ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 171

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

65e jaargang
25 april 2022


Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2022/C 171/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2022/C 171/02

Gevoegde zaken C-167/19 P en C-171/19 P: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 10 maart 2022 — Europese Commissie / Freistaat Bayern e.a. [Hogere voorziening – Staatssteun – Steun aan de Duitse melksector – Financiering van melkkwaliteitstests – Artikel 108, lid 2, VWEU – Besluit om de formele onderzoeksprocedure in te leiden – Verordening (EG) nr. 659/1999 – Artikel 6, lid 1 – Verplichting voor de Europese Commissie om in dit besluit een samenvatting te geven van de relevante feiten en rechtspunten – Omvang – Rechten van belanghebbenden om bij de administratieve procedure te worden betrokken – Schending van een wezenlijk vormvoorschrift – Gevolgen voor de rechtmatigheid van het eindbesluit]

2

2022/C 171/03

Gevoegde zaken C-213/19: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 8 maart 2022 — Europese Commissie / Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (Niet-nakoming – Artikel 4, lid 3, VEU – Artikel 310, lid 6, en artikel 325 VWEU – Eigen middelen – Douanerechten – Belasting over de toegevoegde waarde (btw) – Bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie – Fraudebestrijding – Doeltreffendheidsbeginsel – Verplichting van de lidstaten om eigen middelen ter beschikking te stellen van de Europese Commissie – Financiële aansprakelijkheid van de lidstaten bij verliezen aan eigen middelen – Invoer van textiel en schoeisel uit China – Grootschalige, stelselmatige fraude – Georganiseerde criminaliteit – Verdwijnende importeurs – Douanewaarde – Onderwaardering – Maatstaf van heffing voor de btw – Ontbreken van systematische douanecontroles op basis van een risicoanalyse en voorafgaand aan de vrijgave – Ontbreken van systematische garantiestellingen – Methode die wordt gebruikt ter raming van de hoogte van de verliezen van traditionele eigen middelen betreffende de invoer waarbij een groot risico van onderwaardering bestaat – Statistische methode gebaseerd op gemiddelde prijzen die op de schaal van de Unie zijn vastgesteld – Toelaatbaarheid)

3

2022/C 171/04

Zaak C-162/20 P: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 3 maart 2022 — WV / Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) (Hogere voorziening – Openbare dienst – Ambtenaren – Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie – Artikel 60, eerste alinea – Onregelmatige afwezigheid – Draagwijdte – Verrekening met het vakantieverlof – Inhouding op de bezoldiging – Ambtenaar die de krachtens de artikelen 21 en 55 van het Statuut op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen)

4

2022/C 171/05

Zaak C-171/20 P: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 3 maart 2022 — WV / Europese dienst voor extern optreden (EDEO) (Hogere voorziening – Openbare dienst – Verzoek om bijstand – Verzoek tot schadevergoeding – Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie – Artikel 24, leden 1 en 2 – Artikel 90, leden 1 en 2 – Heronderzoek van een definitief geworden administratieve handeling)

5

2022/C 171/06

Zaak C-172/20 P: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 3 maart 2022 — WV / Europese dienst voor extern optreden (EDEO) (Hogere voorziening – Openbare dienst – Verzoek om bijstand – Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie – Artikel 90, leden 1 en 2 – Datum van indiening van het verzoek – Stilzwijgend besluit tot afwijzing van het verzoek – Klacht – Indiening – Termijn – Verschoonbare dwaling)

5

2022/C 171/07

Zaak C-177/20: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 maart 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Győri Törvényszék — Hongarije) — Grossmania Mezőgazdasági Termelő és Szolgáltató Kft/Vas Megyei Kormányhivatal (Prejudiciële verwijzing – Beginselen van het Unierecht – Voorrang – Rechtstreekse werking – Loyale samenwerking – Artikel 4, lid 3, VEU – Artikel 63 VWEU – Verplichtingen voor een lidstaat op grond van een prejudicieel arrest – Uitlegging van een Unierechtelijke regel in een prejudicieel arrest van het Hof – Verplichting om volle werking te geven aan het Unierecht – Verplichting voor een nationale rechterlijke instantie om een nationale regeling die in strijd is met het Unierecht, zoals uitgelegd door het Hof, buiten toepassing te laten – Bestuurlijk besluit dat bij gebreke van een beroep in rechte onherroepelijk is geworden – Gelijkwaardigheidsbeginsel en doeltreffendheidsbeginsel – Aansprakelijkheid van de lidstaat)

6

2022/C 171/08

Zaak C-205/20: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 8 maart 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesverwaltungsgericht Steiermark — Oostenrijk) — NE / Bezirkshauptmannschaft Hartberg-Fürstenfeld (Prejudiciële verwijzing – Vrij verrichten van diensten – Terbeschikkingstelling van werknemers – Richtlijn 2014/67/EU – Artikel 20 – Sancties – Evenredigheid – Rechtstreekse werking – Beginsel van voorrang van het Unierecht)

6

2022/C 171/09

Zaak C-247/20: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 10 maart 2022 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Appeal Tribunal (Northern Ireland) — Verenigd Koninkrijk] — VI / Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs [Prejudiciële verwijzing – Recht om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven – Artikel 21 VWEU – Richtlijn 2004/38/EG – Artikel 7, lid 1, onder b), en artikel 16 – Kind dat onderdaan is van een lidstaat en in een andere lidstaat verblijft – Afgeleid verblijfsrecht van de ouder die daadwerkelijk voor dit kind zorgt – Vereiste om te beschikken over een verzekering die de ziektekosten volledig dekt – Kind dat een duurzaam verblijfsrecht heeft voor een deel van de betrokken perioden]

7

2022/C 171/10

Gevoegde zaken C-275/20: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 1 maart 2022 — Europese Commissie / Raad van de Europese Unie (Beroep tot nietigverklaring – Besluit (EU) 2020/470 – Verlenging van de periode waarin een aanspraak voor audiovisuele coproducties bestaat zoals vastgesteld in artikel 5 van het protocol betreffende culturele samenwerking bij de Vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds – Procedurele rechtsgrondslag – Artikel 218, lid 7, VWEU – Toepasselijke stemprocedure en -regel)

8

2022/C 171/11

Zaak C-349/20: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 3 maart 2022 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de First-tier Tribunal (Immigration and Asylum Chamber) — Verenigd Koninkrijk] — NB, AB / Secretary of State for the Home Department [Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijk asiel- en immigratiebeleid – Normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als personen die internationale bescherming genieten – Richtlijn 2004/83/EG – Artikel 12 – Uitsluiting van de vluchtelingenstatus – Bij de Organisatie van de Verenigde Naties voor hulpverlening aan Palestijnse vluchtelingen in het Nabije Oosten (UNRWA) geregistreerde staatloze Palestijn – Voorwaarden om zich op grond van die hoedanigheid te beroepen op richtlijn 2004/83/EG – Ophouden van de bescherming of bijstand van de UNRWA]

9

2022/C 171/12

Zaak C-409/20: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 3 maart 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado Contencioso Administrativo no 1 de Pontevedra — Spanje) — UN / Subdelegación del Gobierno en Pontevedra (Prejudiciële verwijzing – Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht – Richtlijn 2008/115/EG – Gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van derdelanders die illegaal op hun grondgebied verblijven – Artikel 6, lid 1, en artikel 8, lid 1 – Nationale regeling op grond waarvan in geval van illegaal verblijf een geldboete en een bevel om het grondgebied te verlaten worden opgelegd – Mogelijkheid om het verblijf binnen een gestelde termijn te regulariseren – Artikel 7, leden 1 en 2 – Termijn voor vrijwillig vertrek)

10

2022/C 171/13

Zaak C-421/20: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 3 maart 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Düsseldorf — Duitsland) — Acacia Srl / Bayerische Motoren Werke AG (Prejudiciële verwijzing – Intellectuele eigendom – Gemeenschapsmodellen – Verordening (EG) nr. 6/2002 – Artikel 82, lid 5 – Rechtsvordering ingesteld bij de rechterlijke instanties van de lidstaat waar de inbreuk heeft plaatsgevonden of dreigt plaats te vinden – Nevenvorderingen bij de vordering wegens inbreuk – Toepasselijk recht – Artikel 88, lid 2 – Artikel 89, lid 1, onder d) – Verordening (EG) nr. 864/2007 – Recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II) – Artikel 8, lid 2 – Land waar de inbreuk op het intellectuele-eigendomsrecht is gepleegd)

11

2022/C 171/14

Zaak C-498/20: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 10 maart 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de rechtbank Midden-Nederland) — ZK, als rechtsopvolger van JM, curator in het faillissement van BMA Nederland BV/BMA Braunschweigische Maschinenbauanstalt AG [Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Verordening (EU) nr. 1215/2012 – Artikel 7, punt 2 – Rechterlijke bevoegdheid ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad – Vordering van een curator tegen een derde ten behoeve van schuldeisers – Plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan – Artikel 8, punt 2 – Vordering tot tussenkomst door een collectieve belangenbehartiger – Verordening (EG) nr. 864/2007 – Werkingssfeer – Algemene regel]

11

2022/C 171/15

Zaak C-519/20: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 10 maart 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover — Duitsland) — Procedure tegen K (Prejudiciële verwijzing – Immigratiebeleid – Richtlijn 2008/115/EG – Bewaring met het oog op verwijdering – Artikel 16, lid 1 – Rechtstreekse werking – Speciale inrichting voor bewaring – Begrip – Bewaring in een gevangenis – Voorwaarden – Artikel 18 – Noodsituatie – Begrip – Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Doeltreffende rechterlijke toetsing)

12

2022/C 171/16

Zaak C-634/20: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 3 maart 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus — Finland) — Procedure ingeleid door A (Prejudiciële verwijzing – Erkenning van beroepskwalificaties – Richtlijn 2005/36/EG – Toepassingsgebied – Voorwaarden voor de verkrijging van het recht om het beroep van arts in de ontvangende lidstaat zelfstandig uit te oefenen – Diploma afgegeven in de lidstaat van oorsprong – Beperking van het recht om het beroep van arts uit te oefenen tot een periode van drie jaar – Toezicht door een erkende arts en bijkomend volgen van de driejarige gespecialiseerde opleiding in de huisartsgeneeskunde – Artikelen 45 en 49 VWEU)

13

2022/C 171/17

Zaak C-60/21: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 10 maart 2022 — Europese Commissie / Koninkrijk België (Niet-nakoming – Artikel 45 VWEU – Artikel 28 van de EER-Overeenkomst – Vrij verkeer van werknemers – Directe belastingen – Inkomstenbelasting – Aftrek – Onderhoudsuitkeringen – Gelijke behandeling – Discriminatie tussen ingezeten en niet-ingezeten belastingplichtigen)

14

2022/C 171/18

Zaak C-183/21: Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 10 maart 2022 — (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Saarbrücken — Duitsland) — Maxxus Group GmbH & Co. KG/Globus Holding GmbH & Co. KG (Prejudiciële verwijzing – Harmonisatie van de wetgevingen – Merken – Richtlijn (EU) 2015/2436 – Artikel 19 – Normaal gebruik van een merk – Bewijslast – Vordering tot vervallenverklaring wegens niet-gebruik – Nationale procedureregel volgens welke de verzoeker marktonderzoek moet doen naar het gebruik van het merk)

14

2022/C 171/19

Zaak C-821/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de Primera Instancia no 2 de Fuengirola (Spanje) op 24 december 2021 — NM / Club La Costa (UK) PLC, filiaal in Spanje, CLC Resort Management LTD, Midmark 2 LTD, CLC Resort Development LTD en European Resorts & Hotels SL

15

2022/C 171/20

Zaak C-35/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Málaga (Spanje) op 17 januari 2022 — CAJASUR Banco S.A. / JO en IM

16

2022/C 171/21

Zaak C-42/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal Administrativo (Portugal) op 19 januari 2022 — Global, Companhia de Seguros SA / Autoridade Tributária e Aduaneira

17

2022/C 171/22

Zaak C-69/22: Beroep ingesteld op 2 februari 2022 — Europese Commissie / Roemenië

17

2022/C 171/23

Zaak C-72/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas (Litouwen) op 4 februari 2022 — M.A. / Valstybės sienos apsaugos tarnybą

18

2022/C 171/24

Zaak C-104/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Markkinaoikeus (Finland) op 15 februari 2022 — Lännen MCE Oy/Berky GmbH en Senwatec Gmbh & Co. Kg

19

2022/C 171/25

Zaak C-119/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Markkinaoikeus (Finland) op 17 februari 2022 — Teva BV en Teva Finland Oy / Merck Sharp & Dohme Corp.

19

2022/C 171/26

Zaak C-135/22 P: Hogere voorziening ingesteld op 15 december 2021 door Patrick Breyer tegen het arrest van het Gerecht (Tiende kamer) van 25 februari 2022 in zaak T-158/19, Breyer / Europäische Exekutivagentur für die Forschung

20

2022/C 171/27

Zaak C-136/22 P: Hogere voorziening ingesteld op 25 februari 2022 door Debregeas et associés Pharma (D & A Pharma) tegen de beschikking van het Gerecht (Achtste kamer) van 22 december 2021 in zaak T-381/21, Debrégeas & Associés Pharma / EMA

21

2022/C 171/28

Zaak C-197/22: Beroep ingesteld op 11 maart 2022 — Europese Commissie / Italiaanse Republiek

22

 

Gerecht

2022/C 171/29

Zaak T-834/17: Arrest van het Gerecht van 23 februari 2022 — United Parcel Service / Commissie (Niet-contractuele aansprakelijkheid – Mededinging – Internationale intra-EER-expreslevering van kleine pakketten – Concentratie – Besluit waarbij de concentratie onverenigbaar wordt verklaard met de interne markt – Nietigverklaring van het besluit bij arrest van het Gerecht – Rechten van de verdediging – Voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die particulieren rechten toekent – Oorzakelijk verband)

24

2022/C 171/30

Zaak T-540/18: Arrest van het Gerecht van 23 februari 2022 — ASL Aviation Holdings en ASL Airlines (Ireland)/Commissie (Niet-contractuele aansprakelijkheid – Mededinging – Internationale intra-EER-expreslevering van kleine pakketten – Concentratie – Besluit waarbij een concentratie onverenigbaar wordt verklaard met de interne markt – Nietigverklaring van het besluit bij arrest van het Gerecht – Algemene verwijzing naar andere stukken – Middelen of grieven die door een derde in een andere zaak zijn aangevoerd – In repliek aangevoerd bewijsmateriaal – Geen rechtvaardiging voor de vertraging – Niet-ontvankelijkheid – Voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die particulieren rechten toekent)

24

2022/C 171/31

Zaak T-636/19: Arrest van het Gerecht van 23 februari 2022 — Chemours Netherlands / ECHA [REACH – Zeer zorgwekkende stoffen – Opstelling van een lijst van stoffen die in aanmerking komen om uiteindelijk in bijlage XIV bij verordening (EG) nr. 1907/2006 te worden opgenomen – Besluit houdende identificatie van 2,3,3,3-tetrafluoro-2-(heptafluoropropoxy) propaanzuur, de zouten en de acylhaliden ervan als stof die voldoet aan de criteria voor opname in de lijst – Artikel 57 van verordening nr. 1907/2006 – Kennelijk onjuiste beoordeling – Evenredigheid”]

25

2022/C 171/32

Zaak T-806/19: Arrest van het Gerecht van 23 februari 2022 — Govern d’Andorra/EUIPO (Andorra) [Uniemerk – Aanvraag voor Uniebeeldmerk Andorra – Absolute weigeringsgrond – Beschrijvend karakter – Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001]]

26

2022/C 171/33

Zaak T-134/20: Arrest van het Gerecht van 2 maart 2022 — Huhtamaki / Commissie [Toegang tot documenten – Verordening (EG) nr. 1049/2001 – Documenten inzake een staatssteunonderzoek – Advance tax rulings – Weigering van toegang – Uitzondering inzake de bescherming van de commerciële belangen van een derde – Uitzondering inzake de bescherming van het doel van inspecties, onderzoeken en audits – Algemeen vermoeden van vertrouwelijkheid – Geen onweerlegbaarheid – Motiveringsplicht]

26

2022/C 171/34

Zaak T-669/20: Arrest van het Gerecht van 2 maart 2022 — Pluscard Service/EUIPO (PLUSCARD) [Uniemerk – Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie – Beeldmerk PLUSCARD – Absolute weigeringsgrond – Beschrijvend karakter – Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001]

27

2022/C 171/35

Zaak T-671/20: Arrest van het Gerecht van 23 februari 2022 — OA / EESC (Openbare dienst – Ambtenaren – Psychisch geweld – Tuchtprocedure – Tuchtmaatregel – Schriftelijke waarschuwing – Rechten van de verdediging – Beoordelingsfout – Aansprakelijkheid)

28

2022/C 171/36

Zaak T-715/20: Arrest van het Gerecht van 2 maart 2022 — Degode/EUIPO — Leo Pharma (Skinovea) [Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniewoordmerk Skinovea – Ouder nationaal woordmerk SKINOREN – Relatieve weigeringsgrond – Verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]

28

2022/C 171/37

Zaak T-1/21: Arrest van het Gerecht van 2 maart 2022 — Fabryki Mebli Forte/EUIPO — Bog-Fran (Meubel) [Gemeenschapsmodel – Nietigheidsprocedure – Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een meubel weergeeft – Nietigheidsgrond – Geen eigen karakter – Artikel 6, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 6/2002 – Openbaarmaking van ouder model – Artikel 7, lid 1, van verordening nr. 6/2002 – Beslissing die is vastgesteld na de vernietiging door het Gerecht van een eerdere beslissing – Gezag van gewijsde]

29

2022/C 171/38

Zaak T-86/21: Arrest van het Gerecht van 2 maart 2022 — Distintiva Solutions/EUIPO — Makeblock (Makeblock) [Uniemerk – Nietigheidsprocedure – Uniebeeldmerk Makeblock – Absolute weigeringsgronden – Onderscheidend vermogen – Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] – Geen beschrijvend karakter – Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder c), van verordening 2017/1001] – Geen merk dat het publiek kan misleiden – Artikel 7, lid 1, onder g), van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder g), van verordening 2017/1001]]

30

2022/C 171/39

Zaak T-125/21: Arrest van het Gerecht van 2 maart 2022 — Banco de Investimento Global/EUIPO — Banco BIC Português (EUROBIC) [Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniewoordmerk EUROBIC – Oudere Uniebeeldmerken BiG, BANCO BiG en BiGlobal TRADE – Oudere nationale woordmerken BANCO BIG en ouder nationaal beeldmerk BANCO BiG – Relatieve weigeringsgrond – Geen verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]]

30

2022/C 171/40

Zaak T-149/21: Arrest van het Gerecht van 2 maart 2022 — UGA Nutraceuticals/EUIPO — Vitae Health Innovation (VITADHA) [Uniemerk – Oppositieprocedure – Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie – Woordmerk VITADHA – Ouder Spaans woordmerk VITANADH – Relatieve weigeringsgrond – Verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]]

31

2022/C 171/41

Zaak T-171/21: Arrest van het Gerecht van 2 maart 2022 — Ubisoft Entertainment/EUIPO — Huawei Technologies (FOR HONOR) [Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniebeeldmerk FOR HONOR – Ouder Uniewoordmerk HONOR – Relatieve weigeringsgrond – Verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]]

32

2022/C 171/42

Zaak T-184/21: Arrest van het Gerecht van 23 februari 2022 — Lackmann Fleisch- und Feinkostfabrik/EUIPO — Schuju (Хозяин) [Uniemerk – Nietigheidsprocedure – Uniewoordmerk Хозяин – Ouder nationaal beeldmerk хозяюшка – Relatieve weigeringsgrond – Verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]

32

2022/C 171/43

Zaak T-185/21: Arrest van het Gerecht van 23 februari 2022 — Lackmann Fleisch- und Feinkostfabrik/EUIPO — Schuju (Хозяйка) [Uniemerk – Nietigheidsprocedure – Uniewoordmerk Хозяйка – Ouder nationaal beeldmerk хозяюшка – Relatieve weigeringsgrond – Verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]

33

2022/C 171/44

Zaak T-192/21: Arrest van het Gerecht van 2 maart 2022 — Laboratorios Ern/EUIPO — Beta Sports (META) [Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniewoordmerk META – Ouder nationaal woordmerk METALGIAL – Relatieve weigeringsgrond – Geen verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]

34

2022/C 171/45

Zaak T-198/21: Arrest van het Gerecht van 23 februari 2022 — Ancor Group/EUIPO — Cody’s Drinks International (CODE-X) [Uniemerk – Oppositieprocedure – Uniewoordmerk CODE-X – Ouder nationaal woord- en beeldmerk Cody’s – Ouder internationaal beeldmerk Cody’s – Relatieve weigeringsgrond – Geen verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]

34

2022/C 171/46

Zaak T-209/21: Arrest van het Gerecht van 23 februari 2022 — Ignacio Carrasco/EUIPO — Santos Carrasco Manzano (La Hoja del Carrasco) [Uniemerk – Nietigheidsprocedure – Uniebeeldmerk La Hoja del Carrasco – Ouder nationaal beeldmerk CARRASCO, Guijuelo – Relatieve weigeringsgrond – Verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] – Dominerende en onderscheidende bestanddelen van de conflicterende merken]

35

2022/C 171/47

Zaak T-161/15: Beschikking van het Gerecht van 22 februari 2022 — Brinkmann (Steel Trading) e.a. / Commissie en ECB (Beroep tot schadevergoeding – Economisch en monetair beleid – Programma ter ondersteuning van de stabiliteit van de Republiek Cyprus – Memorandum van overeenstemming inzake specifieke economische beleidsvoorwaarden dat op 26 april 2013 tussen de Republiek Cyprus en het Europees Stabiliteitsmechanisme is gesloten – Bevoegdheid van het Gerecht – Voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel waarbij rechten worden toegekend aan particulieren – Gelijke behandeling – Evenredigheidsbeginsel – Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is)

36

2022/C 171/48

Zaak T-295/21: Beschikking van het Gerecht van 15 februari 2022 — eSlovensko / Commissie (Beroep tot nietigverklaring – Financiële bepalingen – Programma van de Unie ter bevordering van een veiliger gebruik van internet – Niet-inachtneming van de vormvoorschriften – Niet-ontvankelijkheid)

36

2022/C 171/49

Zaak T-304/21: Beschikking van het Gerecht van 15 februari 2022 — eSlovensko Bratislava / Commissie (Beroep tot nietigverklaring – Financiële bepalingen – Programma van de Unie ter bevordering van een veiliger gebruik van internet – Aanduiding van de verwerende partij – Niet-ontvankelijkheid)

37

2022/C 171/50

Zaak T-425/21: Beschikking van het Gerecht van 15 februari 2022 — eSlovensko Bratislava / Commissie (Beroep tot nietigverklaring – Financiële bepalingen – Programma van de Unie ter bevordering van een veiliger gebruik van het internet – Niet-inachtneming van de vormvoorschriften – Niet-ontvankelijkheid)

37

2022/C 171/51

Zaak T-442/21: Beschikking van het Gerecht van 24 februari 2022 — Thomas en Julien / Raad (Beroep tot nietigverklaring – Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht – Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Unie en Euratom enerzijds en het Verenigd Koninkrijk anderzijds – Besluit van de Raad betreffende de sluiting van de handels- en samenwerkingsovereenkomst – Niet individueel geraakt – Geen regelgevingshandeling – Niet-ontvankelijkheid)

38

2022/C 171/52

Zaak T-503/21: Beschikking van het Gerecht van 14 februari 2022 — Lagardère, unité médico-sociale / Commissie [Beroep tot nietigverklaring – Verordening (EU) 2021/953 – Digitaal EU-COVID-certificaat – Vrij verkeer van personen – Beperkingen – Onjuiste aanduiding van de verwerende partij – Niet-ontvankelijkheid]

39

2022/C 171/53

Zaak T-603/21 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 23 februari 2022 — WO / Europees Openbaar Ministerie (Kort geding – Institutioneel recht – Nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie – Verordening (EU) 2017/1939 – Benoeming van gedelegeerde Europese aanklagers bij het Europees Openbaar Ministerie – Benoeming van een van de door Litouwen aangewezen kandidaten – Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging – Schending van vormvereisten – Niet-ontvankelijkheid)

39

2022/C 171/54

Zaak T-635/21: Beschikking van het Gerecht van 21 februari 2022 — Carlings/EUIPO — Margarete Steiff (STUHF) (Uniemerk – Oppositieprocedure – Intrekking van de oppositie – Afdoening zonder beslissing)

40

2022/C 171/55

Zaak T-46/22 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 3 maart 2022 — Esedra / Parlement (Kort geding – Overheidsopdrachten voor dienstverlening – Kinderopvangdiensten – Verzoek om voorlopige maatregelen – Geen spoedeisendheid)

40

2022/C 171/56

Zaak T-72/22: Beroep ingesteld op 4 februari 2022 — Interneto žiniasklaidos asociacija e.a. / Commissie

41

2022/C 171/57

Zaak T-115/22: Beroep ingesteld op 2 maart 2022 — Belshyna / Raad

42

2022/C 171/58

Zaak T-116/22: Beroep ingesteld op 3 maart 2022 — Belavia / Raad

42

2022/C 171/59

Zaak T-126/22: Beroep ingesteld op 7 maart 2022 — Coinbase/EUIPO — Coinbase Global (coinbase)

43

2022/C 171/60

Zaak T-129/22: Beroep ingesteld op 7 maart 2022 — Simba Toys/EUIPO — Master Gift Import (BIMBA TOYS)

44

2022/C 171/61

Zaak T-130/22: Beroep ingesteld op 7 maart 2022 — Biologische Heilmittel Heel/EUIPO — Esi (TRAUMGEL)

44

2022/C 171/62

Zaak T-133/22: Beroep ingesteld op 10 maart 2022 — Katjes Fassin/EUIPO (THE FUTURE IS PLANT-BASED)

45

2022/C 171/63

Zaak T-695/20: Beschikking van het Gerecht van 23 februari 2022 — OG/EIB

46


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2022/C 171/01)

Laatste publicatie

PB C 165 van 19.4.2022

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 158 van 11.4.2022

PB C 148 van 4.4.2022

PB C 138 van 28.3.2022

PB C 128 van 21.3.2022

PB C 119 van 14.3.2022

PB C 109 van 7.3.2022

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: https://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/2


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 10 maart 2022 — Europese Commissie / Freistaat Bayern e.a.

(Gevoegde zaken C-167/19 P en C-171/19 P) (1)

(Hogere voorziening - Staatssteun - Steun aan de Duitse melksector - Financiering van melkkwaliteitstests - Artikel 108, lid 2, VWEU - Besluit om de formele onderzoeksprocedure in te leiden - Verordening (EG) nr. 659/1999 - Artikel 6, lid 1 - Verplichting voor de Europese Commissie om in dit besluit een samenvatting te geven van de relevante feiten en rechtspunten - Omvang - Rechten van belanghebbenden om bij de administratieve procedure te worden betrokken - Schending van een wezenlijk vormvoorschrift - Gevolgen voor de rechtmatigheid van het eindbesluit)

(2022/C 171/02)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: K. Herrmann, P. Němečková en T. Maxian Rusche, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Freistaat Bayern (Duitsland) (vertegenwoordigers: U. Soltész en H. Weiß, Rechtsanwälte), (C-167/19 P), Interessengemeinschaft privater Milchverarbeiter Bayerns eV, Genossenschaftsverband Bayern eV, Verband der Bayerischen Privaten Milchwirtschaft eV (vertegenwoordigers: C. Bittner en N. Langhans, Rechtsanwälte) (C-171/19 P)

Dictum

1)

De hogere voorzieningen worden afgewezen.

2)

De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 131 van 8.4.2019.


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/3


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 8 maart 2022 — Europese Commissie / Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

(Gevoegde zaken C-213/19) (1)

(Niet-nakoming - Artikel 4, lid 3, VEU - Artikel 310, lid 6, en artikel 325 VWEU - Eigen middelen - Douanerechten - Belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie - Fraudebestrijding - Doeltreffendheidsbeginsel - Verplichting van de lidstaten om eigen middelen ter beschikking te stellen van de Europese Commissie - Financiële aansprakelijkheid van de lidstaten bij verliezen aan eigen middelen - Invoer van textiel en schoeisel uit China - Grootschalige, stelselmatige fraude - Georganiseerde criminaliteit - Verdwijnende importeurs - Douanewaarde - Onderwaardering - Maatstaf van heffing voor de btw - Ontbreken van systematische douanecontroles op basis van een risicoanalyse en voorafgaand aan de vrijgave - Ontbreken van systematische garantiestellingen - Methode die wordt gebruikt ter raming van de hoogte van de verliezen van traditionele eigen middelen betreffende de invoer waarbij een groot risico van onderwaardering bestaat - Statistische methode gebaseerd op gemiddelde prijzen die op de schaal van de Unie zijn vastgesteld - Toelaatbaarheid)

(2022/C 171/03)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Flynn en F. Clotuche-Duvieusart, gemachtigden)

Verwerende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: aanvankelijk F. Shibli, S. Brandon, Z. Lavery en S. McCrory, vervolgens Shibli en McCrory, gemachtigden, bijgestaan door J. Eadie en I. Rogers, QC, en S. Pritchard, T. Sebastian en R. Hill, barristers)

Interveniëntes aan de zijde van de verwerende partij: Koninkrijk België (vertegenwoordigers: J.-C. Halleux, P. Cottin en S. Baeyens, gemachtigden), Republiek Estland (vertegenwoordiger: N. Grünberg, gemachtigde), Helleense Republiek (vertegenwoordiger: M. Tassopoulou, gemachtigde), Republiek Letland (vertegenwoordigers: aanvankelijk K. Pommere, V. Soņeca en I. Kucina, vervolgens Pommere, gemachtigden), Portugese Republiek (vertegenwoordigers: P. Barros da Costa, S. Jaulino, L. Inez Fernandes en P. Rocha, gemachtigden), Slowaakse Republiek (vertegenwoordiger: B. Ricziová, gemachtigde)

Dictum

1)

Door niet de correcte bedragen aan douanerechten te hebben geboekt en niet het correcte bedrag aan traditionele eigen middelen in verband met bepaalde invoer van textiel en schoeisel uit China ter beschikking te hebben gesteld, heeft het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland niet voldaan aan de verplichtingen die op hem rustten krachtens de artikelen 2 en 8 van besluit 2014/335/EU, Euratom van de Raad van 26 mei 2014 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie, de artikelen 2 en 8 van besluit 2007/436/EG, Euratom van de Raad van 7 juni 2007 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen, de artikelen 2, 6, 9, 10, 12 en 13 van verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 van de Raad van 26 mei 2014 betreffende de regels en procedures voor de terbeschikkingstelling van de traditionele eigen middelen, de btw- en de bni-middelen, en betreffende de maatregelen om in de behoefte aan kasmiddelen te voorzien, zoals gewijzigd bij verordening (EU, Euratom) 2016/804 van de Raad van 17 mei 2016, de artikelen 2, 6, 9, 10, 11 en 17 van verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 van de Raad van 22 mei 2000 houdende toepassing van besluit 94/728/EG, Euratom betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen, alsmede artikel 105, lid 3, van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie, en artikel 220, lid 1, van verordening (EEG) nr. 2913/92 Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 648/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2005, ten gevolge van de niet-nakoming van de verplichtingen die op hem rustten krachtens artikel 325 VWEU, artikel 46 van verordening nr. 952/2013, artikel 13 van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 648/2005, artikel 248, lid 1, van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 3254/1994 van de Commissie van 19 december 1994, artikel 244 van uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van verordening nr. 952/2013, en artikel 2, lid 1, onder d), en de artikelen 85 tot en met 87 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/69/EG van de Raad van 25 juni 2009;

en door niet alle informatie mee te delen die de Europese Commissie nodig had om de hoogte van de verliezen aan eigen traditionele middelen vast te stellen en door niet, zoals gevraagd, de motivering van de besluiten tot intrekking van de vaststelde douaneschulden te verstrekken, heeft het Verenigd Koninkrijk niet voldaan aan de verplichtingen die op hem rustten krachtens artikel 4, lid 3, VEU.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland wordt veroordeeld in vier vijfde van de kosten van de Europese Unie en draagt zijn eigen kosten.

4)

De Europese Commissie draagt een vijfde van haar eigen kosten.

5)

Het Koninkrijk België, de Republiek Estland, de Helleense Republiek, de Republiek Letland, de Portugese Republiek en de Slowaakse Republiek dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 164 van 13.05.2019.


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/4


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 3 maart 2022 — WV / Europese Dienst voor extern optreden (EDEO)

(Zaak C-162/20 P) (1)

(Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie - Artikel 60, eerste alinea - Onregelmatige afwezigheid - Draagwijdte - Verrekening met het vakantieverlof - Inhouding op de bezoldiging - Ambtenaar die de krachtens de artikelen 21 en 55 van het Statuut op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen)

(2022/C 171/04)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: WV (vertegenwoordiger: É. Boigelot, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) (vertegenwoordigers: S. Marquardt en R. Spáč, gemachtigden, bijgestaan door M. Troncoso Ferrer, abogado, en F.-M. Hislaire, advocaat)

Dictum

1)

De beschikking van het Gerecht van de Europese Unie van 29 januari 2020, WV/EDEO (T-471/18, niet gepubliceerd, EU:T:2020:26), wordt vernietigd.

2)

Het besluit van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) van 27 november 2017 om 72 kalenderdagen salaris in te houden en het besluit van EDEO van 2 mei 2018 tot afwijzing van rekwirantes klacht van 3 januari 2018 worden nietig verklaard.

3)

EDEO wordt veroordeeld om rekwirante de ten onrechte op haar bezoldiging ingehouden bedragen ten belope van 71,5 dagen terug te betalen. Deze bedragen zullen worden vermeerderd met 5 % rente per jaar vanaf de datum waarop zij zijn ingehouden.

4)

EDEO draagt behalve zijn eigen kosten de kosten die WV in eerste aanleg en in het kader van de onderhavige hogere voorziening heeft moeten maken.


(1)  PB C 320 van 28.9.2020.


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/5


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 3 maart 2022 — WV / Europese dienst voor extern optreden (EDEO)

(Zaak C-171/20 P) (1)

(Hogere voorziening - Openbare dienst - Verzoek om bijstand - Verzoek tot schadevergoeding - Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie - Artikel 24, leden 1 en 2 - Artikel 90, leden 1 en 2 - Heronderzoek van een definitief geworden administratieve handeling)

(2022/C 171/05)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: WV (vertegenwoordiger: É. Boigelot, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese dienst voor extern optreden (EDEO) (vertegenwoordigers: S. Marquardt en R. Spáč, gemachtigden, bijgestaan door M. Troncoso Ferrer, abogado, en F.-M. Hislaire, advocaat)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

WV wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 320 van 28.9.2020.


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/5


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 3 maart 2022 — WV / Europese dienst voor extern optreden (EDEO)

(Zaak C-172/20 P) (1)

(Hogere voorziening - Openbare dienst - Verzoek om bijstand - Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie - Artikel 90, leden 1 en 2 - Datum van indiening van het verzoek - Stilzwijgend besluit tot afwijzing van het verzoek - Klacht - Indiening - Termijn - Verschoonbare dwaling)

(2022/C 171/06)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: WV (vertegenwoordiger: É. Boigelot, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) (vertegenwoordigers: S. Marquardt en R. Spáč, gemachtigden, bijgestaan door M. Troncoso Ferrer, abogado, en F.-M. Hislaire, advocaat)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

WV wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 320 van 28.9.2020.


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/6


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 maart 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Győri Törvényszék — Hongarije) — “Grossmania” Mezőgazdasági Termelő és Szolgáltató Kft/Vas Megyei Kormányhivatal

(Zaak C-177/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Beginselen van het Unierecht - Voorrang - Rechtstreekse werking - Loyale samenwerking - Artikel 4, lid 3, VEU - Artikel 63 VWEU - Verplichtingen voor een lidstaat op grond van een prejudicieel arrest - Uitlegging van een Unierechtelijke regel in een prejudicieel arrest van het Hof - Verplichting om volle werking te geven aan het Unierecht - Verplichting voor een nationale rechterlijke instantie om een nationale regeling die in strijd is met het Unierecht, zoals uitgelegd door het Hof, buiten toepassing te laten - Bestuurlijk besluit dat bij gebreke van een beroep in rechte onherroepelijk is geworden - Gelijkwaardigheidsbeginsel en doeltreffendheidsbeginsel - Aansprakelijkheid van de lidstaat)

(2022/C 171/07)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Győri Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij:“Grossmania” Mezőgazdasági Termelő és Szolgáltató Kft

Verwerende partij: Vas Megyei Kormányhivatal

Dictum

Het Unierecht, en met name artikel 4, lid 3, VEU en artikel 267 VWEU, moet aldus worden uitgelegd dat een nationale rechter bij wie beroep is ingesteld tegen een besluit tot afwijzing van een verzoek om herinschrijving van rechten van vruchtgebruik die van rechtswege teniet zijn gegaan en zijn doorgehaald in het kadaster op grond van een nationale regeling die onverenigbaar is met artikel 63 VWEU, zoals dat is uitgelegd door het Hof in een prejudicieel arrest, ertoe gehouden is:

deze regeling buiten toepassing te laten, en

tenzij er sprake is van objectieve en legitieme obstakels van met name juridische aard, de bevoegde bestuurlijke instantie te gelasten de rechten van vruchtgebruik opnieuw in te schrijven, ook al is de doorhaling van die rechten niet binnen de wettelijke termijnen in rechte aangevochten en bijgevolg naar nationaal recht onherroepelijk geworden.


(1)  PB C 279 van 24.8.2020.


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/6


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 8 maart 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesverwaltungsgericht Steiermark — Oostenrijk) — NE / Bezirkshauptmannschaft Hartberg-Fürstenfeld

(Zaak C-205/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Vrij verrichten van diensten - Terbeschikkingstelling van werknemers - Richtlijn 2014/67/EU - Artikel 20 - Sancties - Evenredigheid - Rechtstreekse werking - Beginsel van voorrang van het Unierecht)

(2022/C 171/08)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landesverwaltungsgericht Steiermark

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: NE

Verwerende partij: Bezirkshauptmannschaft Hartberg-Fürstenfeld

in tegenwoordigheid van: Finanzpolizei Team 91

Dictum

1)

Artikel 20 van richtlijn 2014/67/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake de handhaving van Richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten en tot wijziging van verordening (EU) nr. 1024/2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt (“de IMI-verordening”), voor zover het vereist dat de daarin vastgestelde sancties evenredig zijn, heeft rechtstreekse werking en kan dus door particulieren voor de nationale rechter worden ingeroepen tegen een lidstaat die dit artikel niet correct in nationaal recht heeft omgezet.

2)

Het beginsel van voorrang van het Unierecht moet aldus worden uitgelegd dat het de nationale autoriteiten slechts verplicht om een nationale regeling die deels in strijd is met het in artikel 20 van richtlijn 2014/67 neergelegde vereiste van evenredigheid van sancties, buiten toepassing te laten voor zover dit noodzakelijk is om de oplegging van evenredige sancties mogelijk te maken.


(1)  PB C 348 van 19.10.2020.


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/7


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 10 maart 2022 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Appeal Tribunal (Northern Ireland) — Verenigd Koninkrijk] — VI / Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs

(Zaak C-247/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Recht om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven - Artikel 21 VWEU - Richtlijn 2004/38/EG - Artikel 7, lid 1, onder b), en artikel 16 - Kind dat onderdaan is van een lidstaat en in een andere lidstaat verblijft - Afgeleid verblijfsrecht van de ouder die daadwerkelijk voor dit kind zorgt - Vereiste om te beschikken over een verzekering die de ziektekosten volledig dekt - Kind dat een duurzaam verblijfsrecht heeft voor een deel van de betrokken perioden)

(2022/C 171/09)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Appeal Tribunal (Northern Ireland)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: VI

Verwerende partij: Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs

Dictum

1)

Artikel 21 VWEU en artikel 16, lid 1, van richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG, moeten aldus worden uitgelegd dat noch het kind dat een burger van de Unie is en een duurzaam verblijfsrecht heeft verkregen, noch de ouder die daadwerkelijk voor het kind zorgt, moet beschikken over een verzekering die de ziektekosten volledig dekt in de zin van artikel 7, lid 1, onder b), van deze richtlijn om het verblijfsrecht in het gastland te behouden.

2)

Artikel 21 VWEU en artikel 7, lid 1, onder b), van richtlijn 2004/38 moeten aldus worden uitgelegd dat in de perioden voordat een kind dat een burger van de Unie is, een duurzaam verblijfsrecht in het gastland verkrijgt, zowel dit kind — indien voor hem of haar aanspraak wordt gemaakt op een verblijfsrecht op grond van dit artikel 7, lid 1, onder b) — als de ouder die daadwerkelijk voor het kind zorgt, moet beschikken over een verzekering die de ziektekosten volledig dekt in de zin van deze richtlijn.


(1)  PB C 313 van 21.9.2020.


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/8


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 1 maart 2022 — Europese Commissie / Raad van de Europese Unie

(Gevoegde zaken C-275/20) (1)

(Beroep tot nietigverklaring - Besluit (EU) 2020/470 - Verlenging van de periode waarin een aanspraak voor audiovisuele coproducties bestaat zoals vastgesteld in artikel 5 van het protocol betreffende culturele samenwerking bij de Vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds - Procedurele rechtsgrondslag - Artikel 218, lid 7, VWEU - Toepasselijke stemprocedure en -regel)

(2022/C 171/10)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J.-F. Brakeland, M. Afonso en D. Schaffrin, gemachtigden)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: P. Plaza García en B. Driessen, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van de verwerende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: J.-L. Carré, T. Stehelin, E. de Moustier en A. Daniel, gemachtigden), Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: M. K. Bulterman, C. S. Schillemans en J. Langer, gemachtigden)

Dictum

1)

Besluit (EU) 2020/470 van de Raad van 25 maart 2020 betreffende de verlenging van de periode waarin een aanspraak voor audiovisuele coproducties bestaat zoals vastgesteld in artikel 5 van het protocol betreffende culturele samenwerking bij de Vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds, wordt nietig verklaard.

2)

De gevolgen van besluit 2020/470 worden gehandhaafd totdat de vastgestelde gronden voor nietigverklaring zijn weggenomen.

3)

De Raad van de Europese Unie wordt verwezen in de kosten.

4)

De Franse Republiek en het Koninkrijk der Nederlanden dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 279 van 24.08.2020.


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/9


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 3 maart 2022 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de First-tier Tribunal (Immigration and Asylum Chamber) — Verenigd Koninkrijk] — NB, AB / Secretary of State for the Home Department

(Zaak C-349/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Gemeenschappelijk asiel- en immigratiebeleid - Normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als personen die internationale bescherming genieten - Richtlijn 2004/83/EG - Artikel 12 - Uitsluiting van de vluchtelingenstatus - Bij de Organisatie van de Verenigde Naties voor hulpverlening aan Palestijnse vluchtelingen in het Nabije Oosten (UNRWA) geregistreerde staatloze Palestijn - Voorwaarden om zich op grond van die hoedanigheid te beroepen op richtlijn 2004/83/EG - Ophouden van de bescherming of bijstand van de UNRWA)

(2022/C 171/11)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

First-tier Tribunal (Immigration and Asylum Chamber)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: NB, AB

Verwerende partij: Secretary of State for the Home Department

in tegenwoordigheid van: United Nations High Commissioner for Refugees (UK)

Dictum

1)

Artikel 12, lid 1, onder a), tweede volzin, van richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming, moet aldus worden uitgelegd dat voor de vaststelling of de bescherming of bijstand van de Organisatie van de Verenigde Naties voor hulpverlening aan Palestijnse vluchtelingen in het Nabije Oosten (UNRWA) is opgehouden, zodat een persoon op grond van dat feit aanspraak kan maken op de “vluchtelingenstatus” in de zin van deze bepaling, bij de individuele beoordeling niet alleen rekening dient te worden gehouden met de relevante omstandigheden die gelden op het moment waarop deze persoon het werkgebied van de UNRWA heeft verlaten, maar ook met de omstandigheden die gelden op het moment waarop de bevoegde autoriteiten een verzoek om toekenning van de vluchtelingenstatus in behandeling nemen of de bevoegde rechterlijke instanties een beslissing nemen over een beroep tegen een weigering van die status.

2)

Artikel 12, lid 1, onder a), tweede volzin, van richtlijn 2004/83 moet aldus worden uitgelegd dat in het kader van de beoordeling of de bescherming of bijstand van de UNRWA is opgehouden, zodat een persoon op grond van dat feit aanspraak kan maken op de “vluchtelingenstatus” in de zin van deze bepaling, wanneer de betrokkene aantoont dat hij het werkgebied van de UNRWA heeft moeten verlaten om redenen buiten zijn invloed en onafhankelijk van zijn wil, de lidstaat — indien hij aldus van oordeel is — moet bewijzen dat de betrokkene thans naar dat gebied kan terugkeren en deze bescherming of bijstand aldaar kan genieten.

3)

Artikel 12, lid 1, onder a), tweede volzin, van richtlijn 2004/83 moet aldus worden uitgelegd dat voor de vaststelling of de bescherming of bijstand van de UNRWA is opgehouden in de zin van die bepaling, zodat een persoon die om internationale bescherming heeft verzocht, was gedwongen om het werkgebied van deze organisatie te verlaten, niet hoeft te worden aangetoond dat de UNRWA of het land waar deze organisatie actief is, door handelen of nalaten deze persoon opzettelijk schade heeft toegebracht of hem bijstand heeft onthouden. Voor de toepassing van deze bepaling volstaat het dat wordt vastgesteld dat de bescherming of bijstand van de UNRWA om welke reden dan ook daadwerkelijk is opgehouden, zodat de UNRWA om objectieve redenen of om redenen die verband houden met de individuele situatie van de verzoeker niet langer in staat is om hem de levensomstandigheden te bieden die stroken met de taak waarmee deze organisatie is belast.

4)

Artikel 12, lid 1, onder a), tweede volzin, van richtlijn 2004/83, gelezen in samenhang met artikel 1D van het op 28 juli 1951 te Genève ondertekende Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, moet aldus worden uitgelegd dat bij de beoordeling van de nodige voorwaarden om na te gaan of de bescherming of bijstand van de UNRWA is opgehouden, zodat een persoon op grond van dat feit aanspraak kan maken op de “vluchtelingenstatus” in de zin van die bepaling van richtlijn 2004/83, rekening moet worden gehouden met de bijstand die aan die persoon wordt verleend door maatschappelijke organisaties, zoals niet-gouvernementele organisaties, mits de UNRWA met die organisaties een formele en stabiele samenwerkingsrelatie heeft in het kader waarvan genoemde organisaties de UNRWA bijstaan bij de vervulling van zijn mandaat.


(1)  PB C 62 van 22.2.2021.


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/10


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 3 maart 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado Contencioso Administrativo no 1 de Pontevedra — Spanje) — UN / Subdelegación del Gobierno en Pontevedra

(Zaak C-409/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht - Richtlijn 2008/115/EG - Gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van derdelanders die illegaal op hun grondgebied verblijven - Artikel 6, lid 1, en artikel 8, lid 1 - Nationale regeling op grond waarvan in geval van illegaal verblijf een geldboete en een bevel om het grondgebied te verlaten worden opgelegd - Mogelijkheid om het verblijf binnen een gestelde termijn te regulariseren - Artikel 7, leden 1 en 2 - Termijn voor vrijwillig vertrek)

(2022/C 171/12)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Juzgado Contencioso Administrativo no 1 de Pontevedra

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: UN

Verwerende partij: Subdelegación del Gobierno en Pontevedra

Dictum

Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven — in het bijzonder artikel 6, lid 1, en artikel 8, lid 1, ervan, gelezen in samenhang met artikel 6, lid 4, en artikel 7, leden 1 en 2, van deze richtlijn — moet aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staat aan een regeling van een lidstaat die het illegale verblijf van een derdelander op het grondgebied van deze lidstaat, wanneer er geen sprake is van verzwarende omstandigheden, in eerste instantie bestraft met een geldboete en een bevel om het grondgebied van die lidstaat binnen een gestelde termijn te verlaten tenzij het verblijf van deze derdelander wordt geregulariseerd voordat deze termijn is verstreken, en in tweede instantie, indien het verblijf van die derdelander niet is geregulariseerd, bestraft met een besluit waarbij zijn gedwongen verwijdering wordt gelast, mits die termijn wordt vastgesteld overeenkomstig de vereisten van artikel 7, leden 1 en 2, van die richtlijn.


(1)  PB C 53 van 15.2.2021.


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/11


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 3 maart 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Düsseldorf — Duitsland) — Acacia Srl / Bayerische Motoren Werke AG

(Zaak C-421/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Intellectuele eigendom - Gemeenschapsmodellen - Verordening (EG) nr. 6/2002 - Artikel 82, lid 5 - Rechtsvordering ingesteld bij de rechterlijke instanties van de lidstaat waar de inbreuk heeft plaatsgevonden of dreigt plaats te vinden - Nevenvorderingen bij de vordering wegens inbreuk - Toepasselijk recht - Artikel 88, lid 2 - Artikel 89, lid 1, onder d) - Verordening (EG) nr. 864/2007 - Recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (“Rome II”) - Artikel 8, lid 2 - Land waar de inbreuk op het intellectuele-eigendomsrecht is gepleegd)

(2022/C 171/13)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberlandesgericht Düsseldorf

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Acacia Srl

Verwerende partij: Bayerische Motoren Werke AG

Dictum

Artikel 88, lid 2, en artikel 89, lid 1, onder d), van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende gemeenschapsmodellen alsook artikel 8, lid 2, van verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (“Rome II”) moeten aldus worden uitgelegd dat de rechtbanken voor het gemeenschapsmodel waarbij krachtens artikel 82, lid 5, van verordening nr. 6/2002 een vordering wegens inbreuk aanhangig is gemaakt tegen inbreukmakende handelingen die zijn verricht of dreigen te worden verricht op het grondgebied van één enkele lidstaat, de nevenvorderingen tot schadevergoeding, verstrekking van (boekhoudkundige) informatie en documenten alsook afgifte van de inbreukmakende voortbrengselen met het oog op vernietiging moeten beoordelen onder toepassing van het recht van de lidstaat op het grondgebied waarvan de handelingen die vermeend inbreuk maken op het ingeroepen gemeenschapsmodel zijn verricht of dreigen te worden verricht, hetgeen in de omstandigheden van een krachtens artikel 82, lid 5, ingestelde vordering samenvalt met het recht van de lidstaat waar die rechtbanken zijn gelegen.


(1)  PB C 433 van 14.12.2020.


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/11


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 10 maart 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de rechtbank Midden-Nederland) — ZK, als rechtsopvolger van JM, curator in het faillissement van BMA Nederland BV/BMA Braunschweigische Maschinenbauanstalt AG

(Zaak C-498/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Verordening (EU) nr. 1215/2012 - Artikel 7, punt 2 - Rechterlijke bevoegdheid ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad - Vordering van een curator tegen een derde ten behoeve van schuldeisers - Plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan - Artikel 8, punt 2 - Vordering tot tussenkomst door een collectieve belangenbehartiger - Verordening (EG) nr. 864/2007 - Werkingssfeer - Algemene regel)

(2022/C 171/14)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank Midden-Nederland

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: ZK, als rechtsopvolger van JM, curator in het faillissement van BMA Nederland BV

Verwerende partij: BMA Braunschweigische Maschinenbauanstalt AG

in tegenwoordigheid van: Stichting Belangbehartiging Crediteuren BMA Nederland

Dictum

1)

Artikel 7, punt 2, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat de rechter van de plaats van vestiging van een vennootschap die geen verhaal biedt voor de vorderingen van haar schuldeisers omdat de grootmoedermaatschappij van deze vennootschap haar zorgplicht jegens de schuldeisers van deze vennootschap niet is nagekomen, bevoegd is om kennis te nemen van een op onrechtmatige daad gebaseerde collectieve schadevordering die de curator in het faillissement van deze vennootschap in het kader van zijn wettelijke taak tot afwikkeling van de boedel heeft ingesteld ten behoeve van, maar niet namens de gezamenlijke schuldeisers.

2)

Het antwoord op de eerste prejudiciële vraag luidt niet anders indien in aanmerking wordt genomen dat de collectieve belangen van de schuldeisers in het hoofdgeding worden behartigd door een stichting en dat bij de daartoe ingestelde vordering geen rekening wordt gehouden met de individuele omstandigheden van de schuldeisers.

3)

Artikel 8, punt 2, van verordening nr. 1215/2012 moet aldus worden uitgelegd dat indien het gerecht waar de oorspronkelijke vordering aanhangig is, terugkomt op zijn beslissing dat het ter zake van die vordering rechtsmacht heeft, automatisch ook diens rechtsmacht ontvalt aan de vorderingen die de tussenkomende partij heeft ingesteld.

4)

Artikel 4 van verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (“Rome II”) moet aldus worden uitgelegd dat het recht dat van toepassing is op de verplichting tot schadeloosstelling uit hoofde van de zorgplicht die rust op de grootmoedermaatschappij van een failliete vennootschap, in beginsel het recht is van het land waar deze vennootschap is gevestigd, ook al is het bestaan van een tussen deze twee vennootschappen gesloten financieringsovereenkomst, waarin een forumkeuze is opgenomen, een omstandigheid waardoor kennelijk nauwere banden met een ander land in de zin van lid 3 van dit artikel kunnen worden vastgesteld.


(1)  PB C 443 van 21.12.2020.


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/12


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 10 maart 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover — Duitsland) — Procedure tegen K

(Zaak C-519/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Immigratiebeleid - Richtlijn 2008/115/EG - Bewaring met het oog op verwijdering - Artikel 16, lid 1 - Rechtstreekse werking - Speciale inrichting voor bewaring - Begrip - Bewaring in een gevangenis - Voorwaarden - Artikel 18 - Noodsituatie - Begrip - Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Doeltreffende rechterlijke toetsing)

(2022/C 171/15)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Amtsgericht Hannover

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: K

in tegenwoordigheid van: Landkreis Gifhorn

Dictum

1)

Artikel 16, lid 1, van richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, moet aldus worden uitgelegd dat een bepaalde afdeling van een gevangenis, die weliswaar een eigen directeur heeft, maar onder de leiding van die gevangenis en onder het gezag van de voor het gevangeniswezen bevoegde minister ressorteert, en waar derdelanders met het oog op hun verwijdering in bewaring worden gehouden in gespecialiseerde gebouwen die over eigen voorzieningen beschikken en gescheiden zijn van de andere gebouwen van deze afdeling, waarin strafrechtelijk veroordeelde personen worden gedetineerd, kan worden beschouwd als een “speciale inrichting voor bewaring” in de zin van die bepaling, mits de voor die derdelanders geldende bewaringsomstandigheden zoveel mogelijk voorkomen dat deze bewaring gelijkstaat aan detentie in een gevangenisomgeving en van dien aard zijn dat zowel de door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde grondrechten als de rechten die zijn verankerd in artikel 16, leden 2 tot en met 5, en artikel 17 van die richtlijn, worden geëerbiedigd.

2)

Artikel 18 van richtlijn 2008/115, gelezen in samenhang met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten, moet aldus worden uitgelegd dat de nationale rechter die zich in het kader van zijn bevoegdheid moet uitspreken over het bevel tot bewaring of tot verlenging van de bewaring in een gevangenis van een derdelander in afwachting van zijn verwijdering, moet kunnen nagaan of is voldaan aan de voorwaarden waaronder een lidstaat deze derdelander krachtens artikel 18 in bewaring kan houden in een gevangenis.

3)

Artikel 16, lid 1, van richtlijn 2008/115, gelezen in samenhang met het beginsel van voorrang van het Unierecht, moet aldus worden uitgelegd dat een nationale rechter een regeling van een lidstaat op grond waarvan illegaal op het grondgebied van die lidstaat verblijvende derdelanders in afwachting van hun verwijdering tijdelijk in bewaring mogen worden gesteld in een gevangenis, waar zij gescheiden worden gehouden van de gewone gevangenen, buiten toepassing moet laten wanneer niet of niet langer is voldaan aan de voorwaarden waaronder een dergelijke regeling volgens artikel 18, lid 1, en artikel 16, lid 1, tweede volzin, van die richtlijn verenigbaar is met het Unierecht.


(1)  PB C 19 van 18.01.2021.


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/13


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 3 maart 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus — Finland) — Procedure ingeleid door A

(Zaak C-634/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Erkenning van beroepskwalificaties - Richtlijn 2005/36/EG - Toepassingsgebied - Voorwaarden voor de verkrijging van het recht om het beroep van arts in de ontvangende lidstaat zelfstandig uit te oefenen - Diploma afgegeven in de lidstaat van oorsprong - Beperking van het recht om het beroep van arts uit te oefenen tot een periode van drie jaar - Toezicht door een erkende arts en bijkomend volgen van de driejarige gespecialiseerde opleiding in de huisartsgeneeskunde - Artikelen 45 en 49 VWEU)

(2022/C 171/16)

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Korkein hallinto-oikeus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: A

In tegenwoordigheid van: Sosiaali- ja terveysalan lupa- ja valvontavirasto

Dictum

De artikelen 45 en 49 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staan dat de bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat op basis van de nationale wettelijke regeling aan een persoon een recht op uitoefening van het beroep van arts toekent dat beperkt is tot drie jaar en afhankelijk wordt gesteld van de dubbele voorwaarde dat de betrokkene, ten eerste, zijn functie uitoefent onder leiding en toezicht van een erkende arts en, ten tweede, in dezelfde periode een driejarige specifieke opleiding in de huisartsgeneeskunde met succes voltooit, om in de ontvangende lidstaat de toelating tot zelfstandige uitoefening van het beroep van arts te kunnen verkrijgen, ermee rekening houdend dat de betrokkene, die in de lidstaat van oorsprong een medische basisopleiding heeft gevolgd, houder is van de in punt 5.1.1 van bijlage V bij richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties, zoals gewijzigd bij richtlijn 2013/55/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013, voor het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland genoemde opleidingstitel, maar niet van het aldaar genoemde certificaat waaruit blijkt dat een beroepsstage van een jaar werd doorlopen die in de lidstaat van oorsprong als extra voorwaarde voor de beroepskwalificaties wordt vereist.


(1)  PB C 44 van 8.2.2021.


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/14


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 10 maart 2022 — Europese Commissie / Koninkrijk België

(Zaak C-60/21) (1)

(Niet-nakoming - Artikel 45 VWEU - Artikel 28 van de EER-Overeenkomst - Vrij verkeer van werknemers - Directe belastingen - Inkomstenbelasting - Aftrek - Onderhoudsuitkeringen - Gelijke behandeling - Discriminatie tussen ingezeten en niet-ingezeten belastingplichtigen)

(2022/C 171/17)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: W. Roels en V Uher, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk België (vertegenwoordigers: C. Pochet, P Cottin en S. Baeyens, gemachtigden)

Dictum

1)

Doordat de aftrek van onderhoudsuitkeringen of vervangende kapitaalsommen en van aanvullende uitkeringen van de belastbare inkomsten wordt geweigerd aan uitkeringsdebiteuren die niet in België wonen en er minder dan 75 % van hun beroepsinkomsten ontvangen en die in hun lidstaat van woonplaats niet voor dezelfde aftrek in aanmerking komen wegens het geringe bedrag van hun belastbare inkomsten in die staat, is het Koninkrijk België de verplichtingen niet nagekomen die op deze lidstaat rusten krachtens artikel 45 VWEU en artikel 28 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992.

2)

Het Koninkrijk België wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 98 van 22.03.2021.


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/14


Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 10 maart 2022 — (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Saarbrücken — Duitsland) — Maxxus Group GmbH & Co. KG/Globus Holding GmbH & Co. KG

(Zaak C-183/21) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Harmonisatie van de wetgevingen - Merken - Richtlijn (EU) 2015/2436 - Artikel 19 - Normaal gebruik van een merk - Bewijslast - Vordering tot vervallenverklaring wegens niet-gebruik - Nationale procedureregel volgens welke de verzoeker marktonderzoek moet doen naar het gebruik van het merk)

(2022/C 171/18)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Saarbrücken

Partijen in de strafzaak

Verzoekende partij: Maxxus Group GmbH & Co. KG

Verwerende partij: Globus Holding GmbH & Co. KG

Dictum

Artikel 19 van richtlijn (EU) 2015/2436 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2015 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een procedureregel van een lidstaat op grond waarvan, in een procedure tot vervallenverklaring wegens niet-gebruik van een merk, de verzoekende partij verplicht is om een marktonderzoek te verrichten naar het eventuele gebruik van dit merk door de houder ervan en om in dit verband, in de mate van het mogelijke, haar vordering met een gesubstantieerd betoog te onderbouwen.


(1)  PB C 228 van 14.6.2021.


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/15


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de Primera Instancia no 2 de Fuengirola (Spanje) op 24 december 2021 — NM / Club La Costa (UK) PLC, filiaal in Spanje, CLC Resort Management LTD, Midmark 2 LTD, CLC Resort Development LTD en European Resorts & Hotels SL

(Zaak C-821/21)

(2022/C 171/19)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Juzgado de Primera Instancia no 2 de Fuengirola

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: NM

Verwerende partijen: Club La Costa (UK) PLC, filiaal in Spanje, CLC Resort Management LTD, Midmark 2 LTD, CLC Resort Development LTD en European Resorts & Hotels SL

Prejudiciële vragen

Onder verwijzing naar verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 (1):

 

Ten eerste. Is het, in het geval van consumentenovereenkomsten waarop artikel 18, lid 1, van de Brussel I-verordening van toepassing is, verenigbaar met deze verordening om de in deze bepaling gebruikte uitdrukking “de wederpartij bij de overeenkomst” aldus uit te leggen dat zij alleen betrekking heeft op de persoon die de overeenkomst heeft ondertekend, en dus geen andere natuurlijke of rechtspersonen kan omvatten dan die welke de overeenkomst daadwerkelijk hebben ondertekend?

 

Ten tweede. Indien de uitdrukking “de wederpartij bij de overeenkomst” aldus wordt uitgelegd dat die alleen ziet op de persoon die de overeenkomst daadwerkelijk heeft ondertekend, kan in gevallen waarin zowel de consument als “de wederpartij bij de overeenkomst” hun woonplaats buiten Spanje hebben, dan in overeenstemming met artikel 18, lid 1, van de Brussel I-verordening worden aangenomen dat de internationale bevoegdheid van de Spaanse rechterlijke instanties niet kan worden bepaald door de omstandigheid dat het concern waartoe “de wederpartij bij de overeenkomst” behoort, in Spanje gevestigde vennootschappen omvat die niet betrokken zijn geweest bij de ondertekening van de overeenkomst, of die andere overeenkomsten hebben ondertekend dan die waarvan de nietigverklaring wordt gevorderd?

 

Ten derde. Wanneer “de wederpartij bij de overeenkomst” in de zin van artikel 18, lid 1, van de Brussel I-verordening aantoont dat zij haar woonplaats, als bedoeld in artikel 63, lid 2, van de verordening, in het Verenigd Koninkrijk heeft, kan dan in overeenstemming met deze bepaling worden aangenomen dat de aldus vastgestelde woonplaats het keuzerecht beperkt dat overeenkomstig artikel 18, lid 1, kan worden uitgeoefend? Kan die bepaling voorts aldus worden uitgelegd dat zij niet louter een “vermoeden van feitelijke aard” vestigt, en dat dit vermoeden niet teniet wordt gedaan indien “de wederpartij bij de overeenkomst” activiteiten uitoefent buiten het rechtsgebied van haar woonplaats, en dat het evenmin aan “de wederpartij bij de overeenkomst” staat om te bewijzen dat haar woonplaats, zoals vastgesteld overeenkomstig die bepaling, overeenstemt met de plaats waar zij haar activiteiten verricht?

Onder verwijzing naar verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 (2):

 

Ten vierde. Is het verenigbaar met artikel 3 van de Rome I-verordening om in het geval van consumentenovereenkomsten waarop deze verordening van toepassing is, bedingen tot vaststelling van het toepasselijke recht die zijn opgenomen in de door partijen ondertekende “algemene voorwaarden” van de overeenkomst of in een afzonderlijk document waarnaar de overeenkomst uitdrukkelijk verwijst en dat aantoonbaar aan de consument is overhandigd, als geldig en toepasbaar aan te merken?

 

Ten vijfde. Is het in het geval van consumentenovereenkomsten waarop de Rome I-verordening van toepassing is, in overeenstemming met artikel 6, lid 1, van deze verordening te besluiten dat zowel de consument als de wederpartij bij de overeenkomst zich op deze bepaling kunnen beroepen?

 

Ten zesde. Is het in het geval van consumentenovereenkomsten waarop de Rome I-verordening van toepassing is, verenigbaar met artikel 6, lid 1, van deze verordening te besluiten dat, indien aan de in deze bepaling gestelde voorwaarden is voldaan, het daarin bedoelde recht in elk geval voorrang heeft boven het in artikel 6, lid 3, bedoelde recht, ook al is dit laatste in het concrete geval gunstiger voor de consument?


(1)  Verordening betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 351 van 20.12.2012, blz. 1/32).

(2)  Verordening inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (PB L 177 van 4.7.2008, blz. 6/16).


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/16


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Málaga (Spanje) op 17 januari 2022 — CAJASUR Banco S.A. / JO en IM

(Zaak C-35/22)

(2022/C 171/20)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Audiencia Provincial de Málaga

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: CAJASUR Banco S.A.

Verwerende partijen: JO en IM

Prejudiciële vragen

1.

Is het op grond van artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten in strijd met het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie om van de consument te vereisen dat hij, opdat de nietigverklaring wegens oneerlijkheid van een bepaalde algemene voorwaarde van de overeenkomst resulteert in volledige vergoeding van de schade die uit die nietigheid voortvloeit (met inbegrip van de kosten van de gerechtelijke procedure), voorafgaand aan de gerechtelijke procedure een buitengerechtelijke vordering aanhangig heeft gemaakt (1)?

2.

Is het in overeenstemming met het recht op volledige schadevergoeding en de doeltreffendheid van het Unierecht en van artikel 6, lid 1, van voornoemde richtlijn dat er een criterium voor de verwijzing in de kosten (met inbegrip van de gerechtskosten) wordt vastgesteld dat die verwijzing afhankelijk stelt van de vraag of de consument eerst een buitengerechtelijke vordering tot verwijdering van dat beding heeft ingesteld tegen de financiële instelling?


(1)  PB 1993, L 95, blz. 29


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/17


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal Administrativo (Portugal) op 19 januari 2022 — Global, Companhia de Seguros SA / Autoridade Tributária e Aduaneira

(Zaak C-42/22)

(2022/C 171/21)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Supremo Tribunal Administrativo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Global, Companhia de Seguros SA

Verwerende partij: Autoridade Tributária e Aduaneira

Prejudiciële vragen

A.

Moeten artikel 13, B, onder a), van de zesde btw-richtlijn (1) en bijgevolg het huidige artikel 135, lid 1, onder a), van de btw-richtlijn (2) aldus worden uitgelegd dat het begrip “handelingen ter zake van verzekering en herverzekering” voor de toepassing van de btw-vrijstelling ook aanverwante of bijkomende activiteiten omvat, zoals de aan- en verkoop van schadevoertuigen?

B.

Moeten artikel 13, B, onder c), van de zesde btw-richtlijn en bijgevolg het daaruit voortvloeiende artikel 136, onder a), van de btw-richtlijn aldus worden uitgelegd dat de verwerving en de verkoop van schadevoertuigen worden geacht uitsluitend te zijn verricht ten behoeve van een vrijgestelde entiteit, mits deze goederen geen recht op aftrek van btw hebben doen ontstaan?

C.

Is het in strijd met het beginsel van de neutraliteit van de btw dat de verkoop van schadevoertuigen door verzekeringsmaatschappijen niet is vrijgesteld van btw in gevallen waarin er geen recht op aftrek van voorbelasting bestond?


(1)  Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB 1977, L 145, blz. 1).

(2)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1).


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/17


Beroep ingesteld op 2 februari 2022 — Europese Commissie / Roemenië

(Zaak C-69/22)

(2022/C 171/22)

Procestaal: Roemeens

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. Noll-Ehlers, M. Ioan, gemachtigden)

Verwerende partij: Roemenië

Conclusies

vaststellen dat Roemenië, door geen nationaal programma ter beheersing van de luchtverontreiniging vast te stellen en aan de Europese Commissie te verstrekken, de verplichtingen niet is nagekomen die op deze lidstaat rusten krachtens artikel 6, lid 1, en artikel 10, lid 1, van richtlijn (EU) 2016/2284 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de vermindering van de nationale emissies van bepaalde luchtverontreinigende stoffen, tot wijziging van richtlijn 2003/35/EG en tot intrekking van richtlijn 2001/81/EG (1);

Roemenië verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie stelt dat bij richtlijn (EU) 2016/2284 betreffende de vermindering van de nationale emissies van bepaalde luchtverontreinigende stoffen, verplichtingen zijn vastgesteld inzake de vermindering van de emissies van vijf belangrijke luchtverontreinigende stoffen voor de periode 2020-2029 en vanaf 2030. Met het oog op de nakoming van die verplichtingen inzake de vermindering van de emissies en de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie inzake de luchtkwaliteit, vereist artikel 6, lid 1, dat de lidstaten een nationaal programma ter beheersing van de luchtverontreiniging vaststellen.

Krachtens artikel 10, lid 1, van richtlijn (EU) 2016/2284 diende Roemenië dit programma uiterlijk op 1 april 2019 aan de Commissie te verstrekken, en de door de Roemeense autoriteiten voorgenomen acties hadden vóór die datum van start moeten gaan.

Derhalve stelt de Commissie dat Roemenië, door tot de datum waarop het onderhavige beroep is ingesteld geen nationaal programma ter beheersing van de luchtverontreiniging vast te stellen en aan de Europese Commissie te verstrekken, zijn verplichtingen krachtens artikel 6, lid 1, en artikel 10, lid 1, van richtlijn (EU) 2016/2284 niet is nagekomen.


(1)  PB 2016, L 344, blz. 1.


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/18


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas (Litouwen) op 4 februari 2022 — M.A. / Valstybės sienos apsaugos tarnybą

(Zaak C-72/22)

(2022/C 171/23)

Procestaal: Litouws

Verwijzende rechter

Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: M.A.

Andere partij in de procédure: Valstybės sienos apsaugos tarnyba

Prejudiciële vragen

1.

Moet artikel 7, lid 1, van richtlijn 2013/32/EU (1) van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming, gelezen in samenhang met artikel 4, lid 1, van richtlijn 2011/95/EU (2) van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming, aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen regels van nationaal recht, zoals die welke in casu van toepassing zijn, die in geval van afkondiging van de staat van beleg, de noodtoestand of een noodsituatie als gevolg van de massale toestroom van vreemdelingen het in beginsel een vreemdeling, die illegaal het grondgebied van een lidstaat is binnengekomen en daar illegaal verblijft, beletten een verzoek om internationale bescherming in te dienen?

2.

Indien het antwoord op de eerste vraag bevestigend luidt, moet artikel 8, leden 2 en 3, van richtlijn 2013/33/EU (3) van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming dan aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan regels van nationaal recht waarbij, in geval van afkondiging van de staat van beleg, de noodtoestand of een noodsituatie als gevolg van de massale toestroom van vreemdelingen, een asielzoeker in bewaring mag worden gehouden op de enkele grond dat hij het grondgebied van de Republiek Litouwen is binnengekomen door het illegaal oversteken van haar staatsgrens?


(1)  PB 2013, L 180, blz. 60.

(2)  PB 2011, L 337, blz. 9.

(3)  PB 2013, L 180, blz. 96.


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/19


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Markkinaoikeus (Finland) op 15 februari 2022 — Lännen MCE Oy/Berky GmbH en Senwatec Gmbh & Co. Kg

(Zaak C-104/22)

(2022/C 171/24)

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Markkinaoikeus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Lännen MCE Oy

Verwerende partij: Berky GmbH ja Senwatec Gmbh & Co. Kg

Prejudiciële vragen

Wanneer onderneming A gevestigd is in lidstaat X, waar zij haar zetel heeft, en zij een aan een Uniemerk van onderneming B identiek teken gebruikt in reclame of als trefwoord op een website,

1)

kan van de reclame dan worden aangenomen dat zij gericht is tot consumenten of handelaren in lidstaat Y, waar onderneming B haar zetel heeft, en is de rechtbank voor het Uniemerk in lidstaat Y dan overeenkomstig artikel 125, lid 5, van de Uniemerkverordening (1) bevoegd om kennis te nemen van een vordering wegens inbreuk op een Uniemerk, wanneer in de langs elektronische weg weergegeven reclame of op een daaraan gekoppelde website van de adverteerder het geografische leveringsgebied van de waren niet of althans niet uitdrukkelijk wordt gepreciseerd dan wel geen enkele lidstaat uitdrukkelijk van het leveringsgebied wordt uitgesloten? Kan in dat geval rekening worden gehouden met de aard van de waren waarop de reclame betrekking heeft, alsook met het feit dat het afzetgebied van de producten van onderneming A beweerdelijk de hele wereld omvat en dus ook het volledige grondgebied van de Europese Unie, waaronder lidstaat Y

2)

kan van de bovengenoemde reclame dan worden aangenomen dat zij gericht is tot consumenten of handelaren in lidstaat Y, wanneer de reclame wordt getoond op de website van een zoekmachine die opereert via het topleveldomein van lidstaat Y?

3)

welke andere omstandigheden moeten in geval van een bevestigende beantwoording van de eerste of de tweede vraag dan eventueel in aanmerking worden genomen om te bepalen of de reclame gericht is tot consumenten of handelaren in lidstaat Y?


(1)  Verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 inzake het Uniemerk (PB 2017, L 154, blz. 1).


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/19


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Markkinaoikeus (Finland) op 17 februari 2022 — Teva BV en Teva Finland Oy / Merck Sharp & Dohme Corp.

(Zaak C-119/22)

(2022/C 171/25)

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Markkinaoikeus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Teva BV en Teva Finland Oy

Verwerende partij: Merck Sharp & Dohme Corp.

Prejudiciële vragen

1)

Welke criteria moeten worden toegepast om vast te stellen wanneer er voor een product niet eerder een aanvullend beschermingscertificaat is verkregen in de zin van artikel 3, onder c), van verordening (EG) nr. 469/2009 (1) van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen (ABC-verordening)?

2)

Moet worden aangenomen dat de beoordeling van de in artikel 3, onder c), van de ABC-verordening bedoelde voorwaarde verschilt van de beoordeling van de in artikel 3, onder a), van deze verordening bedoelde voorwaarde, en zo ja, in welk opzicht?

3)

Moeten de overwegingen inzake de uitlegging van artikel 3, onder a), van de ABC-verordening in de arresten van het Hof van Justitie in de zaken C-121/17 (2) en C-650/17 (3) relevant worden geacht voor de beoordeling van de voorwaarde van artikel 3, onder c), van de ABC-verordening, en zo ja, in welk opzicht? In dit verband wordt met name verwezen naar de overwegingen die in voornoemde arresten met betrekking tot artikel 3, onder a), van de ABC-verordening zijn geformuleerd over:

het cruciale belang van octrooiconclusies, en

de beoordeling van de zaak uit het oogpunt van een vakman en in het licht van de stand van de techniek op de datum van indiening of prioriteitsdatum van het basisoctrooi.

4)

Zijn de begrippen “kern van de uitvinderswerkzaamheid”, “belangrijkste uitvinderswerkzaamheid” en/of “voorwerp van de uitvinding” van het basisoctrooi relevant voor de uitlegging van artikel 3, onder c), van de ABC-verordening en, indien al of sommige van deze begrippen relevant zijn, hoe moeten deze begrippen worden opgevat voor de uitlegging van artikel 3, onder c), van de ABC-verordening? Maakt het voor de toepassing van voormelde begrippen verschil of het gaat om een product bestaande uit één werkzame stof (een zogenoemd “monoproduct”) dan wel om een product bestaande uit een combinatie van werkzame stoffen (een zogenoemd “combinatieproduct”), en zo ja, in welk opzicht? Hoe moet deze laatste vraag worden beoordeeld in een situatie waarin het basisoctrooi enerzijds een octrooiconclusie voor een monoproduct en anderzijds een octrooiconclusie voor een combinatieproduct bevat, waarbij laatstgenoemde octrooiconclusie ziet op een combinatie van werkzame stoffen, die is samengesteld uit de werkzame stof van het monoproduct en een of meer werkzame stoffen volgens de bekende stand van de techniek?


(1)  PB 2009, L 152, blz. 1.

(2)  Arrest van het Hof van Justitie van 25 juli 2018 (Teva UK Ltd e. a./Gilead Sciences Inc., C-121/17, EU:C:2018:585).

(3)  Arrest van het Hof van Justitie van 30 april 2020 (Royalty Pharma Collection Trust/Deutsches Patent- und Markenamt, C-650/17, EU:C:2020:327).


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/20


Hogere voorziening ingesteld op 15 december 2021 door Patrick Breyer tegen het arrest van het Gerecht (Tiende kamer) van 25 februari 2022 in zaak T-158/19, Breyer / Europäische Exekutivagentur für die Forschung

(Zaak C-135/22 P)

(2022/C 171/26)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirant: Patrick Breyer (vertegenwoordiger: J. Breyer, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europees Uitvoerend Agentschap onderzoek

Conclusies

1.

Het arrest van het Gerecht van 15 december 2021, Breyer/REA (T-158/19) vernietigen en het besluit van het Europees Uitvoerend Agentschap onderzoek (REA) van 17 januari 2019 (ARES [2019] 266593) in zijn geheel nietig verklaren.

2.

Verweerder in hogere voorziening verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Samengevat betoogt rekwirant dat hij krachtens artikel 4, lid 2, van verordening (EG) nr. 1049/2001 (1) recht heeft op volledige toegang tot de documenten betreffende de uitvoering van het Horizon 2020-onderzoeksproject “iBorderCtrl: Intelligent Portable Border Control System”. Het openbaar belang van transparantie bij de met overheidsgeld gefinancierde ontwikkeling van AI-systemen die zijn bedoeld om door grensbewakingsautoriteiten te worden gebruikt als leugendetectoren of om het risico van nieuwkomers te beoordelen, weegt zwaarder dan particuliere commerciële belangen.

Gezien de ethische, sociale en mensenrechtenimplicaties van de risicovolle technologie in kwestie, is er reeds in het begin van de onderzoeksfase sprake van een openbaar belang bij toegang tot informatie, en kan dit belang niet rechtmatig worden verschoven naar de fase na de voltooiing van het onderzoeksproject.

Het in verordening nr. 1290/2013 (2) en de subsidieovereenkomst voorziene systeem voor de verspreiding van de resultaten is niet geschikt om tegemoet te komen aan de wetenschappelijke belangstelling, de belangstelling van de media en de belangstelling van het publiek in het algemeen voor het project.


(1)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europ ees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB 2001, L 145, blz. 43).

(2)  Verordening (EU) nr. 1290/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de regels voor de deelname aan acties en de verspreiding van resultaten in het kader van “Horizon 2020 — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020)” en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1906/2006 (PB 2013, L 347, blz. 81). .


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/21


Hogere voorziening ingesteld op 25 februari 2022 door Debregeas et associés Pharma (D & A Pharma) tegen de beschikking van het Gerecht (Achtste kamer) van 22 december 2021 in zaak T-381/21, Debrégeas & Associés Pharma / EMA

(Zaak C-136/22 P)

(2022/C 171/27)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Debregeas et associés Pharma (D & A Pharma) (vertegenwoordigers: N. Viguié, avocat, D. Krzisch, avocate)

Andere partij in de procedure: Europees Geneesmiddelenbureau

Conclusies

Rekwirante verzoekt het Hof:

de beschikking van het Gerecht (Achtste kamer) van 22 december 2021 in zaak T-381/21, Debrégeas & Associés Pharma / EMA te vernietigen;

Derhalve

de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht van de Europese Unie zodat het EMA zijn opmerkingen over de grond van de zaak indient en het Gerecht ten gronde uitspraak doet;

Indien het Hof van oordeel zou zijn dat de zaak in staat van wijzen is en zou beslissen om de zaak niet naar het Gerecht terug te verwijzen

het door rekwirante in eerste aanleg gevorderde toe te wijzen;

het besluit van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) tot opheffing van de wetenschappelijke adviesgroep “Scientific Advisory Group on Psychiatry” van het Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik, zoals impliciet blijkt uit de oproep tot het indienen van blijken van belangstelling voor experts om lid te worden van de wetenschappelijke adviesgroepen van het EMA en het persbericht van het EMA van 5 mei 2021, nietig te verklaren;

Hoe dan ook,

het EMA te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Met haar eerste middel betoogt rekwirante dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en een kennelijk onjuiste beoordeling heeft verricht door te oordelen dat D & A er geen belang bij had het bestreden besluit aan te vechten omdat een eventuele nietigverklaring ervan haar geen enkel voordeel zou opleveren, terwijl nu al duidelijk is dat haar situatie en met name haar procedurele rechten zijn aangetast en zij wel voordeel zou hebben bij die nietigverklaring, en dit omdat:

D & A beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 6 juli 2020 waarbij haar aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen (VHB) is afgewezen op grond dat de procedure die tot het CHMP-advies had geleid, onregelmatig was omdat de wetenschappelijke adviesgroep Psychiatrie niet werd geconsulteerd tijdens de herzieningsprocedure (verzoekschrift in zaak nr. T-556-20);

zij, als aanvraagster van een VHB voor een psychiatrisch geneesmiddel, een procedurele garantie verliest door de opheffing van de wetenschappelijke adviesgroep Psychiatrie.

Met haar tweede middel betoogt rekwirante dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en een kennelijk onjuiste beoordeling heeft verricht door te oordelen dat haar procesbelang niet actueel en zeker maar toekomstig en hypothetisch is, terwijl D & A beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 6 juli 2020 waarbij haar VHB-aanvraag is afgewezen met name op grond dat de procedure die tot het CHMP-advies had geleid, onregelmatig was omdat de wetenschappelijke adviesgroep Psychiatrie niet werd geconsulteerd tijdens de herzieningsprocedure (verzoekschrift in zaak nr. T-556-20).


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/22


Beroep ingesteld op 11 maart 2022 — Europese Commissie / Italiaanse Republiek

(Zaak C-197/22)

(2022/C 171/28)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Gattinara, E. Sanfrutos Cano, gemachtigden)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek

Conclusies

1)

vaststellen dat, door niet de maatregelen te hebben getroffen die passend zijn om te waarborgen dat de waarden worden nageleefd die zijn vastgesteld in bijlage I, deel B, bij richtlijn 98/93/EG van de Raad van 3 november 1998 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PB 1998, L 330, blz. 32)

wat betreft het gehalte aan arseen in de gemeente Bagnoregio vanaf 2018, in de gemeente Civitella d’Agliano in het eerste semester van 2018, in het tweede semester van 2019 en vanaf 2020, met uitzondering van het tweede semester van 2021, in de gemeente Fabrica di Roma in 2013 en vanaf 2015, in de gemeente Farnese in 2013 en vervolgens vanaf 2018, in de gemeente Ronciglione in 2013 en vervolgens in het eerste semester van 2018 en in het eerste semester van 2019 en vervolgens vanaf 2020, in de gemeente Tuscania vanaf 2018, met uitzondering van het eerste semester van 2019, en

wat betreft het gehalte aan fluoride, in de gemeente Bagnoregio vanaf 2018 tot het eerste semester in 2019 en in de gemeente Fabrica di Roma in 2018, in het eerste semester van 2019 en in het tweede semester van 2021,

de Italiaanse Republiek de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 4, lid 1, van richtlijn 98/83/EG, gelezen in samenhang met bijlage I, deel B, daarbij,

2)

en dat, door niet zo spoedig mogelijk de nodige maatregelen te hebben getroffen om de waterkwaliteit te herstellen in de gemeenten Bagnoregio, Civitella d’Agliano, Fabrica di Roma, Farnese, Ronciglione en Tuscania wat betreft het gehalte aan arseen en, in de gemeenten Bagnoregio en Fabrica di Roma wat betreft het gehalte aan fluoride, de Italiaanse Republiek de verplichting niet is nagekomen die op haar rust krachtens artikel 8, lid 2, van richtlijn 98/83/EG;

3)

de Italiaanse Republiek verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

In haar eerste middel is de Commissie van mening dat de Italiaanse Republiek, door niet te hebben gewaarborgd dat de waarden worden nageleefd die zijn vastgesteld in deel B van bijlage I bij de richtlijn wat betreft arseen en fluoride, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 4, lid 1, van richtlijn 98/83/EG en bijlage I, deel B, daarbij. Meer in het bijzonder, wat betreft de concentratie van arseen, heeft deze schending betrekking op de gemeente Bagnoregio vanaf 2018, de gemeente Civitella d’Agliano in het eerste semester van 2018, in het tweede semester van 2019 en vanaf 2020, met uitzondering van het tweede semester van 2021, in de gemeente Fabrica di Roma in 2013 en vanaf 2015, in de gemeente Farnese in 2013 en vervolgens vanaf 2018, in de gemeente Ronciglione in 2013 en vervolgens in het eerste semester van 2018 en in het eerste semester van 2019 en vervolgens vanaf 2020, in de gemeente Tuscania vanaf 2018 tot op heden, met uitzondering van het eerste semester van 2019. Die schendingen zijn nog steeds actueel. Wat betreft de concentratie van fluoride heeft de schending van de verplichting die is neergelegd in artikel 4, lid 1, van de richtlijn en bijlage I daarbij betrekking op de gemeente Bagnoregio vanaf 2018 tot het eerste semester van 2019 en de gemeente Fabrica di Roma in 2018, in het eerste semester van 2019 en in het tweede semester van 2021.

In haar tweede middel is de Commissie van mening dat, door niet zo spoedig mogelijk de nodige maatregelen te hebben getroffen om de waterkwaliteit te herstellen in de gemeenten Bagnoregio, Civitella d’Agliano, Fabrica di Roma, Farnese, Ronciglione en Tuscania wat betreft het gehalte aan arseen en, in de gemeenten Bagnoregio en Fabrica di Roma wat betreft het gehalte aan fluoride, de Italiaanse Republiek de verplichting niet is nagekomen die op haar rust krachtens artikel 8, lid 2, van richtlijn 98/83/EG.


Gerecht

25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/24


Arrest van het Gerecht van 23 februari 2022 — United Parcel Service / Commissie

(Zaak T-834/17) (1)

(“Niet-contractuele aansprakelijkheid - Mededinging - Internationale intra-EER-expreslevering van kleine pakketten - Concentratie - Besluit waarbij de concentratie onverenigbaar wordt verklaard met de interne markt - Nietigverklaring van het besluit bij arrest van het Gerecht - Rechten van de verdediging - Voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die particulieren rechten toekent - Oorzakelijk verband”)

(2022/C 171/29)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: United Parcel Service, Inc. (Atlanta, Georgia, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: A. Ryan, solicitor, F. Hoseinian, W. Knibbeler, A. Pliego Selie en F. Roscam Abbing, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: N. Khan, P. Berghe, M. Farley en R. Leupold Henning, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 268 VWEU tot vergoeding van de schade die verzoekster stelt te hebben geleden door de onrechtmatigheid van besluit C(2013) 431 van de Commissie van 30 januari 2013 waarbij een concentratie onverenigbaar wordt verklaard met de interne markt en de werking van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/M.6570 — UPS/TNT Express).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Europese Commissie wordt verwezen in haar eigen kosten en in een derde van die van United Parcel Service, Inc.

3)

United Parcel Service wordt verwezen in twee derde van haar eigen kosten.


(1)  PB C 72 van 26.2.2018.


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/24


Arrest van het Gerecht van 23 februari 2022 — ASL Aviation Holdings en ASL Airlines (Ireland)/Commissie

(Zaak T-540/18) (1)

(“Niet-contractuele aansprakelijkheid - Mededinging - Internationale intra-EER-expreslevering van kleine pakketten - Concentratie - Besluit waarbij een concentratie onverenigbaar wordt verklaard met de interne markt - Nietigverklaring van het besluit bij arrest van het Gerecht - Algemene verwijzing naar andere stukken - Middelen of grieven die door een derde in een andere zaak zijn aangevoerd - In repliek aangevoerd bewijsmateriaal - Geen rechtvaardiging voor de vertraging - Niet-ontvankelijkheid - Voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die particulieren rechten toekent”)

(2022/C 171/30)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: ASL Aviation Holdings DAC (Swords, Irlande), ASL Airlines (Ireland) Ltd (Swords) (vertegenwoordigers: N. Travers, SC, H. Kelly, K. McKenna en R. Scanlan, solicitors)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: N. Khan, P. Berghe, M. Farley en R. Leupold Henning, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 268 VWEU tot vergoeding van de schade die verzoeksters stellen te hebben geleden als gevolg van de onrechtmatigheid van besluit C(2013) 431 final van de Commissie van 30 januari 2013 waarbij een concentratie onverenigbaar wordt verklaard met de interne markt en de werking van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/M.6570 — UPS/TNT Express).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

ASL Aviation Holdings DAC en ASL Airlines (Ireland) Ltd worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 399 van 5.11.2018.


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/25


Arrest van het Gerecht van 23 februari 2022 — Chemours Netherlands / ECHA

(Zaak T-636/19) (1)

(REACH - Zeer zorgwekkende stoffen - Opstelling van een lijst van stoffen die in aanmerking komen om uiteindelijk in bijlage XIV bij verordening (EG) nr. 1907/2006 te worden opgenomen - Besluit houdende identificatie van 2,3,3,3-tetrafluoro-2-(heptafluoropropoxy) propaanzuur, de zouten en de acylhaliden ervan als stof die voldoet aan de criteria voor opname in de lijst - Artikel 57 van verordening nr. 1907/2006 - Kennelijk onjuiste beoordeling - Evenredigheid”)

(2022/C 171/31)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Chemours Netherlands BV (Dordrecht, Nederland) (vertegenwoordigers: R. Cana en E. Mullier, advocaten)

Verwerende partij: Europees Agentschap voor chemische stoffen (vertegenwoordigers: W. Broere, N. Herbatschek en M. Heikkilä, gemachtigden, bijgestaan door S. Raes, advocaat)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: M. Bulterman, J. Langer en C. Schillemans, gemachtigden), ClientEarth AISBL (Brussel, België), ClientEarth (Londen, Verenigd Koninkrijk), CHEM Trust Europe eV (Hamburg, Duitsland) (vertegenwoordiger: N. Angelet, advocaat)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit ED/71/2019 van ECHA van 4 juli 2019, in werking getreden op 16 juli 2019, voor zover daarin 2,3,3,3-tetrafluoro-2-(heptafluoropropoxy) propaanzuur, zijn zouten en zijn acylhaliden (omvattend elk van hun individuele isomeren en combinaties daarvan) worden opgenomen in de lijst van stoffen die in aanmerking komen om uiteindelijk te worden opgenomen in bijlage XIV bij verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB 2006, L 396, blz. 1, met rectificatie in PB 2007, L 136, blz. 3).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Chemours Netherlands BV wordt, behalve in haar eigen kosten, verwezen in de kosten van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA), ClientEarth AISBL, ClientEarth en CHEM Trust Europe eV.

3)

Het Koninkrijk der Nederlanden draagt zijn eigen kosten.


(1)  PB C 399 van 25.11.2019.


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/26


Arrest van het Gerecht van 23 februari 2022 — Govern d’Andorra/EUIPO (Andorra)

(Zaak T-806/19) (1)

(“Uniemerk - Aanvraag voor Uniebeeldmerk Andorra - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001]”)

(2022/C 171/32)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Govern d’Andorra (Andorra la Vella, Andorra) (vertegenwoordiger: P. González-Bueno Catalán de Ocón, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Crespo Carrillo en A. Crawcour, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 26 augustus 2019 (zaak R 737/2018-2) inzake een aanvraag tot inschrijving van het beeldteken Andorra als Uniemerk.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Govern d’Andorra wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 27 van 27.1.2020.


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/26


Arrest van het Gerecht van 2 maart 2022 — Huhtamaki / Commissie

(Zaak T-134/20) (1)

(“Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Documenten inzake een staatssteunonderzoek - Advance tax rulings - Weigering van toegang - Uitzondering inzake de bescherming van de commerciële belangen van een derde - Uitzondering inzake de bescherming van het doel van inspecties, onderzoeken en audits - Algemeen vermoeden van vertrouwelijkheid - Geen onweerlegbaarheid - Motiveringsplicht”)

(2022/C 171/33)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Huhtamaki Sàrl (Senningerberg, Luxemburg) (vertegenwoordigers: M. Struys en F. Pili, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: K. Herrmann en A. Spina, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit C(2019) 9417 final van de Commissie van 18 december 2019 houdende afwijzing van het door verzoekster ingediende confirmatief verzoek om toegang tot documenten uit hoofde van verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB 2001, L 145, blz. 43).

Dictum

1)

Besluit C(2019) 9417 final van de Europese Commissie van 18 december 2019 houdende afwijzing van het door Huhtamaki Sàrl ingediende confirmatief verzoek om toegang tot documenten uit hoofde van verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB 2001, L 145, blz. 43) wordt nietig verklaard.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

De Commissie wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 161 van 11.5.2020.


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/27


Arrest van het Gerecht van 2 maart 2022 — Pluscard Service/EUIPO (PLUSCARD)

(Zaak T-669/20) (1)

(“Uniemerk - Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie - Beeldmerk PLUSCARD - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001”)

(2022/C 171/34)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Pluscard Service-Gesellschaft für Kreditkarten-Processing mbH (Saarbrücken, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Dury, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: R. Raponi en J. Crespo Carrillo, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 14 september 2020 (zaak R 638/2020-4) inzake de internationale inschrijving, met aanduiding van de Europese Unie, van het beeldmerk PLUSCARD.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Pluscard Service-Gesellschaft für Kreditkarten-Processing mbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 28 van 25.1.2021.


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/28


Arrest van het Gerecht van 23 februari 2022 — OA / EESC

(Zaak T-671/20) (1)

(“Openbare dienst - Ambtenaren - Psychisch geweld - Tuchtprocedure - Tuchtmaatregel - Schriftelijke waarschuwing - Rechten van de verdediging - Beoordelingsfout - Aansprakelijkheid”)

(2022/C 171/35)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: OA (vertegenwoordigers: M. Casado García-Hirschfeld en M. Aboudi, advocaten)

Verwerende partij: Europees Economisch en Sociaal Comité (vertegenwoordigers: M. Pascua Mateo, K. Gambino, X. Chamodraka, A. Carvajal García-Valdecasas en L. Camarena Januzec, gemachtigden, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU tot, ten eerste, nietigverklaring van besluit nr. 293/19 van het EESC van 5 december 2019 om verzoeker de tuchtmaatregel van een schriftelijke waarschuwing op te leggen en, ten tweede, vergoeding van de materiële en immateriële schade die hij zou hebben geleden

Dictum

1)

Besluit nr. 293/19 van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 5 december 2019 om OA de tuchtmaatregel van een schriftelijke waarschuwing op te leggen wordt nietig verklaard.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Het EESC wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 9 van 11.1.2021.


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/28


Arrest van het Gerecht van 2 maart 2022 — Degode/EUIPO — Leo Pharma (Skinovea)

(Zaak T-715/20) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk Skinovea - Ouder nationaal woordmerk SKINOREN - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001”)

(2022/C 171/36)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Degode-Dermago Development GmbH (Strausberg, Duitsland) (vertegenwoordigers: O. Spieker, A. Schönfleisch en N. Willich, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Capostagno en V. Ruzek, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Leo Pharma A/S (Ballerup, Denemarken)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 4 september 2020 (zaak R 337/2020-5) inzake een oppositieprocedure tussen Leo Pharma en Degode-Dermago Development.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Degode-Dermago Development GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 35 van 1.2.2021.


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/29


Arrest van het Gerecht van 2 maart 2022 — Fabryki Mebli “Forte”/EUIPO — Bog-Fran (Meubel)

(Zaak T-1/21) (1)

(“Gemeenschapsmodel - Nietigheidsprocedure - Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een meubel weergeeft - Nietigheidsgrond - Geen eigen karakter - Artikel 6, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 6/2002 - Openbaarmaking van ouder model - Artikel 7, lid 1, van verordening nr. 6/2002 - Beslissing die is vastgesteld na de vernietiging door het Gerecht van een eerdere beslissing - Gezag van gewijsde”)

(2022/C 171/37)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Fabryki Mebli “Forte” S.A. (Ostrów Mazowiecka, Polen) (vertegenwoordiger: H. Basiński, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: J. Ivanauskas, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Bog-Fran sp. z o.o. sp.k. (Warschau, Polen) (vertegenwoordigers: M. Mikosza en E. Guissart, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de derde kamer van beroep van het EUIPO van 28 oktober 2020 (zaak R 595/2020-3) inzake een nietigheidsprocedure tussen Bog-Fran en Fabryki Mebli “Forte”.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Fabryki Mebli “Forte” S.A. wordt verwezen in haar eigen kosten alsook in de kosten van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) en Bog-Fran sp. z o.o. sp.k.


(1)  PB C 62 van 22.2.2021.


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/30


Arrest van het Gerecht van 2 maart 2022 — Distintiva Solutions/EUIPO — Makeblock (Makeblock)

(Zaak T-86/21) (1)

(“Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniebeeldmerk Makeblock - Absolute weigeringsgronden - Onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] - Geen beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder c), van verordening 2017/1001] - Geen merk dat het publiek kan misleiden - Artikel 7, lid 1, onder g), van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder g), van verordening 2017/1001]”)

(2022/C 171/38)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Distintiva Solutions S. Coop. Pequeña (Vitoria-Gasteiz, Spanje) (vertegenwoordiger: M. Sanmartín Sanmartín, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Ivanauskas en V. Ruzek, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Makeblock Co. Ltd (Shenzhen, China) (vertegenwoordiger: C. Sueiras Villalobos, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 16 november 2020 (zaak R 988/2020-5) inzake een nietigheidsprocedure tussen Distintiva Solutions en Makeblock.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Distintiva Solutions S. Coop. Pequeña wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 110 van 29.3.2021.


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/30


Arrest van het Gerecht van 2 maart 2022 — Banco de Investimento Global/EUIPO — Banco BIC Português (EUROBIC)

(Zaak T-125/21) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk EUROBIC - Oudere Uniebeeldmerken BiG, BANCO BiG en BiGlobal TRADE - Oudere nationale woordmerken BANCO BIG en ouder nationaal beeldmerk BANCO BiG - Relatieve weigeringsgrond - Geen verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”)

(2022/C 171/39)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Banco de Investimento Global, SA (Lissabon, Portugal) (vertegenwoordiger: N. Lucas, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: J. Ivanauskas, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Banco BIC Português, SA (Lissabon) (vertegenwoordiger: P. Sousa e Silva, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 25 november 2020 (zaak R 607/2019-1) inzake een oppositieprocedure tussen Banco de Investimento Global en Banco BIC Português.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Banco de Investimento Global, SA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 148 van 26.4.2021.


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/31


Arrest van het Gerecht van 2 maart 2022 — UGA Nutraceuticals/EUIPO — Vitae Health Innovation (VITADHA)

(Zaak T-149/21) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie - Woordmerk VITADHA - Ouder Spaans woordmerk VITANADH - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”)

(2022/C 171/40)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: UGA Nutraceuticals Srl (Gubbio, Italië) (vertegenwoordigers: M. Riva, J. Graffer en A. Ottolini, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Vitae Health Innovation, SL (Montmeló, Spanje) (vertegenwoordiger: E. Torner Lasalle, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 15 januari 2021 (zaak R 2719/2019-4) inzake een oppositieprocedure tussen Vitae Health Innovation en UGA Nutraceuticals.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

UGA Nutraceuticals Srl wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 182 van 10.5.2021.


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/32


Arrest van het Gerecht van 2 maart 2022 — Ubisoft Entertainment/EUIPO — Huawei Technologies (FOR HONOR)

(Zaak T-171/21) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk FOR HONOR - Ouder Uniewoordmerk HONOR - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”)

(2022/C 171/41)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Ubisoft Entertainment (Carentoir, Frankrijk) (vertegenwoordiger: J.-B. Bourgeois, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: L. Lapinskaite en V. Ruzek, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Huawei Technologies Co. Ltd (Shenzhen, China)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 25 januari 2021 (zaak R 1297/2020-4) inzake een oppositieprocedure tussen Huawei Technologies en Ubisoft Entertainment.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Ubisoft Entertainment wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 228 van 14.6.2021.


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/32


Arrest van het Gerecht van 23 februari 2022 — Lackmann Fleisch- und Feinkostfabrik/EUIPO — Schuju (Хозяин)

(Zaak T-184/21) (1)

(“Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniewoordmerk Хозяин - Ouder nationaal beeldmerk хозяюшка - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001”)

(2022/C 171/42)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Lackmann Fleisch- und Feinkostfabrik GmbH (Bühl, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Lingenfelser, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Eberl en D. Walicka, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Peter Schuju (Borchen, Duitsland) (vertegenwoordiger: K. Borstel, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 9 december 2020 (zaak R 2729/2019-1) inzake een nietigheidsprocedure tussen P. Schuju en Lackmann Fleisch- und Feinkostfabrik.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Lackmann Fleisch- und Feinkostfabrik GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 242 van 21.6.2021.


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/33


Arrest van het Gerecht van 23 februari 2022 — Lackmann Fleisch- und Feinkostfabrik/EUIPO — Schuju (Хозяйка)

(Zaak T-185/21) (1)

(“Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniewoordmerk Хозяйка - Ouder nationaal beeldmerk хозяюшка - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001”)

(2022/C 171/43)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Lackmann Fleisch- und Feinkostfabrik GmbH (Bühl, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Lingenfelser, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Eberl en D. Walicka, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Peter Schuju (Borchen, Duitsland) (vertegenwoordiger: K. Borstel, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 16 november 2020 (zaak R 2717/2019-1) inzake een nietigheidsprocedure tussen P. Schuju en Lackmann Fleisch- und Feinkostfabrik.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Lackmann Fleisch- und Feinkostfabrik GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 242 van 21.6.2021.


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/34


Arrest van het Gerecht van 2 maart 2022 — Laboratorios Ern/EUIPO — Beta Sports (META)

(Zaak T-192/21) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk META - Ouder nationaal woordmerk METALGIAL - Relatieve weigeringsgrond - Geen verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001”)

(2022/C 171/44)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Laboratorios Ern, SA (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordiger: T. González Martínez, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: J. Ivanauskas, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Beta Sports LLC (Coconut Creek, Florida, Verenigde Staten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 22 januari 2021 (zaak R 1152/2020-2) inzake een oppositieprocedure tussen Laboratorios Ern en Beta Sports.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Laboratorios Ern, SA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 217 van 7.6.2021.


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/34


Arrest van het Gerecht van 23 februari 2022 — Ancor Group/EUIPO — Cody’s Drinks International (CODE-X)

(Zaak T-198/21) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Uniewoordmerk CODE-X - Ouder nationaal woord- en beeldmerk Cody’s - Ouder internationaal beeldmerk Cody’s - Relatieve weigeringsgrond - Geen verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001”)

(2022/C 171/45)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Ancor Group GmbH (Igersheim, Duitsland) (vertegenwoordigers: J. Wachsmuth en W. Berlit, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Eberl en E. Markakis, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Cody’s Drinks International GmbH (Bremen, Duitsland)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 4 februari 2021 (zaak R 208/2020-5) inzake een oppositieprocedure tussen Cody’s Drinks International en Ancor Group

Dictum

1)

De beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 4 februari 2021 (zaak R 208/2020-5) wordt vernietigd.

2)

De door Cody’s Drinks International GmbH ingestelde oppositie wordt afgewezen.

3)

Het EUIPO wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 217 van 7.6.2021.


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/35


Arrest van het Gerecht van 23 februari 2022 — Ignacio Carrasco/EUIPO — Santos Carrasco Manzano (La Hoja del Carrasco)

(Zaak T-209/21) (1)

(“Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniebeeldmerk La Hoja del Carrasco - Ouder nationaal beeldmerk CARRASCO, Guijuelo - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] - Dominerende en onderscheidende bestanddelen van de conflicterende merken”)

(2022/C 171/46)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Ignacio Carrasco SL (Guijuelo, Spanje) (vertegenwoordiger: J. Donoso Romero, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: R. Santana Davies en D. Gája, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Santos Carrasco Manzano SA (Guijuelo) (vertegenwoordiger: F. Marín Riaño, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 10 februari 2021 (zaak R 175/2020-1) inzake een nietigheidsprocedure tussen Santos Carrasco Manzano en Ignacio Carrasco.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Ignacio Carrasco SL wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 217 van 7.6.2021.


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/36


Beschikking van het Gerecht van 22 februari 2022 — Brinkmann (Steel Trading) e.a. / Commissie en ECB

(Zaak T-161/15) (1)

(“Beroep tot schadevergoeding - Economisch en monetair beleid - Programma ter ondersteuning van de stabiliteit van de Republiek Cyprus - Memorandum van overeenstemming inzake specifieke economische beleidsvoorwaarden dat op 26 april 2013 tussen de Republiek Cyprus en het Europees Stabiliteitsmechanisme is gesloten - Bevoegdheid van het Gerecht - Voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel waarbij rechten worden toegekend aan particulieren - Gelijke behandeling - Evenredigheidsbeginsel - Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is”)

(2022/C 171/47)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Brinkmann (Steel Trading) Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk) en de 18 andere verzoekers waarvan de namen zijn opgenomen in de bijlage bij de beschikking (vertegenwoordiger: R. Nowinski, advocaat)

Verwerende partijen: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J.-P. Keppenne, M. Konstantinidis en S. Delaude, gemachtigden), Europese Centrale Bank (vertegenwoordigers: K. Laurinavičius en M. Szablewska, gemachtigden, bijgestaan door H.-G. Kamann, advocaat)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 268 VWEU strekkende tot vergoeding van de schade die verzoeksters stellen te hebben geleden als gevolg van het besluit van de Commissie en de ECB om bepaalde voorwaarden te stellen aan de toekenning van een financiëlebijstandfaciliteit aan de Republiek Cyprus.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Brinkmann (Steel Trading) Ltd en de andere partijen waarvan de namen in bijlage zijn opgenomen worden verwezen in hun eigen kosten en in die van de Europese Commissie en de Europese Centrale Bank (ECB).


(1)  PB C 294 van 7.9.2015.


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/36


Beschikking van het Gerecht van 15 februari 2022 — eSlovensko / Commissie

(Zaak T-295/21) (1)

(“Beroep tot nietigverklaring - Financiële bepalingen - Programma van de Unie ter bevordering van een veiliger gebruik van internet - Niet-inachtneming van de vormvoorschriften - Niet-ontvankelijkheid”)

(2022/C 171/48)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: eSlovensko (Lučenec, Slowakije) (vertegenwoordiger: B. Fridrich, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Estrada de Solà en S. Romoli, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit Ares(2021) 1955613 van de Commissie van 18 maart 2021 betreffende een invorderingsopdracht voor het project SI-2010-SIC-1231002 (“Safer Internet SK SIC”).

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

eSlovensko draagt haar eigen kosten en die van de Europese Commissie.


(1)  PB C 320 van 9.8.2021.


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/37


Beschikking van het Gerecht van 15 februari 2022 — eSlovensko Bratislava / Commissie

(Zaak T-304/21) (1)

(“Beroep tot nietigverklaring - Financiële bepalingen - Programma van de Unie ter bevordering van een veiliger gebruik van internet - Aanduiding van de verwerende partij - Niet-ontvankelijkheid”)

(2022/C 171/49)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: eSlovensko Bratislava (Bratislava, Slowakije) (vertegenwoordiger: B. Fridrich, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Estrada de Solà en S. Romoli, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit Ares(2021) 1953853 van de Commissie van 30 maart 2021 om de met de verzoekster gesloten subsidieovereenkomst betreffende project 2015-SK-IA-0038 (“Slovak Safer Internet Centre IV”) te beëindigen.

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

eSlovensko Bratislava wordt in de kosten verwezen.


(1)  PB C 320 van 9.8.2021.


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/37


Beschikking van het Gerecht van 15 februari 2022 — eSlovensko Bratislava / Commissie

(Zaak T-425/21) (1)

(“Beroep tot nietigverklaring - Financiële bepalingen - Programma van de Unie ter bevordering van een veiliger gebruik van het internet - Niet-inachtneming van de vormvoorschriften - Niet-ontvankelijkheid”)

(2022/C 171/50)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: eSlovensko Bratislava (Bratislava, Slowakije) (vertegenwoordiger: B. Fridrich, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Estrada de Solà en S. Romoli, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van uitvoeringsbesluit C(2020) 7415 final van de Commissie van 21 oktober 2020 waarbij uitvoeringsbesluit C(2018) 6712 inzake de selectie en toekenning van subsidies in het kader van de Connecting Europe Facility, onderdeel telecommunicatie, is gewijzigd.

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

eSlovensko Bratislava wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 431 van 25.10.2021.


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/38


Beschikking van het Gerecht van 24 februari 2022 — Thomas en Julien / Raad

(Zaak T-442/21) (1)

(“Beroep tot nietigverklaring - Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht - Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Unie en Euratom enerzijds en het Verenigd Koninkrijk anderzijds - Besluit van de Raad betreffende de sluiting van de handels- en samenwerkingsovereenkomst - Niet individueel geraakt - Geen regelgevingshandeling - Niet-ontvankelijkheid”)

(2022/C 171/51)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Rhiannon Thomas (Londen, Verenigd Koninkrijk), Michaël Julien (Weybridge, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: J. Fouchet, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bauer, J. Ciantar en R. Meyer, gemachtigden)

Voorwerp

Met hun beroepen op grond van artikel 263 VWEU verzoeken verzoeksters, die in het Verenigd Koninkrijk woonachtige onderdanen van het Verenigd Koninkrijk zijn, om gedeeltelijke nietigverklaring van ten eerste de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds (PB 2021, L 149, blz. 10), en van ten tweede besluit (EU) 2021/689 van de Raad van 29 april 2021 betreffende de sluiting, namens de Unie, van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds, en van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland inzake beveiligingsprocedures voor de uitwisseling en bescherming van gerubriceerde gegevens (PB 2021, L 149, blz. 2).

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Op het verzoek om tussenkomst van de Europese Commissie hoeft niet meer te worden beslist.

3)

Rhiannon Thomas en Michaël Julien worden verwezen in hun eigen kosten en die van de Raad van de Europese Unie, met uitzondering van de kosten die verband houden met het verzoek om tussenkomst.

4)

Thomas en Julien, de Raad en de Commissie dragen ieder hun eigen kosten met betrekking tot het verzoek om tussenkomst.


(1)  PB C 412 van 11.10.2021.


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/39


Beschikking van het Gerecht van 14 februari 2022 — Lagardère, unité médico-sociale / Commissie

(Zaak T-503/21) (1)

(“Beroep tot nietigverklaring - Verordening (EU) 2021/953 - Digitaal EU-COVID-certificaat - Vrij verkeer van personen - Beperkingen - Onjuiste aanduiding van de verwerende partij - Niet-ontvankelijkheid”)

(2022/C 171/52)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Lagardère, unité médico-sociale (Ghlin, België) (vertegenwoordiger: P. Vanlangendonck, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordiger: E. Montaguti, gemachtigde)

Voorwerp

Met haar beroep, dat uitdrukkelijk gericht is tegen de Europese Commissie en dat is gebaseerd op artikel 263 VWEU, verzoekt de verzoekende partij om nietigverklaring van verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2021 betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten (digitaal EU-COVID-certificaat) teneinde het vrije verkeer tijdens de COVID-19-pandemie te faciliteren (PB 2021, L 211, blz. 1).

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Er hoeft niet meer te worden beslist op de verzoeken tot interventie van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie.

3)

Lagardère, unité médico-sociale, wordt verwezen in de kosten.

4)

Het Parlement en de Raad dragen elk hun eigen kosten in verband met de verzoeken tot interventie.


(1)  PB C 422 van 18.10.2021.


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/39


Beschikking van de president van het Gerecht van 23 februari 2022 — WO / Europees Openbaar Ministerie

(Zaak T-603/21 R)

(“Kort geding - Institutioneel recht - Nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie - Verordening (EU) 2017/1939 - Benoeming van gedelegeerde Europese aanklagers bij het Europees Openbaar Ministerie - Benoeming van een van de door Litouwen aangewezen kandidaten - Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging - Schending van vormvereisten - Niet-ontvankelijkheid”)

(2022/C 171/53)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: WO (vertegenwoordiger: V. Vitkovskis, advocaat)

Verwerende partij: Europees Openbaar Ministerie

Voorwerp

Verzoek krachtens de artikelen 278 en 279 VWEU tot opschorting van de tenuitvoerlegging van besluit nr. 28/2021 van het college van het Europees Openbaar Ministerie tot afwijzing van verzoekers sollicitatie naar de functie van gedelegeerd Europees aanklager

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/40


Beschikking van het Gerecht van 21 februari 2022 — Carlings/EUIPO — Margarete Steiff (STUHF)

(Zaak T-635/21) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Intrekking van de oppositie - Afdoening zonder beslissing”)

(2022/C 171/54)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Carlings AS (Billingstad, Noorwegen) (vertegenwoordigers: V. Töbelmann en J. Haesemann, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Bosse en D. Hanf, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Margarete Steiff GmbH (Giengen/Brenz, Duitsland) (vertegenwoordiger: U. Hildebrandt, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 14 juli 2021 (zaak R 2024/2020-1) inzake een oppositieprocedure tussen Margarete Steiff en Carlings.

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Carlings AS en Margarete Steiff GmbH worden verwezen in hun eigen kosten en, elk voor de helft, in de kosten van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO).


(1)  PB C 471 van 22.11.2021.


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/40


Beschikking van de president van het Gerecht van 3 maart 2022 — Esedra / Parlement

(Zaak T-46/22 R)

(“Kort geding - Overheidsopdrachten voor dienstverlening - Kinderopvangdiensten - Verzoek om voorlopige maatregelen - Geen spoedeisendheid”)

(2022/C 171/55)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Esedra SRL (Brussel, België) (vertegenwoordiger: M. Vastmans, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: P. Pencheva en M. Kazek, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens de artikelen 278 en 279 VWEU tot opschorting van de tenuitvoerlegging van het besluit van het Parlement van 26 november 2021 waarbij de overheidsopdracht voor dienstverlening “Volledig beheer van de voorziening voor kinderopvang in het Europees Parlement in Brussel, gelegen in de Wayenbergstraat” aan een andere inschrijver is gegund en verzoeksters inschrijving is afgewezen, en voorts tot het gelasten dat het Parlement de nodige maatregelen neemt om de gevolgen van het gunningsbesluit of van de overeenkomst die na dat besluit is gesloten, op te schorten.

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/41


Beroep ingesteld op 4 februari 2022 — Interneto žiniasklaidos asociacija e.a. / Commissie

(Zaak T-72/22)

(2022/C 171/56)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Interneto žiniasklaidos asociacija (Vilnius, Litouwen), All Media Lithuania UAB (Vilnius), All Media Radijas UAB (Vilnius) (vertegenwoordiger: K. Kačerauskas, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het beroep ontvankelijk en gegrond verklaren;

de litigieuze brief in zijn geheel nietig verklaren;

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van hun beroep voeren de verzoekende partijen één middel aan.

1.

Eerste middel: onjuiste beoordeling van de door verzoeksters verstrekte informatie en verzuim om de omstandigheden die worden beschreven in de klacht die verzoeksters op 21 juni 2020 bij de Commissie hebben ingediend betreffende de onrechtmatige staatssteun aan de Litouwse publieke omroep — VšĮ “Lietuvos Nacionalinis Radijas ir Televizij”, met de vereiste zorgvuldigheid te onderzoeken, hetgeen ertoe heeft geleid dat de Commissie in haar brief volledig is voorbijgegaan aan de feitelijke situatie en het recht onjuist heeft toegepast. Dit verzuim vormde een schending van een wezenlijk vormvoorschrift en van materiële bepalingen inzake het in de artikelen 107, lid 1, en 108, lid 3, VWEU neergelegde mechanisme van toezicht op staatssteun. De onjuiste beoordeling van de Commissie blijkt met name uit de volgende gebreken die de geldigheid van de brief aantasten:

(i)

de Commissie heeft nagelaten om de verenigbaarheid van de vóór 10 december 1994 bestaande regeling met de regeling zoals die voortvloeide uit de wijzigingen in 2015 en 2020 van de wet betreffende de Litouwse Nationale Radio en Televisie (hierna: “LRT-wet”), met de vereiste zorgvuldigheid en rechtens genoegzaam te onderzoeken en te vergelijken, en heeft derhalve inbreuk gemaakt op een wezenlijk vormvoorschrift;

(ii)

de Commissie heeft de artikelen 107, lid 1, en 108, lid 3, VWEU geschonden door niet te erkennen dat de wijzigingen die in 2015 en 2020 in de LRT-wet zijn aangebracht, wijzigingen van een staatssteunmaatregel zijn, die met de Commissie moeten worden afgestemd;

(iii)

de Commissie heeft de artikelen 107, lid 1, en 108, lid 3, VWEU geschonden door niet te erkennen dat de wijzigingen die in 2020 in de LRT-wet zijn aangebracht, wijziging van een staatssteunmaatregel zijn, die met de Commissie moeten worden afgestemd.


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/42


Beroep ingesteld op 2 maart 2022 — Belshyna / Raad

(Zaak T-115/22)

(2022/C 171/57)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Belshyna AAT (Bobruisk, Belarus) (vertegenwoordigers: N. Tuominen en L. Engelen, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

uitvoeringsbesluit (GBVB) 2021/2125 van de Raad van 2 december 2021 tot uitvoering van besluit 2012/642/GBVB betreffende beperkende maatregelen met het oog op de situatie in Belarus (1) en uitvoeringsverordening (EU) 2021/2124 van de Raad van 2 december 2021 tot uitvoering van artikel 8 bis, lid 1, van verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Belarus (2) nietig verklaren (hierna: “bestreden maatregelen”); en

de Raad verwijzen in de kosten van verzoekster voor dit beroep.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.

1.

Eerste middel: de Raad heeft een kennelijke beoordelingsfout gemaakt door verzoekster op te nemen in de bijlagen bij de bestreden maatregelen. Volgens verzoekster bevatten de bestreden maatregelen met name niet-gestaafde, feitelijk onjuiste en ongegronde motieven voor haar plaatsing op de lijst. Bovendien toont de verschafte ontoereikende motivering onvoldoende inhoudelijk verband met de omvang van de maatregelen aan.

2.

Tweede middel: de bestreden maatregelen voldoen niet aan de bewijsstandaard voor het vaststellen van individuele sancties. Met zijn poging individuele maatregelen te gebruiken om de zakelijke activiteiten en winsten van een buitenlandse staatsonderneming te beperken heeft de Raad een onrechtmatig soort maatregel toegepast.


(1)  PB L 430 I, blz. 16.

(2)  PB L 430 I, blz. 1.


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/42


Beroep ingesteld op 3 maart 2022 — Belavia / Raad

(Zaak T-116/22)

(2022/C 171/58)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Belavia — Belarusian Airlines AAT (Minsk, Belarus) (vertegenwoordigers: N. Tuominen en L. Engelen, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

uitvoeringsbesluit (GBVB) 2021/2125 van de Raad van 2 december 2021 tot uitvoering van besluit 2012/642/GBVB betreffende beperkende maatregelen met het oog op de situatie in Belarus (1) en uitvoeringsverordening (EU) 2021/2124 van de Raad van 2 december 2021 tot uitvoering van artikel 8 bis, lid 1, van verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Belarus (2) nietig verklaren (hierna: “bestreden maatregelen”); en

de Raad verwijzen in de kosten van verzoekster voor dit beroep.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.

1.

Eerste middel: de Raad heeft een kennelijke beoordelingsfout gemaakt door zich te baseren op de feitelijk onjuiste motieven in de bestreden maatregelen om verzoekster op de lijst te plaatsen. Dit geldt des te meer nu verzoekster in feite zelf de Raad gedetailleerde informatie heeft verschaft ter weerlegging van de motieven die aan haar eerdere plaatsing op de lijst ten grondslag liggen, aangezien zij op de hoogte was van de publicatie van valse nieuwsberichten die dergelijke informatie bevatten.

2.

Tweede middel: de bestreden maatregelen voldoen niet aan de bewijsstandaard voor het vaststellen van individuele sancties. Met zijn poging individuele maatregelen te gebruiken om de zakelijke activiteiten en winsten van een buitenlandse staatsonderneming te beperken heeft de Raad een onrechtmatig soort maatregel toegepast.


(1)  PB L 430 I, blz. 16.

(2)  PB L 430 I, blz. 1.


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/43


Beroep ingesteld op 7 maart 2022 — Coinbase/EUIPO — Coinbase Global (coinbase)

(Zaak T-126/22)

(2022/C 171/59)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Coinbase, Inc. (San Francisco, Californië, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: A. Nordemann, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Coinbase Global OÜ (Tallinn, Estland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk coinbase — inschrijvingsaanvraag nr. 18 090 762

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 20 december 2021 in zaak R 1097/2021-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/44


Beroep ingesteld op 7 maart 2022 — Simba Toys/EUIPO — Master Gift Import (BIMBA TOYS)

(Zaak T-129/22)

(2022/C 171/60)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Simba Toys GmbH & Co. KG (Fürth, Duitsland) (vertegenwoordiger: O. Ruhl, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Master Gift Import, SLU (Ronda, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk BIMBA TOYS — inschrijvingsaanvraag nr. 17 846 486

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 20 december 2021 in zaak R 629/2021-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 8, lid 4, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/44


Beroep ingesteld op 7 maart 2022 — Biologische Heilmittel Heel/EUIPO — Esi (TRAUMGEL)

(Zaak T-130/22)

(2022/C 171/61)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Biologische Heilmittel Heel GmbH (Baden-Baden, Duitsland) (vertegenwoordiger: J. Künzel, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Esi Srl (Albisola Superiore, Italië)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk TRAUMGEL — inschrijvingsaanvraag nr. 16 289 712

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 20 december 2021 in zaak R 813/2021-4

Conclusies

punt 3 van het dispositief van de bestreden beslissing van de vierde kamer van beroep (R 813/2021-4 van 20 december 2021) vernietigen;

punt 1 van het dispositief van de bestreden beslissing van de vierde kamer van beroep (R 813/2021-4 van 20 december 2021) wijzigen;

de beslissing van de oppositieafdeling van 6 april 2021 vernietigen met betrekking tot de waren die niet zijn vermeld in punt 1 van het dispositief, voor zover de oppositie werd afgewezen voor waren van klasse 3;

de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep verwijzen in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/45


Beroep ingesteld op 10 maart 2022 — Katjes Fassin/EUIPO (THE FUTURE IS PLANT-BASED)

(Zaak T-133/22)

(2022/C 171/62)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Katjes Fassin GmbH & Co. KG (Emmerich am Rhein, Duitsland) (vertegenwoordigers: T. Schmitz en S. Stolzenburg-Wiemer, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk THE FUTURE IS PLANT-BASED — inschrijvingsaanvraag nr. 18 310 582

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 21 december 2021 in zaak R 1023/2021-5

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 7, lid 1, onder b), juncto artikel 7, lid 2, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/46


Beschikking van het Gerecht van 23 februari 2022 — OG/EIB

(Zaak T-695/20) (1)

(2022/C 171/63)

Procestaal: Frans

De president van de Achtste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 35 van 1.2.2021.