omvat grasland mede blijvend grasland;

g)

„verkoop”: de verkoop of elke andere definitieve overdracht van de eigendom van grond of toeslagrechten. Grondverkooptransacties waarbij de grond wordt overgedragen aan openbare autoriteiten en/of voor gebruik in het algemeen belang, en waarbij die overdracht plaatsvindt voor andere dan landbouwdoeleinden, vallen niet onder deze definitie;

h)

„(ver)huur”: (ver)huur en daarmee vergelijkbare soorten tijdelijke transacties;

i)

„overdracht, verkoop of verhuur van toeslagrechten met grond”: de verkoop of verhuur van toeslagrechten in combinatie met, respectievelijk, de verkoop of verhuur van een overeenkomstig aantal hectaren subsidiabele grond in de zin van artikel 44, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003, die de cedent in bezit heeft.

Bij verhuur worden de toeslagrechten en de hectaren voor dezelfde periode verhuurd.

De overdracht van alle toeslagrechten die onderworpen zijn aan de speciale voorwaarden van artikel 49, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003, wordt beschouwd als een overdracht van toeslagrechten met grond.

j)

„productie-eenheid”: ten minste één areaal dat in de referentieperiode recht heeft gegeven op rechtstreekse betalingen en dat ook een voederareaal in de zin van artikel 43, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 kan zijn, of één dier dat in de referentieperiode recht zou hebben gegeven op rechtstreekse betalingen, in voorkomend geval vergezeld van een overeenkomstig premierecht;

k)

„landbouwer die met een landbouwactiviteit begint” (voor de toepassing van artikel 37, lid 2, en artikel 42, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1782/2003): een natuurlijke of rechtspersoon die in de vijf jaar voorafgaand aan het opstarten van de nieuwe landbouwactiviteit geen landbouwactiviteit heeft verricht in eigen naam en voor eigen risico en evenmin de controle heeft gehad over een rechtspersoon die een landbouwactiviteit ontplooide.

In het geval van een rechtspersoon mag (mogen) de natuurlijke persoon (personen) die de controle over de rechtspersoon heeft (hebben), in de vijf jaar voorafgaand aan het opstarten van de landbouwactiviteit door de rechtspersoon geen landbouwactiviteit hebben verricht in eigen naam en voor eigen risico en ook niet de controle hebben gehad over een rechtspersoon die een landbouwactiviteit uitoefende in die periode.

Artikel 3

Berekening van de waarde per eenheid van de toeslagrechten

1.   Toeslagrechten worden tot op drie decimalen nauwkeurig berekend en naar boven of naar beneden afgerond tot op het dichtstbijzijnde tweede decimaal. Indien het resultaat van de berekening precies halverwege ligt, wordt het bedrag naar boven afgerond tot op het dichtstbijzijnde tweede decimaal.

2.   Indien de oppervlakte van een perceel dat overeenkomstig artikel 44, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 wordt aangegeven of dat overeenkomstig artikel 46, lid 2, van die verordening met een toeslagrecht wordt overgedragen, een fractie van een hectare bedraagt, wordt het betrokken toeslagrecht aangegeven of samen met de grond overgedragen tegen een waarde die wordt berekend op basis van de betrokken fractie. Het resterende deel van het toeslagrecht blijft ter beschikking van de landbouwer tegen een dienovereenkomstig berekende waarde.

HOOFDSTUK 2

NATIONALE RESERVE

Afdeling 1

Vorming van de nationale reserve

Artikel 4

Verlagingen

1.   De in artikel 42, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vermelde verlaging wordt toegepast op alle referentiebedragen, na toepassing van elke eventuele verlaging als bedoeld in artikel 41, lid 2, van die verordening en, in voorkomend geval, na toepassing van elke eventuele verlaging als bedoeld in artikel 65, lid 1, en artikel 70, lid 2, tweede alinea, van die verordening.

2.   Bij toepassing van de in artikel 42, lid 7, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde verlaging wordt de waarde per eenheid van alle toeslagrechten die op de datum van toepassing van de lineaire verlaging zijn vastgesteld, verhoudingsgewijs verlaagd.

Artikel 5

Melkpremies en extra betalingen

1.   Het door de lidstaten overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde verlagingspercentage wordt in 2007 toegepast op de in de bedrijfstoeslagregeling op te nemen bedragen die voortvloeien uit de melkpremies en extra betalingen.

2.   Lidstaten die gebruik maken van de in artikel 62, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 geboden mogelijkheid om de uit de melkpremies en extra betalingen voortvloeiende bedragen volledig in de bedrijfstoeslagregeling op te nemen, passen het in lid 1 van het onderhavige artikel bedoelde verlagingspercentage toe in het jaar waarin zij gebruik maken van die mogelijkheid. In de daaropvolgende jaren passen de betrokken lidstaten de verlaging toe binnen de grenzen van de in artikel 95, lid 2, en artikel 96, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bepaalde stijging van de bedragen.

3.   Lidstaten die gebruik maken van de in artikel 62, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 geboden mogelijkheid om de uit de melkpremies en extra betalingen voortvloeiende bedragen gedeeltelijk in de bedrijfstoeslagregeling op te nemen, passen het in lid 1 van het onderhavige artikel bedoelde verlagingspercentage toe op de overeenkomstige, in de bedrijfstoeslagregeling opgenomen bedragen in het jaar waarin zij gebruik maken van die mogelijkheid, waarbij zij rekening houden met de in artikel 95, lid 2, en artikel 96, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bepaalde stijging van de bedragen.

Afdeling 2

Vaststelling van toeslagrechten uit de nationale reserve

Artikel 6

Vaststelling van toeslagrechten

1.   Indien een lidstaat gebruik maakt van de in artikel 42, leden 3 en 5, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 geboden mogelijkheid, kunnen landbouwers toeslagrechten uit de nationale reserve ontvangen overeenkomstig de in deze afdeling vastgestelde voorwaarden en overeenkomstig de door de betrokken lidstaat vastgestelde objectieve criteria.

2.   Indien een landbouwer die geen toeslagrecht in eigendom heeft, toeslagrechten uit de nationale reserve aanvraagt, mag het aantal toeslagrechten dat hij ontvangt, het aantal hectaren dat hij op dat tijdstip in bezit heeft (in eigendom of gehuurd), niet overschrijden.

3.   Indien een landbouwer die toeslagrechten in eigendom heeft, toeslagrechten uit de nationale reserve aanvraagt, mag het aantal toeslagrechten dat hij ontvangt, het aantal hectaren in zijn bezit waarvoor hij geen toeslagrechten in eigendom heeft, niet overschrijden.

De waarde per eenheid van elk toeslagrecht dat hij reeds in eigendom heeft, mag binnen de limiet van het in lid 4 bedoelde regionale gemiddelde worden verhoogd.

Artikel 42, lid 8, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 is van toepassing op toeslagrechten waarvan de waarde per eenheid overeenkomstig de tweede alinea van het onderhavige lid met meer dan 20 % is verhoogd.

4.   Het regionale gemiddelde wordt door de lidstaat op het passende territoriale niveau vastgesteld op basis van objectieve criteria en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden voorkomen. Het wordt vastgesteld op een door de lidstaat te bepalen datum. Het kan jaarlijks worden herzien. Het wordt gebaseerd op de waarde van de in de betrokken regio aan de landbouwers toegewezen toeslagrechten. Het wordt niet per productiesector gedifferentieerd.

5.   De waarde van elk overeenkomstig lid 2 of lid 3, met uitzondering van de tweede alinea van lid 3, ontvangen toeslagrecht wordt berekend door een referentiebedrag dat door de lidstaat is vastgesteld op basis van objectieve criteria en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden voorkomen, te delen door een aantal hectaren dat niet groter is dan het in lid 2 bedoelde aantal hectaren.

Artikel 7

Toepassing van artikel 42, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bij minder hectaren dan toeslagrechten

1.   Lidstaten die gebruik maken van de in artikel 42, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 geboden mogelijkheid, mogen op verzoek overeenkomstig dit artikel toeslagrechten toewijzen aan landbouwers in de betrokken regio’s die minder hectaren aangeven dan het aantal dat overeenstemt met de toeslagrechten die zij in het kader van artikel 43 van die verordening zouden krijgen of zouden hebben gekregen.

In dat geval staat de landbouwer aan de nationale reserve alle toeslagrechten af die hij in eigendom heeft of die hij ontvangen had moeten hebben, met uitzondering van braakleggingstoeslagrechten en van toeslagrechten die onderworpen zijn aan de speciale voorwaarden van artikel 49 van Verordening (EG) nr. 1782/2003.

2.   Het aantal uit de nationale reserve toegewezen toeslagrechten is gelijk aan het aantal door de landbouwer aangegeven hectaren.

3.   De in artikel 42, lid 8, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vermelde periode van vijf jaar is van toepassing of wordt, in voorkomend geval, weer van toepassing op alle toegewezen toeslagrechten.

4.   De waarde per eenheid van de uit de nationale reserve toegewezen toeslagrechten wordt berekend door het referentiebedrag van de landbouwer te delen door het aantal door hem aangegeven hectaren, verlaagd met een aantal hectaren dat overeenstemt met het aantal braakleggingstoeslagrechten dat hij in eigendom heeft. Het regionale gemiddelde van artikel 6, lid 4, is niet van toepassing.

5.   De leden 1 tot en met 4 zijn niet van toepassing op een landbouwer die minder dan 50 % van het totale aantal hectaren in de zin van artikel 43, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 die hij in de referentieperiode in bezit had (gehuurd of in eigendom), aangeeft.

6.   De leden 1 tot en met 4 zijn niet van toepassing op een landbouwer die minder hectaren aangeeft dan het aantal dat overeenstemt met de toeslagrechten die hij overeenkomstig artikel 43 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 zou krijgen of zou hebben gekregen, omdat hij die hectaren via verkoop of verhuur heeft overgedragen.

7.   De betrokken landbouwer geeft alle hectaren aan die hij op het moment van de aanvraag in bezit heeft.

Afdeling 3

Aanvulling van de nationale reserve

Artikel 8

Ongebruikte toeslagrechten

1.   Onverminderd artikel 34, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vervallen ongebruikte toeslagrechten aan de nationale reserve op de dag na de uiterste datum voor wijziging van de aanvraag in het kader van de bedrijfstoeslagregeling, in het kalenderjaar waarin de in artikel 42, lid 8, tweede alinea, of in artikel 45, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vermelde periode verstrijkt.

Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „ongebruikt toeslagrecht” verstaan een toeslagrecht waarvoor tijdens de in de eerste alinea bedoelde periode geen betaling is verleend. Toeslagrechten waarvoor een aanvraag is ingediend die gepaard gaan met een geconstateerde oppervlakte in de zin van artikel 2, punt 22, van Verordening nr. 795/2004, worden als gebruikt beschouwd.

2.   Indien braakleggingstoeslagrechten en toeslagrechten waarmee een toestemming als bedoeld in artikel 60 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 is verbonden, aan de nationale reserve worden toegewezen, vervalt de met die toeslagrechten verbonden verplichting of toestemming.

Artikel 9

Inhoudingen op de verkoop van toeslagrechten

1.   Lidstaten die gebruik maken van de in artikel 46, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 geboden mogelijkheid, kunnen besluiten aan de nationale reserve te laten vervallen:

a)

bij verkoop van toeslagrechten zonder grond: maximaal 30 % van de waarde van elk toeslagrecht of het gelijkwaardige, in aantal toeslagrechten uitgedrukte bedrag. Gedurende de eerste drie jaar waarin de bedrijfstoeslagregeling wordt toegepast, mag dit echter 50 % zijn in plaats van 30 %;

en/of

b)

bij verkoop van toeslagrechten met grond: maximaal 10 % van de waarde van elk toeslagrecht of het gelijkwaardige, in aantal toeslagrechten uitgedrukte bedrag;

en/of

c)

bij verkoop van braakleggingstoeslagrechten zonder grond: maximaal 30 % van de waarde van elk toeslagrecht. Gedurende de eerste drie jaar waarin de bedrijfstoeslagregeling wordt toegepast, mag dit echter 50 % zijn in plaats van 30 %;

en/of

d)

bij verkoop van toeslagrechten met een volledig bedrijf: maximaal 5 % van de waarde van elk toeslagrecht en/of het gelijkwaardige, in aantal toeslagrechten uitgedrukte bedrag;

en/of

e)

bij verkoop van toeslagrechten waarmee een toestemming als bedoeld in artikel 60 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 is verbonden: maximaal 10 % van de waarde van elk toeslagrecht.

Bij verkoop van toeslagrechten met of zonder grond aan een landbouwer die met een landbouwactiviteit begint, en bij feitelijke of verwachte vererving van toeslagrechten, wordt geen inhouding toegepast.

2.   Bij de vaststelling van de in lid 1 vermelde percentages mogen de lidstaten in elk van de in lid 1, onder a) tot en met e), vermelde gevallen het percentage differentiëren op basis van objectieve criteria en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden voorkomen.

Artikel 10

Bepalingen inzake onverwachte winst

1.   In de gevallen als bedoeld in artikel 42, lid 9, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vervalt aan de nationale reserve:

a)

bij verkoop: maximaal 90 % van het overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 voor de verkoper vast te stellen referentiebedrag met betrekking tot de productie-eenheden en de hectaren die behoren tot het overgedragen bedrijf of bedrijfsgedeelte;

b)

bij verhuur voor een periode van zes jaar: maximaal 50 % van het overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 voor de verhuurder vast te stellen referentiebedrag met betrekking tot de productie-eenheden en de hectaren die behoren tot het overgedragen bedrijf of bedrijfsgedeelte;

c)

bij verhuur voor een periode van meer dan zes jaar: 5 % per jaar na de periode van zes jaar, met een maximum van 20 % van het overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 voor de verhuurder vast te stellen referentiebedrag met betrekking tot de productie-eenheden en de hectaren die behoren tot het overgedragen bedrijf of bedrijfsgedeelte.

2.   De voor de verkoper of de verhuurder vast te stellen toeslagrechten worden berekend overeenkomstig artikel 43 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 op basis van het referentiebedrag en de hectaren die zijn overgebleven.

3.   Lid 1 is niet van toepassing, indien de verkoper of de verhuurder binnen één jaar na de verkoop- of verhuurtransactie maar niet later dan op 30 april 2004, een ander bedrijf of een deel ervan heeft gekocht of voor ten minste zes jaar heeft gehuurd. In dat geval behoudt de verkoper of de verhuurder een aantal toeslagrechten dat ten minste overeenstemt met het aantal toeslagrechten dat de landbouwer overeenkomstig artikel 44 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 op het nieuwe bedrijf mag gebruiken.

4.   Lid 1 is niet van toepassing, indien de landbouwer ten genoegen van de lidstaat bewijst dat de verkoop- of de verhuurprijs overeenstemt met de waarde van het bedrijf of, bij een gedeeltelijke overdracht, het betrokken deel van het bedrijf zonder toeslagrechten.

Afdeling 4

Regionaal beheer

Artikel 11

Regionale reserves

1.   De lidstaten mogen de nationale reserve op regionaal niveau beheren.

In dat geval mogen de lidstaten de overeenkomstig de artikelen 4, 5, 8, 9 en 10 op nationaal niveau beschikbare bedragen volledig of gedeeltelijk aan de regio’s toewijzen.

2.   Besloten kan worden dat de aan elk regionaal niveau toegewezen bedragen alleen voor toewijzing binnen de betrokken regio beschikbaar zijn, behalve in de gevallen als bedoeld in artikel 42, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 of, afhankelijk van de keuze van de lidstaat, in geval van toepassing van artikel 42, lid 3, van die verordening.

HOOFDSTUK 3

TOEWIJZING VAN TOESLAGRECHTEN

Afdeling 1

Aanvankelijke toewijzing van toeslagrechten

Artikel 12

Aanvragen

1.   Vanaf het kalenderjaar dat voorafgaat aan het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling, mogen de lidstaten overgaan tot de identificatie van de overeenkomstig artikel 33 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 subsidiabele landbouwers, tot de voorlopige vaststelling van de in artikel 34, lid 1, respectievelijk onder a) en b), van die verordening bedoelde bedragen en hectaren, en tot een voorlopige toetsing aan de in lid 5 van het onderhavige artikel vermelde voorwaarden.

2.   Met het oog op de voorlopige vaststelling van de toeslagrechten mogen de lidstaten het in artikel 34, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vermelde aanvraagformulier uiterlijk op een door de lidstaten te bepalen datum, maar niet later dan 15 april van het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling, opsturen naar de in artikel 33, lid 1, onder a), van die verordening bedoelde landbouwers, of, in voorkomend geval, naar de overeenkomstig lid 1 van het onderhavige artikel geïdentificeerde landbouwers. In dit laatste geval dienen andere dan de in artikel 33, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde landbouwers uiterlijk op dezelfde datum een aanvraag tot vaststelling van hun toeslagrechten in.

3.   Een lidstaat die geen gebruik maakt van de in lid 2 geboden mogelijkheid, verstuurt het in artikel 34, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vermelde aanvraagformulier uiterlijk op een door de lidstaat te bepalen datum, maar niet later dan één maand vóór de uiterste datum voor indiening van een aanvraag in het kader van de bedrijfstoeslagregeling.

4.   De in het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling toe te wijzen toeslagrechten worden slechts definitief vastgesteld, indien een aanvraag in het kader van de bedrijfstoeslagregeling is ingediend overeenkomstig artikel 34, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1782/2003.

De toeslagrechten mogen pas worden overgedragen nadat ze definitief zijn vastgesteld.

5.   De aanvrager bewijst ten genoegen van de lidstaat dat hij op de datum waarop hij toeslagrechten aanvraagt, landbouwer is in de zin van artikel 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 1782/2003.

6.   Een lidstaat kan bepalen dat aanvragen tot vaststelling van de toeslagrechten slechts mogen worden ingediend voor bedrijven met een bepaalde minimumomvang. Deze minimumomvang mag evenwel niet groter zijn dan 0,3 ha.

Met het oog op de vaststelling van de in de artikelen 47 tot en met 50 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde toeslagrechten die aan speciale voorwaarden onderworpen zijn, mag geen minimumomvang worden vastgesteld.

7.   Een lidstaat mag beslissen dat de in lid 4 bedoelde aanvraag tot definitieve vaststelling van de toeslagrechten op hetzelfde moment mag worden ingediend als de aanvraag tot betaling in het kader van de bedrijfstoeslagregeling.

Afdeling 2

Toewijzing van niet uit de nationale reserve afkomstige toeslagrechten

Artikel 13

Feitelijke en verwachte vererving

1.   In de gevallen als bedoeld in artikel 33, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 1782/2003, verzoekt de landbouwer die het bedrijf of het deel van een bedrijf heeft ontvangen, in zijn naam om berekening van de toeslagrechten voor dat bedrijf of dat deel van een bedrijf.

De vaststelling van het aantal toeslagrechten en van de waarde ervan gebeurt op basis van het referentiebedrag en het aantal hectaren die verband houden met de geërfde productie-eenheden.

2.   In gevallen van herroepbare verwachte vererving kan de aangewezen erfgenaam slechts eenmaal, uiterlijk op de datum voor indiening van een aanvraag tot betaling in het kader van de bedrijfstoeslagregeling, toegang krijgen tot de bedrijfstoeslagregeling.

Gevallen waarin sprake is van overdracht van een huurcontract door feitelijke of verwachte vererving van een landbouwer die een natuurlijke persoon is en tijdens de referentieperiode een bedrijf of een deel ervan huurde, wat recht zou geven op toeslagrechten, worden op dezelfde manier behandeld als vererving van een bedrijf.

3.   Indien een landbouwer als bedoeld in lid 1 reeds recht heeft op toeslagrechten, gebeurt de vaststelling van het aantal toeslagrechten en van de waarde ervan op basis van, respectievelijk, de som van de referentiebedragen en de som van het aantal hectaren die verband houden met zijn oorspronkelijke bedrijf en de geërfde productie-eenheden.

4.   Indien een landbouwer als bedoeld in lid 1 voldoet aan de voorwaarden voor de toepassing van twee of meer van de artikelen 19 tot en met 23 van de onderhavige verordening of van artikel 37, lid 2, artikel 40, artikel 42, lid 3, en artikel 42, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1782/2003, ontvangt hij een aantal toeslagrechten dat niet hoger ligt dan het aantal door hem geërfde hectaren, of dan het aantal door hem in het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling aangegeven hectaren, als dat meer is, en waarvan de waarde overeenstemt met de hoogste waarde die hij kan krijgen indien elk van de bepalingen waarvoor hij aan de voorwaarden voldoet, afzonderlijk wordt toegepast.

5.   Voor de toepassing van artikel 33, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en van de onderhavige verordening wordt gebruik gemaakt van de in de nationale wetgeving vastgestelde definitie van „vererving” en „verwachte vererving”.

Artikel 14

Wijzigingen in juridische status of benaming

1.   Voor de toepassing van artikel 33, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 krijgt een landbouwer die zijn juridische status of benaming verandert, onder dezelfde omstandigheden toegang tot de bedrijfstoeslagregeling als de landbouwer die het bedrijf oorspronkelijk beheerde, binnen de grenzen van de onder de volgende voorwaarden toe te wijzen toeslagrechten voor het oorspronkelijke bedrijf:

a)

de vaststelling van het aantal toeslagrechten en van de waarde ervan gebeurt op basis van het referentiebedrag en het aantal hectaren die verband houden met het oorspronkelijke bedrijf;

b)

indien de juridische status van de rechtspersoon verandert, of de natuurlijke persoon een rechtspersoon wordt of omgekeerd, is de landbouwer die het nieuwe bedrijf beheert, de landbouwer die op het gebied van beheer, winst en financiële risico’s de controle had over het oorspronkelijke bedrijf.

2.   Indien de in artikel 33, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vermelde gevallen zich voordoen in de periode tussen 1 januari en de datum voor indiening van een aanvraag tijdens het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling, is lid 1 van het onderhavige artikel van toepassing.

Artikel 15

Fusies en splitsingen

1.   Voor de toepassing van artikel 33, lid 3, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 wordt onder „fusie” verstaan de fusie van twee of meer aparte landbouwers tot één nieuwe landbouwer in de zin van artikel 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 1782/2003 waarvoor de verantwoordelijkheid op het gebied van beheer, winst en financiële risico’s wordt genomen door de landbouwers die oorspronkelijk de bedrijven beheerden, of door één van hen.

De vaststelling van het aantal toeslagrechten en van de waarde ervan gebeurt op basis van het referentiebedrag en het aantal hectaren die verband houden met de oorspronkelijke bedrijven.

2.   Voor de toepassing van artikel 33, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 wordt onder „splitsing” verstaan de splitsing van één landbouwer in ten minste twee nieuwe, aparte landbouwers in de zin van artikel 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 1782/2003 waarvan er ten minste één op het gebied van beheer, winst en financiële risico’s onder de verantwoordelijkheid blijft van ten minste één van de rechts- of natuurlijke personen die oorspronkelijk voor het bedrijf verantwoordelijk waren, of de splitsing van één landbouwer waarbij ten minste één nieuwe, aparte landbouwer in de zin van artikel 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 1782/2003 ontstaat en waarbij een andere landbouwer op het gebied van beheer, winst en financiële risico’s onder de verantwoordelijkheid blijft van de landbouwer die oorspronkelijk voor het bedrijf verantwoordelijk was.

De vaststelling van het aantal toeslagrechten en van de waarde ervan gebeurt op basis van het referentiebedrag en het aantal hectaren die verband houden met de overgedragen productie-eenheden van het oorspronkelijke bedrijf.

3.   Indien de in artikel 33, lid 3, eerste of tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vermelde gevallen zich voordoen in de periode tussen 1 januari en de datum voor indiening van een aanvraag tijdens het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling, is respectievelijk lid 1 of lid 2 van het onderhavige artikel van toepassing.

Artikel 16

Gevallen van onbillijkheid

1.   Indien met betrekking tot in artikel 40, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde gevallen de in dat lid vermelde landbouwmilieuverbintenissen verstrijken na de uiterste datum die tijdens het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling geldt voor de indiening van een aanvraag tot betaling in het kader van die regeling, stellen de lidstaten in het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling voor elke betrokken landbouwer referentiebedragen vast overeenkomstig artikel 40, leden 1, 2 of 3, of lid 5, tweede alinea, van die verordening met dien verstand dat elke dubbele betaling in het kader van die landbouwmilieuverbintenissen uitgesloten is.

Bedragen van minder dan EUR 10 per toeslagrecht of totaalbedragen van minder dan EUR 100 per landbouwer worden niet als dubbele betaling beschouwd.

Indien de betrokken lidstaat de in het kader van die landbouwmilieuverbintenissen te betalen bedragen niet kan wijzigen, kan de betrokken landbouwer:

a)

een verlaagd referentiebedrag ontvangen en in het kader van een overeenkomstig artikel 42, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 door de lidstaat vast te stellen programma, na het verstrijken van zijn landbouwmilieuverbintenis, een aanvraag indienen om de waarde per eenheid van zijn toeslagrechten aan te passen uiterlijk op een door de lidstaat vast te stellen datum maar niet later dan de uiterste datum voor indiening van een aanvraag in het kader van de bedrijfstoeslagregeling in het daaropvolgende jaar,

of

b)

het volledige referentiebedrag ontvangen, mits hij zich akkoord verklaart met de wijziging van de in het kader van die landbouwmilieuverbintenissen te betalen bedragen.

2.   In het in artikel 40, lid 5, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vermelde geval ontvangt de landbouwer toeslagrechten die zijn berekend door een referentiebedrag dat door de lidstaat is vastgesteld op basis van objectieve criteria en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden voorkomen, te delen door een aantal hectaren dat niet groter is dan het aantal hectaren dat die landbouwer in het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling aangeeft.

Artikel 17

Clausule in privaatrechtelijke verkoopcontracten

1.   Indien in een verkoopcontract dat is afgesloten of gewijzigd uiterlijk op de uiterste datum die in het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling geldt voor indiening van een aanvraag in het kader van die regeling, is bepaald dat het gehele bedrijf of een deel ervan wordt verkocht samen met alle toeslagrechten of een deel daarvan die overeenkomstig artikel 43 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 moeten worden vastgesteld voor de hectaren van het overgedragen bedrijf of bedrijfsgedeelte, wordt de via het verkoopcontract gesloten transactie beschouwd als een overdracht van toeslagrechten met grond in de zin van artikel 46 van die verordening, mits de in de leden 2, 3 en 4 van het onderhavige artikel vastgestelde voorwaarden in acht worden genomen.

2.   Artikel 42, lid 9, en artikel 46, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 zijn, in voorkomend geval, van toepassing op de toeslagrechten die op basis van de onder het contract vallende productie-eenheden en hectaren moeten worden berekend.

3.   De verkoper dient overeenkomstig artikel 12 een aanvraag tot vaststelling van de toeslagrechten in, voegt bij die aanvraag een kopie van het verkoopcontract en geeft in die aanvraag de productie-eenheden en het aantal hectaren aan waarvoor hij voornemens is de toeslagrechten over te dragen.

Een lidstaat mag de koper toestaan om in naam van de verkoper en met diens uitdrukkelijke toestemming een aanvraag tot vaststelling van de toeslagrechten in te dienen overeenkomstig artikel 12. In dat geval gaat de lidstaat na of de verkoper voldoet aan de subsidiabiliteitscriteria van artikel 33 van Verordening (EG) nr. 1782/2003, en met name aan de voorwaarde van artikel 12, lid 5, van de onderhavige verordening.

4.   De koper dient overeenkomstig artikel 12 een aanvraag tot betaling in het kader van de bedrijfstoeslagregeling in en voegt bij die aanvraag een kopie van het verkoopcontract.

5.   Een lidstaat mag eisen dat de aanvragen van de verkoper en de koper samen worden ingediend of dat de tweede aanvraag een verwijzing naar de eerste bevat.

Afdeling 3

Toewijzing van uit de nationale reserve afkomstige toeslagrechten

Artikel 18

Algemene bepalingen inzake landbouwers die zich in een bijzondere situatie bevinden

1.   Voor de toepassing van artikel 42, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 worden onder „landbouwers die zich in een bijzondere situatie bevinden” de in de artikelen 19 tot en met 23 van de onderhavige verordening vermelde landbouwers verstaan.

2.   Een landbouwer in een bijzondere situatie die voldoet aan de voorwaarden voor de toepassing van twee of meer van de bepalingen van de artikelen 19 tot en met 23 van de onderhavige verordening of van artikel 37, lid 2, artikel 40, artikel 42, lid 3, en artikel 42, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1782/2003, krijgt een aantal toeslagrechten dat niet groter is dan het aantal hectaren dat hij in het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling aangeeft en waarvan de waarde overeenstemt met de hoogste waarde die hij kan krijgen indien elk van de bepalingen waarvoor hij aan de voorwaarden voldoet, afzonderlijk wordt toegepast.

3.   Artikel 6 is met uitzondering van lid 3, derde alinea, niet van toepassing op landbouwers die zich in een bijzondere situatie bevinden.

4.   Indien de in de artikelen 20 en 22 vermelde verhuurcontracten of de in artikel 23 vermelde programma’s verstrijken na de uiterste datum die in het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling geldt voor indiening van een aanvraag in het kader van die regeling, mag de betrokken landbouwer na het verstrijken van dat verhuurcontract of dat programma een aanvraag tot vaststelling van zijn toeslagrechten indienen uiterlijk op een door de lidstaat te bepalen datum, die echter niet later mag zijn dan de uiterste datum voor indiening van een aanvraag in het kader van de bedrijfstoeslagregeling in het volgende jaar.

5.   Lidstaten waar, overeenkomstig de nationale wetgeving of de gangbare praktijk, onder de definitie van langetermijnverhuur ook verhuur voor vijf jaar valt, mogen beslissen om de artikelen 20, 21 en 22 op verhuurcontracten voor vijf jaar toe te passen.

Artikel 19

Melkveehouders

Met het oog op de vaststelling van het referentiebedrag van een melkveehouder die zich in een in artikel 40 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vermelde situatie bevindt en die, vanwege die situatie, zijn individuele referentiehoeveelheid of een deel ervan overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1788/2003 verhuurt in het tijdvak van twaalf maanden dat eindigt op 31 maart van het eerste jaar waarin de bedrijfstoeslagregeling wordt toegepast op de melkpremies en de extra betalingen, wordt ervan uitgegaan dat die individuele referentiehoeveelheid voor dat kalenderjaar beschikbaar is op het bedrijf van die landbouwer.

Artikel 20

Overdracht van verhuurde grond

1.   Een landbouwer die, ten gevolge van een gratis overdracht, een verhuurcontract voor ten minste zes jaar of een feitelijke of verwachte vererving, een bedrijf of een deel van een bedrijf in bezit heeft gekregen dat tijdens de referentieperiode aan een derde persoon was verhuurd en dat afkomstig is van een landbouwer die met pensioen is gegaan of overleden is vóór de datum die in het eerste jaar van toepassing van de bedrijfsregeling geldt voor indiening van een aanvraag in het kader van die regeling, ontvangt toeslagrechten die zijn berekend door een referentiebedrag dat door de lidstaat is vastgesteld op basis van objectieve criteria en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden voorkomen, te delen door een aantal hectaren dat niet groter is dan het aantal hectaren van het bedrijf of het deel van een bedrijf dat hij in bezit heeft gekregen.

2.   De in lid 1 bedoelde landbouwer kan elke persoon zijn die het in lid 1 bedoelde bedrijf of deel van een bedrijf in bezit kan krijgen ten gevolge van feitelijke of verwachte vererving.

Artikel 21

Investeringen

1.   Een landbouwer die onder de voorwaarden van de leden 2 tot en met 6 van het onderhavige artikel en uiterlijk op 29 september 2003 geïnvesteerd heeft in productiecapaciteit of grond heeft gekocht, ontvangt toeslagrechten die zijn berekend door een referentiebedrag dat door de lidstaat is vastgesteld op basis van objectieve criteria en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden voorkomen, te delen door een aantal hectaren dat niet groter is dan het aantal hectaren dat hij heeft gekocht.

2.   Voor investeringen dient een desbetreffend plan of programma te zijn opgesteld waarvan de tenuitvoerlegging uiterlijk op 29 september 2003 van start is gegaan. Het plan of programma wordt door de landbouwer aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat meegedeeld.

Indien geen schriftelijk plan of programma bestaat, kan de lidstaat rekening houden met andere objectieve bewijzen van de investering.

3.   De verhoging van de productiecapaciteit mag alleen betrekking hebben op de sectoren waarvoor in de referentieperiode een in bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 genoemde rechtstreekse betaling zou zijn verleend, in welk geval rekening wordt gehouden met de toepassing van de mogelijkheden waarin de artikelen 66 tot en met 70 van die verordening voorzien.

De aankoop van grond mag alleen betrekking hebben op de aankoop van subsidiabele grond in de zin van artikel 44, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003.

In geen geval wordt voor de toepassing van dit artikel dat deel van de verhoging van de productiecapaciteit en/of van de aangekochte grond in aanmerking genomen waarvoor de landbouwer reeds recht op de toewijzing van toeslagrechten en/of referentiebedragen voor de referentieperiode heeft.

4.   Voor de toepassing van lid 1 wordt langetermijnverhuur voor een periode van ten minste zes jaar die uiterlijk op 29 september 2003 is ingegaan, als een aankoop van grond beschouwd.

5.   Indien een landbouwer reeds toeslagrechten in eigendom heeft, wordt in geval van aankoop of langetermijnverhuur het aantal toeslagrechten berekend op basis van de gekochte of gehuurde hectaren, en mag in het geval van andere investeringen de totale waarde van de bestaande toeslagrechten worden verhoogd binnen de limiet van het referentiebedrag als bedoeld in lid 1.

6.   Indien een landbouwer niet over hectaren beschikt of geen toeslagrechten in eigendom heeft, wordt het aantal toeslagrechten berekend door het referentiebedrag als bedoeld in lid 1, te delen door een waarde per eenheid die niet groter mag zijn dan EUR 5 000.

De waarde van elk toeslagrecht is gelijk aan die waarde per eenheid.

De toeslagrechten zijn onderworpen aan de in artikel 49 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde voorwaarden. De lidstaat stelt op basis van objectieve criteria vast wat de in lid 2 van dat artikel genoemde 50 % van de landbouwactiviteit omvat.

Artikel 22

Huur en aankoop van verhuurde grond

1.   Landbouwers die na afloop van de referentieperiode en uiterlijk op 29 september 2003 voor een periode van ten minste zes jaar een bedrijf of een deel van een bedrijf hebben gehuurd waarvoor de verhuurvoorwaarden niet kunnen worden aangepast, ontvangen toeslagrechten die zijn berekend door een referentiebedrag dat door de lidstaat is vastgesteld op basis van objectieve criteria en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden voorkomen, te delen door een aantal hectaren dat niet groter is dan het aantal hectaren dat zij hebben gehuurd.

2.   Lid 1 is van toepassing op landbouwers die in de referentieperiode of voordien, of uiterlijk op 29 september 2003, een bedrijf of een deel van een bedrijf hebben gekocht waarvan de grond tijdens de referentieperiode was verhuurd, met de bedoeling om binnen één jaar na het verstrijken van het verhuurcontract met hun landbouwactiviteit van start te gaan of deze uit te breiden.

Artikel 23

Productieomschakeling

1.   Landbouwers die tijdens de referentieperiode en uiterlijk op 29 september 2003 hebben deelgenomen aan nationale programma’s voor de heroriëntatie van productie waarvoor een in het kader van de bedrijfstoeslagregeling relevante rechtstreekse betaling had kunnen worden verleend, zoals met name programma’s voor productieomschakeling, ontvangen toeslagrechten die zijn berekend door een referentiebedrag dat door de lidstaat is vastgesteld op basis van objectieve criteria en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden voorkomen, te delen door een aantal hectaren dat niet groter is dan het aantal hectaren dat zij tijdens het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling aangeven.

2.   Lid 1 is van toepassing op landbouwers die tijdens de referentieperiode en uiterlijk op 29 september 2003 van de productie van melk zijn omgeschakeld naar om het even welke andere productie in een in bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 genoemde sector.

HOOFDSTUK 4

SPECIFIEKE BEPALINGEN

Afdeling 1

Aangifte en overdracht van toeslagrechten

Artikel 24

Aangifte en gebruik van toeslagrechten

1.   Alleen de landbouwer die op de uiterste datum voor indiening van een aanvraag in het kader van de bedrijfstoeslagregeling toeslagrechten in bezit heeft, mag deze toeslagrechten eens per jaar ter betaling aangeven.

2.   De lidstaten stellen het begin van de in artikel 44, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde periode van 10 maanden voor elke individuele landbouwer vast op één enkele datum binnen een vast te stellen periode tussen 1 september van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de aanvragen voor deelname aan de bedrijfstoeslagregeling worden ingediend, en 30 april van het daaropvolgende kalenderjaar, of laten de landbouwer zelf een begindatum binnen de vastgestelde periode kiezen.

Artikel 25

Overdracht van toeslagrechten

1.   Toeslagrechten mogen op elk moment van het jaar worden overgedragen.

2.   De cedent stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat binnen een door de lidstaat te bepalen termijn in kennis van de overdracht.

3.   Een lidstaat mag eisen dat de cedent de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de overdracht haar beslag zal krijgen, in kennis stelt van de overdracht binnen een door die lidstaat te bepalen termijn, maar niet vroeger dan zes weken vóór de overdracht en met inachtneming van de uiterste datum voor indiening van een aanvraag in het kader van de bedrijfstoeslagregeling. De overdracht vindt zes weken na de kennisgevingsdatum plaats, tenzij de bevoegde autoriteit bezwaar maakt tegen de overdracht en zij de cedent daarvan binnen die periode in kennis stelt. De bevoegde autoriteit mag alleen bezwaar maken tegen een overdracht die niet in overeenstemming is met Verordening (EG) nr. 1782/2003 en met de onderhavige verordening.

Artikel 26

Regionale begrenzing

1.   Lidstaten die gebruik maken van de in artikel 46, lid 1, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 geboden mogelijkheid, definiëren de regio op het passende territoriale niveau, uitgaande van objectieve criteria en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden voorkomen.

2.   De lidstaat definieert de in lid 1 bedoelde regio uiterlijk één maand vóór de begindatum van de in artikel 44, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde periode van 10 maanden.

Het is een landbouwer wiens bedrijf zich in de betrokken regio bevindt, niet toegestaan om zijn toeslagrechten die overeenstemmen met het aantal hectaren dat hij in het eerste jaar van toepassing van de in artikel 46, lid 1, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vermelde mogelijkheid aangeeft, buiten die regio over te dragen of te gebruiken.

Het is een landbouwer wiens bedrijf zich gedeeltelijk in de betrokken regio bevindt, niet toegestaan om zijn toeslagrechten die overeenstemmen met het aantal in die regio gelegen hectaren dat hij in het eerste jaar van toepassing van de genoemde mogelijkheid aangeeft, buiten die regio over te dragen of te gebruiken.

3.   De in artikel 46, lid 1, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde beperking op de overdracht van toeslagrechten is niet van toepassing op een feitelijke of verwachte vererving van toeslagrechten zonder een overeenkomstig aantal subsidiabele hectaren.

4.   Lidstaten mogen beslissen om de in artikel 46, lid 1, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde beperking op de overdracht van toeslagrechten alleen toe te passen op braakleggingstoeslagrechten.

Artikel 27

Clausule in privaatrechtelijke verhuurcontracten

1.   Onverminderd de leden 2 en 3 wordt een clausule in een verhuurcontract waarin wordt voorzien in de overdracht van een aantal toeslagrechten dat niet groter is dan het aantal verhuurde hectaren, beschouwd als verhuur van toeslagrechten met grond in de zin van artikel 46 van Verordening (EG) nr. 1782/2003, indien:

a)

een landbouwer zijn bedrijf of een deel ervan aan een andere landbouwer heeft verhuurd uiterlijk op de uiterste datum die in het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling geldt voor de indiening van een aanvraag in het kader van die regeling,

b)

het verhuurcontract verstrijkt na de uiterste datum voor indiening van een aanvraag in het kader van de bedrijfstoeslagregeling,

en

c)

hij beslist zijn toeslagrechten te verhuren aan de landbouwer aan wie hij het bedrijf of een deel ervan heeft verhuurd.

2.   De verhuurder dient overeenkomstig artikel 12 een aanvraag tot vaststelling van de toeslagrechten in, voegt bij die aanvraag een kopie van het verhuurcontract en geeft in die aanvraag het aantal hectaren aan waarvoor hij voornemens is de toeslagrechten te verhuren. In voorkomend geval is artikel 42, lid 9, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van toepassing.

3.   De huurder dient overeenkomstig artikel 12 een aanvraag in tot betaling in het kader van de bedrijfstoeslagregeling en voegt bij die aanvraag een kopie van het verhuurcontract.

4.   Een lidstaat mag eisen dat de aanvragen van de huurder en de verhuurder samen worden ingediend of dat de tweede aanvraag een verwijzing naar de eerste bevat.

Afdeling 2

Overige specifieke bepalingen

Artikel 28

Voederareaal

Voor de toepassing van artikel 43, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 1782/2003 mag de lidstaat beslissen om het voederareaal te gebruiken dat de landbouwer heeft aangegeven in de steunaanvraag „oppervlakten” voor 2004 of voor het jaar dat voorafgaat aan het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling, tenzij de landbouwer ten genoegen van de bevoegde autoriteit bewijst dat zijn voederareaal in de referentieperiode kleiner was.

Artikel 29

Hennepproductie

Voor de toepassing van artikel 52 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 wordt de betaling van de toeslagrechten voor henneparealen afhankelijk gesteld van het gebruik van zaad van de rassen die zijn vermeld in de versie van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 795/2004 die geldt voor het jaar waarvoor de betaling wordt verleend. In het geval van vezelhennep moet het zaad gecertificeerd zijn overeenkomstig Richtlijn 2002/57/EG (4) van de Raad, en met name artikel 12 daarvan.

Artikel 30

Toeslagrechten die aan speciale voorwaarden onderworpen zijn

1.   Voor de berekening van de in grootvee-eenheden (GVE) uitgedrukte landbouwactiviteit als bedoeld in artikel 49, lid 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 1782/2003 wordt de in artikel 131, lid 2, onder a), van die verordening opgenomen omrekeningstabel toegepast op het aantal dieren waarvoor in de referentieperiode een in bijlage VI bij die verordening genoemde rechtstreekse betaling is verleend.

2.   Voor de omrekening van mannelijke en vrouwlijke runderen jonger dan zes maanden in GVE wordt de coëfficiënt 0,2 gebruikt.

3.   Om toe te zien op de naleving van de overeenkomstig lid 1 in grootvee-eenheden uitgedrukte minimale landbouwactiviteit, bepalen de lidstaten het aantal dieren overeenkomstig één van de volgende methoden:

a)

de lidstaten verzoeken elke producent om op basis van zijn bedrijfsregister, vóór een door de lidstaten te bepalen datum, maar niet later dan de betalingsdatum, het aantal GVE aan te geven;

en/of

b)

de lidstaten maken voor de bepaling van het aantal GVE gebruik van het overeenkomstig Richtlijn 92/102/EEG van de Raad (5) en Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad (6) opgezette gecomputeriseerde gegevensbestand, op voorwaarde dat de lidstaten hebben vastgesteld dat dit gegevensbestand met het oog op de toepassing van de bedrijfstoeslagregeling voldoende garanties biedt inzake de juistheid van de erin opgeslagen gegevens.

4.   Aan de eis inzake de minimale landbouwactiviteit wordt geacht te zijn voldaan, indien het aantal GVE tijdens een door de lidstaten te bepalen periode of op door de lidstaten vast te stellen data 50 % bereikt. Alle tijdens het betrokken kalenderjaar verkochte of geslachte dieren worden in aanmerking genomen.

5.   D lidstaten moeten de maatregelen treffen die nodig zijn om artikel 29 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 toe te passen op producenten die, door middel van abnormaal lage GVE-antallen tijdens een deel van het jaar, op kunstmatige wijze de voorwaarden creëren om aan de eis inzake de minimale landbouwactiviteit te voldoen.

Artikel 31

Melkpremie en extra betalingen

1.   Idien een lidstaat in 2005 gebruik maakt van artikel 62, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 dan wel in het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling, bij toepassing van artikel 71 van Verordening (EG) nr. 1782/2003, geldt het volgende:

a)

in de gevallen waarin de melkveehouder in de referentieperiode andere rechtstreekse betalingen heeft ontvangen:

indien hij in de referentieperiode over hectaren beschikte, worden de toeslagrechten overeenkomstig artikel 43 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 berekend op basis van alle hectaren die in de referentieperiode recht gaven op die rechtstreekse betalingen, met inbegrip van het voederareaal;

indien hij in de referentieperiode niet over hectaren beschikte, ontvangt hij aan speciale voorwaarden onderworpen toeslagrechten die zijn berekend overeenkomstig artikel 48 van Verordening (EG) nr. 1782/2003;

c)

in de gevallen waarin een melkveehouder in de referentieperiode geen andere rechtstreekse betalingen heeft ontvangen:

indien hij over hectaren beschikt, worden de toeslagrechten berekend door het in het kader van de artikelen 95 en 96 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 te verlenen bedrag te delen door de hectaren die hij in 2005 dan wel, bij toepassing van artikel 71 van Verordening (EG) nr. 1782/2003, in het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling in bezit heeft;

indien hij niet over hectaren beschikt, ontvangt hij aan speciale voorwaarden onderworpen toeslagrechten die zijn berekend overeenkomstig artikel 48 van Verordening (EG) nr. 1782/2003.

2.   Indien een lidstaat in 2006 gebruik maakt van de in artikel 62, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 geboden mogelijkheid, is artikel 50 van die verordening van toepassing.

HOOFDSTUK 5

BRAAKLEGGING

Artikel 32

Voorwaarden voor de braaklegging

1.   Braakgelegde oppervlakten moeten braak blijven voor een periode die uiterlijk op 15 januari ingaat en op zijn vroegst op 31 augustus eindigt. De lidstaten bepalen evenwel onder welke voorwaarden de producenten vanaf 15 juli een gewas mogen inzaaien dat in het daaropvolgende jaar wordt geoogst, en aan welke voorwaarden moet worden voldaan om in lidstaten met een traditie van „transhumance”, de grond vanaf 15 juli, of bij uitzonderlijke weersomstandigheden vanaf 15 juni, voor beweiding te mogen gebruiken.

2.   De lidstaten nemen adequate, op de specifieke situatie van de braakgelegde oppervlakten afgestemde maatregelen om ervoor te zorgen dat de braakgelegde oppervlakten in een goede landbouw- en milieuconditie worden gehouden en het milieu wordt beschermd.

Deze maatregelen kunnen voorzien in een groenbedekking. In dat geval garanderen zij dat deze groenbedekking niet voor de productie van zaaizaad of pootgoed kan worden bestemd en vóór 31 augustus voor landbouwdoeleinden kan worden gebruikt en evenmin vóór 15 januari van het daaropvolgende jaar een voor verkoop bestemde plantaardige productie kan opleveren.

3.   Het bepaalde in lid 2 geldt evenwel niet voor oppervlakten die in het kader van de artikelen 22, 23, 24 en 31 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 (7) van de Raad zijn braakgelegd of bebost en worden afgeboekt uit hoofde van de braakleggingsverplichting, voorzover de in lid 2 vermelde maatregelen onverenigbaar zijn met de in de genoemde artikelen vastgestelde milieu- of bebossingseisen.

Artikel 33

Vervanging van voor braaklegging in aanmerking komende grond

Voor de toepassing van artikel 54, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 mogen de lidstaten in de volgende omstandigheden en tegen de volgende voorwaarden afwijken van de eerste alinea van lid 2 van dat artikel:

a)

voor oppervlakten die vallen onder een herstructureringsprogramma, gedefinieerd als „een door de overheid opgelegde wijziging van de structuur en/of de subsidiabele oppervlakte van een bedrijf”,

b)

in gevallen waarin om het even welke andere vorm van overheidsinterventie enerzijds tot gevolg heeft dat de landbouwer, met het oog op de voortzetting van zijn normale landbouwactiviteit, grond braaklegt die voordien als niet-subsidiabel werd beschouwd, en anderzijds dat grond die oorspronkelijk subsidiabel was, dit niet langer is,

c)

indien de landbouwer de vervanging op zijn bedrijf van subsidiabele grond door niet-subsidiabele grond met relevante en objectieve redenen kan rechtvaardigen.

In deze gevallen treffen de lidstaten maatregelen om een belangrijke toename van het totale areaal dat voor braakleggingstoeslagrechten in aanmerking komt, te voorkomen. Dit kan met name inhouden dat, als compenserende maatregel, oppervlakten die voordien subsidiabel waren, als niet-ubsidiabel worden beschouwd. De oppervlakten die pas subsidiabel zijn verklaard door de lidstaten, mogen het pas niet-subsidiabel verklaarde areaal met niet meer dan [5] % overschrijden. De lidstaten mogen voorzien in een systeem voor de voorafgaande melding en goedkeuring van dergelijke vervangingen.

Artikel 34

Biologische productie

1.   De vrijstelling van de braakleggingsverplichting overeenkomstig artikel 55, onder a), van Verordening (EG) nr. 1782/2003 is van toepassing op een aantal hectaren dat niet groter is dan het aantal braakleggingstoeslagrechten dat een landbouwer in het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling heeft ontvangen.

2.   Bij overdracht van braakleggingtoeslagrechten met grond is lid 1 niet van toepassing, mits het bepaalde in artikel 55, onder a), van Verordening (EG) nr. 1782/2003 wordt nageleefd.

HOOFDSTUK 6

REGIONALE EN FACULTATIEVE UITVOERING

AFDELING 1

REGIONALE UITVOERING

Artikel 35

Algemene bepalingen

Indien een lidstaat gebruik maakt van de in artikel 58, lid 1, en artikel 59, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 geboden mogelijkheid, zijn de andere bepalingen van de onderhavige verordening van toepassing, tenzij in deze afdeling anders wordt bepaald.

Artikel 36

Berekening van het regionale maximum

1.   Indien een lidstaat gebruik maakt van de in artikel 58, lid 1, en artikel 59, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 geboden mogelijkheid, wordt in gevallen waarin het bedrijf van de landbouwer zich gedeeltelijk in de betrokken regio bevindt, het regionale maximum, onverminderd artikel 58, lid 3, van die verordening, berekend op basis van het referentiebedrag dat overeenstemt met de in de betrokken regio gelegen productie-enheden die in de referentieperiode recht hebben gegeven op rechtstreekse betalingen, of op basis van door de lidstaat vastgestelde objectieve criteria.

2.   In het in lid 1 bedoelde geval is het individuele referentiebedrag als vermeld in artikel 59, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003, het bedrag dat overeenstemt met de in de betrokken regio gelegen productie-eenheden die in de referentieperiode recht hebben gegeven op rechtstreekse betalingen, of dat is vastgesteld op basis van door de lidstaat vastgestelde objectieve criteria.

3.   Artikel 26, lid 2, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 37

Vorming van de nationale reserve

Indien een lidstaat gebruik maakt van de in de artikelen 58 en 59 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 geboden mogelijkheid, wordt met het oog op de vorming van de nationale reserve de in artikel 42, lid 1, van die verordening vermelde verlaging toegepast op het in bijlage VIII bij die verordening vastgestelde maximum, en wordt deze verlaging, in voorkomend geval, aangepast vóór de definitieve vaststelling van de toeslagrechten als bedoeld in artikel 38, lid 3, van de onderhavige verordening.

Artikel 38

Aanvankelijke toewijzing van toeslagrechten

1.   Voor de toepassing van artikel 59, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 stellen de lidstaten het in die leden bedoelde aantal subsidiabele hectaren, met inbegrip van grasland, vast aan de hand van het aantal hectaren dat in het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling is aangegeven voor de vaststelling van de toeslagrechten.

2.   I afwijking van het bepaalde in lid 1 mogen de lidstaten het in artikel 59, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde aantal subsidiabele hectaren, met inbegrip van grasland, vaststellen aan de hand van het aantal hectaren dat is aangegeven in de steunaanvragen „oppervlakten” voor 2004 of voor het jaar dat voorafgaat aan het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling. Indien het aantal subsidiabele hectaren dat door de landbouwers is aangegeven in het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling, kleiner is dan het aantal subsidiabele hectaren dat overeenkomstig de eerste alinea is vastgesteld, mag een lidstaat de bedragen die overeenstemmen met de niet-aangegeven hectaren, volledig of gedeeltelijk herverdelen in de vorm van een toeslag op elk toeslagrecht dat in het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling is toegewezen. De toeslag wordt berekend door het betrokken bedrag te delen door het aantal toegewezen toeslagrechten.

3.   De waarde en het aantal van de toeslagrechten die zijn toegewezen op basis van de aangiften die de landbouwers met het oog op de vaststelling van de toeslagrechten hebben ingediend in het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling, zijn voorlopig. De definitieve waarde en het definitieve aantal worden uiterlijk op 31 december van het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling vastgesteld, nadat de op grond van Verordening (EG) nr. 795/2004 van de Commissie uit te voeren controles zijn verricht.

Artikel 39

Aanvankelijke toewijzing van braakleggingstoeslagrechten

1.   Voor de toepassing van artikel 63, lid 2, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 stellen de lidstaten het braakleggingspercentage vast aan de hand van de beschikbare gegevens over de betrokken grond.

2.   Het aantal hectaren dat overeenstemt met de in het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling toegewezen braakleggingstoeslagrechten, mag ten hoogste [5] % afwijken van het gemiddelde aantal hectaren dat tijdens de referentieperiode is braakgelegd.

Indien de in de eerste alinea vermelde marge wordt overschreden, wordt het aantal hectaren uiterlijk op 1 augustus van het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling aangepast. De braakleggingsverplichting die verbonden is met de nieuwe braakleggingstoeslagrechten, wordt evenwel pas met ingang van het daaropvolgende jaar van toepassing op de betrokken landbouwer.

Artikel 40

Toepassing van artikel 42, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bij minder hectaren dan toeslagrechten

Indien een lidstaat gebruik maakt van de in artikel 59 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 geboden mogelijkheid en hij beslist om artikel 7 van de onderhavige verordening toe te passen, is met het oog op de toewijzing van toeslagrechten overeenkomstig dat artikel 7, het aantal toeslagrechten waaraan een toestemming als bedoeld in artikel 60 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 is verbonden, gelijk aan het oorspronkelijke aantal toeslagrechten met de toestemming en in voorkomend geval niet groter dan het toegewezen aantal toeslagrechten.

Artikel 41

Vaststelling en overdracht van toeslagrechten met toestemming

1.   Indien een lidstaat gebruik maakt van de in artikel 59, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 geboden mogelijkheid, worden de in het kader van artikel 60 va ndie verordening vastgestelde toestemmingen verbonden met elk aan de betrokken landbouwer toe te wijzen individueel toeslagrecht.

2.   Indien het aantal toestemmingen kleiner is dan het aantal toeslagrechten, worden de toestemmingen in de eerste plaats verbonden met de toeslagrechten met de hoogste waarde per eenheid. Bij overdracht van toeslagrechten wordt de toestemming samen met het toeslagrecht waarmee ze is verbonden, overgedragen.

3.   Een lidstaat kan op verzoek van een landbouwer toestaan dat een met een braakleggingstoeslagrecht verbonden toestemming wordt overgedragen naar een toeslagrecht.

Artikel 42

Melkpremies en extra betalingen

1.   Indien een lidstaat die gebruik maakt van de in artikel 59, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 geboden mogelijkheid, beslist om in 2005 dan wel, bij toepassing van artikel 71 van Verordening (EG) nr. 1782/2003, in het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling gebruik te maken van de in artikel 62, eerste alinea, van die verordening geboden mogelijkheid, zijn respectievelijk de leden 2 en 3 van artikel 59 van die verordening van toepassing.

2.   Een landbouwer die niet over hectaren beschikt, ontvangt aan speciale voorwaarden onderworpen toeslagrechten die zijn berekend overeenkomstig artikel 48 van Verordening (EG) nr. 1782/2003.

3.   3.Indien een lidstaat die gebruik maakt van de in artikel 59, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 geboden mogelijkheid, beslist om in 2006 of 2007 gebruik te maken van de in artikel 62, eerste alinea, van die verordening geboden mogelijkheid, zijn de artikelen 48, 49 en 50 van die verordening van overeenkomstige toepassing.

Artikel 43

Braaklegging

1.   Lidstaten die gebruik maken van de in artikel 59, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 geboden mogelijkheid, stellen uiterlijk op 1 augustus van het jaar dat voorafgaat aan het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling, het in artikel 63, lid 2, derde alinea, van die verordening vermelde braakleggingspercentage vast en delen dit uiterlijk op dezelfde datum aan de landbouwers mee.

2.   Met betrekking tot landbouwers wier bedrijf zich gedeeltelijk bevindt in een regio waarvoor artikel 59 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 wordt toegepast, geldt het braakleggingspercentage voor de in de betrokken regio gelegen subsidiabele grond van de landbouwer als bedoeld in artikel 63, lid 2, tweede alinea, van die verordening.

Artikel 44

Inhoudingen op de verkoop van toeslagrechten

Indien een lidstaat die gebruik maakt van de in artikel 59, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 geboden mogelijkheid, beslist om gebruik te maken van de in artikel 46, lid 3, van die verordening geboden mogelijkheid, zijn de in artikel 9 van de onderhavige verordening vermelde verlagingspercentages van toepassing, nadat een vrijstelling die gelijk is aan de overeenkomstig artikel 59, lid 2 of lid 3, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 berekende regionale waarde per eenheid, in mindering is gebracht op de waarde van de toeslagrechten.

Artikel 45

Bepalingen inzake onverwachte winst

Indien een lidstaat die gebruik maakt van de in artikel 59, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 geboden mogelijkheid, beslist om gebruik te maken van de in artikel 42, lid 9, van die verordening geboden mogelijkheid, worden de in artikel 10 van de onderhavige verordening vermelde verlagingspercentages toegepast op de waarde van elk toeslagrecht en/of in de vorm van het overeenkomstige bedrag, uitgedrukt in aantal toe te wijzen toeslagrechten.

Artikel 46

Clausule in privaatrechtelijke contracten

Indien een lidstaat gebruik maakt van de in artikel 59, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 geboden mogelijkheid, wordt, voor de toepassing van artikel 17 van de onderhavige verordening, het referentiebedrag dat is berekend voor de overgedragen productie-eenheden, in aanmerking genomen voor de vaststelling van de waarde van alle toeslagrechten van de koper.

Artikel 27 is niet van toepassing.

Afdeling 2

Facultatieve uitvoering

Artikel 47

Overschrijding van de maxima

Indien de som van de bedragen die in het kader van elk van de regelingen van de artikelen 66 tot en met 69 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 moeten worden betaald, het overeenkomstig artikel 64, lid 2, van die verordening vastgestelde maximum overschrijdt, wordt het te betalen bedrag in het betrokken jaar proportioneel verlaagd.

Artikel 48

Uitvoering van artikel 69 van Verordening (EG) nr. 1782/2003

1.   De in artikel 69 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vermelde extra betaling wordt, onverminderd artikel 37, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 en de uitvoeringsbepalingen van die verordening, verleend met inachtneming van de in de leden 2 tot en met 6 van het onderhavige artikel vastgestelde voorwaarden.

2.   De betaling wordt alleen verleend aan landbouwers in de zin van artikel 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 1782/2003, ongeacht of zij een aanvraag in het kader van de bedrijfstoeslagregeling hebben ingediend of in het bezit zijn van toeslagrechten.

3.   Met de zinsnede „in de sector of sectoren waarvoor de inhouding geldt” wordt bedoeld dat een betalingsaanvraag in beginsel mag worden ingediend door alle landbouwers die, op het tijdstip voor indiening van een aanvraag voor de extra betaling en onder de in dit artikel vastgestelde voorwaarden, de producten produceren van de in bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 genoemde sector of sectoren.

4.   4.Indien de betalingen bestemd zijn voor soorten landbouw of kwaliteits- en afzetmaatregelen waarvoor geen specifieke productie aan te wijzen valt of indien de betrokken productie niet rechtstreeks onder een bepaalde sector valt, mogen betalingen worden verleend op voorwaarde dat de inhouding wordt verricht in alle in bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 genoemde sectoren, en mogen alleen de landbouwers van de in die bijlage genoemde sectoren aan de regeling deelnemen.

5.   Bij toepassing van artikel 69 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 op regionaal niveau, wordt de inhouding berekend op basis van het aandeel van de betalingen voor de betrokken sectoren in de betrokken regio.

De lidstaten definiëren de regio op het passende territoriale niveau op basis van objectieve criteria en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden voorkomen.

6.   Uiterlijk op 1 augustus van het jaar dat voorafgaat aan het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling, delen de betrokken lidstaten de gegevens mee inzake de betalingen die zij voornemens zijn te verlenen, en met name de subsidiabiliteitsvoorwaarden en de betrokken sectoren.

Eventuele wijzigingen van de in de eerste alinea bedoelde mededeling worden uiterlijk op 1 augustus van een bepaald jaar aangebracht en gelden voor het daaropvolgende jaar. Dergelijke wijzigingen worden, samen met de objectieve criteria ter rechtvaardiging ervan, onmiddellijk aan de Commissie meegedeeld. Het is een lidstaat evenwel niet toegestaan wijzigingen aan te brengen wat de betrokken sectoren of het inhoudingspercentage betreft.

HOOFDSTUK 7

MEDEDELINGEN

Artikel 49

Regionalisering

Lidstaten die gebruik maken van de in artikel 59, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 geboden mogelijkheid, delen uiterlijk op 1 augustus van het jaar dat voorafgaat aan het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling, aan de Commissie de motivering en de objectieve criteria mee waarop hun besluit deze mogelijkheid toe te passen is gebaseerd, alsmede, zo nodig, een motivering van de keuze om dat artikel alleen in een bepaalde regio toe te passen of om de in lid 3 van dat artikel vermelde gedeeltelijke verdeling toe te passen.

Artikel 50

Gegevens inzake betalingen

1.   De lidstaten delen jaarlijks langs elektronische weg de volgende gegevens aan de Commissie mee:

a)

uiterlijk op 15 september van het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling, en uiterlijk op 31 augustus in de daaropvolgende jaren: het totale aantal aanvragen in het kader van de bedrijfstoeslagregeling voor het lopende jaar, samen met het overeenkomstige totale bedrag van de toeslagrechten die recht geven op betaling en het totale aantal daarmee gepaard gaande subsidiabele hectaren, alsmede de totale som van de in de nationale reserve resterende bedragen;

b)

uiterlijk op 15 september: definitieve gegevens over het totale aantal voor het voorgaande jaar aanvaarde aanvragen in het kader van de bedrijfstoeslagregeling, en het overeenkomstige totale bedrag van de betalingen die zijn verleend, in voorkomend geval na toepassing van de in de artikelen 6, 10, 11, 24 en 25 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vermelde maatregelen.

2.   Indien de bedrijfstoeslagregeling overeenkomstig artikel 58 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 regionaal wordt uitgevoerd, delen de lidstaten de in lid 1, onder a) en b), bedoelde gegevens voor elke betrokken regio mee, alsmede, uiterlijk op 1 augustus van het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling, het in het kader van artikel 58, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde overeenkomstige deel van het maximum.

Voor het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling worden de in lid 1, onder a), bedoelde gegevens gebaseerd op de voorlopige toeslagrechten. Dezelfde op de definitieve toeslagrechten gebaseerde gegevens worden uiterlijk op 1 maart van het daaropvolgende jaar meegedeeld.

HOOFDSTUK 8

SLOTBEPALINGEN

Artikel 51

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij wordt van toepassing met ingang van 1 januari 2005, met uitzondering van artikel 12, leden 1 en 2, welke bepalingen met ingang van 1 januari 2004 van toepassing worden.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, van 21 april 2004

Voor de Commissie

Franz FISCHLER

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 21/2004 (PB L 5 van 9.1.2004, blz. 8).

(2)  PB L 141 van 30.4.2004, blz. 1

(3)  PB L 38 van 12.2.2000, blz. 1.

(4)  PB L 193 van 20.7.2002, blz. 74.

(5)  PB L 355 van 5.12.1992, blz. 32.

(6)  PB L 204 van 11.8.2000, blz. 1.

(7)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 80.


30.4.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 141/18


VERORDENING (EG) Nr. 796/2004 VAN DE COMMISSIE

van 21 april 2004

houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de Verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001 (1), en met name op artikel 7, lid 1, artikel 10, lid 3, artikel 24, lid 2, artikel 34, lid 2, artikel 52, lid 2, artikel 145, onder b), c), d), g), j), k), l), m), n) en p),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 zijn de bedrijfstoeslagregeling en ook bepaalde andere regelingen inzake rechtstreekse betalingen ingesteld. Tevens zijn bij die verordening verscheidene bestaande regelingen inzake rechtstreekse betalingen samengevoegd. Bovendien is bij die verordening het beginsel ingevoerd dat kortingen of uitsluitingen worden toegepast ten aanzien van de rechtstreekse betalingen aan een landbouwer die niet voldoet aan bepaalde voorwaarden op het gebied van de volksgezondheid, de diergezondheid en de gezondheid van planten, het milieu en het dierenwelzijn („randvoorwaarden”).

(2)

Voor de regelingen inzake rechtstreekse betalingen, die zijn ingevoerd als gevolg van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in 1992 en verder zijn ontwikkeld op grond van de Agenda 2000-maatregelen, is een geïntegreerd beheers- en controlesysteem (hierna het „geïntegreerd systeem” genoemd) toegepast. Dat systeem is een doeltreffend en doelmatig middel voor de tenuitvoerlegging van de regelingen inzake rechtstreekse betalingen gebleken. Verordening (EG) nr. 1782/2003 bouwt voort op dat systeem en schrijft het gebruik ervan voor bij het beheer en de controle met betrekking tot enerzijds de bij die verordening vastgestelde regelingen inzake rechtstreekse betalingen, maar anderzijds ook de nakoming van de verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden.

(3)

Daarom is het dienstig Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (2) in te trekken en de onderhavige verordening te baseren op de beginselen zoals neergelegd in Verordening (EG) nr. 2419/2001.

(4)

Duidelijkheidshalve dienen bepaalde begrippen te worden omschreven.

(5)

Verordening (EG) nr. 1782/2003 legt de lidstaten en de individuele landbouwers als onderdeel van de randvoorwaarden bepaalde verplichtingen op ten aanzien van de handhaving van blijvend grasland. Het is noodzakelijk nadere regels vast te stellen voor de bepaling van het aandeel blijvend grasland in het in de totale oppervlakte landbouwgrond dat moet worden gehandhaafd, en aan te geven welke individuele verplichtingen door de landbouwers moeten worden nagekomen wanneer blijkt dat het aldus bepaalde aandeel van het blijvend grasland terugloopt.

(6)

Om een doeltreffende controle mogelijk te maken en te voorkomen dat meerdere steunaanvragen worden ingediend bij verschillende betaalorganen binnen één lidstaat, moeten de lidstaten een enkel systeem opzetten om de identiteit te registreren van de landbouwers die onder het geïntegreerd systeem vallende steunaanvragen indienen.

(7)

Er zijn nadere regels nodig met betrekking tot het systeem voor de identificatie van de percelen landbouwgrond dat de lidstaten overeenkomstig artikel 20 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 moeten toepassen. Volgens dat artikel moet daarbij gebruik worden gemaakt van technieken op basis van een geautomatiseerd geografisch informatiesysteem (GIS). Verduidelijkt dient te worden op welk niveau dat systeem moet worden toegepast en hoe gedetailleerd de in het GIS beschikbare gegevens moeten zijn.

(8)

Bovendien moet als gevolg van de invoering van een areaalbetaling voor noten bij titel IV, hoofdstuk 4, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 een nieuwe informatielaag in het GIS worden opgenomen. Het is echter dienstig de lidstaten met een gegarandeerd maximumareaal van niet meer dan 1 500 ha van deze verplichting vrij te stellen en in plaats daarvan een hoger percentage controles ter plaatse voor te schrijven.

(9)

Voor een behoorlijke tenuitvoerlegging van de bij titel III van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde bedrijfstoeslagregeling dienen de lidstaten een identificatie- en registratiesysteem op te zetten waarbij de toeslagrechten traceerbaar moeten zijn en dat het onder meer mogelijk maakt kruiscontroles te verrichten om de voor de bedrijfstoeslagregeling aangegeven oppervlakten te vergelijken met de toeslagrechten waarover elke landbouwer beschikt, en om de verschillende toeslagrechten als zodanig onderling te vergelijken.

(10)

Voor het toezicht op de nakoming van de verschillende verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden moeten een controlesysteem en passende sancties worden ingevoerd. Het is in dit verband noodzakelijk dat verschillende autoriteiten binnen de lidstaten gegevens uitwisselen over de steunaanvragen, de steekproeven voor controledoeleinden, de resultaten van de controles ter plaatse, enz. Aangegeven dient te worden wat de basiselementen van een dergelijk systeem moeten zijn.

(11)

Om tot de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap bij te dragen dient te worden bepaald dat de betalingen op grond van Verordening (EG) nr. 1782/2003 pas mogen worden verricht wanneer de controles met betrekking tot de subsidiabiliteitscriteria zijn voltooid.

(12)

Verordening (EG) nr. 1782/2003 biedt de lidstaten een keuzevrijheid wat de toepassing van sommige van de bij die verordening vastgestelde steunregelingen betreft. Daarom moeten in de onderhavige verordening bepalingen worden opgenomen om te voorzien in de beheers- en controlebehoeften bij elke keuze die kan worden gemaakt. Bijgevolg zijn dergelijke bepalingen in de onderhavige verordening slechts van toepassing voorzover de lidstaten de betrokken keuzen hebben gemaakt.

(13)

Ter wille van doeltreffende controles moeten elke vorm van grondgebruik en elk gebruik van de betrokken steunregelingen tegelijk worden aangegeven. Daarom moet worden voorzien in de indiening van een verzamelsteunaanvraag die alle op enigerlei wijze oppervlaktegebonden steunaanvragen omvat.

(14)

Bovendien moeten zelfs de landbouwers die geen van de onder de verzamelaanvraag vallende steunbedragen aanvragen, een verzamelaanvraagformulier indienen indien zij over landbouwgrond beschikken.

(15)

Overeenkomstig artikel 34, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 kunnen de lidstaten voor de indiening van de steunaanvragen in het kader van de bedrijfstoeslagregeling geen latere uiterste datum vaststellen dan 15 mei van het betrokken jaar. Omdat alle oppervlaktegebonden steunaanvragen deel uitmaken van de verzamelaanvraag, dient deze regel ook te worden toegepast voor alle andere oppervlaktegebonden steunaanvragen. In verband met de bijzondere klimaatgesteldheid in Finland en Zweden dient deze lidstaten op grond van de tweede alinea van de genoemde bepaling te worden toegestaan een latere uiterste datum vast te stellen, die echter niet later dan 15 juni mag zijn. Bovendien moet diezelfde rechtsgrond worden gebruikt om te voorzien in de mogelijkheid van incidentele afwijkingen voor het geval dat in de toekomst de weersomstandigheden in een bepaald jaar een dergelijke afwijking nodig maken.

(16)

De landbouwer dient in de verzamelaanvraag niet alleen de oppervlakte die hij voor landbouwdoeleinden gebruikt, maar ook zijn toeslagrechten aan te geven. Bovendien moet worden verlangd dat samen met de verzamelaanvraag ook alle eventuele specifieke informatie met betrekking tot de productie van hennep, durumtarwe, rijst, noten, energiegewassen, zetmeelaardappelen en zaaizaad wordt verstrekt.

(17)

Ter vereenvoudiging van de aanvraagprocedures en overeenkomstig artikel 22, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 dient er in deze context voor te worden gezorgd dat de lidstaten de landbouwer zoveel mogelijk voorgedrukte informatie verstrekken.

(18)

Met het oog op een doeltreffend toezicht moet elke lidstaat bovendien de minimumomvang bepalen van de percelen landbouwgrond waarvoor een steunaanvraag kan worden ingediend.

(19)

Voorts dient te worden bepaald dat in het verzamelaanvraagformulier ook de oppervlakten moeten worden aangegeven waarvoor geen steun wordt aangevraagd. Afhankelijk van de vorm van grondgebruik kan het belangrijk zijn over exacte informatie te beschikken en daarom dienen bepaalde vormen van grondgebruik afzonderlijk te worden aangegeven, terwijl andere samen in één rubriek kunnen worden aangegeven. Toegestaan dient echter te worden dat van dit voorschrift wordt afgeweken in het geval dat de lidstaten de betrokken informatie reeds ontvangen.

(20)

Om de landbouwers zoveel mogelijk flexibiliteit te bieden bij de planning van het grondgebruik dient hun te worden toegestaan om hun verzamelaanvraag te wijzigen tot de data waarop normaliter de inzaai plaatsvindt, mits alle bijzondere voorschriften in het kader van de verschillende steunregelingen in acht worden genomen en mits voor het gedeelte van de aanvraag waarop de wijziging betrekking heeft, de bevoegde autoriteit de landbouwer nog niet over fouten in de verzamelaanvraag heeft geïnformeerd en hem evenmin kennis heeft gegeven van een te verrichten controle ter plaatse waarbij vervolgens fouten aan het licht komen. Na de wijziging moet de mogelijkheid worden geboden om de desbetreffende bewijsstukken of contracten die moeten worden ingediend, aan te passen.

(21)

Voor het geval een lidstaat ervoor kiest de verschillende steunregelingen voor dieren toe te passen, dienen gemeenschappelijke bepalingen te worden vastgesteld met betrekking tot de in de steunaanvragen voor dieren op te nemen gegevens.

(22)

Op grond van Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad (3) moeten de rundveehouders gegevens over hun runderen meedelen aan een gecomputeriseerd gegevensbestand. Volgens artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 kunnen premies in het kader van de steunregelingen voor rundvee alleen worden betaald voor dieren die naar behoren geïdentificeerd en geregistreerd zijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1760/2000. Het gecomputeriseerde gegevensbestand is ook van groot belang geworden voor het beheer van de steunregelingen. Daarom moet de landbouwers die op grond van de betrokken steunregelingen aanvragen indienen, tijdig toegang tot de relevante informatie worden verleend.

(23)

Mits het gecomputeriseerde gegevensbestand betrouwbaar is, moeten de lidstaten worden gemachtigd de informatie in dat gegevensbestand te gebruiken om vereenvoudigde aanvraagprocedures in te voeren. Voorzien dient te worden in verschillende keuzemogelijkheden voor de lidstaten om de informatie in het gecomputeriseerde gegevensbestand voor runderen te gebruiken voor de indiening en het beheer van steunaanvragen. Verduidelijkt dient echter te worden dat in het geval dat die keuzemogelijkheden inhouden dat de landbouwer de runderen waarvoor hij de premies aanvraagt, niet individueel hoeft te identificeren, elk potentieel premiabel dier ten aanzien waarvan onregelmatigheden worden ontdekt wat de naleving van de identificatie- en registratieregeling betreft, voor de toepassing van sancties kan worden beschouwd als een dier waarvoor steun is aangevraagd.

(24)

Voorschriften moeten worden vastgesteld met betrekking tot de indiening en de inhoud van de aanvragen om de melkpremie en de bijbehorende extra betalingen.

(25)

Het algemene kader dient te worden vastgesteld voor de invoering van vereenvoudigde procedures voor de communicatie tussen de landbouwer en de autoriteiten van de lidstaat. Dit kader dient met name te voorzien in de mogelijkheid gebruik te maken van elektronische middelen. Evenwel dient in het bijzonder te zijn gegarandeerd dat de aldus verstrekte gegevens volkomen betrouwbaar zijn en dat de betrokken procedures zonder enige discriminatie tussen landbouwers worden toegepast.

(26)

Steunaanvragen die kennelijke fouten bevatten, moeten te allen tijde verbeterd kunnen worden.

(27)

Inachtneming van de termijnen voor de indiening van de steunaanvragen, wijzigingen van de verzamelaanvragen en de bewijsstukken, contracten of aangiften is absoluut noodzakelijk om de nationale overheidsdiensten in staat te stellen doeltreffende controles op de juistheid van de steunaanvragen te programmeren en vervolgens uit te voeren. Daarom moet worden bepaald binnen welke termijnen een te late indiening nog aanvaardbaar is. Bovendien moeten kortingen worden toegepast om de landbouwers ertoe aan te zetten de termijnen in acht te nemen.

(28)

De landbouwers moeten hun steunaanvragen te allen tijde geheel of gedeeltelijk kunnen intrekken mits de bevoegde autoriteit voor het gedeelte van de aanvraag waarop de intrekking betrekking heeft, de landbouwer nog niet over fouten in de steunaanvraag heeft geïnformeerd en hem evenmin kennis heeft gegeven van een te verrichten controle ter plaatse die vervolgens fouten aan het licht brengt.

(29)

Op de naleving van de bepalingen van de steunregelingen die in het kader van het geïntegreerd systeem worden beheerd, dient een doeltreffend toezicht te worden uitgeoefend. Daartoe en met het oog op een geharmoniseerd toezichtniveau in alle lidstaten moeten de criteria en technische procedures voor de uitvoering van administratieve controles en van controles ter plaatse tot in de details worden aangegeven niet alleen ten aanzien van de subsidiabiliteitscriteria die voor de steunregelingen zijn vastgesteld, maar ook ten aanzien van de verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden. Wat de controles op de inachtneming van de subsidiabiliteitscriteria betreft, moeten de controles ter plaatse bovendien in de regel onaangekondigd worden uitgevoerd. Waar dat dienstig is, moeten de lidstaten de verschillende controles in het kader van deze verordening combineren.

(30)

Het minimumaantal landbouwers bij wie in het kader van de verschillende steunregelingen controles ter plaatse moeten worden verricht, dient te worden bepaald. Voor het geval dat lidstaten kiezen voor toepassing van de verschillende steunregelingen voor dieren, moet ten aanzien van de landbouwers die steun in het kader van die regelingen aanvragen, een geïntegreerde bedrijfsgerichte aanpak worden voorgeschreven.

(31)

De constatering van belangrijke onregelmatigheden moet tot gevolg hebben dat in het lopende en het volgende jaar meer controles ter plaatse worden verricht om een aanvaardbare mate van zekerheid omtrent de juistheid van de betrokken steunaanvragen te verkrijgen.

(32)

De steekproef die overeenkomt met het minimumpercentage controles ter plaatse, moet gedeeltelijk op basis van een risicoanalyse en gedeeltelijk op aselecte wijze worden getrokken. De belangrijkste factoren waarmee bij de risicoanalyse rekening moet worden gehouden, dienen te worden gepreciseerd.

(33)

Controles ter plaatse bij landbouwers die steunaanvragen indienen, hoeven niet noodzakelijk op elk individueel dier of perceel landbouwgrond te worden uitgevoerd. In bepaalde gevallen kunnen steekproefcontroles worden verricht. Waar dit is toegestaan, moet de steekproef echter groot genoeg zijn om betrouwbare en representatieve resultaten te garanderen wat de te verschaffen mate van zekerheid betreft. In sommige gevallen kan het nodig zijn de steekproef tot een volledige controle uit te breiden. De lidstaten dienen de criteria voor de keuze van de te controleren steekproef vast te stellen.

(34)

Voor een doeltreffende controle ter plaatse is het belangrijk dat het personeel dat de controles uitvoert, wordt geïnformeerd over de reden om de betrokken landbouwer voor de controle ter plaatse te selecteren. De lidstaten dienen aantekening te houden van die informatie.

(35)

Bovendien moeten, om de nationale autoriteiten en alle bevoegde communautaire autoriteiten in staat te stellen vervolgactiviteiten te ontplooien naar aanleiding van de verrichte controles ter plaatse, de bijzonderheden over de controles worden opgetekend in een controleverslag. De landbouwer of een vertegenwoordiger dient in de gelegenheid te worden gesteld het verslag te ondertekenen. In het geval van controles door middel van teledetectie dient de lidstaten echter te worden toegestaan dit recht uitsluitend te verlenen wanneer de controle onregelmatigheden aan het licht brengt. Ongeacht de aard van de controle ter plaatse, moet bij ontdekking van onregelmatigheden een kopie van het verslag aan de landbouwer worden verstrekt.

(36)

Controles ter plaatse met betrekking tot oppervlakten bestaan in de regel uit twee delen, waarvan het eerste verificaties en metingen van de aangegeven percelen landbouwgrond op basis van grafisch materiaal, luchtfoto’s, enz. betreft. Het tweede deel omvat een fysieke inspectie van de percelen om de werkelijke grootte van de aangegeven percelen landbouwgrond en, afhankelijk van de betrokken steunregeling, de aanwezigheid en de aard van het aangegeven gewas te controleren. Zo nodig moeten metingen worden verricht. De fysieke inspectie te velde mag worden uitgevoerd op basis van een steekproef.

(37)

Nadere voorschriften met betrekking tot de constatering van de oppervlakten en de meetmethoden moeten worden vastgesteld. Blijkens de ervaring moet, in het geval dat steun wordt betaald voor de productie van bepaalde gewassen, voor de constatering van de voor areaalbetalingen in aanmerking komende oppervlakte van percelen landbouwgrond worden bepaald wat de aanvaardbare breedte is van bepaalde elementen van de percelen, in het bijzonder heggen, sloten en muren. Met het oog op specifieke milieueisen dient enige flexibiliteit te worden toegestaan binnen de grenzen die in aanmerking zijn genomen bij de vaststelling van de regionale opbrengsten.

(38)

Ten aanzien van de oppervlakten die worden aangegeven om steun in het kader van de bedrijfstoeslagregeling te ontvangen, dient echter een andere aanpak te worden gehanteerd omdat de betrokken betalingen niet langer aan een productieverplichting zijn gekoppeld.

(39)

Wegens de bijzondere kenmerken van de steunregeling voor zaaizaad waarin artikel 99 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 voorziet, dienen voor die regeling bijzondere controlebepalingen te worden vastgesteld.

(40)

De voorwaarden waaronder controles ter plaatse door middel van teledetectie mogen worden uitgevoerd, moeten worden vastgesteld en bepaald dient te worden dat fysieke controles moeten worden verricht in het geval dat foto-interpretatie geen duidelijke resultaten oplevert.

(41)

In artikel 52 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 is bepaald dat ingeval een landbouwer hennep teelt op percelen die zijn aangegeven in het kader van de bedrijfstoeslagregeling, bijzondere controles worden verricht op het gehalte aan tetrahydrocannabinol (THC) van de hennep. De nadere voorschriften voor die controles moeten worden vastgesteld.

(42)

Voor het geval dat een lidstaat kiest voor toepassing van de verschillende steunregelingen voor dieren, dient te worden bepaald op welke tijdstippen de controles ter plaatse bij de aanvragers van steun in het kader van die steunregelingen moeten worden verricht en wat zij minimaal moeten inhouden. Voor een doeltreffende controle op de juistheid van de aangiften in de steunaanvragen en van de meldingen aan het gecomputeriseerde gegevensbestand voor runderen is het van essentieel belang dat een groot deel van die controles ter plaatse wordt uitgevoerd gedurende de periode waarin de dieren nog op het bedrijf moeten worden aangehouden.

(43)

Voor het geval dat een lidstaat kiest voor toepassing van de verschillende steunregelingen voor rundvee, moet, aangezien op grond van artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 een behoorlijke identificatie en registratie van de runderen een voorwaarde voor subsidiabiliteit is, worden bepaald dat de communautaire steun alleen voor behoorlijk geïdentificeerde en geregistreerde runderen wordt toegekend. Ook runderen waarvoor nog geen steunaanvraag is ingediend maar waarvoor dit in de toekomst het geval zou kunnen zijn, moeten in dit opzicht worden gecontroleerd omdat als gevolg van de opzet van verscheidene van de steunregelingen voor rundvee in veel gevallen pas steun voor runderen wordt aangevraagd nadat deze het bedrijf reeds hebben verlaten.

(44)

Voor het geval dat een lidstaat kiest voor toepassing van de slachtpremie, moeten bijzondere voorschriften worden vastgesteld voor controles in de slachthuizen om na te gaan of de dieren waarvoor deze premie is aangevraagd, wel degelijk daarvoor in aanmerking komen en of de informatie in het gecomputeriseerde gegevensbestand correct is. De lidstaten moeten kunnen kiezen uit twee verschillende grondslagen voor de selectie van de aan dergelijke controles te onderwerpen slachthuizen.

(45)

In dat geval zijn voor de slachtpremie die na uitvoer van de betrokken runderen wordt toegekend, bijzondere bepalingen nodig naast de communautaire controlebepalingen inzake de uitvoer in het algemeen, omdat er verschillen zijn wat de controledoelstellingen betreft.

(46)

Voorzover nodig moeten de controlevoorschriften inzake de steun voor dieren ook gelden voor de in artikel 133 van Verordening (EG) nr 1782/2003 bedoelde extra betalingen.

(47)

Bijzondere controlebepalingen zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1082/2003 van de Commissie van 23 juni 2003 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad inzake de minimaal te verrichten controles overeenkomstig de identificatie- en registratieregeling voor runderen (4). Wanneer op grond van die verordening controles worden verricht, moeten de resultaten daarvan ten behoeve van het geïntegreerd systeem worden opgenomen in het controleverslag.

(48)

Wat de aanvragen om de melkpremie en de bijbehorende extra betalingen betreft, zijn de belangrijkste subsidiabiliteitscriteria de hoeveelheid melk die mag worden geproduceerd binnen de referentiehoeveelheid waarover de landbouwer beschikt, en de vraag of de landbouwer daadwerkelijk een melkproducent is. De referentiehoeveelheid is bekend bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat. De belangrijkste voorwaarde waarvan de inachtneming ter plaatse moet worden gecontroleerd, is daarom de voorwaarde dat de landbouwer een melkproducent moet zijn. Daarop gerichte controles kunnen met name worden uitgevoerd op basis van de boekhouding of andere registers van de landbouwer.

(49)

Bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 zijn verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden ingevoerd voor de landbouwers die steun ontvangen in het kader van welke dan ook van de in bijlage I bij die verordening genoemde regelingen inzake rechtstreekse betalingen. Die verordening voorziet in een stelsel van kortingen en uitsluitingen voor het geval dat niet aan die verplichtingen wordt voldaan. De nadere voorschriften voor dat stelsel moeten worden vastgesteld.

(50)

Nader geregeld dient te worden welke autoriteiten in de lidstaten de controles betreffende de verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden uitvoeren.

(51)

In sommige gevallen kan het nuttig zijn dat de lidstaten administratieve controles uitvoeren met betrekking tot de verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden. Het is dus dienstig het gebruik van dit controle-instrument op discretionaire basis mogelijk te maken zonder het echter verplicht te stellen voor de lidstaten.

(52)

Het minimumpercentage controles op de nakoming van de verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden moet worden bepaald. Dat controlepercentage moet worden vastgesteld op 1 % van de landbouwers binnen het bevoegdheidsterrein van elke controleautoriteit, welke 1 % moet worden geselecteerd op basis van een passende risicoanalyse. De steekproef moet worden getrokken hetzij op basis van de steekproeven van landbouwers die zijn geselecteerd voor een controle ter plaatse met betrekking tot de subsidiabiliteitscriteria, hetzij uit de totale populatie van de landbouwers die aanvragen om rechtstreekse betalingen hebben ingediend. In het laatste geval dienen bepaalde subopties te worden toegestaan.

(53)

Gezien het uiteenlopende karakter van de verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden, dienen de controles ter plaatse in de regel te worden toegespitst op alle verplichtingen waarvan de nakoming ten tijde van het bezoek kan worden gecontroleerd. Ten aanzien van eisen en normen waarvoor inbreuken ten tijde van het bezoek niet duidelijk konden worden vastgesteld, moet de controleur bovendien de gevallen aangeven waarvoor wordt voorgesteld zo nodig verdere controles te verrichten.

(54)

Regels voor de opstelling van gedetailleerde specifieke controleverslagen moeten worden vastgesteld. De gespecialiseerde controleurs in het veld moeten melding maken van alle eventuele bevindingen en ook van de ernst daarvan om het betaalorgaan in staat te stellen de betrokken kortingen vast te stellen of in voorkomend geval tot uitsluiting van het ontvangen van rechtstreekse betalingen te besluiten.

(55)

Om de financiële belangen van de Gemeenschap doeltreffend te beschermen moeten passende maatregelen ter bestrijding van onregelmatigheden en fraude worden genomen. Voor de onderscheiden steunregelingen in kwestie moeten afzonderlijke bepalingen worden vastgesteld ten aanzien van geconstateerde onregelmatigheden op het gebied van de subsidiabiliteitscriteria.

(56)

Met het bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 ingevoerde stelsel van kortingen en uitsluitingen met betrekking tot de verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden wordt echter een ander doel nagestreefd, namelijk de landbouwers een stimulans te geven om de reeds bestaande regelgeving op de verschillende terreinen van de randvoorwaarden na te leven.

(57)

De kortingen en uitsluitingen moeten worden vastgesteld met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel en, wat de subsidiabiliteitscriteria betreft, van de bijzondere problemen in geval van overmacht en uitzonderlijke omstandigheden en in geval van natuurlijke omstandigheden. Wat de verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden betreft, mogen kortingen en uitsluitingen alleen worden toegepast als de landbouwer nalatig is geweest of met opzet heeft gehandeld. De kortingen en uitsluitingen moeten worden gedifferentieerd naar gelang van de ernst van de onregelmatigheid en dienen te gaan tot de volledige uitsluiting van een of meer steunregelingen gedurende een bepaalde periode. Wat de subsidiabiliteitscriteria betreft, dient bij de vaststelling van de kortingen en uitsluitingen rekening te worden gehouden met de bijzondere kenmerken van de verschillende steunregelingen.

(58)

Wat steunaanvragen voor oppervlakten betreft, hebben onregelmatigheden normaliter betrekking op delen van die oppervlakten. Daarom kan een te hoge aangifte voor een bepaald perceel worden gecompenseerd door een te lage aangifte voor andere percelen die tot dezelfde gewasgroep behoren. Bepaald dient te worden dat de steunaanvragen binnen een bepaalde tolerantiemarge alleen worden aangepast aan de feitelijk geconstateerde oppervlakte en dat slechts met de toepassing van kortingen wordt begonnen zodra die marge is overschreden.

(59)

Daarom moet worden bepaald welke oppervlakten tot dezelfde gewasgroep behoren. In het kader van de bedrijfstoeslagregeling aangegeven oppervlakten dienen in beginsel tot dezelfde gewasgroep te behoren. Bijzondere voorschriften moeten echter worden vastgesteld om uit te maken welke van de betrokken toeslagrechten zijn geactiveerd in het geval dat een verschil wordt vastgesteld tussen de aangegeven oppervlakte en de geconstateerde oppervlakte. Bovendien moeten overeenkomstig artikel 54, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 de braakleggingstoeslagrechten worden geactiveerd vóór alle andere toeslagrechten. In deze context moeten bepalingen worden vastgesteld voor twee situaties. In de eerste plaats moet een oppervlakte die ter activering van braakleggingstoeslagrechten als braakgelegd is aangegeven maar in werkelijkheid niet blijkt te zijn braakgelegd, van de in het kader van de bedrijfstoeslagregeling aangegeven totale oppervlakte worden afgetrokken als niet-geconstateerde oppervlakte. In de tweede plaats moet voor de oppervlakte die overeenkomt met braakleggingstoeslagrechten die niet worden geactiveerd, fictief op dezelfde wijze worden gehandeld indien tegelijkertijd dankzij die oppervlakte andere toeslagrechten worden geactiveerd.

(60)

Speciale bepalingen zijn nodig om rekening te houden met de bijzondere aspecten van de steunaanvragen in het kader van de steunregelingen voor zetmeelaardappelen en zaaizaad. Voor het geval dat een lidstaat kiest voor toepassing van de verschillende steunregelingen voor dieren, dient te worden bepaald dat ten aanzien van landbouwers die steun voor dieren aanvragen en daartoe een te hoog voederareaal aangeven, geen sancties worden toegepast indien de te hoge aangifte niet tot een te hoge betaling voor dieren leidt.

(61)

Wat steunaanvragen voor dieren betreft, heeft een onregelmatigheid tot gevolg dat het betrokken dier niet subsidiabel is. Kortingen moeten worden toegepast vanaf het eerste dier waarvoor een onregelmatigheid wordt ontdekt, maar wanneer voor niet meer dan drie dieren onregelmatigheden worden ontdekt, moet de sanctie minder streng zijn ongeacht om welk percentage van de dieren het gaat. In alle andere gevallen moet de hoogte van de sanctie afhankelijk zijn van het percentage dieren waarvoor onregelmatigheden worden ontdekt.

(62)

De landbouwers moet worden toegestaan de runderen en de schapen en geiten te vervangen binnen de grenzen zoals aangegeven in de desbetreffende sectorale voorschriften. Wanneer een landbouwer als gevolg van natuurlijke omstandigheden niet kan voldoen aan de uit de sectorale voorschriften voortvloeiende verplichtingen tot het aanhouden van dieren, dienen geen kortingen of uitsluitingen te worden toegepast.

(63)

Voor het geval dat een lidstaat kiest voor toepassing van de slachtpremie, dient wegens het belang van de slachthuizen voor het behoorlijk functioneren van sommige van de steunregelingen voor rundvee ook een regeling te worden getroffen voor het opleggen van sancties aan slachthuizen die door grove nalatigheid of met opzet met valse verklaringen of aangiften komen.

(64)

Bij onregelmatigheden met betrekking tot de in artikel 133 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde extra betalingen dienen de lidstaten sancties toe te passen die gelijkwaardig zijn aan die welke voor de steunregelingen voor oppervlakten en dieren gelden, tenzij zulks niet adequaat zou zijn. In dit laatste geval dient de lidstaat passende gelijkwaardige sancties toe te passen.

(65)

Er moeten kortingen en sancties met betrekking tot de melkpremie en de bijbehorende extra betalingen worden vastgesteld voor het geval dat een landbouwer die deze steun aanvraagt, niet voldoet aan zijn verplichting melk te produceren.

(66)

Wat de verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden betreft, dienen de kortingen en uitsluitingen niet alleen overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel te worden gedifferentieerd, maar dient ook te worden bepaald dat herhaalde inbreuken op dezelfde verplichting in het kader van de randvoorwaarden op een gegeven ogenblik, nadat de landbouwer een voorafgaande waarschuwing is gegeven, worden behandeld als een opzettelijke niet-naleving.

(67)

In de regel dienen geen kortingen of uitsluitingen met betrekking tot de subsidiabiliteitscriteria te worden toegepast indien de landbouwer feitelijk juiste gegevens heeft verstrekt of kan bewijzen dat hem geen schuld treft.

(68)

Ten aanzien van landbouwers die op enig tijdstip onjuistheden in steunaanvragen melden aan de bevoegde nationale autoriteiten, dienen ongeacht de oorzaak van de onjuistheden geen kortingen of uitsluitingen te worden toegepast mits de landbouwer niet op de hoogte is gebracht van het voornemen van de bevoegde autoriteit een controle ter plaatse uit te voeren en de autoriteit de landbouwer niet reeds van een onregelmatigheid in de aanvraag in kennis heeft gesteld. Hetzelfde dient te gelden voor onjuiste gegevens in het gecomputeriseerde gegevensbestand, zulks enerzijds ten aanzien van runderen waarvoor steun is aangevraagd en waarvoor de betrokken onregelmatigheden niet alleen de niet-naleving van een verplichting in het kader van de randvoorwaarden maar ook een inbreuk op een subsidiabiliteitscriterium betekenen, en anderzijds ten aanzien van runderen waarvoor geen steun is aangevraagd en waarvoor de betrokken onregelmatigheden slechts relevant zijn uit het oogpunt van de verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden.

(69)

Het beheer van kleine bedragen vormt voor de bevoegde autoriteiten van de lidstaten een zware belasting. Daarom dient de lidstaten te worden toegestaan steunbedragen onder een bepaald minimum niet uit te betalen en geringe bedragen die onverschuldigd zijn betaald, niet terug te vorderen.

(70)

Gedetailleerde specifieke bepalingen dienen te worden vastgesteld om te zorgen voor een billijke toepassing van verschillende kortingen die ten aanzien van een of meer steunaanvragen van dezelfde landbouwer moeten worden toegepast. De kortingen en uitsluitingen waarin deze verordening voorziet, moeten worden toegepast onverminderd verdere sancties op grond van welke andere bepalingen van communautair of nationaal recht dan ook.

(71)

Wanneer een landbouwer als gevolg van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden niet kan voldoen aan de verplichtingen waarin de sectorale regelgeving voorziet, dient hij zijn recht op betaling van de steun niet te verliezen. Gepreciseerd moet worden welke omstandigheden met name door de bevoegde autoriteiten als uitzonderlijke omstandigheden kunnen worden erkend.

(72)

Opdat het beginsel van goede trouw in de hele Gemeenschap op uniforme wijze wordt toegepast wat de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen betreft, dienen de voorwaarden te worden vastgesteld waaronder een beroep op dit beginsel kan worden gedaan, onverminderd de behandeling van de betrokken uitgaven in het kader van de goedkeuring van de rekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad van 17 mei 1999 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (5).

(73)

Geregeld moet worden wat de gevolgen zijn van de overdracht van een bedrijf in zijn geheel waarvoor op grond van de regelingen inzake rechtstreekse betalingen die onder het geïntegreerd systeem vallen, aan bepaalde verplichtingen moet worden voldaan.

(74)

In het algemeen dienen de lidstaten alle verdere maatregelen te nemen die voor een behoorlijke toepassing van deze verordening noodzakelijk zijn. Zo nodig moeten de lidstaten elkaar wederzijds bijstaan.

(75)

Voorzover dat relevant is, dient de Commissie te worden geïnformeerd over de maatregelen die de lidstaten nemen om hun toepassing van het geïntegreerd systeem te wijzigen. Om de Commissie in staat te stellen een doeltreffend toezicht uit te oefenen op het geïntegreerd systeem, dienen de lidstaten haar bepaalde jaarlijkse controlestatistieken toe te zenden. Bovendien moeten de lidstaten de Commissie informeren over de maatregelen die zij nemen met betrekking tot de instandhouding van blijvend grasland.

(76)

Voorschriften moeten worden vastgesteld met betrekking tot de grondslag voor de berekening van de verlagingen die moeten worden toegepast in het kader van de modulatie overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1782/2003, de verdeelsleutel voor de daaropvolgende toewijzing van de aldus beschikbaar komende financiële middelen en de berekening van het in artikel 12 van die verordening bedoelde extra steunbedrag, waartoe regels moeten worden vastgesteld om te bepalen of de in dat artikel bedoelde drempel van 5 000 € is bereikt.

(77)

De onderhavige verordening moet worden toegepast met ingang van 1 januari 2005. Verordening (EG) nr. 2419/2001 moet met ingang van dezelfde datum worden ingetrokken. Die verordening moet echter van toepassing blijven voor de steunaanvragen betreffende verkoopseizoenen of premieperioden die vóór 1 januari 2005 zijn ingegaan. Bijzondere bepalingen zijn nodig om te voorkomen dat kortingen die moeten worden toegepast als gevolg van het bepaalde in Verordening (EG) nr. 2419/2001, door de overgang naar de onderhavige nieuwe regeling achterwege blijven.

(78)

[De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor rechtstreekse betalingen],

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

DEEL I

WERKINGSSFEER EN ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Werkingssfeer

De onderhavige verordening bevat uitvoeringsbepalingen betreffende de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem (hierna „het geïntegreerd systeem” genoemd) als bedoeld in titel II van Verordening (EG) nr. 1782/2003. Zij geldt onverminderd de specifieke bepalingen van de verordeningen inzake de afzonderlijke steunregelingen.

Artikel 2

Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.

„bouwland”: voor teelt van gewassen gebruikte grond en braakgelegde grond of grond die overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr 1782/2003 in een goede landbouw- en milieuconditie wordt gehouden, of grond onder een kas of onder een vaste of verplaatsbare beschutting;

2.

„blijvend grasland”: grond met een natuurlijke of ingezaaide vegetatie van grassen of andere kruidachtige voedergewassen die gedurende ten minste vijf jaar niet in de vruchtwisseling van het bedrijf wordt opgenomen;

3.

„identificatie- en registratieregeling voor runderen”: de bij Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad (6) vastgestelde identificatie- en registratieregeling voor runderen;

4.

„oormerk”: het oormerk om dieren individueel te identificeren als bedoeld in artikel 3, onder a), en artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1760/2000;

5.

„gecomputeriseerd gegevensbestand voor runderen”: het in artikel 3, onder b), en artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 bedoelde gecomputeriseerde gegevensbestand;

6.

„dierpaspoort”: het in artikel 3, onder c), en artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 bedoelde dierpaspoort;

7.

„register”: het register dat houders van dieren bijhouden overeenkomstig respectievelijk artikel 4 van Richtlijn 92/102/EEG van de Raad (7), artikel 5 van Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad (8) of artikel 3, onder d), en artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1760/2000;

8.

„elementen van de identificatie- en registratieregeling voor runderen”: de in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 bedoelde elementen;

9.

„identificatiecode”: de in artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1760/2000 bedoelde identificatiecode;

10.

„onregelmatigheid”: elke niet-inachtneming van de voor de toekenning van de betrokken steun relevante voorschriften;

11.

„verzamelaanvraag”: de aanvraag om rechtstreekse betalingen op grond van de bedrijfstoeslagregeling en de andere oppervlaktegebonden steunregelingen zoals vastgesteld in de titels III en IV van Verordening (EG) nr. 1782/2003;

12.

„oppervlaktegebonden steunregelingen”: de bedrijfstoeslagregeling en alle in titel IV van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde steunregelingen met uitzondering van de steunmaatregelen die zijn vastgesteld in de hoofdstukken 7, 11 en 12 van die titel;

13.

„steunaanvraag voor dieren”: de aanvraag tot betaling van steun op grond van de regeling inzake schapen- en geitenpremies en de regelingen inzake rundvleesbetalingen zoals vastgesteld in hoofdstuk 11, respectievelijk hoofdstuk 12 van titel IV van Verordening (EG) nr. 1782/2003;

14.

„melkpremieaanvraag”: de aanvraag tot betaling van steun op grond van de regeling inzake de melkpremie en de extra betalingen zoals vastgesteld in hoofdstuk 7 van titel IV van Verordening (EG) nr. 1782/2003;

15.

„grondgebruik”: het gebruik van de grond in de zin van het type van gewas of bodembedekker of het ontbreken van een gewas;

16.

„steunregelingen voor rundvee”: de in artikel 121 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde steunregelingen;

17.

„steunregeling voor schapen en geiten”: de in artikel 111 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde steunregeling;

18.

„runderen waarvoor steun is aangevraagd”: runderen waarvoor in het kader van de steunregelingen voor rundvee een steunaanvraag voor dieren is ingediend;

19.

„runderen waarvoor geen steun is aangevraagd”: runderen waarvoor nog geen steunaanvraag voor dieren is ingediend, maar die in aanmerking kunnen komen voor steun op grond van de steunregelingen voor rundvee;

20.

„aanhoudperiode”: de periode waarin een dier waarvoor steun is aangevraagd, overeenkomstig de navolgende bepalingen op het bedrijf moet worden gehouden:

a)

de artikelen 5 en 9 van Verordening (EG) nr. 2342/1999 van de Commissie van 28 oktober 1999 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees met betrekking tot de premieregelingen (9) wat de speciale premie voor mannelijke runderen betreft,

b)

artikel 16 van Verordening (EG) nr. 2342/1999 wat de zoogkoeienpremie betreft,

c)

artikel 37 van Verordening (EG) nr. 2342/1999 wat de slachtpremie betreft,

d)

artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2550/2001 van de Commissie van 21 december 2001 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 2529/2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector schapen- en geitenvlees en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2419/2001 (10) wat de schapen- en geitenpremies betreft;

21.

„houder van dieren”: een natuurlijke of rechtspersoon die op permanente of tijdelijke basis verantwoordelijk is voor dieren, ook tijdens het vervoer of op een markt;

22.

„geconstateerde oppervlakte”: de oppervlakte waarvoor aan alle in de voorschriften voor de toekenning van de steun gestelde voorwaarden is voldaan; in het geval van de bedrijfstoeslagregeling kan de aangegeven oppervlakte slechts als geconstateerd worden beschouwd indien deze daadwerkelijk gepaard gaat met een overeenkomstig aantal toeslagrechten;

23.

„geconstateerd dier”: een dier waarvoor aan alle in de voorschriften voor de toekenning van de steun gestelde voorwaarden is voldaan;

24.

„premieperiode”: de periode waarop steunaanvragen betrekking hebben, ongeacht het tijdstip waarop zij zijn ingediend;

25.

„geografisch informatiesysteem” (hierna „GIS” genoemd): de in artikel 20 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde technieken op basis van een geautomatiseerd geografisch informatiesysteem;

26.

„referentieperceel”: een geografisch begrensde oppervlakte met een in het GIS geregistreerde unieke identificatie in het identificatiesysteem van de lidstaat als bedoeld in artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1782/2003;

27.

„grafisch materiaal”: kaarten of andere documenten die worden gebruikt voor communicatie over de inhoud van het GIS tussen de aanvragers van steun en de lidstaten;

28.

„nationaal geodetisch systeem”: een referentiestelsel van coördinaten dat een gestandaardiseerde meting en een unieke identificatie van de percelen landbouwgrond in de hele betrokken lidstaat mogelijk maakt; indien verschillende coördinatenstelsels worden gebruikt, moeten deze binnen elke lidstaat onderling compatibel zijn;

29.

„betaalorgaan”: de in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad (11) bedoelde diensten en instanties;

30.

„randvoorwaarden”: de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de voorwaarden inzake een goede landbouw- en milieuconditie als bedoeld in de artikelen 4 en 5 van Verordening (EG) nr. 1782/2003;

31.

„terreinen van de randvoorwaarden”: de in artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 genoemde verschillende gebieden die worden onderscheiden voor de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen, en de in bijlage IV bij die verordening bedoelde goede landbouw- en milieuconditie;

32.

„besluit”: elk van de afzonderlijke richtlijnen en verordeningen die zijn vermeld in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1782/2003; de in de punten 6, 7, 8 en 8 bis van bijlage III bij die verordening genoemde richtlijn en verordeningen vormen echter samen een enkel besluit;

33.

„norm”: de overeenkomstig artikel 5 van en bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 door de lidstaten vastgestelde normen;

34.

„eis”: indien gebruikt in de context van de randvoorwaarden, elke afzonderlijke uit de regelgeving voortvloeiende beheerseis die is gebaseerd op een van de in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 genoemde artikelen van een bepaald besluit, welke eis inhoudelijk verschilt van de andere in hetzelfde besluit gestelde eisen;

35.

„niet-naleving”: elke niet-naleving van de eisen en normen; niet-nakoming van de bij artikel 4 van de onderhavige verordening opgelegde verplichtingen geldt eveneens als een niet-naleving;

36.

„gespecialiseerde instanties”: de nationale bevoegde autoriteiten die er overeenkomstig artikel 25, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 op moeten toezien dat de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de voorwaarden inzake een goede landbouw- en milieuconditie worden nageleefd;

37.

„geconstateerde individuele referentiehoeveelheid”: de individuele referentiehoeveelheid waarop de landbouwer recht heeft.

Artikel 3

Instandhouding van het blijvend grasland op het niveau van de lidstaat

1.   Onverminderd de uitzonderingen waarin artikel 5, lid 2, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 voorziet, zorgt de lidstaat overeenkomstig de eerste alinea van dat lid voor de handhaving van het aandeel van het blijvend grasland in de totale oppervlakte landbouwgrond zoals gedefinieerd in artikel 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 796/2004. Deze verplichting geldt op nationaal of regionaal niveau.

Indien evenwel de overeenkomstig lid 4, onder a), bepaalde oppervlakte blijvend grasland in absolute cijfers wordt gehandhaafd, wordt de in artikel 5, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 neergelegde verplichting als nagekomen beschouwd.

2.   Voor de toepassing van artikel 5, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 zorgen de lidstaten ervoor dat het in lid 1 bedoelde aandeel van het blijvend grasland niet met meer dan 10 % afneemt ten opzichte van het referentieaandeel 2003.

3.   Het in lid 1 bedoelde aandeel wordt jaarlijks bepaald op basis van de door de landbouwers voor het betrokken jaar aangegeven oppervlakten.

4.   Het in lid 2 bedoelde referentieaandeel 2003 wordt als volgt vastgesteld:

a)

het blijvend grasland is het in 2003 door de landbouwers aangegeven blijvend grasland plus het in 2005 overeenkomstig artikel 14, lid 1, van de onderhavige verordening aangegeven blijvend grasland waarvoor in 2003 geen ander grondgebruik dan grasland is aangegeven tenzij de landbouwer kan aantonen dat de betrokken grond in 2003 geen blijvend grasland was.

In 2005 als blijvend grasland aangegeven oppervlakten die in 2003 in aanmerking kwamen voor de in artikel 1, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad bedoelde areaalbetaling voor akkerbouwgewassen, worden buiten beschouwing gelaten.

Grond die in 2003 blijvend grasland was en die sindsdien is bebost of die nog zal worden bebost overeenkomstig artikel 5, lid 2, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003, wordt buiten beschouwing gelaten;

b)

de totale oppervlakte landbouwgrond is de in 2005 door de landbouwers aangegeven totale oppervlakte landbouwgrond.

Artikel 4

Instandhouding van het blijvend grasland op individueel niveau

1.   Indien blijkt dat het in artikel 3, lid 1, van de onderhavige verordening bedoelde aandeel van het blijvend grasland afneemt, legt de betrokken lidstaat op nationaal of regionaal niveau aan de landbouwers die steun aanvragen in het kader van welke dan ook van de in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 genoemde regelingen inzake rechtstreekse betalingen, de verplichting op dat zij blijvend grasland niet zonder voorafgaande toestemming mogen omzetten.

2.   Indien blijkt dat de nakoming van de in artikel 3, lid 2, van de onderhavige verordening neergelegde verplichting niet kan worden gegarandeerd, legt de betrokken lidstaat, ter aanvulling van de overeenkomstig lid 1 genomen maatregelen, op nationaal of regionaal niveau aan de landbouwers die steun aanvragen in het kader van welke dan ook van de in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 genoemde regelingen inzake rechtstreekse betalingen, de verplichting op dat die landbouwers die beschikken over land dat van blijvend grasland in land voor andere vormen van grondgebruik is omgezet, land opnieuw in blijvend grasland moeten omzetten.

In 2005 geldt deze verplichting ten aanzien van blijvend grasland dat in land voor andere vormen van grondgebruik is omgezet sinds de uiterste datum voor de indiening van de steunaanvragen „oppervlakten” voor 2003. Vanaf 2006 geldt deze verplichting voor blijvend grasland dat aldus is omgezet sinds het begin van de periode van twaalf maanden voorafgaande aan de meest recente datum waarop overeenkomstig artikel 11 van de onderhavige verordening de verzamelaanvragen in de betrokken lidstaat uiterlijk moesten worden ingediend.

In een dergelijk geval zetten de landbouwers een percentage van de betrokken oppervlakte opnieuw in blijvend grasland om of leggen zij een daarmee overeenkomende oppervlakte blijvend grasland aan. Dat percentage wordt berekend op basis van de door de landbouwer in een ander grondgebruik omgezette oppervlakte en de oppervlakte die nodig is om het evenwicht te herstellen.

Indien het betrokken land echter is overgedragen nadat het in land voor andere vormen van grondgebruik was omgezet, geldt deze verplichting slechts indien de overdracht na de inwerkingtreding van de onderhavige verordening heeft plaatsgevonden.

In afwijking van artikel 2, punt 2, van de onderhavige verordening worden oppervlakten die opnieuw in blijvend grasland worden omgezet of waarop blijvend grasland wordt aangelegd, vanaf de eerste dag van de heromzetting of aanleg als „blijvend grasland” beschouwd.

3.   De in de leden 1 en 2 bedoelde verplichtingen voor landbouwers gelden evenwel niet in het geval dat landbouwers blijvend grasland hebben aangelegd in het kader van programma’s op grond van Verordening (EEG) nr. 2078/92 van de Raad van 30 juni 1992 betreffende landbouwproductiemethoden die verenigbaar zijn met de eisen inzake milieubescherming, en betreffende natuurbeheer (12), Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en intrekking van een aantal verordeningen (13) of Verordening (EG) nr. 1017/94 van de Raad van 26 april 1994 betreffende de omschakeling van akkerbouwareaal op de extensieve veehouderij in Portugal (14).

DEEL II

HET GEÏNTEGREERD BEHEERS- EN CONTROLESYSTEEM

TITEL I

ALGEMEEN

Artikel 5

Identificatie van de landbouwers

Onverminderd artikel 22, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 garandeert het in artikel 18, lid 1, onder f), van die verordening bedoelde enkele systeem om de identiteit te registreren van elke landbouwer die een steunaanvraag indient, een unieke identificatie voor alle steunaanvragen die door dezelfde landbouwer worden ingediend.

Artikel 6

Identificatie van de percelen landbouwgrond

1.   Het in artikel 20 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde systeem voor de identificatie van de percelen landbouwgrond wordt toegepast op het niveau van referentiepercelen zoals kadastrale of topografische percelen die een unieke identificatie van elk referentieperceel garanderen.

De lidstaten zorgen er bovendien voor dat de percelen landbouwgrond op betrouwbare wijze worden geïdentificeerd en verlangen met name dat de verzamelaanvraag vergezeld gaat van de door de bevoegde autoriteit bepaalde gegevens of documenten die het mogelijk maken elk perceel landbouwgrond te lokaliseren en te meten. Het GIS functioneert op basis van een nationaal geodetisch systeem.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat voor ten minste 75 % van de referentiepercelen waarop een steunaanvraag betrekking heeft, ten minste 90 % van de oppervlakte van het referentieperceel subsidiabel is op grond van de bedrijfstoeslagregeling. Deze beoordeling wordt op jaarbasis verricht met gebruikmaking van passende statistische methoden.

3.   Wat de in titel IV, hoofdstuk 4, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde areaalbetaling voor noten betreft, nemen de lidstaten waarvoor het in artikel 84, lid 3, van die verordening vastgestelde gegarandeerde maximumareaal meer dan 1 500 ha bedraagt, met ingang van 1 januari 2006 in het GIS een extra informatielaag op die betrekking heeft op het aantal bomen per perceel, de betrokken boomsoorten, de standplaats van de bomen en de berekening van de oppervlakte van de boomgaarden.

Artikel 7

Identificatie en registratie van de toeslagrechten

1.   Het in artikel 21 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde systeem voor de identificatie en de registratie van de toeslagrechten is een elektronisch register op het niveau van de lidstaat en garandeert, met name ten behoeve van de in artikel 24 van de onderhavige verordening bedoelde kruiscontroles, een doeltreffende traceerbaarheid van de toeslagrechten, in het bijzonder wat de volgende elementen betreft:

a)

houder;

b)

waarde;

c)

datum van vaststelling;

d)

datum van de meest recente activering;

e)

herkomst, met name wat de wijze van verkrijging betreft: oorspronkelijk aan de betrokkene toegewezen, afkomstig uit de nationale reserve, gekocht, gehuurd of geërfd;

f)

soort toeslagrecht, met name braakleggingstoeslagrechten, aan speciale voorwaarden onderworpen toeslagrechten als bedoeld in artikel 48 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en toeslagrechten waarvoor een toestemming als bedoeld in artikel 60 van die verordening is verleend;

g)

voorzover van toepassing, regionale beperkingen.

2.   De lidstaten die meer dan één betaalorgaan hebben, kunnen besluiten het elektronische register te laten functioneren op het niveau van het betaalorgaan. In dat geval zorgt de betrokken lidstaat ervoor dat de verschillende registers onderling compatibel zijn.

Artikel 8

Algemene beginselen met betrekking tot de percelen landbouwgrond

1.   Een perceel met bomen wordt voor de toepassing van de oppervlaktegebonden steunregelingen als een perceel landbouwgrond beschouwd mits het op dat perceel mogelijk is de in artikel 51 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde landbouwactiviteiten of, indien van toepassing, de voorgenomen productie op soortgelijke wijze te beoefenen als op percelen zonder bomen in dezelfde regio.

2.   Ten aanzien van voederarealen geldt het volgende:

a)

wanneer een voederareaal gezamenlijk wordt gebruikt, verdelen de bevoegde autoriteiten dit areaal denkbeeldig over de betrokken landbouwers in verhouding tot de mate waarin zij dit areaal gebruiken, of tot hun recht om dit areaal te gebruiken;

b)

voor de toepassing van artikel 131 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 geldt dat elk voederareaal voor het houden van dieren beschikbaar moet zijn gedurende een periode van ten minste zeven maanden die ingaat op een door de lidstaten te bepalen datum tussen 1 januari en 31 maart;

c)

voor de toepassing van artikel 131 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 geldt dat, wanneer een voederareaal in een andere lidstaat ligt dan die waar de agrarische vestigingsplaats van de landbouwer zich bevindt, dit areaal op verzoek van de landbouwer wordt geacht deel uit te maken van zijn bedrijf, op voorwaarde dat het zich in de onmiddellijke nabijheid van dit bedrijf bevindt en dat een belangrijk deel van alle door deze landbouwer gebruikte landbouwgrond in de lidstaat ligt waar zijn vestigingsplaats zich bevindt.

Artikel 9

Controlesysteem voor de randvoorwaarden

De lidstaten zetten een systeem op dat een doeltreffende controle op de inachtneming van de randvoorwaarden garandeert. Overeenkomstig titel III, hoofdstuk III, van de onderhavige verordening voorziet dat systeem met name in:

a)

wanneer de bevoegde controleautoriteit niet het betaalorgaan is, het doorgeven van de nodige informatie over de landbouwers die rechtstreekse betalingen aanvragen, door het betaalorgaan aan de gespecialiseerde controle-instanties en/of, voorzover van toepassing, via de in artikel 23, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde coördinerende autoriteit;

b)

de methoden die moeten worden toegepast om de te controleren steekproeven te selecteren;

c)

aanwijzingen omtrent aard en omvang van de te verrichten controles;

d)

controleverslagen waarin met name melding van elke ontdekte niet-naleving wordt gemaakt en de ernst, de omvang, het permanente karakter en de herhaling daarvan worden beoordeeld;

e)

wanneer de bevoegde controle-autoriteit niet het betaalorgaan is, het doorgeven van de controleverslagen door de gespecialiseerde controle-instanties aan het betaalorgaan of aan de in artikel 23, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde coördinerende autoriteit of aan beide;

f)

de toepassing van het stelsel van kortingen en uitsluitingen door het betaalorgaan.

De lidstaten kunnen bovendien voorzien in een procedure volgens welke de landbouwer het betaalorgaan opgave doet van de elementen die nodig zijn om de voor hem geldende eisen en normen te bepalen.

Artikel 10

Uitbetaling van de steun

1.   Onverminderd de in artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 gestelde termijn of enigerlei regels die voorzien in de betaling van voorschotten overeenkomstig lid 3 van dat artikel, worden de binnen de werkingssfeer van de onderhavige verordening vallende rechtstreekse betalingen niet uitgekeerd voordat de controles met betrekking tot de subsidiabiliteitscriteria die de lidstaat op grond van de onderhavige verordening moet verrichten, zijn voltooid.

2.   In het geval dat de in titel III, hoofdstuk III, van de onderhavige verordening bedoelde controles betreffende de randvoorwaarden niet vóór de uitbetaling kunnen worden voltooid, worden de bedragen die onverschuldigd blijken te zijn betaald, teruggevorderd overeenkomstig artikel 73 van de onderhavige verordening.

TITEL II

STEUNAANVRAGEN

HOOFDSTUK I

DE VERZAMELAANVRAAG

Artikel 11

Uiterste datum voor de indiening van de verzamelaanvraag

1.   Een landbouwer die steun aanvraagt in het kader van welke van de oppervlaktegebonden steunregelingen dan ook, mag slechts één verzamelaanvraag per jaar indienen.

Een landbouwer die geen steun aanvraagt in het kader van welke van de oppervlaktegebonden steunregelingen dan ook, maar steun aanvraagt in het kader van een andere in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 genoemde steunregeling, moet in het geval dat hij beschikt over landbouwgrond zoals gedefinieerd in artikel 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 796/2004, een verzamelaanvraag indienen en de betrokken oppervlakten daarin opgeven overeenkomstig artikel 14. De lidstaten kunnen de landbouwers evenwel van deze verplichting vrijstellen indien de betrokken informatie aan de bevoegde autoriteiten beschikbaar wordt gesteld in het kader van andere beheers- en controlesystemen die compatibiliteit met het geïntegreerd systeem als bedoeld in artikel 26 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 garanderen.

2.   De verzamelaanvraag wordt ingediend uiterlijk op een door de lidstaten vast te stellen datum die niet later is dan 15 mei. Finland en Zweden mogen echter een latere datum vaststellen die niet later is dan 15 juni.

Volgens de in artikel 144, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde procedure kan worden toegestaan de in de eerste alinea van dit lid bedoelde data op te schuiven in bepaalde gebieden waar de normale data door uitzonderlijke weersomstandigheden niet toepasbaar zijn.

Bij de vaststelling van die uiterste datum houden de lidstaten er rekening mee hoeveel tijd het kost voordat alle relevante gegevens voor een behoorlijk administratief en financieel beheer van de steun beschikbaar zijn, en zorgen zij ervoor dat doeltreffende controles kunnen worden geprogrammeerd, met name gelet op de overeenkomstig artikel 44, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vast te stellen datum.

3.   Wanneer met betrekking tot dezelfde landbouwer meer dan één betaalorgaan verantwoordelijk is voor het beheer van steunregelingen waarvoor een verzamelaanvraag moet worden ingediend, neemt de betrokken lidstaat passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de op grond van dit artikel vereiste informatie ter beschikking van alle betrokken betaalorganen wordt gesteld.

Artikel 12

Inhoud van de verzamelaanvraag

1.   De verzamelaanvraag moet alle gegevens bevatten die nodig zijn om te bepalen of aanspraak op de steun kan worden gemaakt, en met name:

a)

de identiteit van de landbouwer;

b)

de betrokken steunregeling of -regelingen;

c)

ten behoeve van de bedrijfstoeslagregeling, de identificatie van de toeslagrechten volgens het in artikel 7 bedoelde identificatie- en registratiesysteem, uitgesplitst in braakleggingstoeslagrechten en andere toeslagrechten;

d)

de voor de identificatie van alle percelen landbouwgrond van het bedrijf benodigde gegevens, de oppervlakte van deze percelen, uitgedrukt in hectaren tot twee cijfers achter de komma, de ligging ervan en, voorzover relevant, het grondgebruik op die percelen en het feit dat het al dan niet om een geïrrigeerd perceel gaat;

e)

een verklaring van de landbouwer dat hij kennis heeft genomen van de voorwaarden die in verband met de betrokken steunregelingen gelden.

2.   Ten behoeve van de identificatie van de toeslagrechten als bedoeld in lid 1, onder c), van het onderhavige artikel wordt op de overeenkomstig artikel 22, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 aan de landbouwers verstrekte voorbedrukte formulieren melding gemaakt van de identificatie van de toeslagrechten volgens het in artikel 7 van de onderhavige verordening bedoelde identificatie- en registratiesysteem, zulks met een uitsplitsing in braakleggingstoeslagrechten en andere toeslagrechten.

Bij de indiening van het aanvraagformulier corrigeert de landbouwer het voorbedrukte formulier indien zich wijzigingen, met name overdrachten van toeslagrechten overeenkomstig artikel 46 van Verordening (EG) nr. 1782/2003, hebben voorgedaan.

De landbouwer geeft de oppervlakte voor het doen gelden van braakleggingstoeslagrechten en de oppervlakte voor het doen gelden van andere toeslagrechten afzonderlijk aan. Overeenkomstig artikel 54, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 neemt de landbouwer zijn braakleggingstoeslagrechten in de aanvraag op vóór alle andere toeslagrechten. Bijgevolg geeft de landbouwer de braak te leggen oppervlakte aan die overeenkomt met zijn aantal braakleggingstoeslagrechten, op voorwaarde dat hij over voldoende subsidiabele hectaren beschikt. In het geval dat het aantal subsidiabele hectaren kleiner is dan het aantal braakleggingstoeslagrechten, kan de landbouwer in zijn aanvraag het aantal braakleggingstoeslagrechten opnemen dat overeenkomt met de oppervlakte waarover hij beschikt.

3.   Ten behoeve van de identificatie van alle percelen landbouwgrond op het bedrijf als bedoeld in lid 1, onder d), van het onderhavige artikel wordt op de overeenkomstig artikel 22, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 aan de landbouwers verstrekte voorbedrukte formulieren melding gemaakt van de oppervlakte per referentieperceel die maximaal voor steun in het kader van de bedrijfstoeslagregeling in aanmerking komt. Voorts worden op het grafische materiaal dat overeenkomstig het genoemde lid 2 aan de landbouwer wordt bezorgd, de grenzen en de unieke identificatie van de referentiepercelen aangegeven en geeft de landbouwer daarop de ligging van elk perceel landbouwgrond aan. Bij de indiening van het aanvraagformulier corrigeert de landbouwer bovendien het voorbedrukte formulier indien zich wijzigingen hebben voorgedaan.

Artikel 13

Specifieke voorwaarden met betrekking tot de verzamelaanvraag

1.   In het geval dat een aanvraag om areaalbetalingen voor akkerbouwgewassen als bedoeld in titel IV, hoofdstuk 10, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 een aangifte van de teelt van vezelvlas of –hennep in het kader van artikel 106 van die verordening bevat, wordt de indiening verlangd van de overeenkomstig Richtlijn 2002/57/EG van de Raad (15), en met name artikel 12 daarvan, op de verpakking van het zaaizaad gebruikte officiële etiketten of, in het geval van vezelvlas, van enige andere door de betrokken lidstaat als gelijkwaardig erkende documenten, met inbegrip van de in artikel 19 van die richtlijn bedoelde goedkeuring.

Wanneer de inzaai na de uiterste datum voor de indiening van de verzamelaanvraag plaatsvindt, worden die etiketten of documenten uiterlijk op 30 juni ingediend.

In het geval dat de etiketten van zaaizaad van vezelhennep ook bij andere nationale autoriteiten moeten worden ingediend, kunnen de lidstaten bepalen dat die etiketten aan de landbouwer worden teruggeven nadat zij zijn ingediend.

In het geval van vezelhennep wordt alle informatie verstrekt die nodig is voor de identificatie van de met hennep ingezaaide percelen, zulks voor elk ingezaaid hennepras.

In het laatstbedoelde geval en in het geval dat de landbouwer voornemens is hennep te produceren overeenkomstig artikel 52 van Verordening (EG) nr. 1782/2003, bevat de verzamelaanvraag:

a)

een kopie van het contract of de verbintenis als bedoeld in de artikelen 52 en 106 van die verordening, tenzij de lidstaat voor de indiening van die kopie een latere uiterste datum, die niet later dan 15 september mag zijn, heeft bepaald;

b)

in het in artikel 52 van die verordening bedoelde geval, een opgave van de gebruikte hoeveelheden zaaizaad (kilogram per hectare);

c)

de overeenkomstig Richtlijn 2002/57/EG, en met name artikel 12 daarvan, op de verpakking van het zaaizaad gebruikte officiële etiketten; indien de inzaai evenwel na de uiterste datum voor de indiening van de verzamelaanvraag plaatsvindt, worden de etiketten uiterlijk op 30 juni ingediend; in het geval dat de etiketten ook bij andere nationale autoriteiten moeten worden ingediend, kunnen de lidstaten bepalen dat die etiketten aan de landbouwer worden teruggegeven nadat zij overeenkomstig dit punt zijn ingediend.

2.   In het geval van braakgelegde grond die wordt gebruikt overeenkomstig artikel 55, onder b), van Verordening (EG) nr. 1782/2003 of artikel 107, lid 3, eerste streepje, van die verordening, bevat de verzamelaanvraag het bewijs dat krachtens de geldende sectorale bepalingen is vereist.

3.   In het geval van een aanvraag om de specifieke kwaliteitspremie voor durumtarwe als bedoeld in titel IV, hoofdstuk 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en om de toeslag voor durumtarwe en het specifieke steunbedrag als bedoeld in artikel 105 van die verordening bevat de verzamelaanvraag een overeenkomstig door de lidstaat vast te stellen regels geleverd bewijs dat de minimumhoeveelheid goedgekeurd zaad van durumtarwe is gebruikt.

4.   In het geval van een aanvraag om de gewasspecifieke betaling voor rijst als bedoeld in titel IV, hoofdstuk 3, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bevat de verzamelaanvraag een vermelding van het ingezaaide rijstras en een identificatie van de desbetreffende percelen.

5.   In het geval van een aanvraag om de areaalbetaling voor noten als bedoeld in titel IV, hoofdstuk 4, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 worden in de verzamelaanvraag het aantal bomen, de standplaats ervan en de betrokken soorten bomen vermeld.

6.   In het geval van een aanvraag om de steun voor energiegewassen als bedoeld in titel IV, hoofdstuk 5, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bevat de verzamelaanvraag een kopie van het contract dat de aanvrager overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EG) nr. 2237/2003 met een eerste verwerker heeft gesloten.

7.   In het geval van een aanvraag om de steun voor zetmeelaardappelen als bedoeld in titel IV, hoofdstuk 6, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bevat de verzamelaanvraag een kopie van het teeltcontract; de lidstaten kunnen evenwel voor de indiening van deze kopie een latere uiterste datum, die niet later dan 30 juni mag zijn, bepalen.

8.   In het geval van een aanvraag om de steun voor zaaizaad als bedoeld in titel IV, hoofdstuk 9, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bevat de verzamelaanvraag:

a)

een kopie van het vermeerderingscontract of de vermeerderingsaangifte; de lidstaten kunnen evenwel voor de indiening van deze kopie een latere uiterste datum, die niet later dan 15 september mag zijn, bepalen;

b)

een opgave van de op elk perceel ingezaaide zaadsoort;

c)

een opgave van de door vermeerdering geproduceerde hoeveelheden goedgekeurd zaaizaad, aangegeven in kwintalen (100 kg) tot één cijfer achter de komma; de lidstaten kunnen evenwel voor de verstrekking van deze informatie een latere uiterste datum, die niet later dan 15 juni van het jaar volgende op de oogst mag zijn, bepalen;

d)

een kopie van de bewijsstukken waaruit blijkt dat de bedoelde hoeveelheden zaaizaad officieel zijn goedgekeurd; de lidstaten kunnen evenwel voor de indiening van deze informatie een latere uiterste datum, die niet later dan 31 mei van het jaar volgende op de oogst mag zijn, bepalen.

Artikel 14

Algemene voorschriften met betrekking tot de verzamelaanvraag en aangiften van bijzondere vormen van grondgebruik

1.   De in artikel 5, lid 2, en artikel 51 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde vormen van grondgebruik en de in bijlage V bij die verordening bedoelde vormen van grondgebruik evenals de voor de productie van vezelvlas gebruikte oppervlakten in het geval dat die oppervlakten niet op grond van artikel 13 van de onderhavige verordening hoeven te worden aangegeven, moeten in afzonderlijke rubrieken op het verzamelaanvraagformulier worden aangegeven.

Vormen van grondgebruik die niet dienstig zijn voor de in de titels III en IV van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde steunregelingen en die evenmin in bijlage V bij die verordening worden bedoeld, moeten worden aangegeven in een of meer rubrieken „andere vormen van grondgebruik”.

De lidstaten kunnen bepalen dat de eerste en de tweede alinea niet van toepassing zijn in het geval dat de betrokken informatie ter beschikking van de bevoegde autoriteiten wordt gesteld in het kader van andere beheers- en controlesystemen die compatibiliteit met het geïntegreerd systeem als bedoeld in artikel 26 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 garanderen.

2.   Voor het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling kunnen de lidstaten van het bepaalde in de artikelen 12 en 13 afwijken indien op de uiterste datum die voor de indiening van de verzamelaanvraag is bepaald, de toeslagrechten nog niet definitief zijn vastgesteld.

3.   De lidstaten kunnen besluiten dat alle steunaanvragen op grond van titel IV van Verordening (EG) nr. 1782/2003 worden opgenomen in de verzamelaanvraag. In dat geval zijn de hoofdstukken II en III van de onderhavige titel van overeenkomstige toepassing wat de bijzondere voorwaarden betreft die voor het aanvragen van steun op grond van de betrokken regelingen zijn vastgesteld.

4.   Elke lidstaat stelt de minimumoppervlakte vast van de percelen landbouwgrond waarvoor een aanvraag kan worden ingediend. De minimumoppervlakte mag echter niet groter zijn dan 0,3 ha.

Artikel 15

Wijzigingen van de verzamelaanvragen

1.   Na de uiterste datum voor de indiening van de verzamelaanvraag mogen individuele percelen landbouwgrond die eventueel gepaard gaan met de overeenkomstige toeslagrechten en die nog niet in de verzamelaanvraag zijn aangegeven voor welke van de oppervlaktegebonden steunregelingen ook, aan de verzamelaanvraag worden toegevoegd mits de in de betrokken steunregelingen gestelde eisen in acht worden genomen.

Voor individuele percelen landbouwgrond die reeds in de verzamelaanvraag zijn aangegeven, mogen onder dezelfde voorwaarden veranderingen met betrekking tot het grondgebruik of de steunregeling worden aangebracht.

Indien de in de eerste en de tweede alinea bedoelde wijzigingen gevolgen hebben voor in te dienen bewijsstukken of contracten, wordt het aanbrengen van de desbetreffende wijzigingen in die bewijsstukken of contracten eveneens toegestaan.

2.   Onverminderd de uiterste data voor de indiening van de verzamelaanvraag die Finland of Zweden overeenkomstig artikel 11, lid 2, eerste alinea, heeft vastgesteld, worden wijzigingen als bedoeld in lid 1 van het onderhavige artikel schriftelijk aan de bevoegde autoriteit meegedeeld uiterlijk op 31 mei, in het geval van Finland en Zweden uiterlijk op 15 juni, van het betrokken kalenderjaar.

3.   Indien de bevoegde autoriteit de landbouwer reeds in kennis heeft gesteld van onregelmatigheden in de verzamelaanvraag of indien zij hem heeft geïnformeerd over haar voornemen een controle ter plaatse te verrichten en indien die controle ter plaatse vervolgens onregelmatigheden aan het licht brengt, zijn wijzigingen als bedoeld in lid 1 niet toegestaan voor de percelen landbouwgrond waarop de onregelmatigheden betrekking hebben.

HOOFDSTUK II

STEUNAANVRAGEN VOOR DIEREN

Artikel 16

Voorwaarden met betrekking tot de steunaanvragen voor dieren

1.   Een steunaanvraag voor dieren moet alle gegevens bevatten die nodig zijn om te bepalen of aanspraak op de steun kan worden gemaakt, en met name:

a)

de identiteit van de landbouwer;

b)

een verwijzing naar de verzamelaanvraag indien deze reeds is ingediend;

c)

het aantal dieren van elk type waarvoor steun wordt aangevraagd en, wat runderen betreft, hun identificatiecode;

d)

in voorkomend geval, de verbintenis van de landbouwer om de onder c) bedoelde dieren gedurende de aanhoudperiode op zijn bedrijf te houden en een opgave van de plaats of plaatsen waar deze dieren zullen worden aangehouden, en van de betrokken periode of perioden;

e)

in voorkomend geval, het individuele maximum voor de betrokken dieren;

f)

in voorkomend geval, de individuele referentiehoeveelheid melk waarover de landbouwer beschikte op 31 maart of, indien de betrokken lidstaat besluit gebruik te maken van de bij artikel 44 bis van Verordening (EG) nr. 2342/1999 vastgestelde afwijking, 1 april van het betrokken kalenderjaar; indien deze hoeveelheid niet bekend is op de datum waarop de aanvraag wordt ingediend, wordt zij zo spoedig mogelijk aan de bevoegde autoriteit meegedeeld;

g)

een verklaring van de landbouwer dat hij kennis heeft genomen van de voor de betrokken steun geldende voorwaarden.

Indien een dier gedurende de aanhoudperiode naar een andere plaats wordt overgebracht, stelt de landbouwer de bevoegde autoriteit daar vooraf schriftelijk van in kennis.

2.   De lidstaten garanderen elke houder van dieren het recht om zonder beperkingen, met redelijke tussenpozen en binnen een niet al te lange termijn informatie te verkrijgen over de in het gecomputeriseerde gegevensbestand voor runderen opgeslagen gegevens die betrekking hebben op hem en zijn dieren. Bij de indiening van zijn steunaanvraag verklaart de landbouwer dat die gegevens juist en volledig zijn, dan wel corrigeert hij de onjuiste gegevens of voegt hij de ontbrekende gegevens toe.

3.   De lidstaten kunnen besluiten dat sommige van de in lid 1 bedoelde gegevens niet in de steunaanvraag hoeven te worden opgenomen indien zij reeds aan de bevoegde autoriteit zijn meegedeeld.

Met name kunnen de lidstaten procedures invoeren die het mogelijk maken de in het gecomputeriseerde gegevensbestand voor runderen opgenomen gegevens te gebruiken ten behoeve van de steunaanvraag, mits bij het gecomputeriseerde gegevensbestand voor runderen sprake is van de mate van zekerheid en implementatie die voor een goed beheer van de betrokken steunregelingen nodig is. Dergelijke procedures kunnen bestaan in een systeem waarbij een landbouwer steun kan aanvragen voor alle dieren die op een door de lidstaat te bepalen datum op basis van de in het gecomputeriseerde gegevensbestand voor runderen opgenomen gegevens voor de steun in aanmerking komen. In dat geval nemen de lidstaten de nodige maatregelen om te garanderen dat:

a)

overeenkomstig de voor de betrokken steunregeling geldende voorschriften de begin- en de einddatum van de desbetreffende aanhoudperiode duidelijk worden aangegeven en bij de landbouwer bekend zijn;

b)

het de landbouwer bekend is dat alle dieren die niet correct geïdentificeerd of geregistreerd overeenkomstig de identificatie- en registratieregeling voor runderen blijken te zijn, worden beschouwd als in artikel 59 van de onderhavige verordening bedoelde dieren ten aanzien waarvan onregelmatigheden zijn vastgesteld.

In het geval van de in artikel 125 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde zoogkoeienpremie geldt dat de eventueel vastgestelde onregelmatigheden met betrekking tot de identificatie- en registratieregeling voor runderen evenredig worden verdeeld tussen het aantal dieren dat nodig is om de premie te ontvangen, en de dieren die nodig zijn voor de levering van melk en zuivelproducten als bedoeld in artikel 125, lid 2, onder b), van die verordening. Die onregelmatigheden worden echter eerst toegerekend aan het aantal dieren dat niet nodig is binnen de individuele beperkingen of maxima als bedoeld in artikel 125, lid 2, onder b), en artikel 126 van die verordening.

4.   De lidstaten kunnen bepalen dat sommige van de in lid 1 bedoelde gegevens kunnen of moeten worden verstrekt via een instantie of instanties die door hen is of zijn erkend. De landbouwer blijft evenwel verantwoordelijk voor de verstrekte gegevens.

HOOFDSTUK III

AANVRAAG OM DE MELKPREMIE EN DE EXTRA BETALINGEN

Artikel 17

Voorwaarden met betrekking tot de aanvragen om de melkpremie en de extra betalingen

Elke melkproducent die de melkpremie en de extra betalingen als bedoeld in titel IV, hoofdstuk 7, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 aanvraagt, dient een steunaanvraag in die alle gegevens bevat die nodig zijn om te bepalen of aanspraak op de steun kan worden gemaakt, en met name:

a)

de identiteit van de landbouwer;

b)

een verklaring van de landbouwer dat hij kennis heeft genomen van de voor de betrokken steun geldende voorwaarden.

De steunaanvraag wordt ingediend uiterlijk op een door de lidstaten te bepalen datum die niet later mag zijn dan 15 mei en, in het geval van Finland en Zweden, 15 juni.

HOOFDSTUK IV

GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

Artikel 18

Vereenvoudiging van de procedures

1.   Onverminderd de specifieke bepalingen van de onderhavige verordening en van Verordening (EG) nr. 1782/2003, kunnen de lidstaten toestaan of verlangen dat enigerlei mededelingen overeenkomstig de onderhavige verordening van de landbouwer aan de autoriteiten en omgekeerd worden gedaan met behulp van elektronische middelen. In dat geval worden passende maatregelen genomen om er met name voor te zorgen dat:

a)

de landbouwer ondubbelzinnig wordt geïdentificeerd;

b)

de landbouwer aan alle in het kader van de betrokken steunregeling gestelde voorwaarden voldoet;

c)

de verzonden gegevens betrouwbaar zijn met het oog op een goed beheer van de betrokken steunregeling; indien gebruik wordt gemaakt van de in het gecomputeriseerde gegevensbestand voor runderen opgenomen gegevens, moet bij dat gegevensbestand sprake zijn van de mate van zekerheid en implementatie die nodig is voor een goed beheer van de betrokken steunregelingen;

d)

indien begeleidende documenten niet langs elektronische weg kunnen worden verzonden, die documenten door de bevoegde autoriteiten worden ontvangen binnen dezelfde termijnen als die welke gelden bij verzending zonder elektronische middelen;

e)

er geen sprake is van discriminatie tussen landbouwers die niet-elektronische middelen gebruiken voor de indiening, en landbouwers die kiezen voor verzending langs elektronische weg.

2.   Wat de indiening van steunaanvragen betreft, kunnen de lidstaten onder de in lid 1, onder a) tot en met e), bepaalde voorwaarden voorzien in vereenvoudigde procedures voor het geval dat de autoriteiten reeds over bepaalde gegevens beschikken, en met name voor het geval dat de situatie niet is veranderd sinds de meest recente indiening van een steunaanvraag in het kader van de betrokken steunregeling.

Artikel 19

Verbetering van kennelijke fouten

Onverminderd de artikelen 11 tot en met 18, kan een steunaanvraag te allen tijde na de indiening ervan worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit wordt erkend.

Artikel 20

Afwijking ten aanzien van de uiterste datum voor de indiening van steunaanvragen, bewijsstukken, contracten en aangiften

In afwijking van artikel 5, lid 1, van Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad (16) wordt, indien de uiterste datum voor de indiening, in het kader van de onderhavige titel, van een steunaanvraag of van welke bewijsstukken, contracten of aangiften dan ook een feestdag, een zaterdag of een zondag is, die uiterste datum geacht op de eerstvolgende werkdag te vallen.

Artikel 21

Te late indiening

1.   Behoudens overmacht en uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 72 wordt bij indiening van een steunaanvraag in het kader van de onderhavige verordening na de desbetreffende termijn een verlaging met 1 % per werkdag toegepast op de bedragen waarop de landbouwer recht zou hebben gehad als de aanvraag tijdig was ingediend.

Onverminderd eventuele door de lidstaten te nemen bijzondere maatregelen in verband met de noodzaak dat enigerlei bewijsstukken tijdig worden ingediend om de programmering en uitvoering van doeltreffende controles mogelijk te maken, geldt de eerste alinea ook voor documenten, contracten of aangiften die overeenkomstig de artikelen 12 en 13 bij de bevoegde autoriteit moeten worden ingediend, voorzover die documenten, contracten of aangiften onmisbaar zijn om voor de betrokken steun in aanmerking te komen. In dat geval wordt de verlaging toegepast op het bedrag dat zou zijn betaald voor de betrokken steun.

Bij een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen wordt de aanvraag afgewezen.

2.   Bij indiening van een wijziging van een verzamelaanvraag na de in artikel 15, lid 2, bepaalde uiterste datum wordt een verlaging met 1 % per werkdag toegepast op de bedragen die verband houden met het werkelijke grondgebruik op de betrokken percelen landbouwgrond.

Wijzigingen van een verzamelaanvraag worden slechts aanvaard tot en met de in lid 1, derde alinea, bedoelde uiterste datum voor te late indiening van de verzamelaanvraag. Indien die datum evenwel niet later is dan de in artikel 15, lid 2, bepaalde uiterste datum, worden wijzigingen van een verzamelaanvraag niet langer aanvaard na die in artikel 15, lid 2, bepaalde uiterste datum.

3.   Wat voederarealen betreft, komt de uit een te late indiening van de verzamelaanvraag voortvloeiende verlaging bovenop alle andere verlagingen die gelden bij te late indiening van aanvragen om de in de artikelen 131 en 132 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde steunbedragen.

Artikel 22

Intrekking van steunaanvragen

1.   Een steunaanvraag kan te allen tijde geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken.

In het geval dat de lidstaat gebruik maakt van de mogelijkheden die worden geboden bij artikel 16, lid 3, tweede alinea, kan hij bepalen dat de melding aan het gecomputeriseerde gegevensbestand voor runderen van een dier dat het bedrijf heeft verlaten, een schriftelijke intrekking kan vervangen.

Indien de bevoegde autoriteit de landbouwer echter reeds in kennis heeft gesteld van onregelmatigheden in de steunaanvraag of indien zij hem heeft geïnformeerd over haar voornemen een controle ter plaatse te verrichten en indien die controle ter plaatse vervolgens onregelmatigheden aan het licht brengt, is intrekking van de gedeelten van de steunaanvraag waarop die onregelmatigheden betrekking hebben, niet toegestaan.

2.   Intrekking overeenkomstig lid 1 brengt de aanvrager in de positie waarin hij zich bevond voordat hij de betrokken steunaanvraag of de betrokken gedeelten daarvan had ingediend.

TITEL III

CONTROLES

HOOFDSTUK I

GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

Artikel 23

Algemene beginselen

1.   De administratieve controles en de controles ter plaatse waarin deze verordening voorziet, worden zo uitgevoerd dat een doeltreffende verificatie wordt gegarandeerd van de naleving van de voorwaarden voor de steunverlening en van de eisen en normen die relevant zijn in het kader van de randvoorwaarden.

2.   Indien de landbouwer of zijn vertegenwoordiger de uitvoering van een controle ter plaatse verhindert, worden de betrokken steunaanvragen afgewezen.

HOOFDSTUK II

CONTROLES MET BETREKKING TOT DE SUBSIDIABILITEITSCRITERIA

Afdeling I

Administratieve controles

Artikel 24

Kruiscontroles

1.   De in artikel 23 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde administratieve controles maken de opsporing van onregelmatigheden, in het bijzonder de automatische opsporing daarvan met behulp van computermiddelen, mogelijk en omvatten kruiscontroles:

a)

met betrekking tot de aangegeven toeslagrechten, respectievelijk de aangegeven percelen om te voorkomen dat dezelfde steun meer dan eenmaal voor hetzelfde kalenderjaar of verkoopseizoen wordt toegekend en dat in het kader van de in de bijlagen I en V bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 genoemde oppervlaktegebonden steunregelingen steun ten onrechte wordt gecumuleerd;

b)

met betrekking tot de toeslagrechten om na te gaan of deze bestaan en of is voldaan aan de voorwaarden om voor de betrokken steun in aanmerking te komen;

c)

door de in de verzamelaanvraag aangegeven percelen landbouwgrond te vergelijken met de in het systeem voor de identificatie van de percelen landbouwgrond opgenomen referentiepercelen om na te gaan of de oppervlakten als zodanig voor steun in aanmerking komen;

d)

door de toeslagrechten te vergelijken met de geconstateerde oppervlakte om na te gaan of de toeslagrechten gepaard gaan met een gelijk aantal subsidiabele hectaren als bedoeld in artikel 44, lid 2, respectievelijk artikel 54, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003;

e)

met gebruikmaking van het gecomputeriseerde gegevensbestand voor runderen om na te gaan of is voldaan aan de voorwaarden om voor de betrokken steun in aanmerking te komen, en om te voorkomen dat dezelfde steun meer dan eenmaal voor hetzelfde kalenderjaar wordt toegekend;

f)

in het geval dat bewijsstukken, contracten of vermeerderingsaangiften moeten worden ingediend en voorzover zulks relevant is, door de in de verzamelaanvraag aangegeven percelen landbouwgrond te vergelijken met die welke zijn aangegeven in de bewijsstukken, contracten of vermeerderingsaangiften, om na te gaan of de betrokken oppervlakte voor de steun in aanmerking komt;

g)

door de in de verzamelaanvraag aangegeven percelen landbouwgrond te vergelijken met de aan een officieel onderzoek onderworpen percelen waarvoor is gebleken dat zij voldoen aan de voorwaarden zoals vastgesteld in de richtlijnen die worden genoemd in artikel 1, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 1674/72 van de Raad van 2 augustus 1972 tot vaststelling van de algemene voorschriften voor de toekenning en de financiering van de steun in de sector zaaizaad (17).

2.   Uit de kruiscontroles voortvloeiende indicaties omtrent onregelmatigheden geven aanleiding tot een vervolgactie in de vorm van enige andere passende administratieve procedure en, zo nodig, een controle ter plaatse.

Afdeling II

Controles ter plaatse

Onderafdeling I

Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 25

Algemene beginselen

1.   De controles ter plaatse worden onverwachts uitgevoerd. Mits het doel van de controle niet in gevaar komt, mogen zij worden aangekondigd, doch slechts zo lang van tevoren als strikt noodzakelijk is. Behalve in deugdelijk gemotiveerde gevallen mag de aankondiging niet meer dan 48 uur tevoren plaatsvinden.

2.   Waar dat dienstig is, worden de controles ter plaatse in het kader van deze verordening tegelijk met andere in communautaire regelingen voorgeschreven controles verricht.

Artikel 26

Controlepercentage

1.   Het totale aantal controles ter plaatse dat elk jaar wordt uitgevoerd, betreft ten minste 5 % van alle landbouwers die een verzamelaanvraag indienen.

Onder voorbehoud van het bepaalde in de derde alinea trekken de lidstaten in de hierna bedoelde gevallen extra steekproeven voor controles die ten minste omvatten:

a)

5 % van alle landbouwers die de steun voor zetmeelaardappelen als bedoeld in titel IV, hoofdstuk 6, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 aanvragen;

b)

5 % per zaadsoort waarvoor overeenkomstig artikel 99 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 steun wordt aangevraagd;

c)

50 % van alle landbouwers die de in titel IV, hoofdstuk 4, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde areaalbetaling voor noten aanvragen in het geval dat de lidstaat gebruik maakt van de mogelijkheid ervan af te zien om overeenkomstig artikel 6, lid 3, van de onderhavige verordening een extra informatielaag in het GIS op te nemen.

Wat alle andere lidstaten betreft, voor het jaar 2005, 5 % van alle landbouwers die de in titel IV, hoofdstuk 4, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde areaalbetaling voor noten aanvragen, tenzij de extra informatielaag reeds in het GIS is opgenomen.

Indien de overeenkomstig de eerste alinea getrokken steekproef voor controles reeds aanvragers van de in de tweede alinea, onder a) tot en met c), bedoelde steunbedragen bevat, mogen die aanvragers worden meegerekend in de aldaar genoemde te controleren percentages.

2.   Het totale aantal controles ter plaatse dat elk jaar wordt uitgevoerd, betreft bovendien ten minste:

a)

het in artikel 52 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde minimum van 30 % of 20 % van de voor de productie van hennep aangegeven arealen.

Indien de lidstaat voor deze teelt reeds een systeem van voorafgaande teeltvergunningen heeft ingevoerd en de Commissie reeds vóór de inwerkingtreding van de onderhavige verordening in kennis heeft gesteld van zijn toepassingsbepalingen en voorwaarden met betrekking tot dat systeem, worden alle wijzigingen van die toepassingsbepalingen of voorwaarden binnen een redelijke termijn aan de Commissie meegedeeld;

b)

5 % van alle landbouwers die steun aanvragen in het kader van de steunregelingen voor rundvee. Is bij het gecomputeriseerde gegevensbestand voor runderen echter geen sprake van de mate van zekerheid en implementatie die nodig is voor een goed beheer van de betrokken steunregelingen, dan wordt dit percentage verhoogd tot 10 %. Voor elk van de steunregelingen betreffen de controles ter plaatse ook ten minste 5 % van alle dieren waarvoor steun wordt aangevraagd;

c)

10 % van alle landbouwers die steun aanvragen in het kader van de steunregeling voor schapen en geiten, ongeacht of de steunaanvragen als onderdeel van de verzamelaanvraag of afzonderlijk worden ingediend;

d)

2 % van alle melkproducenten die de melkpremie en/of de extra betalingen aanvragen.

3.   Indien bij de controles ter plaatse belangrijke onregelmatigheden met betrekking tot een bepaalde steunregeling of in een regio of deelregio worden vastgesteld, verricht de bevoegde autoriteit in het lopende jaar de nodige extra controles ter plaatse en verhoogt zij dienovereenkomstig het percentage landbouwers bij wie in het volgende jaar een controle ter plaatse moet worden verricht.

4.   Indien is bepaald dat bepaalde onderdelen van de controle ter plaatse op basis van een steekproef mogen worden uitgevoerd, moet die steekproef een controleniveau garanderen dat betrouwbare en representatieve resultaten oplevert. De lidstaten stellen de criteria voor de selectie van de steekproef vast. Indien de controle van de steekproef onregelmatigheden aan het licht brengt, worden de omvang en de basis van de steekproef dienovereenkomstig uitgebreid.

Artikel 27

Selectie van de steekproef voor controles

1.   De landbouwers bij wie een controle ter plaatse zal worden verricht, worden door de bevoegde autoriteit geselecteerd aan de hand van een risicoanalyse en van een element van representativiteit voor de ingediende steunaanvragen. De doeltreffendheid van de in eerdere jaren voor de risicoanalyse gebruikte parameters wordt op jaarbasis beoordeeld.

Om voor het element van representativiteit te zorgen selecteren de lidstaten op aselecte wijze tussen 20 % en 25 % van het in artikel 26, leden 1 en 2, bedoelde minimumaantal landbouwers bij wie een controle ter plaatse moet worden verricht.

2.   Bij de risicoanalyse wordt rekening gehouden met:

a)

de steunbedragen;

b)

het aantal percelen landbouwgrond en de oppervlakte of het aantal dieren waarvoor de steun wordt aangevraagd;

c)

de ontwikkeling ten opzichte van het voorgaande jaar;

d)

de controleresultaten in de voorgaande jaren;

e)

de gevallen waarin Verordening (EG) nr. 1760/2000 of Verordening (EG) nr. 21/2004 niet is nageleefd;

f)

de landbouwers die net boven of onder voor de toekenning van de steun relevante maxima of beperkingen zitten;

g)

de vervangingen van dieren overeenkomstig artikel 58 van de onderhavige verordening;

h)

de naleving van artikel 49, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003;

i)

de voor de zetmeelproductie bestemde hoeveelheid aardappelen in het licht van de oppervlakte die in het in artikel 13, lid 7, bedoelde teeltcontract is aangegeven;

j)

in het geval van een aanvraag om steun voor zaaizaad als bedoeld in titel IV, hoofdstuk 9, van Verordening (EG) nr. 1782/2003, de hoeveelheid goedgekeurd zaaizaad in vergelijking met de aangegeven oppervlakte;

k)

andere door de lidstaten te bepalen factoren.

3.   Voor elke landbouwer die voor een controle ter plaatse is geselecteerd, houdt de bevoegde autoriteit aantekening van de redenen waarom dit is gebeurd. De met de controle ter plaatse belaste controleur wordt vóór het begin van de controle ter plaatse over deze redenen geïnformeerd.

Artikel 28

Controleverslag

1.   Over elke controle ter plaatse die in het kader van deze afdeling wordt verricht, wordt een controleverslag opgesteld dat een nader onderzoek van de verrichte controle mogelijk maakt. In het verslag worden met name de volgende gegevens vermeld:

a)

de gecontroleerde steunregelingen en -aanvragen;

b)

de aanwezige personen;

c)

de gecontroleerde percelen landbouwgrond, de opgemeten percelen landbouwgrond, de meetresultaten per betrokken perceel en de gebruikte meettechnieken;

d)

het getelde aantal dieren van elke soort en, in voorkomend geval, de nummers van de oormerken, de gecontroleerde inschrijvingen in het register, gegevens van het gecomputeriseerde gegevensbestand voor runderen en bewijsstukken evenals het resultaat van de controles en, in voorkomend geval, de bijzondere opmerkingen betreffende individuele dieren en/of hun identificatiecode;

e)

of de landbouwer van het voorgenomen bezoek in kennis was gesteld en, zo ja, hoe lang van tevoren;

f)

gegevens over eventuele specifieke controles die in het kader van afzonderlijke steunregelingen moeten worden verricht;

g)

gegevens over eventuele andere verrichte controles.

2.   De landbouwer wordt in de gelegenheid gesteld het verslag te ondertekenen om zijn aanwezigheid bij de controle te bevestigen, en er opmerkingen aan toe te voegen. Indien onregelmatigheden worden vastgesteld, ontvangt de landbouwer een kopie van het controleverslag.

De lidstaten kunnen besluiten dat in het geval van een controle ter plaatse door middel van teledetectie als bedoeld in artikel 32 de landbouwer of zijn vertegenwoordiger niet in de gelegenheid wordt gesteld het controleverslag te ondertekenen indien de controle door middel van teledetectie geen onregelmatigheden aan het licht heeft gebracht. Indien als gevolg van een dergelijke controle onregelmatigheden worden ontdekt, wordt gelegenheid tot ondertekening van het verslag gegeven voordat de bevoegde autoriteit uit de bevindingen haar conclusies trekt met betrekking tot de eventueel daaruit voortvloeiende kortingen of uitsluitingen.

Onderafdeling II

Controles ter plaatse van de verzamelaanvragen wat de oppervlaktegebonden steunregelingen betreft

Artikel 29

Onderdelen van de controles ter plaatse

De controles ter plaatse hebben betrekking op alle percelen landbouwgrond waarvoor steun is aangevraagd in het kader van de in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 genoemde steunregelingen, met uitzondering van de percelen waarop aanvragen om steun voor zaaizaad als bedoeld in artikel 99 van die verordening betrekking hebben. De feitelijke veldinspectie als onderdeel van een controle ter plaatse mag evenwel worden beperkt tot een steekproef die ten minste de helft omvat van de percelen landbouwgrond waarvoor aanvragen zijn ingediend.

Artikel 30

Constatering van de oppervlakten

1.   De oppervlakte van de percelen landbouwgrond wordt geconstateerd met behulp van enig door de bevoegde autoriteit bepaald geschikt middel dat een meetnauwkeurigheid garandeert die ten minste overeenkomt met die welke volgens de nationale bepalingen voor officiële metingen is vereist. De bevoegde autoriteit kan een meettolerantie vaststellen die niet meer bedraagt dan hetzij 5 % van de oppervlakte van het perceel landbouwgrond, hetzij een tolerantiemarge van 1,5 m, vermenigvuldigd met de omtrek van het perceel landbouwgrond. Voor elk perceel landbouwgrond is de maximumtolerantie in absolute waarde echter niet groter dan 1,0 ha.

2.   De totale oppervlakte van een perceel landbouwgrond kan in aanmerking worden genomen op voorwaarde dat het volgens de gebruikelijke normen van de betrokken lidstaat of regio om een volledig gebruikt perceel gaat. Is dit niet het geval, dan wordt de werkelijk gebruikte oppervlakte in aanmerking genomen.

Voor de regio’s waar bepaalde elementen, met name heggen, sloten en muren, van oudsher deel uitmaken van de goede landbouwmethoden op het gebied van teelten of grondgebruik, kunnen de lidstaten besluiten dat de oppervlakte van die elementen als een onderdeel van de volledig gebruikte oppervlakte moet worden beschouwd op voorwaarde dat zij een door de lidstaten te bepalen totale breedte niet overschrijdt. Die breedte moet overeenkomen met een traditionele breedte in de betrokken regio en mag niet meer dan 2 m bedragen.

De lidstaten kunnen na voorafgaande kennisgeving aan de Commissie een breedte van meer dan 2 m toestaan, indien bij de vaststelling van de opbrengsten in de betrokken regio’s rekening werd gehouden met de betrokken oppervlakten met akkerbouwgewassen.

3.   Ter aanvulling van lid 2 geldt dat in het geval van percelen die worden aangegeven met het oog op de bedrijfstoeslagregeling, welke elementen dan ook waarop de in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 genoemde besluiten betrekking hebben of die kunnen behoren bij de goede landbouw- en milieuconditie als bedoeld in artikel 5 van en bijlage IV bij die verordening, deel uitmaken van de totale oppervlakte van het betrokken perceel landbouwgrond.

4.   Of de percelen landbouwgrond voor de steun in aanmerking komen, wordt nagegaan met behulp van welk geschikt middel ook. Daartoe worden zo nodig aanvullende bewijzen verlangd.

Artikel 31

Onderdelen van de controles ter plaatse wat de aanvragen om steun voor zaaizaad betreft

De controles ter plaatse met betrekking tot de aanvragen om steun voor zaaizaad als bedoeld in artikel 99 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 omvatten met name:

a)

controles op het niveau van de landbouwer die de steun aanvraagt:

i)

controles van alle percelen om de soort of rassengroep na te gaan van het zaaizaad dat op elk aangegeven perceel wordt geproduceerd;

ii)

controles van documenten om ten minste de eerste bestemming na te gaan van het zaaizaad waarvoor steun is aangevraagd;

iii)

alle door de lidstaten nodig geachte controles om te garanderen dat geen steun wordt betaald voor niet-goedgekeurd zaaizaad of voor zaaizaad uit derde landen;

b)

indien de eerste bestemming van het zaaizaad een kweker of een zaadhandelaar is, aanvullende controles in hun bedrijven om zich ervan te vergewissen dat:

i)

het zaaizaad daadwerkelijk in overeenstemming met het vermeerderingscontract door de kweker of zaadhandelaar is gekocht en betaald;

ii)

de betaling van het zaaizaad is verwerkt in de financiële boekhouding van de kweker of zaadhandelaar;

iii)

het zaaizaad daadwerkelijk voor inzaai in de handel is gebracht. Onder „in de handel brengen” wordt verstaan: het ter beschikking of in voorraad houden, met het oog op verkoop tentoonstellen, te koop aanbieden, verkopen of leveren aan een andere persoon. Daartoe worden bij de kweker of zaadhandelaar fysieke controles en controles van de voorraad- en de financiële boekhouding verricht;

c)

in voorkomend geval, controles op het niveau van de eindgebruikers.

Artikel 32

Teledetectie

1.   Onder de in dit artikel bepaalde voorwaarden kunnen de lidstaten voor de in artikel 26, lid 1, bedoelde steekproef teledetectie gebruiken in plaats van traditionele middelen voor een controle ter plaatse. In voorkomend geval geldt het bepaalde in de artikelen 23, 25, 26, 27 en 28, artikel 29, eerste zin, en artikel 30.

2.   De door middel van teledetectie te controleren zones worden op basis van een risicoanalyse of op aselecte wijze geselecteerd.

Bij selectie op basis van een risicoanalyse houden de lidstaten rekening met passende risicofactoren, waaronder met name:

a)

de financiële betekenis van de zones uit het oogpunt van de communautaire steunverlening;

b)

het samenstel van steunaanvragen;

c)

de structuur van de stelsels van percelen landbouwgrond en de complexiteit van het agrarische landschap;

d)

de ontoereikende dekking in eerdere jaren;

e)

de technische eisen voor een doeltreffend gebruik van teledetectie wat de begrenzing van de zone betreft;

f)

de controleresultaten in de voorgaande jaren.

3.   Controles ter plaatse door middel van teledetectie hebben betrekking op:

a)

hetzij alle steunaanvragen die binnen de betrokken zone vallen voor ten minste 80 % van de oppervlakte waarvoor op grond van de in de titels III en IV van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde regelingen steun wordt aangevraagd;

b)

hetzij door de bevoegde autoriteit op basis van artikel 27, lid 2, van de onderhavige verordening te selecteren steunaanvragen.

De overeenkomstig artikel 27, lid 1, tweede alinea, van de onderhavige verordening op aselecte wijze geselecteerde aanvragen mogen worden gecontroleerd door middel van teledetectie.

4.   Voor een overeenkomstig lid 3 voor een controle ter plaatse geselecteerde landbouwer wordt ten minste 80 % van de oppervlakte waarvoor hij op grond van de in de titels III en IV van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde steunregelingen steun heeft aangevraagd, aan de controle ter plaatse door middel van teledetectie onderworpen.

5.   Een lidstaat die gebruik maakt van de mogelijkheid controles ter plaatse uit te voeren door middel van teledetectie, verricht:

a)

een foto-interpretatie van satellietbeelden of luchtfoto’s van alle overeenkomstig lid 4 te controleren percelen landbouwgrond per aanvraag met het doel de vegetatie te herkennen en de oppervlakte te meten;

b)

een fysieke veldinspectie van alle percelen landbouwgrond waarvoor niet op basis van de foto-interpretatie ten genoegen van de bevoegde autoriteit kan worden geconcludeerd dat de aangifte juist is.

6.   De in artikel 26, lid 3, bedoelde extra controles worden met behulp van middelen voor een traditionele controle ter plaatse verricht indien zij in het lopende jaar niet meer door middel van teledetectie kunnen worden verricht.

Artikel 33

Controle op het gehalte aan tetrahydrocannabinol van geteelde hennep

1.   Het systeem dat de lidstaten overeenkomstig artikel 52, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 moeten gebruiken om het gehalte aan tetrahydrocannabinol (hierna „THC” genoemd) van het geteelde gewas te bepalen, is het in bijlage I bij de onderhavige verordening beschreven systeem.

2.   Uiterlijk op 15 november van het betrokken verkoopseizoen dienen de lidstaten bij de Commissie een verslag in over de geconstateerde THC-gehalten. Voor elk ras bevat dit verslag met name de volgende gegevens:

a)

voor procedure A zoals vastgesteld in bijlage I, het tijdstip waarop het monster is genomen;

b)

het aantal uitgevoerde metingen;

c)

de resultaten van deze metingen, uitgesplitst naar THC-gehalte volgens een schaalverdeling met gradaties van 0,1 %;

d)

de op nationaal niveau genomen maatregelen.

3.   Indien uit de metingen blijkt dat het THC-gehalte voor een belangrijk aantal monsters van een bepaald ras hoger is dan het bij artikel 52, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde maximum, kan de Commissie, onverminderd andere maatregelen die zij kan nemen, volgens de in artikel 144, lid 2, van die verordening bedoelde procedure besluiten dat in het volgende kalenderjaar voor het betrokken ras de in bijlage I bij de onderhavige verordening vastgestelde procedure B wordt gebruikt.

4.   De rassen van vezelhennep die voor rechtstreekse betalingen in aanmerking komen, zijn vermeld in bijlage II. Het verzoek van een lidstaat om opneming van een hennepras in die bijlage, moet vergezeld gaan van een verslag over de resultaten van analyses die volgens de in bijlage I vastgestelde procedure B zijn verricht, en van een beschrijving van het betrokken ras.

Onderafdeling III

Controles ter plaatse van de steunaanvragen voor dieren

Artikel 34

Tijdstip van de controles ter plaatse

1.   Voor de andere steunregelingen dan die welke bij artikel 123, lid 6, en artikel 130 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 zijn vastgesteld, wordt ten minste 60 % van het in artikel 26, lid 2, onder b), laatste zin, van de onderhavige verordening vastgestelde minimumpercentage controles ter plaatse gespreid over de hele aanhoudperiode voor de betrokken steunregeling uitgevoerd. Het resterende percentage controles ter plaatse wordt gespreid over de hele aanhoudperiode voor ten minste één van die steunregelingen uitgevoerd.

Indien de lidstaat evenwel gebruik maakt van de bij artikel 68 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 geboden mogelijkheden, wordt het in artikel 26, lid 2, onder b), laatste zin, van de onderhavige verordening vastgestelde minimumpercentage controles ter plaatse volledig gespreid over de hele aanhoudperiode voor de betrokken steunregeling uitgevoerd.

2.   Ten minste 50 % van het in artikel 26, lid 2, onder c), van de onderhavige verordening vastgestelde minimumpercentage controles ter plaatse wordt gespreid over de hele aanhoudperiode uitgevoerd. Het minimumpercentage controles ter plaatse wordt evenwel volledig gespreid over de hele aanhoudperiode uitgevoerd in de lidstaten waar ten aanzien van de bij Verordening (EG) nr. 21/2004 ingestelde regeling voor schapen en geiten geen sprake is van een volledige implementatie en toepassing, in het bijzonder wat de identificatie van de dieren en het naar behoren bijhouden van de registers betreft.

Artikel 35

Onderdelen van de controles ter plaatse

1.   De controles ter plaatse hebben betrekking op alle dieren waarvoor op grond van de te controleren steunregelingen steunaanvragen zijn ingediend en, wat de steunregelingen voor rundvee betreft, ook op de runderen waarvoor geen steun is aangevraagd.

2.   De controles ter plaatse omvatten met name:

a)

een controle om na te gaan of het aantal op het bedrijf aanwezige dieren waarvoor steunaanvragen zijn ingediend, en het aantal runderen waarvoor geen steun is aangevraagd, overeenstemmen met het aantal in de registers ingeschreven dieren en, voor runderen, met het aantal dieren dat aan het gecomputeriseerde gegevensbestand voor runderen is gemeld;

b)

wat de steunregelingen voor rundvee betreft:

controles op de juistheid van de inschrijvingen in het register en van de meldingen aan het gecomputeriseerde gegevensbestand voor runderen op basis van een steekproef van bewijsstukken zoals aankoop- en verkoopfacturen, slachtverklaringen, veterinaire certificaten en, in voorkomend geval, dierpaspoorten, ten aanzien van de dieren waarvoor steunaanvragen zijn ingediend in de 12 maanden vóór de controle ter plaatse,

steekproefcontroles om na te gaan of de informatie in het gecomputeriseerde gegevensbestand voor runderen overeenstemt met die in het register, ten aanzien van de dieren waarvoor steunaanvragen zijn ingediend in de 12 maanden vóór de controle ter plaatse,

controles om na te gaan of alle op het bedrijf aanwezige dieren die nog in het kader van de aanhoudverplichting worden gehouden, voor de aangevraagde steun in aanmerking komen,

controles om na te gaan of alle op het bedrijf aanwezige runderen met oormerken zijn geïdentificeerd en in voorkomend geval vergezeld gaan van dierpaspoorten en of zij zijn ingeschreven in het register en naar behoren zijn gemeld aan het gecomputeriseerde gegevensbestand voor runderen.

De onder b), vierde streepje, bedoelde controles worden individueel verricht voor elk afzonderlijk nog in het kader van de aanhoudverplichting gehouden mannelijk rund waarvoor een andere aanvraag om de speciale rundvleespremie is ingediend dan een aanvraag op grond van artikel 123, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1782/2003. In alle andere gevallen kan de controle betreffende een correcte vermelding van de gegevens op de dierpaspoorten en in het register en betreffende de melding aan het gegevensbestand worden verricht op basis van een steekproef;

c)

wat de steunregeling voor schapen en geiten betreft:

i)

een controle aan de hand van het register om na te gaan of alle dieren waarvoor steunaanvragen zijn ingediend in de 12 maanden vóór de controle ter plaatse, gedurende de gehele aanhoudperiode op het bedrijf zijn gehouden,

ii)

een controle op de juistheid van de inschrijvingen in het register op basis van een steekproef van bewijsstukken zoals aankoop- en verkoopfacturen en veterinaire certificaten.

Artikel 36

Maatregelen met betrekking tot de controles ter plaatse in de slachthuizen

1.   In het geval dat de lidstaat gebruik maakt van de desbetreffende mogelijkheden die bij artikel 68 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 worden geboden, worden ten aanzien van de in artikel 123, lid 6, van die verordening bedoelde speciale rundvleespremie en de in artikel 130 van die verordening bedoelde slachtpremie controles ter plaatse verricht in de slachthuizen. In dat geval verrichten de lidstaten controles ter plaatse:

a)

hetzij bij ten minste 30 %, geselecteerd op basis van een risicoanalyse, van alle slachthuizen, in welk geval de controles een steekproef betreffen die ten minste 5 % omvat van het totale aantal runderen die in de 12 maanden vóór de controle ter plaatse in het betrokken slachthuis zijn geslacht,

b)

hetzij bij ten minste 20 %, geselecteerd op basis van een risicoanalyse, van de slachthuizen die vooraf zijn erkend volgens door de lidstaten te bepalen bijzondere betrouwbaarheidscriteria, in welk geval de controles een steekproef betreffen die ten minste 2 % omvat van het totale aantal runderen die in de 12 maanden vóór de controle ter plaatse in het betrokken slachthuis zijn geslacht.

De controles ter plaatse in de slachthuizen omvatten een controle achteraf van de documenten, een vergelijking met de in het gecomputeriseerde gegevensbestand voor runderen opgenomen gegevens en controles van de overeenkomstig artikel 35, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2342/1999 aan andere lidstaten verstrekte overzichten van de slachtverklaringen of van de gegevens ter vervanging daarvan.

2.   De controles ter plaatse in de slachthuizen omvatten op een steekproef gebaseerde fysieke controles van de slachtingen die worden uitgevoerd op de dag van de controle ter plaatse. Zo nodig wordt nagegaan of de voor weging aangeboden geslachte dieren in aanmerking komen voor steun.

Artikel 37

Controlemaatregelen met betrekking tot de na uitvoer toegekende premie

1.   In het geval dat de lidstaat gebruik maakt van de desbetreffende mogelijkheden die bij artikel 68 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 worden geboden, worden ten aanzien van de slachtpremie die overeenkomstig artikel 130 van die verordening wordt toegekend voor naar derde landen uitgevoerde runderen, alle ladingen onderworpen aan controles ter plaatse die als volgt worden verricht:

a)

bij het inladen wordt geverifieerd of alle runderen zijn geïdentificeerd met oormerken. Bovendien wordt ten minste 10 % van de aan deze verificatie onderworpen runderen individueel gecontroleerd om hun identificatie te verifiëren;

b)

bij het verlaten van het grondgebied van de Gemeenschap:

wordt, indien het vervoermiddel van een officieel douanezegel is voorzien, gecontroleerd of het zegel onbeschadigd is. Is het zegel onbeschadigd, dan hoeft alleen bij twijfel omtrent de regelmatigheid van de lading een steekproefcontrole te worden verricht,

wordt, indien het vervoermiddel niet van een officieel douanezegel is voorzien of indien het douanezegel beschadigd is, ten minste 50 % van de bij het inladen individueel gecontroleerde runderen nogmaals aan een dergelijke controle onderworpen.

2.   De dierpaspoorten worden overeenkomstig artikel 6, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1760/2000 aan de bevoegde autoriteit overhandigd.

3.   Het betaalorgaan controleert de steunaanvragen op basis van de betalingsdossiers en de overige beschikbare informatie, waarbij het bijzondere aandacht besteedt aan de documenten over de uitvoer en aan de opmerkingen van de bevoegde controleautoriteiten, en gaat na of de dierpaspoorten overeenkomstig lid 2 zijn overhandigd.

Artikel 38

Bijzondere bepalingen met betrekking tot de extra betalingen

Ten aanzien van de in artikel 133 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde extra betalingen passen de lidstaten het bepaalde in de onderhavige titel toe waar dit passend is. Mocht dit wegens de structuur van de regeling inzake de extra betalingen niet passend zijn, dan zorgt de lidstaat voor controles die een controleniveau garanderen dat gelijkwaardig is aan het controleniveau waarin de onderhavige verordening voorziet.

Artikel 39

Bijzondere bepalingen met betrekking tot het controleverslag

1.   Indien de lidstaten controles ter plaatse op grond van de onderhavige verordening verrichten samen met controles op grond van Verordening (EG) nr. 1082/2003, wordt het in artikel 28 van de onderhavige verordening bedoelde verslag aangevuld met de overeenkomstig artikel 2, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1082/2003 opgestelde verslagen.

2.   Wat de in artikel 36, lid 1, bedoelde controles in de slachthuizen betreft, mag het in artikel 28 bedoelde controleverslag bestaan in een vermelding in de boekhouding van het slachthuis waaruit blijkt welke dieren aan de controles zijn onderworpen.

Wat de in artikel 36, lid 2, bedoelde controles betreft, worden in het verslag onder meer het identificatienummer, het geslacht gewicht en de slachtdatum vermeld voor alle dieren die op de dag van de controle ter plaatse zijn geslacht en gecontroleerd.

3.   Wat de in artikel 37 bedoelde controles betreft, mag het controleverslag beperkt blijven tot een vermelding van de aldus gecontroleerde dieren.

4.   Indien de overeenkomstig de onderhavige verordening verrichte controles ter plaatse gevallen van niet-naleving van het bepaalde in titel I van Verordening (EG) nr. 1760/2000 aan het licht brengen, wordt onverwijld een kopie van het in artikel 28 van de onderhavige verordening bedoelde controleverslag toegezonden aan de voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1082/2003 verantwoordelijke autoriteiten.

Onderafdeling IV

Controles ter plaatse met betrekking tot de aanvragen om de melkpremie en de extra betalingen

Artikel 40

Controles ter plaatse met betrekking tot de aanvragen om de melkpremie en de extra betalingen

De controles ter plaatse betreffen de subsidiabiliteitsvoorwaarden, in het bijzonder op basis van de boekhouding of andere registers van de landbouwers.

HOOFDSTUK III

CONTROLES MET BETREKKING TOT DE RANDVOORWAARDEN

Afdeling I

Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 41

Algemene beginselen en begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk gelden de volgende algemene beginselen en begripsomschrijvingen:

a)

onder „herhaalde” niet-naleving wordt verstaan een meer dan eenmaal binnen een periode van drie opeenvolgende jaren geconstateerde niet-naleving van dezelfde eis, norm of in artikel 4 bedoelde verplichting, mits de landbouwer van een eerdere niet-naleving in kennis is gesteld en, naar gelang van het geval, de mogelijkheid heeft gehad de nodige maatregelen te nemen om die eerdere niet-naleving te beëindigen;

b)

bij de bepaling van de „omvang” van een niet-naleving wordt er met name rekening mee gehouden of de niet-naleving verstrekkende invloed heeft dan wel of de invloed tot het landbouwbedrijf zelf beperkt blijft;

c)

de „ernst” van een niet-naleving is met name afhankelijk van het belang van de gevolgen van de niet-naleving, gelet op de doelstellingen van de betrokken eis of norm;

d)

of een niet-naleving een „permanent karakter” draagt, is met name afhankelijk van de duur van de periode waarin de effecten blijven bestaan, of van de mogelijkheden om die effecten met redelijke middelen te beëindigen.

Artikel 42

Bevoegde controleautoriteit

1.   De gespecialiseerde controle-instanties zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de controles ten aanzien van de betrokken eisen en normen.

De betaalorganen zijn verantwoordelijk voor de vaststelling van kortingen of uitsluitingen in individuele gevallen overeenkomstig titel IV, hoofdstuk II, van deze verordening.

2.   In afwijking van lid 1 kunnen de lidstaten besluiten dat de controles met betrekking tot alle of bepaalde eisen, normen, besluiten of terreinen van de randvoorwaarden door het betaalorgaan worden uitgevoerd, mits de lidstaat garandeert dat de controles ten minste even doeltreffend zijn als bij uitvoering door een gespecialiseerde controle-instantie.

Afdeling II

Administratieve controles

Artikel 43

Administratieve controles

Afhankelijk van de betrokken eisen, normen, besluiten of terreinen van de randvoorwaarden, kunnen de lidstaten besluiten tot de uitvoering van administratieve controles, en met name van die controles waarin reeds is voorzien in het kader van de controlesystemen die voor de eis, de norm, het besluit of het terrein van de randvoorwaarden in kwestie gelden.

Afdeling III

Controles ter plaatse

Artikel 44

Minimaal controlepercentage

1.   De bevoegde controleautoriteit voert voor de eisen of normen waarvoor zij verantwoordelijk is, controles uit bij ten minste 1 % van alle landbouwers die steunaanvragen in het kader van de in de titels III en IV van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde steunregelingen hebben ingediend en onder haar ressorteren.

Indien bij de in het kader van het besluit of de normen geldende regelgeving reeds een minimaal controlepercentage is vastgesteld, wordt in de betrokken gevallen dat percentage toegepast in plaats van het in de eerste alinea vermelde minimumpercentage.

2.   Indien de controles ter plaatse een belangrijke mate van niet-naleving op een bepaald terrein van de randvoorwaarden aan het licht brengen, wordt het aantal in de volgende controleperiode te verrichten controles ter plaatse verhoogd.

Artikel 45

Selectie van de steekproef voor controles

1.   Onverminderd de controles die worden uitgevoerd naar aanleiding van niet-nalevingen die op enige andere wijze onder de aandacht van de bevoegde controleautoriteit worden gebracht, worden de overeenkomstig artikel 44 te controleren landbouwbedrijven naar gelang van het geval geselecteerd op basis van een risicoanalyse overeenkomstig de geldende regelgeving of op basis van een aan de eisen of normen aangepaste risicoanalyse. Deze risicoanalyse mag worden verricht op het niveau van de individuele landbouwbedrijven of op het niveau van categorieën landbouwbedrijven of geografische gebieden of, in het in lid 3, tweede alinea, onder b), van het onderhavige artikel bedoelde geval, op het niveau van ondernemingen.

2.   Ten aanzien van de eisen of normen waarvoor de bevoegde controleautoriteit verantwoordelijk is, selecteert zij de overeenkomstig artikel 44 te controleren landbouwers door een steekproef te trekken uit de reeds overeenkomstig de artikelen 26 en 27 geselecteerde landbouwers voor wie de desbetreffende eisen of normen gelden.

3.   In afwijking van lid 2 kan de bevoegde controleautoriteit voor de eisen of normen waarvoor zij verantwoordelijk is, een steekproef voor controles selecteren die 1 % omvat van alle landbouwers die steunaanvragen in het kader van de in de titels III en IV van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde steunregelingen hebben ingediend en verplicht zijn ten minste één van de eisen of normen na te leven.

In dat geval mag de bevoegde autoriteit:

a)

indien zij op basis van de op het niveau van de landbouwbedrijven verrichte risicoanalyse concludeert dat niet-ontvangers van rechtstreekse steun een groter risico vormen dan de landbouwers die steun hebben aangevraagd, landbouwers uit deze laatste groep vervangen door niet-ontvangers. In dat geval bereikt het totale aantal gecontroleerde landbouwers niettemin het in de eerste alinea bepaalde controlepercentage. Dergelijke vervangingen moeten naar behoren worden gemotiveerd en gedocumenteerd;

b)

indien dat doeltreffender is, de risicoanalyse verrichten op het niveau van ondernemingen, in het bijzonder slachthuizen, handelaren of leveranciers, veeleer dan op het niveau van de landbouwbedrijven. In dat geval mogen de aldus gecontroleerde landbouwers worden meegerekend bij de bepaling of het in artikel 44 bepaalde controlepercentage is bereikt.

4.   De bevoegde controleautoriteit kan besluiten met een combinatie van de in de leden 2 en 3 bepaalde procedures te werken in het geval dat een dergelijke combinatie het controlesysteem doeltreffender maakt.

Artikel 46

Constatering van de naleving van de eisen en normen

1.   Waar toepasselijk, wordt de naleving van de eisen en normen geconstateerd met behulp van de middelen die zijn bepaald in de voor de betrokken eis of norm geldende regelgeving.

2.   In andere gevallen wordt, waar dat passend is, voor de constatering enig door de bevoegde controleautoriteit bepaald geschikt middel gebruikt dat een precisie garandeert die ten minste overeenkomt met die welke volgens de nationale bepalingen voor officiële constateringen is vereist.

3.   Waar dat passend is, mogen voor de controles ter plaatse teledetectietechnieken worden toegepast.

Artikel 47

Onderdelen van de controles ter plaatse

1.   Bij de uitvoering van de controles op de in artikel 44 bedoelde steekproef zorgt de bevoegde controleautoriteit ervoor dat alle aldus geselecteerde landbouwers worden gecontroleerd ten aanzien van hun naleving van de onder de controleautoriteit vallende eisen en normen.

2.   De in lid 1 bedoelde controles worden in de regel uitgevoerd als onderdeel van één controlebezoek en hebben betrekking op de eisen en normen waarvan de naleving ten tijde van dat bezoek kan worden gecontroleerd, met het doel elke eventuele niet-naleving van die eisen en normen op te sporen en bovendien de gevallen te identificeren waarvoor moet worden voorgesteld verdere controles te verrichten.

Artikel 48

Controleverslag

1.   Over elke controle ter plaatse in het kader van dit hoofdstuk, ongeacht of de betrokken landbouwer voor de controle ter plaatse is geselecteerd overeenkomstig artikel 45 of naar aanleiding van niet-nalevingen die op enige andere wijze onder de aandacht van de bevoegde controleautoriteit zijn gebracht, stelt de bevoegde controleautoriteit een controleverslag op.

Het verslag bestaat uit de volgende gedeelten:

a)

een algemeen gedeelte dat met name de volgende gegevens bevat:

i)

de voor de controle ter plaatse geselecteerde landbouwer;

ii)

de aanwezige personen;

iii)

of de landbouwer van het bezoek in kennis was gesteld en, zo ja, hoe lang van tevoren;

b)

een gedeelte waarin de voor elk van de besluiten en normen verrichte controles afzonderlijk worden behandeld en dat met name de volgende gegevens bevat:

i)

de eisen en normen waarop de controle ter plaatse betrekking had;

ii)

de aard en omvang van de verrichte controles;

iii)

de bevindingen;

iv)

de besluiten en normen ten aanzien waarvan niet-nalevingen zijn vastgesteld;

c)

een evaluatiegedeelte waarin het belang van de niet-naleving voor elk besluit en/of elke norm in kwestie overeenkomstig artikel 7, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 wordt beoordeeld aan de hand van de criteria „ernst”, „omvang”, „permanent karakter” en „herhaling”, met vermelding van welke factoren ook die tot een verhoging of verlaging van de toe te passen korting zouden moeten leiden.

Indien de bepalingen inzake de betrokken eis of norm speelruimte laten om verder geen werk van de vastgestelde niet-naleving te maken, wordt daar in het verslag melding van gemaakt. Hetzelfde geldt in het geval dat een lidstaat overeenkomstig artikel 5, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) (18) extra tijd gunt voor de naleving van een nieuwe norm of overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 445/2002 van de Commissie van 26 februari 2002 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1257/1999 (19)

2.   De landbouwer wordt van alle vastgestelde niet-nalevingen in kennis gesteld.

3.   Onverminderd eventuele bijzondere bepalingen in de voor de eisen en normen geldende regelgeving, wordt het controleverslag binnen één maand na de controle ter plaatse voltooid. Deze termijn kan echter in deugdelijk gemotiveerde gevallen, met name de noodzaak van een chemische of fysische analyse, tot drie maanden worden verlengd.

Indien de bevoegde controleautoriteit niet het betaalorgaan is, wordt het verslag binnen een maand na de voltooiing ervan aan het betaalorgaan toegezonden.

TITEL IV

GRONDSLAG VOOR DE BEREKENING VAN DE STEUNBEDRAGEN, KORTINGEN EN UITSLUITINGEN

HOOFDSTUK I

BEVINDINGEN MET BETREKKING TOT DE SUBSIDIABILITEITSCRITERIA

Afdeling I

Bedrijfstoeslagregeling en andere oppervlaktegebonden steunregelingen

Artikel 49

Algemene beginselen

1.   Voor de toepassing van deze afdeling worden, waar dat relevant is, de volgende gewasgroepen onderscheiden:

a)

de voor de toepassing van de bedrijfstoeslagregeling bestemde oppervlakten, waarbij al naar het geval voor elke oppervlakte wordt voldaan aan de specifieke voorwaarden die ervoor gelden;

b)

de oppervlakten waarvoor een verschillend steunbedrag geldt;

c)

de braakgelegde oppervlakten die worden aangegeven in het kader van de in titel IV van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde steunregelingen en, in voorkomend geval, de braakgelegde oppervlakten waarvoor een verschillend steunbedrag geldt;

d)

de met het oog op artikel 131 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 aangegeven voederarealen;

e)

de met het oog op artikel 132 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 aangegeven voederarealen, andere dan grasland en andere dan voor de productie van akkerbouwgewassen gebruikte arealen in de zin van artikel 132, lid 3, onder b), van die verordening;

f)

het met het oog op artikel 132 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 aangegeven grasland in de zin van artikel 132, lid 3, onder c), van die verordening.

In afwijking van punt b) wordt voor de toepassing van punt a) het gemiddelde in aanmerking genomen van de waarden van de verschillende toeslagrechten waarvoor de desbetreffende aangegeven oppervlakte wordt gebruikt.

2.   Indien de voor de toepassing van de bedrijfstoeslagregeling geconstateerde oppervlakte kleiner is dan de aangegeven oppervlakte, geldt het volgende om uit te maken welke van de toeslagrechten overeenkomstig artikel 45, lid 1, en artikel 42, lid 8, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 moeten worden toegevoegd aan de nationale reserve:

a)

de geconstateerde oppervlakte wordt in aanmerking genomen te beginnen met de toeslagrechten met de hoogste waarde;

b)

eerst worden de toeslagrechten met de hoogste waarde toegewezen aan die oppervlakte en vervolgens vindt toewijzing plaats in dalende volgorde van de waarde.

Voor de toepassing van dit lid worden de braakleggingstoeslagrechten en de andere toeslagrechten afzonderlijk behandeld.

3.   Indien dezelfde oppervlakte dient als basis voor in het kader van meer dan één oppervlaktegebonden steunregeling aangevraagde steunbedragen, wordt die oppervlakte voor elk van die steunregelingen afzonderlijk in aanmerking genomen.

Artikel 50

Bepaling van de berekeningsgrondslag in het licht van de aangegeven oppervlakten

1.   Voor de aanvragen om steun in het kader van de oppervlaktegebonden steunregelingen met uitzondering van die voor zetmeelaardappelen en zaaizaad als bedoeld in hoofdstuk 6, respectievelijk hoofdstuk 9 van titel IV van Verordening (EG) nr. 1782/2003 geldt dat, indien de voor een gewasgroep geconstateerde oppervlakte groter blijkt te zijn dan de in de steunaanvraag aangegeven oppervlakte, de aangegeven oppervlakte wordt gebruikt voor de berekening van de steun.

2.   Onverminderd eventuele kortingen of uitsluitingen die overeenkomstig de artikelen 51 en 53 moeten worden toegepast na de feitelijke constatering van de oppervlakte, geldt voor een aanvraag om steun in het kader van de bedrijfstoeslagregeling dat, indien er een verschil is tussen de aangegeven toeslagrechten en de aangegeven oppervlakte, de bedrijfstoeslag wordt berekend op basis van het kleinste aantal.

3.   Onverminderd kortingen en uitsluitingen overeenkomstig de artikelen 51 en 53, geldt voor aanvragen om steun in het kader van de oppervlaktegebonden steunregelingen met uitzondering van die voor zetmeelaardappelen en zaaizaad als bedoeld in hoofdstuk 6, respectievelijk hoofdstuk 9 van titel IV van Verordening (EG) nr. 1782/2003 dat, indien voor een gewasgroep de in de verzamelaanvraag aangegeven oppervlakte groter is dan de geconstateerde oppervlakte, de betrokken steun wordt berekend op basis van de voor die gewasgroep geconstateerde oppervlakte.

4.   Onverminderd kortingen en uitsluitingen overeenkomstig de artikelen 51 en 53, geldt voor aanvragen om steun in het kader van de bedrijfstoeslagregeling ten aanzien van braakleggingstoeslagrechten het volgende voor de toepassing van de in artikel 2, punt 22, gegeven omschrijving van het begrip „geconstateerde oppervlakte”:

a)

indien een landbouwer niet zijn hele oppervlakte aangeeft met het oog op activering van de braakleggingstoeslagrechten waarover hij beschikt, maar tegelijk ten behoeve van de activering van andere toeslagrechten een overeenkomstige oppervlakte aangeeft, wordt die oppervlakte geacht als een braakgelegde oppervlakte te zijn aangegeven en niet te zijn geconstateerd ten behoeve van de in artikel 49, lid 1, onder a), bedoelde gewasgroep;

b)

indien wordt vastgesteld dat een oppervlakte die als een braakgelegde oppervlakte is aangegeven, niet is braakgelegd, wordt die oppervlakte geacht niet te zijn geconstateerd.

5.   Voor de oppervlakten die zijn aangegeven voor de specifieke kwaliteitspremie voor durumtarwe als bedoeld in artikel 72 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en voor de toeslag voor durumtarwe en het specifieke steunbedrag als bedoeld in artikel 105 van die verordening geldt dat, indien een verschil wordt vastgesteld tussen de door de lidstaat bepaalde minimumhoeveelheid goedgekeurd zaad en de daadwerkelijk gebruikte hoeveelheid, voor de constatering van de oppervlakte de totale hoeveelheid goedgekeurd zaad waarvoor de landbouwer het bewijs heeft geleverd dat deze is gebruikt, wordt gedeeld door de minimumhoeveelheid goedgekeurd zaad per hectare die de lidstaat voor het betrokken productiegebied heeft bepaald.

6.   De maximumoppervlakte die in aanmerking komt voor de betalingen aan de landbouwers die de in titel IV, hoofdstuk 10, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde areaalbetaling voor akkerbouwgewassen hebben aangevraagd, wordt berekend op basis van de geconstateerde braakgelegde oppervlakte en verhoudingsgewijs voor elk betrokken gewas. Op de betalingen aan de producenten van akkerbouwgewassen wordt evenwel geen grotere korting in verband met de geconstateerde braakgelegde oppervlakte toegepast dan een verlaging tot het betalingsniveau dat overeenkomt met de oppervlakte die nodig zou zijn voor de productie van 92 ton granen als bedoeld in artikel 107, lid 7, van Verordening (EG) nr. 1782/2003.

7.   Indien een landbouwer door overmacht of uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 72 zijn verplichtingen niet heeft kunnen nakomen, behoudt hij zijn recht op de steun voor de oppervlakte die subsidiabel was toen de overmacht of de uitzonderlijke omstandigheid zich voordeed.

Artikel 51

Kortingen en uitsluitingen bij een te hoge aangifte

1.   Indien voor een gewasgroep de oppervlakte die is aangegeven met het oog op welke oppervlaktegebonden steunregelingen dan ook met uitzondering van die voor zetmeelaardappelen en zaaizaad als bedoeld in artikel 93, respectievelijk artikel 99 van Verordening (EG) nr. 1782/2003, groter is dan de overeenkomstig artikel 50, leden 3 tot en met 5, van de onderhavige verordening geconstateerde oppervlakte, wordt de steun berekend op basis van de geconstateerde oppervlakte, verminderd met tweemaal het vastgestelde verschil indien dat verschil meer dan 3 % van de geconstateerde oppervlakte of dan twee hectare, maar niet meer dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte bedraagt.

Bedraagt het verschil meer dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte, dan wordt voor de betrokken gewasgroep geen aan de oppervlakte gekoppelde steun toegekend.

2.   Indien ten aanzien van de totale geconstateerde oppervlakte waarop de verzamelaanvraag betrekking heeft, met uitzondering van de oppervlakten voor de steunregelingen voor zetmeelaardappelen en zaaizaad als bedoeld in artikel 93, respectievelijk artikel 99 van Verordening (EG) nr. 1782/2003, de aangegeven oppervlakte meer dan 30 % groter is dan de overeenkomstig artikel 50, leden 3 tot en met 5, van de onderhavige verordening geconstateerde oppervlakte, wordt voor het betrokken kalenderjaar de steun waarop de landbouwer overeenkomstig artikel 50, leden 3 tot en met 5, van de onderhavige verordening in het kader van de betrokken steunregelingen aanspraak zou kunnen maken, geweigerd.

Bedraagt het verschil meer dan 50 %, dan wordt de landbouwer nogmaals van steun uitgesloten voor een bedrag gelijk aan het bedrag dat overeenstemt met het verschil tussen de aangegeven oppervlakte en de overeenkomstig artikel 50, leden 3 tot en met 5, van de onderhavige verordening geconstateerde oppervlakte. Dit bedrag wordt verrekend met de steunbetalingen in het kader van welke dan ook van de in de titels III en IV van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde steunregelingen waarop de landbouwer aanspraak kan maken op grond van de aanvragen die hij indient in de drie kalenderjaren volgende op het kalenderjaar waarin het verschil wordt vastgesteld. Kan het bedrag met die steunbetalingen niet volledig worden verrekend, dan komt het nog uitstaande saldo te vervallen.

3.   Voor de toepassing van het onderhavige artikel geldt dat, indien een landbouwer die de in artikel 88 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde steun voor energiegewassen heeft aangevraagd of die percelen heeft aangegeven als braakgelegd overeenkomstig artikel 55, onder b), of artikel 107, lid 3, eerste streepje, van die verordening, de vereiste hoeveelheid van een grondstof niet levert, hij wordt geacht niet aan zijn verplichting ten aanzien van de voor energieproductie bestemde, respectievelijk braakgelegde percelen te hebben voldaan voor een oppervlakte die wordt berekend door de oppervlakte grond die hij heeft beteeld en gebruikt voor de productie van die grondstof, te vermenigvuldigen met het te weinig geleverde percentage van die grondstof.

Artikel 52

Kortingen met betrekking tot steunaanvragen voor zetmeelaardappelen en zaaizaad

1.   Indien wordt vastgesteld dat de feitelijk beteelde oppervlakte meer dan 10 % kleiner is dan de oppervlakte die is aangegeven voor de betaling van de steun voor zetmeelaardappelen als bedoeld in hoofdstuk 6 van Verordening (EG) nr. 1782/2003, wordt de te betalen steun verminderd met tweemaal het vastgestelde verschil.

2.   Indien wordt vastgesteld dat de feitelijk beteelde oppervlakte meer dan 10 % groter is dan de oppervlakte die is aangegeven voor de betaling van de steun voor zaaizaad als bedoeld in hoofdstuk 9 van Verordening (EG) nr. 1782/2003, wordt de te betalen steun verlaagd met tweemaal het vastgestelde verschil.

3.   Indien wordt vastgesteld dat de in lid 1 of 2 bedoelde onregelmatigheden het gevolg zijn van opzet van de landbouwer, wordt het totale in lid 1 of 2 bedoelde steunbedrag geweigerd.

In dat geval wordt de landbouwer nogmaals van steun uitgesloten voor een bedrag dat gelijk is aan dat bedrag. Dit bedrag wordt verrekend met de steunbetalingen in het kader van welke dan ook van de in de titels III en IV van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde steunregelingen waarop de landbouwer aanspraak kan maken op grond van aanvragen die hij indient in de drie kalenderjaren volgende op het kalenderjaar waarin het verschil wordt vastgesteld. Kan het bedrag met die steunbetalingen niet volledig worden verrekend, dan komt het nog uitstaande saldo te vervallen.

Artikel 53

Opzettelijk te hoge aangifte

Indien de verschillen tussen de aangegeven oppervlakte en de overeenkomstig artikel 50, lid 3, lid 4, onder b), en lid 5, geconstateerde oppervlakte het gevolg zijn van opzettelijke onregelmatigheden, wordt voor het betrokken kalenderjaar de steun waarop de landbouwer overeenkomstig artikel 50, lid 3, lid 4, onder b), en lid 5, in het kader van de betrokken steunregeling aanspraak zou kunnen maken, niet toegekend.

Bovendien wordt, wanneer dat verschil meer dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte bedraagt, de landbouwer nogmaals van steun uitgesloten voor een bedrag gelijk aan het bedrag dat overeenstemt met het verschil tussen de aangegeven oppervlakte en de overeenkomstig artikel 50, lid 3, lid 4, onder b), en lid 5, geconstateerde oppervlakte. Dit bedrag wordt verrekend met de steunbetalingen in het kader van welke dan ook van de in de titels III en IV van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde steunregelingen waarop de landbouwer aanspraak kan maken op grond van de aanvragen die hij indient in de drie kalenderjaren volgende op het kalenderjaar waarin het verschil wordt vastgesteld. Kan het bedrag met die steunbetalingen niet volledig worden verrekend, dan komt het nog uitstaande saldo te vervallen.

Artikel 54

Kortingen en uitsluitingen met betrekking tot steunaanvragen voor zaaizaad

1.   Indien wordt vastgesteld dat zaaizaad waarvoor een steunaanvraag is ingediend, door de landbouwer niet daadwerkelijk voor inzaai in de handel is gebracht in de zin van artikel 31, onder b), punt iii), wordt de voor de betrokken soort te betalen steun na toepassing van de kortingen die eventueel overeenkomstig artikel 52 moeten worden toegepast, met 50 % verlaagd indien de niet in de handel gebrachte hoeveelheid meer dan 2 % doch niet meer dan 5 % bedraagt van de hoeveelheid waarop de steunaanvraag betrekking heeft. Bedraagt de niet in de handel gebrachte hoeveelheid meer dan 5 %, dan wordt voor het betrokken verkoopseizoen geen steun voor zaaizaad toegekend.

2.   Indien wordt vastgesteld dat steun is aangevraagd voor niet officieel goedgekeurd zaaizaad of voor zaaizaad dat niet is geoogst in de betrokken lidstaat gedurende het kalenderjaar waarin het verkoopseizoen begint waarvoor de steun is vastgesteld, wordt voor dat verkoopseizoen en het daaropvolgende verkoopseizoen geen steun toegekend.

Artikel 55

Berekening van het voederareaal voor de toekenning van de in artikel 131 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde premies

1.   Artikel 50, leden 1 en 3, artikel 51, lid 1, en artikel 53 zijn van toepassing voor de berekening van het voederareaal met het oog op de toekenning van de in artikel 131 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde premies.

2.   Wordt een verschil van meer dan 50 % vastgesteld tussen de aangegeven oppervlakte en de overeenkomstig artikel 50, lid 3, geconstateerde oppervlakte, dan wordt de landbouwer in het kader van de steunaanvragen die hij indient in de drie kalenderjaren volgende op het kalenderjaar waarin het verschil wordt vastgesteld, nogmaals van steun uitgesloten voor een voederareaal gelijk aan het verschil tussen de aangegeven oppervlakte en de geconstateerde oppervlakte. Kan de uit te sluiten oppervlakte binnen deze termijn niet volledig worden verrekend, dan komt het nog uitstaande saldo te vervallen.

3.   De in de leden 1 en 2 bedoelde kortingen en uitsluitingen worden slechts toegepast indien op grond van de aangegeven oppervlakte een hoger steunbedrag is of zou zijn toegekend.

Artikel 56

Berekening van het voederareaal voor de toekenning van het in artikel 132 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde extensiveringsbedrag

1.   Het in artikel 132 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde extensiveringsbedrag kan niet worden toegekend voor een groter aantal dieren dan dat waarvoor de in artikel 131 van die verordening bedoelde premies na toepassing van artikel 55 van de onderhavige verordening kunnen worden toegekend.

2.   Onverminderd lid 1, wordt het betrokken voederareaal geconstateerd overeenkomstig artikel 50 van de onderhavige verordening.

Indien bij het aldus geconstateerde voederareaal het maximum voor het veebezettingsgetal niet wordt overschreden, wordt het extensiveringsbedrag berekend op basis van dat geconstateerde areaal.

Wordt het maximum overschreden, dan wordt op het totale bedrag van de steun waarop de landbouwer aanspraak kan maken op grond van de steunaanvragen die hij gedurende het betrokken kalenderjaar in het kader van de in artikel 131 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde steunregelingen heeft ingediend, een korting toegepast die gelijk is aan 50 % van de extensiveringsbedragen die de landbouwer heeft of anders zou hebben ontvangen.

3.   Indien het verschil tussen de aangegeven oppervlakte en de geconstateerde oppervlakte het gevolg is van opzettelijke onregelmatigheden en indien bij de geconstateerde oppervlakte het maximum voor het veebezettingsgetal wordt overschreden, wordt het in lid 2 bedoelde totale bedrag aan steun geweigerd. In dat geval is het bepaalde in artikel 53, tweede alinea, van overeenkomstige toepassing.

Afdeling II

Dierpremies

Artikel 57

Berekeningsgrondslag

1.   Wanneer een individueel maximum geldt, wordt het in de steunaanvragen aangegeven aantal dieren verlaagd tot het voor de betrokken landbouwer vastgestelde maximum.

2.   In geen geval kan steun worden toegekend voor een groter aantal dieren dan het in de steunaanvraag aangegeven aantal.

3.   Onverminderd de artikelen 59 en 60 wordt, indien het in een steunaanvraag aangegeven aantal dieren groter is dan het bij administratieve controles of controles ter plaatse geconstateerde aantal, de steun berekend op basis van het geconstateerde aantal dieren.

Indien een landbouwer evenwel door overmacht of uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 72 niet aan zijn aanhoudverplichting heeft kunnen voldoen, behoudt hij zijn recht op de steun voor het aantal dieren dat subsidiabel was toen de overmacht of de uitzonderlijke omstandigheid zich voordeed.

4.   Indien onregelmatigheden met betrekking tot de identificatie- en registratieregeling voor runderen worden vastgesteld, geldt het volgende:

a)

een rund dat één van de twee oormerken is kwijtgeraakt, wordt als geconstateerd beschouwd mits het duidelijk en individueel kan worden geïdentificeerd aan de hand van de andere elementen van de identificatie- en registratieregeling voor runderen;

b)

indien het bij de vastgestelde onregelmatigheden om onjuiste vermeldingen in het register of op de dierpaspoorten gaat, wordt het betrokken dier slechts als niet geconstateerd beschouwd indien dergelijke fouten bij ten minste twee controles binnen een periode van 24 maanden worden vastgesteld. In alle andere gevallen worden de betrokken dieren na de eerste vaststelling als niet geconstateerd beschouwd.

Het bepaalde in artikel 19 is van toepassing op de in het kader van de identificatie- en registratieregeling voor runderen opgetekende of gemelde gegevens.

Artikel 58

Vervanging

1.   De op het bedrijf aanwezige runderen worden slechts als geconstateerd aangemerkt indien zij in de steunaanvraag zijn geïdentificeerd. Zoogkoeien of vaarzen waarvoor overeenkomstig artikel 125 of artikel 129 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 steun is aangevraagd, en melkkoeien waarvoor overeenkomstig artikel 132, lid 4, van die verordening steun is aangevraagd, mogen evenwel gedurende de aanhoudperiode binnen de in die artikelen genoemde grenzen worden vervangen zonder dat het recht op betaling van de aangevraagde steun verloren gaat.

2.   Vervangingen als bedoeld in lid 1 vinden plaats binnen 20 dagen na de gebeurtenis die de vervanging nodig maakt, en worden uiterlijk drie dagen na de dag van de vervanging in het register aangetekend. De bevoegde autoriteit waarbij de aanvraag is ingediend, wordt hiervan binnen zeven dagen na de vervanging in kennis gesteld.

In het geval dat een lidstaat gebruik maakt van de bij artikel 16, lid 3, tweede alinea, geboden mogelijkheden, kan die lidstaat evenwel bepalen dat de meldingen aan het gecomputeriseerde gegevensbestand voor runderen dat een dier het bedrijf heeft verlaten en een ander dier binnen de in de eerste alinea gestelde termijn op het bedrijf is aangekomen, in de plaats kunnen komen van die aan de bevoegde autoriteit toe te zenden informatie.

3.   Indien een landbouwer steun voor zowel ooien als geiten aanvraagt en er geen verschil in de hoogte van de betaalde steun is, mag een ooi door een geit en een geit door een ooi worden vervangen. Ooien en geiten waarvoor overeenkomstig artikel 113 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 steun is aangevraagd, mogen gedurende de aanhoudperiode binnen de in dat artikel genoemde grenzen worden vervangen zonder dat het recht op betaling van de aangevraagde steun verloren gaat.

4.   Vervangingen als bedoeld in lid 3 vinden plaats binnen 10 dagen na de gebeurtenis die de vervanging nodig maakt, en worden uiterlijk drie dagen na de dag van de vervanging in het register aangetekend. De bevoegde autoriteit waarbij de aanvraag is ingediend, wordt hiervan binnen vijf werkdagen na de vervanging in kennis gesteld.

Artikel 59

Kortingen en uitsluitingen ten aanzien van runderen waarvoor steun is aangevraagd

1.   Indien ten aanzien van een steunaanvraag in het kader van de steunregelingen voor rundvee een verschil wordt vastgesteld tussen het aangegeven aantal dieren en het overeenkomstig artikel 57, lid 3, geconstateerde aantal, wordt het totale bedrag van de steun waarop de landbouwer voor de betrokken premieperiode in het kader van die regelingen aanspraak kan maken, gekort met het overeenkomstig lid 3 van het onderhavige artikel te bepalen percentage indien voor niet meer dan drie dieren onregelmatigheden worden vastgesteld.

2.   Indien voor meer dan drie dieren onregelmatigheden worden vastgesteld, wordt het totale bedrag van de steun waarop de landbouwer voor de betrokken premieperiode in het kader van de in lid 1 bedoelde regelingen aanspraak kan maken, gekort met:

a)

het overeenkomstig lid 3 bepaalde percentage indien dit niet hoger is dan 10 %,

b)

tweemaal het overeenkomstig lid 3 bepaalde percentage indien dit hoger dan 10 % maar niet hoger dan 20 % is.

Is het overeenkomstig lid 3 bepaalde percentage hoger dan 20 %, dan wordt voor de betrokken premieperiode de steun waarop de landbouwer overeenkomstig artikel 57, lid 3, in het kader van die regelingen aanspraak zou kunnen maken, geweigerd.

Is het overeenkomstig lid 3 van het onderhavige artikel bepaalde percentage hoger dan 50 %, dan wordt de landbouwer bovendien nogmaals van steun uitgesloten voor het bedrag dat overeenstemt met het verschil tussen het aangegeven aantal dieren en het overeenkomstig artikel 57, lid 3, geconstateerde aantal dieren. Dit bedrag wordt verrekend met de steunbetalingen in het kader van de steunregelingen voor rundvee waarop de landbouwer aanspraak kan maken op grond van de aanvragen die hij indient in de drie kalenderjaren volgende op het kalenderjaar waarin het verschil wordt vastgesteld. Kan het bedrag met die steunbetalingen niet volledig worden verrekend, dan komt het nog uitstaande saldo te vervallen.

3.   Voor de bepaling van de in de leden 1 en 2 bedoelde percentages wordt, uitgaande van de runderen waarvoor gedurende de betrokken premieperiode in het kader van alle steunregelingen voor rundvee samen genomen steun is aangevraagd, het aantal van die runderen waarvoor onregelmatigheden zijn vastgesteld, gedeeld door het totale aantal voor die premieperiode geconstateerde runderen.

4.   Indien het verschil tussen het aangegeven aantal dieren en het overeenkomstig artikel 57, lid 3, geconstateerde aantal het gevolg is van opzettelijke onregelmatigheden, wordt voor de betrokken premieperiode de steun waarop de landbouwer overeenkomstig artikel 57, lid 3, in het kader van de betrokken steunregeling of –regelingen voor rundvee aanspraak zou kunnen maken, geweigerd.

Is het overeenkomstig lid 3 van het onderhavige artikel bepaalde verschil groter dan 20 %, dan wordt de landbouwer nogmaals van steun uitgesloten voor het bedrag dat overeenstemt met het verschil tussen het aangegeven aantal dieren en het overeenkomstig artikel 57, lid 3, geconstateerde aantal dieren. Dit bedrag wordt verrekend met de steunbetalingen in het kader van de steunregelingen voor rundvee waarop de landbouwer aanspraak kan maken op grond van de aanvragen die hij indient in de drie kalenderjaren volgende op het kalenderjaar waarin het verschil wordt vastgesteld. Kan het bedrag met die steunbetalingen niet volledig worden verrekend, dan komt het nog uitstaande saldo te vervallen.

Artikel 60

Kortingen en uitsluitingen ten aanzien van schapen en geiten waarvoor steun is aangevraagd

1.   Indien ten aanzien van steunaanvragen in het kader van de steunregeling voor schapen en geiten overeenkomstig artikel 57, lid 3, een verschil wordt vastgesteld, is het bepaalde in artikel 59, leden 2, 3 en 4, van overeenkomstige toepassing vanaf het eerste dier waarvoor onregelmatigheden worden vastgesteld.

2.   Indien wordt vastgesteld dat een producent van schapenvlees die schapenmelk of zuivelproducten op basis van schapenmelk verkoopt, heeft verzuimd deze verkoopactiviteit in zijn premieaanvraag te vermelden, wordt het premiebedrag waarop hij aanspraak kan maken, verlaagd tot het premiebedrag dat geldt voor producenten van schapenvlees die schapenmelk of zuivelproducten op basis van schapenmelk verkopen, minus het verschil tussen dit laatste premiebedrag en het volledige bedrag van de ooienpremie.

3.   Indien ten aanzien van aanvragen om de aanvullende premie wordt vastgesteld dat minder dan 50 % van de oppervlakte cultuurgrond van het bedrijf ligt in gebieden als bedoeld in artikel 114, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003, wordt de aanvullende premie niet betaald en wordt de ooien- en geitenpremie verlaagd met een bedrag dat overeenkomt met 50 % van de aanvullende premie.

4.   Indien wordt vastgesteld dat minder dan 50 % van de oppervlakte cultuurgrond van het bedrijf ligt in de gebieden die zijn vermeld in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2550/2001, wordt de geitenpremie niet betaald.

5.   Indien wordt vastgesteld dat een verweidende producent die een aanvraag om de aanvullende premie heeft ingediend, niet ten minste 90 % van zijn dieren gedurende ten minste 90 dagen in een gebied als bedoeld in artikel 114, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 1782/2003 heeft geweid, wordt de aanvullende premie niet betaald en wordt de ooien- of geitenpremie verlaagd met een bedrag dat overeenkomt met 50 % van de aanvullende premie.

6.   Indien wordt vastgesteld dat een onregelmatigheid als bedoeld in lid 2, 3, 4 of 5 het gevolg is van een opzettelijke niet-naleving, wordt het totale in die leden bedoelde steunbedrag geweigerd.

In dat geval wordt de landbouwer nogmaals van steun uitgesloten voor een bedrag dat gelijk is aan dat steunbedrag. Dit bedrag wordt verrekend met de steunbetalingen in het kader van de steunregeling voor schapen en geiten waarop de landbouwer aanspraak kan maken op grond van de aanvragen die hij indient in de drie kalenderjaren volgende op het kalenderjaar waarin de onregelmatigheid wordt vastgesteld.

7.   Wanneer voor landbouwers die ooien en geiten houden die recht geven op hetzelfde premieniveau, bij een controle ter plaatse een verschil blijkt in de samenstelling van de kudde wat de aantallen dieren per soort betreft, worden de dieren geacht tot dezelfde groep te behoren.

Artikel 61

Natuurlijke omstandigheden

De kortingen en uitsluitingen waarin de artikelen 59 en 60 voorzien, zijn niet van toepassing in het geval dat de landbouwer als gevolg van het effect van natuurlijke omstandigheden op de veestapel of kudde niet kan voldoen aan zijn verbintenis de dieren waarvoor steun is aangevraagd gedurende de hele aanhoudperiode te houden, mits hij de bevoegde autoriteit daarvan schriftelijk in kennis heeft gesteld binnen tien werkdagen na de vaststelling van een vermindering van het aantal dieren.

Onverminderd de feitelijke omstandigheden waarmee in individuele gevallen rekening moet worden gehouden, kunnen de bevoegde autoriteiten met name de volgende gevallen van natuurlijke omstandigheden in een veestapel of kudde erkennen:

a)

sterfte van een dier als gevolg van een ziekte;

b)

sterfte van een dier als gevolg van een ongeval waarvoor de landbouwer niet verantwoordelijk kan worden gesteld.

Artikel 62

Valse verklaringen en aangiften van slachthuizen

Ten aanzien van de aangiften of verklaringen van slachthuizen in verband met de in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 2342/1999 bedoelde slachtpremie geldt dat, indien wordt vastgesteld dat een slachthuis door grove nalatigheid of met opzet met een valse verklaring of aangifte is gekomen, de betrokken lidstaat passende nationale sancties toepast. Worden dergelijke onregelmatigheden een tweede maal vastgesteld, dan wordt het betrokken slachthuis voor een periode van ten minste één jaar uitgesloten van het recht om met het oog op de toekenning van premies aangiften te doen of verklaringen af te geven.

Artikel 63

Bevindingen met betrekking tot de extra betalingen

Wat de in artikel 133 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde extra betalingen betreft, passen de lidstaten kortingen en uitsluitingen toe die wezenlijk gelijkwaardig zijn aan die waarin de onderhavige titel voorziet.

Afdeling I

Melkpremie en extra betalingen

Artikel 64

Melkpremie en extra betalingen

In het geval van bevindingen met betrekking tot aanvragen om de melkpremie en de extra betalingen is het bepaalde in artikel 50, artikel 51, lid 1, en artikel 53 van toepassing met dien verstande dat „individuele referentiehoeveelheid” moet worden gelezen in plaats van „oppervlakte”, en „geconstateerde individuele referentiehoeveelheid” in plaats van „geconstateerde oppervlakte”.

Indien in het in artikel 30 van Verordening (EG) nr. 2237/2003 bedoelde geval de betrokken persoon de productie niet uiterlijk op de uiterste datum voor de indiening van de aanvraag hervat, wordt de geconstateerde individuele referentiehoeveelheid geacht nul te bedragen. In dat geval wordt de steunaanvraag van de betrokken persoon voor het betrokken jaar afgewezen. Een bedrag dat gelijk is aan het bedrag waarop de afgewezen aanvraag betrekking heeft, wordt verrekend met de steunbetalingen in het kader van welke dan ook van de in de titels III en IV van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde steunregelingen waarop de persoon aanspraak kan maken op grond van de aanvragen die hij indient in het kalenderjaar volgende op het kalenderjaar waarin de niet-hervatting wordt vastgesteld.

HOOFDSTUK II

BEVINDINGEN MET BETREKKING TOT DE RANDVOORWAARDEN

Artikel 65

Algemene beginselen en begripsomschrijvingen

1.   Voor de toepassing van het onderhavige hoofdstuk is het bepaalde in artikel 41 van toepassing.

2.   Voor de toepassing van artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 wordt een handelen of nalaten rechtstreeks aan de betrokken landbouwer toegeschreven indien deze de niet-naleving zelf heeft begaan en ten tijde van de constatering van de niet-naleving de verantwoordelijkheid draagt voor het bedrijf, de oppervlakte, de productie-eenheid of het dier in kwestie. Is het bedrijf, de oppervlakte, de productie-eenheid of het dier in kwestie overgedragen aan een landbouwer nadat de niet-naleving was begonnen, dan wordt de overnemer op gelijke wijze aansprakelijk gesteld in het geval dat hij de niet-naleving in stand heeft gehouden, op voorwaarde dat hij die niet-naleving redelijkerwijs had kunnen opsporen en beëindigen.

3.   Indien voor het beheer van de verschillende regelingen inzake rechtstreekse betalingen in de zin van artikel 2, onder d), van Verordening (EG) nr. 1782/2003 meer dan één betaalorgaan verantwoordelijk is, nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het bepaalde in het onderhavige hoofdstuk op passende wijze wordt toegepast, en met name dat één kortingspercentage wordt toegepast op alle door de landbouwer aangevraagde rechtstreekse betalingen.

4.   Niet-nalevingen worden geacht te zijn „geconstateerd” indien zij worden vastgesteld doordat overeenkomstig de onderhavige verordening controles van welke aard ook zijn uitgevoerd of nadat zij op welke andere wijze ook onder de aandacht van de bevoegde controleautoriteiten zijn gebracht.

Artikel 66

Toepassing van kortingen in geval van nalatigheid

1.   Onverminderd artikel 71 geldt dat, indien een geconstateerde niet-naleving het gevolg is van nalatigheid van de landbouwer, een korting wordt toegepast op het totale bedrag aan rechtstreekse betalingen in de zin van artikel 2, onder d), van Verordening (EG) nr. 1782/2003 dat aan de betrokken landbouwer is of moet worden toegekend op grond van de steunaanvragen die hij in de loop van het kalenderjaar waarin de niet-naleving is geconstateerd, heeft ingediend of nog zal indienen. Die korting bedraagt in de regel 3 % van dat totale bedrag.

Het betaalorgaan kan evenwel op basis van de beoordeling die de bevoegde controleautoriteit overeenkomstig artikel 48, lid 1, onder c), in het controleverslag heeft gegeven, besluiten om dat percentage te verlagen tot 1 % of te verhogen tot 5 % van het bovenbedoelde totale bedrag dan wel, in de in artikel 48, lid 1, onder c), tweede alinea, bedoelde gevallen, om in het geheel geen kortingen op te leggen.

2.   Indien meer dan één geval van niet-naleving is geconstateerd ten aanzien van verschillende besluiten of normen die tot hetzelfde terrein van de randvoorwaarden behoren, worden die gevallen voor de vaststelling van de korting overeenkomstig lid 1 beschouwd als één niet-naleving.

3.   Indien meer dan één niet-naleving is geconstateerd en de niet-nalevingen betrekking hebben op verschillende terreinen van de randvoorwaarden, wordt de in lid 1 bepaalde procedure voor de vaststelling van de korting afzonderlijk toegepast op elke niet-naleving. De daaruit voortvloeiende kortingspercentages worden bij elkaar opgeteld. De maximale korting is evenwel niet hoger dan 5 % van het in lid 1 bedoelde totale bedrag.

4.   Onverminderd de gevallen van opzettelijke niet-naleving als bedoeld in artikel 67 geldt dat, indien herhaalde niet-nalevingen zijn geconstateerd, het percentage dat overeenkomstig lid 1 is vastgesteld voor de eerste niet-naleving, bij de eerste herhaling wordt vermenigvuldigd met de factor drie. Mocht het betrokken percentage overeenkomstig lid 2 zijn vastgesteld, dan bepaalt het betaalorgaan hiertoe het percentage dat zou zijn vastgesteld voor de eerste niet-naleving van de betrokken eis of norm.

In het geval van verdere herhalingen wordt de vermenigvuldigingsfactor drie telkens toegepast op het resultaat van de korting die voor de vorige herhaalde niet-naleving is vastgesteld. De maximale korting is evenwel niet hoger dan 15 % van het in lid 1 bedoelde totale bedrag.

Zodra het maximum van 15 % is bereikt, deelt de bevoegde autoriteit de betrokken landbouwer mee dat, indien dezelfde niet-naleving nogmaals wordt geconstateerd, zal worden aangenomen dat hij met opzet heeft gehandeld in de zin van artikel 67. Indien daarna een verdere niet-naleving wordt geconstateerd, wordt het toe te passen kortingspercentage vastgesteld door het resultaat van de vorige vermenigvuldiging, in voorkomend geval vóór de toepassing van de in de tweede alinea, laatste zin, bedoelde beperking tot 15 %, te vermenigvuldigen met de factor drie.

Artikel 67

Toepassing van kortingen en uitsluitingen in geval van opzettelijke niet-naleving

1.   Onverminderd artikel 71 geldt dat, indien de geconstateerde niet-naleving door de landbouwer met opzet is begaan, de korting die moet worden toegepast op het totale bedrag als bedoeld in artikel 66, lid 1, eerste alinea, in de regel 20 % van dat totale bedrag beloopt.

Het betaalorgaan kan evenwel op basis van de beoordeling die de bevoegde controleautoriteit overeenkomstig artikel 48, lid 1, onder c), in het controleverslag heeft gegeven, besluiten om dat percentage te verlagen tot niet minder dan 15 % of, in voorkomend geval, dat percentage te verhogen, waarbij het betaalorgaan tot 100 % van dat totale bedrag kan gaan.

2.   Indien de opzettelijke niet-naleving betrekking heeft op een specifieke steunregeling, wordt de landbouwer voor het betrokken kalenderjaar van die steunregeling uitgesloten.

Is sprake van een extreem geval wat de omvang, de ernst of het permanente karakter van de betrokken niet-naleving betreft of zijn herhaalde opzettelijke niet-nalevingen geconstateerd, dan wordt de landbouwer bovendien in het daaropvolgende kalenderjaar van de betrokken steunregeling uitgesloten.

HOOFDSTUK III

GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

Artikel 68

Uitzonderingen op de toepassing van kortingen en uitsluitingen

1.   De in hoofdstuk I bedoelde kortingen en uitsluitingen zijn niet van toepassing indien de landbouwer feitelijk juiste gegevens heeft verstrekt of indien hij anderszins kan bewijzen dat hem geen schuld treft.

2.   De in hoofdstuk I bedoelde kortingen en uitsluitingen zijn niet van toepassing op die gedeelten van de steunaanvraag waarvoor de landbouwer de bevoegde autoriteit schriftelijk meedeelt dat de steunaanvraag onjuist is of onjuist is geworden sinds de indiening ervan, mits de landbouwer niet op de hoogte is gebracht van het voornemen van de bevoegde autoriteit een controle ter plaatse uit te voeren en de bevoegde autoriteit de landbouwer niet reeds van een onregelmatigheid in de aanvraag in kennis heeft gesteld.

De informatie die overeenkomstig de eerste alinea door de landbouwer wordt verstrekt, heeft tot gevolg dat de steunaanvraag wordt aangepast aan de feitelijke situatie.

Artikel 69

Wijzigingen en correcties van de gegevens in het gecomputeriseerde gegevensbestand voor runderen

Ten aanzien van runderen waarvoor steun is aangevraagd, geldt artikel 68 vanaf het tijdstip waarop de steunaanvraag wordt ingediend, voor fouten en omissies in de in het gecomputeriseerde gegevensbestand voor runderen opgenomen gegevens.

Ten aanzien van runderen waarvoor geen steun is aangevraagd, geldt hetzelfde voor de overeenkomstig hoofdstuk II van de onderhavige titel toe te passen kortingen en uitsluitingen.

TITEL V

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 70

Minimumbedrag

De lidstaten kunnen besluiten dat in het geval dat de steun in het kader van een bepaalde steunaanvraag niet meer dan 100 € bedraagt, die steun niet wordt toegekend.

Artikel 71

Cumulatie van kortingen

1.   Indien een geval van niet-naleving tevens een onregelmatigheid betekent en daardoor relevant is met het oog op de toepassing van kortingen of uitsluitingen overeenkomstig de hoofdstukken I en II van titel IV, geldt het volgende:

a)

de kortingen of uitsluitingen overeenkomstig hoofdstuk I van titel IV worden toegepast ten aanzien van de betrokken steunregelingen;

b)

de kortingen en uitsluitingen overeenkomstig hoofdstuk II van titel IV worden toegepast op het totale bedrag van de betalingen die moeten worden toegekend in het kader van de bedrijfstoeslagregeling en alle steunregelingen waarvoor geen onder a) bedoelde kortingen of uitsluitingen worden toegepast.

2.   Indien verscheidene kortingen moeten worden toegepast in verband met de modulatie, niet-nalevingen en onregelmatigheden, berekent de bevoegde autoriteit de kortingen als volgt, in voorkomend geval met inachtneming van lid 1:

a)

in de eerste plaats worden de in artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde verlagingen toegepast;

b)

in de tweede plaats wordt het aldus verkregen steunbedrag waarop de landbouwer aanspraak zou kunnen maken, verlaagd met de kortingen overeenkomstig hoofdstuk I van titel IV van de onderhavige verordening;

c)

in de derde plaats dient het aldus verkregen bedrag als basis voor de berekening van de kortingen die eventueel overeenkomstig artikel 21 van de onderhavige verordening moeten worden toegepast wegens te late indiening van de aanvraag;

d)

in de vierde plaats wordt het aldus verkregen bedrag verlaagd met de eventuele kortingen overeenkomstig hoofdstuk II van titel IV van de onderhavige verordening.

3.   Onder voorbehoud van artikel 6 van Verordening (EG) nr. 2988/95 van de Raad (20) gelden de in de onderhavige verordening bepaalde kortingen en uitsluitingen onverminderd verdere sancties op grond van andere bepalingen van communautair of nationaal recht.

Artikel 72

Overmacht en uitzonderlijke omstandigheden

Gevallen van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 40, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 moeten, samen met de relevante bewijzen ten genoegen van de bevoegde autoriteit, schriftelijk aan die autoriteit worden gemeld binnen tien werkdagen na de dag vanaf welke dit voor de landbouwer mogelijk is.

Artikel 73

Terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen

1.   In geval van een onverschuldigde betaling betaalt de landbouwer het betrokken bedrag, verhoogd met de overeenkomstig lid 3 berekende rente, terug.

2.   De lidstaten kunnen besluiten dat een onverschuldigd betaald bedrag moet worden geïnd door dat bedrag in mindering te brengen op de voorschotten of betalingen die na de datum van het terugvorderingsbesluit aan de landbouwer worden uitgekeerd in het kader van de in de titels III en IV van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde steunregelingen. De landbouwer mag het bedrag evenwel terugbetalen zonder op die verrekening te wachten.

3.   De rente wordt berekend over de periode die verstrijkt tussen de kennisgeving van de terugbetalingsverplichting aan de landbouwer en de terugbetaling of verrekening.

Het toe te passen rentetarief wordt berekend overeenkomstig het nationale recht, maar mag niet lager zijn dan het rentetarief dat geldt bij de terugvordering van bedragen op grond van nationale bepalingen.

4.   De in lid 1 bedoelde terugbetalingsverplichting geldt niet indien de betaling is verricht als gevolg van een fout van de bevoegde autoriteit of van een andere autoriteit en indien de fout redelijkerwijs niet door de landbouwer kon worden ontdekt.

Heeft de fout evenwel betrekking op feitelijke elementen die relevant zijn voor de berekening van de betrokken betaling, dan geldt het bepaalde in de eerste alinea slechts indien het terugvorderingsbesluit niet binnen 12 maanden na de betaling is meegedeeld.

5.   De in lid 1 bedoelde terugbetalingsverplichting geldt niet indien meer dan tien jaar is verstreken tussen de datum van betaling van de steun en de datum waarop de bevoegde autoriteit de begunstigde er voor het eerst van in kennis heeft gesteld dat de betrokken betaling onverschuldigd was.

De in de eerste alinea genoemde periode wordt echter tot vier jaar beperkt indien de begunstigde te goeder trouw heeft gehandeld.

6.   Voor bedragen die moeten worden teruggevorderd als gevolg van kortingen en uitsluitingen overeenkomstig artikel 21 en titel IV, geldt in alle gevallen een verjaringstermijn van vier jaar.

7.   De leden 4 en 5 gelden niet in het geval van voorschotten.

8.   De lidstaten kunnen afzien van de terugvordering van bedragen van niet meer dan 100 €, exclusief rente, per landbouwer en per premieperiode, mits volgens het nationale recht in dergelijke gevallen geen terugvordering plaatsvindt.

Indien de rentebedragen apart van de onverschuldigd betaalde bedragen moeten worden geïnd, kunnen de lidstaten onder dezelfde voorwaarden afzien van de inning van rentebedragen die niet meer dan 50 € belopen.

Artikel 74

Overdracht van bedrijven

1.   Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

a)

„overdracht van een bedrijf”: de verkoop of verhuring of overdracht via welke soortgelijke transactie ook van de betrokken productie-eenheden;

b)

„cedent”: de landbouwer wiens bedrijf wordt overgedragen aan een andere landbouwer;

c)

„overnemer”: de landbouwer aan wie het bedrijf wordt overgedragen.

2.   Indien, nadat een steunaanvraag is ingediend en voordat aan alle voorwaarden voor de toekenning van de steun is voldaan, een bedrijf in zijn geheel wordt overgedragen aan een andere landbouwer, wordt aan de cedent geen steun toegekend voor het overgedragen bedrijf.

3.   De door de cedent aangevraagde steun wordt toegekend aan de overnemer mits:

a)

de overnemer binnen een door de lidstaten te bepalen termijn na de overdracht de bevoegde autoriteit van de overdracht in kennis stelt en om betaling van de steun verzoekt;

b)

de overnemer alle door de bevoegde autoriteit verlangde bewijzen levert;

c)

ten aanzien van het overgedragen bedrijf aan alle voorwaarden voor toekenning van de steun wordt voldaan.

4.   Zodra de overnemer overeenkomstig lid 3, onder a), de bevoegde autoriteit van de overdracht in kennis heeft gesteld en om betaling van de steun heeft verzocht:

a)

gaan alle rechten en verplichtingen van de cedent die voortvloeien uit de juridische band die als gevolg van de steunaanvraag tussen de cedent en de bevoegde autoriteit is ontstaan, over op de overnemer;

b)

worden alle voor de toekenning van de steun vereiste handelingen die de cedent vóór de overdracht heeft verricht en alle aangiften die de cedent vóór de overdracht heeft gedaan, aan de overnemer toegeschreven voor de toepassing van de relevante communautaire voorschriften;

c)

wordt het overgedragen bedrijf in voorkomend geval voor het betrokken verkoopseizoen of de betrokken premieperiode als een afzonderlijk bedrijf beschouwd.

5.   Indien in het geval dat de steunaanvraag wordt ingediend nadat de voor de toekenning van de steun vereiste handelingen zijn verricht, een bedrijf in zijn geheel aan een andere landbouwer wordt overgedragen nadat die handelingen zijn begonnen maar voordat aan alle voorwaarden voor toekenning van de steun wordt voldaan, kan de steun aan de overnemer worden toegekend mits de in lid 3, onder a) en b), gestelde voorwaarden worden nageleefd. In dat geval is het bepaalde in lid 4, onder b), van toepassing.

6.   De lidstaten kunnen, waar dat passend is, besluiten de steun aan de cedent toe te kennen. In dat geval:

a)

wordt geen steun toegekend aan de overnemer,

b)

zorgen de lidstaten voor een overeenkomstige toepassing van het bepaalde in de leden 2 tot en met 5.

7.   Indien een bedrijf in zijn geheel aan een andere landbouwer wordt overgedragen gedurende de in artikel 44, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde periode, kan de overnemer de betrokken percelen gebruiken voor de indiening van een aanvraag om steun op grond van de bedrijfstoeslagregeling.

Artikel 75

Aanvullende maatregelen en wederzijdse bijstandsverlening door de lidstaten

1.   De lidstaten nemen alle aanvullende maatregelen die voor een goede toepassing van het geïntegreerd systeem nodig zijn, en verlenen elkaar de nodige bijstand ten behoeve van de uitvoering van de bij deze verordening voorgeschreven controles. In dit verband kunnen de lidstaten in de gevallen waarin deze verordening niet in passende kortingen en uitsluitingen voorziet, zorgen voor passende nationale sancties tegen producenten of andere marktdeelnemers, zoals de bij de procedure voor de toekenning van steun betrokken slachthuizen of verenigingen, teneinde te garanderen dat wordt voldaan aan de voor controledoeleinden gestelde eisen zoals de verplichting een register van de dieren op het bedrijf bij te houden of de in bepaalde gevallen geldende meldplicht.

2.   De lidstaten verlenen elkaar bijstand om de controles doeltreffend te maken en ervoor te zorgen dat de echtheid van de ingediende documenten en/of de juistheid van de verstrekte gegevens kunnen worden geverifieerd.

Artikel 76

Mededelingen

1.   Uiterlijk op 31 maart van elk jaar voor de bedrijfstoeslagregeling en de andere oppervlaktegebonden steunregelingen en uiterlijk op 31 augustus van elk jaar voor de dierpremies dienen de lidstaten bij de Commissie een verslag over het voorgaande kalenderjaar in dat met name de volgende gegevens bevat:

a)

de stand van zaken bij de tenuitvoerlegging van het geïntegreerd systeem, waarbij met name ook wordt vermeld voor welke mogelijkheden is gekozen wat de controle op de naleving van de randvoorwaarden betreft en welke bevoegde controle-instanties voor die controle verantwoordelijk zijn;

b)

het aantal aanvragen evenals de totale oppervlakte en het totale aantal dieren, uitgesplitst naar afzonderlijke steunregeling;

c)

het aantal aanvragen evenals de totale oppervlakte en het totale aantal dieren waarvoor controles zijn verricht;

d)

het resultaat van de verrichte controles, met vermelding van de overeenkomstig titel IV toegepaste kortingen en uitsluitingen.

Wanneer de in de eerste alinea bedoelde mededeling over de dierpremies aan de Commissie wordt gezonden, delen de lidstaten tegelijk het totale aantal begunstigden mee dat steun heeft ontvangen in het kader van de onder het geïntegreerd systeem vallende steunregelingen.

2.   Uiterlijk op 31 oktober van elk jaar doen de lidstaten de Commissie bovendien een mededeling toekomen over het aandeel van het blijvend grasland in de totale oppervlakte landbouwgrond als bedoeld in artikel 3, lid 1. Uiterlijk op 31 oktober 2005 doen de lidstaten de Commissie tevens een mededeling toekomen over dat aandeel in het referentiejaar 2003 als bedoeld in artikel 3, lid 2.

3.   In deugdelijk gemotiveerde uitzonderlijke situaties kunnen de lidstaten in overleg met de Commissie van de in de leden 1 en 2 genoemde uiterste data afwijken.

4.   De in het kader van het geïntegreerd systeem opgestelde computergegevens dienen ter ondersteuning bij het verzamelen van de in sectorale voorschriften genoemde informatie die de lidstaten aan de Commissie moeten verstrekken.

DEEL III

MODULATIE

Artikel 77

Grondslag voor de berekening van de verlaging

Het bedrag van de verlaging overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 wordt berekend op basis van de bedragen aan rechtstreekse betalingen waarop de landbouwers aanspraak kunnen maken voordat eventuele kortingen of uitsluitingen worden toegepast op grond van de onderhavige verordening of, in het geval van in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 genoemde steunregelingen die echter niet onder titel III of IV van die verordening vallen, op grond van de daarvoor geldende specifieke regelgeving.

Artikel 78

Verdeelsleutel

De verdeelsleutel voor de in artikel 10, lid 3, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde resterende bedragen wordt samengesteld door uit te gaan van het aandeel van de lidstaten enerzijds in het landbouwareaal en anderzijds in de werkgelegenheid in de landbouw, waaraan een gewicht van respectievelijk 65 % en 35 % wordt toegekend.

Het aldus berekende aandeel van elke lidstaat in areaal en werkgelegenheid wordt aangepast aan de hand van zijn bruto binnenlands product (BBP) per inwoner, uitgedrukt in koopkrachtpariteit, waartoe een derde wordt gebruikt van het verschil ten opzichte van het gemiddelde voor de lidstaten waarvoor de modulatie wordt toegepast.

Daarbij worden de volgende onderliggende gegevens, gebaseerd op de in augustus 2003 bij Eurostat beschikbare gegevens, gebruikt:

a)

voor het landbouwareaal, de enquête inzake de structuur van de landbouwbedrijven 2000 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 571/88 van de Raad (21);

b)

voor de werkgelegenheid in de landbouw, de tot een jaarreeks behorende gegevens over de werkgelegenheid in de landbouw, jacht en visserij volgens de enquête naar de arbeidskrachten 2001 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 577/98 van de Raad (22);

c)

voor het BBP per inwoner in koopkracht, het driejaarsgemiddelde op basis van de gegevens in de nationale rekeningen 1999-2001.

Artikel 79

Extra steunbedrag

1.   Om uit te maken of de in artikel 12 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde drempel van 5 000 € is bereikt, wordt het totale bedrag aan rechtstreekse betalingen in aanmerking genomen dat zou moeten worden toegekend vóór de toepassing van eventuele kortingen op grond van de onderhavige verordening of, in het geval van in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 genoemde steunregelingen die echter niet onder titel III of IV van die verordening vallen, op grond van de daarvoor geldende specifieke regelgeving.

Evenwel worden geen extra steunbedragen toegekend aan een landbouwer die van welke rechtstreekse betalingen ook is uitgesloten als gevolg van onregelmatigheden of niet-nalevingen.

2.   Uiterlijk op 31 oktober delen de lidstaten de Commissie het totaalbedrag aan extra steun mee dat voor het voorgaande jaar is toegekend.

DEEL IV

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 80

Intrekking

1.   Verordening (EG) nr. 2419/2001 wordt ingetrokken. Zij blijft evenwel van toepassing voor de steunaanvragen betreffende verkoopseizoenen of premieperioden die vóór 1 januari 2005 zijn ingegaan.

In de gevallen waarin kortingen die moeten worden toegepast door verrekening overeenkomstig artikel 32, lid 2, tweede alinea, artikel 33, tweede alinea, artikel 34, lid 2, artikel 35, lid 3, laatste zin, artikel 38, lid 2, derde alinea, artikel 38, lid 4, tweede alinea, en artikel 40, leden 1 en 6, van Verordening (EG) nr. 2419/2001, nog niet volledig konden worden verrekend vóór de datum waarop de onderhavige verordening van toepassing wordt, wordt het nog uitstaande saldo verrekend met de betalingen op grond van welke van de onder de onderhavige verordening vallende steunregelingen dan ook, mits de in de genoemde bepalingen gestelde termijnen voor de verrekening nog niet zijn verstreken.

2.   Verwijzingen naar Verordening (EG) nr. 2419/2001 gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en moeten worden gelezen overeenkomstig de in bijlage III opgenomen concordantietabel.

Artikel 81

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing voor de steunaanvragen betreffende de verkoopseizoenen of premieperioden die ingaan op of na 1 januari 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, van 21 april 2004

Voor de Commissie

Franz FISHLER

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 21/2004 (PB L 5 van 9.1.2004, blz. 8).

(2)  PB L 327 van 12.12.2001, blz. 11. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 118/2004 (PB L 17 van 24.1.2004, blz. 7).

(3)  PB L 204 van 11.8.2000, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond – Bijlage II: Lijst bedoeld in artikel 20 van de Toetredingsakte – 6. Landbouw – B. Veterinaire en fytosanitaire wetgeving – I. Veterinaire wetgeving (PB L 236 van 23.9.2003, blz. 381).

(4)  PB L 156 van 25.6.2003, blz. 9.

(5)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 103.

(6)  PB L 204 van 11.8.2000, blz. 1.

(7)  PB L 355 van 5.12.1992, blz. 32.

(8)  PB L 5 van 9.1.2004, blz. 8.

(9)  PB L 281 van 4.11.1999, blz. 30. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1473/2003 (PB L 211 van 21.8.2003, blz. 12).

(10)  PB L 341 van 22.12.2001, blz. 105. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2307/2003 (PB L 342 van 30.12.2003, blz. 11).

(11)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 103.

(12)  PB L 215 van 30.7.1992, blz. 85.

(13)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 80.

(14)  PB L 112 van 3.5.1994, blz. 2.

(15)  PB L 193 van 20.7.2002, blz. 74.

(16)  PB L 124 van 8.6.1971, blz. 1.

(17)  PB L 177 van 4.8.1972, blz. 1.

(18)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 80. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1783/2003 (PB L 270 van 21.10.2003, blz. 70).

(19)  PB L 74 van 15.3.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 963/2003 (PB L 138 van 5.6.2003, blz. 32). een termijn stelt voor de naleving van de minimumnormen door jonge landbouwers.

(20)  PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1.

(21)  PB L 56 van 2.3.1988, blz. 1.

(22)  PB L 77 van 14.3.1998, blz. 3.


BIJLAGE I

COMMUNAUTAIRE METHODE VOOR DE KWANTITATIEVE BEPALING VAN HET GEHALTE AAN Δ9-TETRAHYDROCANNABINOL IN HENNEPRASSEN

1.   Doel en toepassingsgebied

Het doel van deze methode is de bepaling van het gehalte aan Δ9-tetrahydrocannabinol (hierna „THC” genoemd) van henneprassen (Cannabis sativa L.). Al naar gelang van het geval wordt procedure A of B gevolgd, zoals hieronder beschreven.

De methode berust op de kwantitatieve bepaling van Δ9-THC door middel van gaschromatografie na extractie met een oplosmiddel.

1.1.   Procedure A

Procedure A wordt gebruikt voor de in artikel 52, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en artikel 26, lid 2, onder a), van de onderhavige verordening bedoelde controle op de productie.

1.2.   Procedure B

Procedure B wordt gevolgd voor de in artikel 52, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en artikel 33, lid 4, van de onderhavige verordening bedoelde gevallen.

2.   Bemonstering

2.1.   Monsterneming

a)

Procedure A: Uit een populatie van een bepaald hennepras wordt van elke geselecteerde plant een stuk van 30 cm met ten minste één vrouwelijke bloemtop genomen. De monsterneming wordt overdag uitgevoerd in de periode tussen 20 dagen na het begin en tien dagen na het einde van de bloei en hierbij wordt een systematische route gevolgd zodat een representatieve steekproef van het perceel verkregen wordt; daarbij wordt de rand van het perceel niet bemonsterd.

De lidstaat kan toestaan dat monsters worden genomen in de periode tussen het begin van de bloei en 20 dagen na het begin van de bloei, op voorwaarde dat voor elk geteeld ras overeenkomstig de genoemde regels andere representatieve monsters worden genomen in de periode tussen 20 dagen na het begin en tien dagen na het einde van de bloei.

b)

Procedure B: Uit een populatie van een bepaald hennepras wordt het bovenste derde van elke geselecteerde plant genomen. De monsterneming wordt overdag uitgevoerd in de tien dagen na het einde van de bloei en hierbij wordt een systematische route gevolgd zodat een representatieve steekproef van het perceel verkregen wordt; daarbij wordt de rand van het perceel niet bemonsterd. Bij een tweehuizig ras worden alleen de vrouwelijke planten bemonsterd.

2.2.   Omvang van het monster

Procedure A: van elk perceel worden monsters van 50 planten genomen.

Procedure B: van elk perceel worden monsters van 200 planten genomen.

Elk monster wordt zonder aandrukken in een stoffen of papieren zak gedaan en naar het analyselaboratorium gezonden.

De lidstaat kan bepalen dat een tweede monster voor een eventuele contra-analyse wordt genomen en hetzij door de teler, hetzij door de voor de analyse verantwoordelijke instantie wordt bewaard.

2.3.   Droging en opslag van het monster

De monsters moeten zo snel mogelijk en in ieder geval binnen 48 uur worden gedroogd volgens ongeacht welke methode waarbij de temperatuur onder 70 °C blijft. De monsters worden gedroogd tot constant gewicht en een vochtigheid van 8 tot 13 %.

De droge monsters worden zonder aandrukken in het donker op een temperatuur beneden 25 °C bewaard.

3.   Bepaling van het THC-gehalte

3.1.   Wijze van bereiding van het analysemonster

De droge monsters worden van stengels en zaden van meer dan 2 mm ontdaan.

De gedroogde monsters worden tot een halffijn poeder gemalen (maaswijdte van de zeef: 1 mm).Het poeder mag maximaal tien weken droog, in het donker en op een temperatuur beneden 25 °C bewaard worden.

3.2.   Reagentia en extractievloeistof

Reagentia

Δ9-tetrahydrocannabinol voor chromatografie,

squalaan voor chromatografie als interne standaard.

Extractievloeistof

35 mg squalaan per 100 ml hexaan.

3.3.   Extractie van Δ9-THC

Weeg 100 mg poedervormig analysemonster af en doe dit in een centrifugebuis; voeg 5 ml extractievloeistof met interne standaard toe.

Plaats de buis gedurende 20 minuten in een ultrasoonbad. Centrifugeer gedurende vijf minuten op 3 000 toeren per minuut en schenk de bovenstaande vloeistof met de opgeloste THC af. Injecteer deze vloeistof in de chromatograaf en verricht de kwantitatieve bepaling.

3.4.   Gaschromatografie

a)

Apparatuur

Gaschromatograaf voorzien van een vlamionisatiedetector en een split/splitless-injector.

Kolom waarmee een goede scheiding van cannabinoïden wordt verkregen, bijvoorbeeld een glazen capillaire kolom van 25 m lengte en 0,22 mm diameter, geïmpregneerd met een apolaire fase van het type 5 % fenyl-methyl-siloxaan.

b)

IJkoplossingen

Ten minste drie punten voor procedure A en vijf punten voor procedure B, met de punten 0,04 en 0,50 mg/ml Δ9-THC per ml extractievloeistof.

c)

Instelling van de apparatuur

De volgende instellingen worden als voorbeeld voor de onder a) genoemde kolom gegeven:

temperatuur van de oven: 260 °C

temperatuur van de injector: 300 °C

temperatuur van de detector: 300 °C

d)

Geïnjecteerd volume: 1 μl

4.   Resultaten

Het resultaat wordt in twee decimalen uitgedrukt als g Δ9-THC per 100 g van het analysemonster, gedroogd tot constant gewicht. Het resultaat mag een maximale afwijking van 0,03 % in absolute waarde hebben.

Procedure A: per te analyseren monster wordt één bepaling verricht.

Als het resultaat boven de in artikel 52, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vermelde grens ligt, wordt per te analyseren monster een tweede bepaling verricht en wordt het gemiddelde van de twee bepalingen als resultaat genomen.

Procedure B: per te analyseren monster worden twee bepalingen verricht, waarvan het gemiddelde wordt genomen.


BIJLAGE II

RASSEN VAN VEZELHENNEP DIE IN AANMERKING KOMEN VOOR RECHTSTREEKSE BETALINGEN

a.   Vezelhenneprassen

 

Carmagnola

 

Beniko

 

Chamaeleon

 

Cs

 

Delta-Ilosa

 

Delta 405

 

Dioica 88

 

Epsilon 68

 

Fedora 17

 

Felina 32

 

Ferimon – Férimon

 

Fibranova

 

Fibrimon 24

 

Futura 75

 

Juso 14

 

Red Petiole

 

Santhica 23

 

Santhica 27

 

Uso 31

b.   Voor het verkoopseizoen 2004/2005 toegestane vezelhenneprassen

 

Bialobrzeskie

 

Cannacomp (1)

 

Fasamo

 

Felina 34 – Félina 34

 

Fibriko TC

 

Finola

 

Lipko (2)

 

Silesia (3)

 

Tiborszállási (2)

 

UNIKO-B


(1)  Alleen in Hongarije.

(2)  Alleen in Hongarije.

(3)  Alleen in Polen.


BIJLAGE III

CONCORDANTIETABEL

Artikelen van Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie

Artikelen van de onderhavige verordening

1

2

2

3

5

4, lid 1

6, lid 1

4, lid 2

14, lid 4

5

8

6

7

8

15

9

10

16

11

18

12

19

13

21

14

22

15

23, lid 1

16

24

17, lid 1

25, lid 1

17, lid 2

25, lid 2

17, lid 3

23, lid 2

18

26

19

27

20

28

21

29

22

30

23

32

24

34

25

35

26

36

27

37

28

38

29

39

30

49

31, lid 1

50, lid 1

31, lid 2

50, lid 3

31, lid 3

50, lid 6

31, lid 4

50, lid 7

32

51

33

53

34

55

35

56

36

57

37

58

38

59

39

40

60

41

61

42

62

43

63

44

68

45

69

46

70

47

71

48

72

49

73

50

74

51

75

52

76

53

54