ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 95

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

65e jaargang
28 februari 2022


Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2022/C 95/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2022/C 95/02

Zaak C-598/20: Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 1 december 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Satversmes tiesa — Letland) — Pilsētas zemes dienests AS [Prejudiciële verwijzing – Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Harmonisatie van de belastingwetgeving – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) – Richtlijn 2006/112/EG – Vrijstellingen – Artikel 135, lid 1, onder l), en lid 2 – Verhuur en verpachting van onroerende goederen – Geen vrijstelling bij verplichte verhuur van grond aan eigenaren van onroerende goederen die erop zijn gebouwd – Beginsel van fiscale neutraliteit]

2

2022/C 95/03

Zaak C-602/20: Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 17 november 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varhoven administrativen sad — Bulgarije) — AKZ — Burgas EOOD / Direktor na Direktsia Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika — Burgas (Prejudiciële verwijzing – Socialezekerheidspremies – Terugbetaling van onverschuldigd betaalde premies – Beperking van de rente over de terugbetaling – Nationale procesautonomie – Gelijkwaardigheidsbeginsel – Doeltreffendheidsbeginsel – Artikel 53, lid 2, en artikel 94 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

2

2022/C 95/04

Zaak C-647/20: Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 13 december 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa — CAAD) — Portugal) — XG / Autoridade Tributária e Aduaneira (Prejudiciële verwijzing – Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Directe belastingen – Belasting over de vermogenswinst op onroerend goed – Artikelen 63, 64 en 65 VWEU – Vrij verkeer van kapitaal – Zwaardere fiscale last voor door derdelanders gerealiseerde vermogenswinst op onroerend goed)

3

2022/C 95/05

Zaak C-670/20: Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 6 december 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Ráckevei Járásbíróság — Hongarije) — EP, TA, FV, TB / ERSTE Bank Hungary Zrt (Prejudiciële verwijzing – Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Consumentenbescherming – Richtlijn 93/13/EEG – Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten – Leningsovereenkomst in vreemde valuta – Bedingen die het wisselkoersrisico bij de kredietnemer leggen – Artikel 4, lid 2 – Vereisten van begrijpelijkheid en transparantie – Irrelevantie van het feit dat consument verklaart zich ten volle bewust te zijn van de mogelijke risico’s van het aangaan van een leningsovereenkomst in vreemde valuta – Duidelijke en begrijpelijke formulering van een contractueel beding)

4

2022/C 95/06

Zaak C-224/21: Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 13 december 2021 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa — CAAD) — Portugal] — VX/Autoridade Tributária e Aduaneira (Prejudiciële verwijzing – Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Directe belastingen – Belasting over vermogenswinst op onroerend goed – Artikelen 63 en 65 VWEU – Vrij verkeer van kapitaal – Discriminatie – Hogere belastingdruk op door niet-ingezetenen gerealiseerde vermogenswinst op onroerend goed – Mogelijkheid om op gelijke wijze te worden belast als ingezetenen)

4

2022/C 95/07

Zaak C-273/21: Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 26 november 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Budapest Környéki Törvényszék — Hongarije) — WD / Agrárminiszter [Prejudiciële verwijzing – Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Landbouw – Gemeenschappelijk landbouwbeleid – Verordening (EU) nr. 1307/2013 – Regelingen inzake rechtstreekse steunverlening – Artikel 4, lid 1, onder c) en e) – Artikel 32, lid 2 – Verzoek om enkele areaalbetaling – Begrip subsidiabele hectare – Grond die volgens het kadaster een luchtvaartterrein is – Daadwerkelijk gebruik voor landbouwdoeleinden]

5

2022/C 95/08

Zaak C-516/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 20 augustus 2021 — Finanzamt X / Y

6

2022/C 95/09

Zaak C-599/21 P: Hogere voorziening ingesteld op 21 september 2021 door AM.VI. Srl, Quinam Limited, rechtsopvolgster van Fashioneast Sàrl tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 14 juli 2021 in zaak T-297/20, Fashioneast en AM.VI./EUIPO — Moschillo (RICH JOHN RICHMOND)

6

2022/C 95/10

Zaak C-612/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny (Polen) op 30 september 2021 — Gmina O. / Dyrektor Krajowej Informacji Skarbowej

6

2022/C 95/11

Zaak C-616/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny (Polen) op 5 oktober 2021 — Dyrektor Krajowej Informacji Skarbowej / Gmina L.

7

2022/C 95/12

Zaak C-618/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Rejonowy dla m.st. Warszawy w Warszawie (Polen) op 30 september 2021 — AR e.a./PK e.a.

7

2022/C 95/13

Zaak C-628/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Okręgowy w Warszawie (Polen) op 11 oktober 2021 — TB

9

2022/C 95/14

Zaak C-642/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Bihor (Roemenië) op 18 oktober 2021 — P.C.H. / Parchetul de pe lângă Tribunalul Bihor, Parchetul de pe lângă Curtea de Apel Oradea, Ministerul Public — Parchetul de pe lângă Înalta Curte de Casaţie şi Justitie

9

2022/C 95/15

Zaak C-643/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Bihor (Roemenië) op 18 oktober 2021 — F.O.L. / Tribunalul Cluj

10

2022/C 95/16

Zaak C-644/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Bihor (Roemenië) op 18 oktober 2021 — M.I.A., P.R.-M., V.-C.I-C., F.C.R., P. (geboren T.) Ş-B., D.R., P.E.E., F.I. / Tribunalul Cluj, Tribunalul Mureş, Tribunalul Hunedoara, Tribunalul Suceava, Tribunalul Galaţi

11

2022/C 95/17

Zaak C-645/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Bihor (Roemenië) op 21 oktober 2021 — C.C.C., C.R.R., U.D.M. / Tribunalul Cluj, Tribunalul Satu Mare, Tribunalul Bucureşti, Tribunalul Bistriţa Năsăud, Tribunalul Maramureş, Tribunalul Sibiu

12

2022/C 95/18

Zaak C-667/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesarbeitsgericht (Duitsland) op 8 november 2021 — ZQ / Medizinischer Dienst der Krankenversicherung Nordrhein, Körperschaft des öffentlichen Rechts

13

2022/C 95/19

Zaak C-723/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Cottbus (Duitsland) op 29 november 2021 — Stadt Frankfurt (Oder) en FWA Frankfurter Wasser- und Abwassergesellschaft mbH/ Landesamt für Bergbau, Geologie und Rohstoffe

14

2022/C 95/20

Zaak C-750/21 P: Hogere voorziening ingesteld op 6 december 2021 door Pilatus Bank plc tegen de beschikking van het Gerecht (Negende kamer) van 24 september 2021 in zaak T-139/19, Pilatus Bank/ECB

16

2022/C 95/21

Zaak C-751/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesgericht Salzburg (Oostenrijk) op 7 december 2021 — PJ / Eurowings GmbH

17

2022/C 95/22

Zaak C-753/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation (Frankrijk) op 8 december 2021 — Instrubel NV / Montana Management Inc., BNP Paribas Securities Services

18

2022/C 95/23

Zaak C-754/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation (Frankrijk) op 8 december 2021 — Montana Management Inc. / Heerema Zwijndrecht BV, BNP Paribas Securities Services

19

2022/C 95/24

Zaak C-772/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas (Litouwen) op 14 december 2021 — Brink’s Lithuania UAB / Lietuvos bankas

19

2022/C 95/25

Zaak C-804/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein oikeus (Finland) op 20 december 2021 — C en CD

20

 

Gerecht

2022/C 95/26

Zaak T-209/15: Arrest van het Gerecht van 21 december 2021 — Gmina Kosakowo/Commissie (Staatssteun – Luchthaveninfrastructuur – Door de gemeenten Gdynia en Kosakowo verleende overheidsfinanciering voor de ontwikkeling van de luchthaven van Gdynia-Kosakowo – Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard en de terugvordering van de steun wordt gelast – Voordeel – Criterium van de particuliere marktdeelnemer in een markteconomie – Ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de lidstaten – Aantasting van de mededinging – Terugvordering – Motiveringsplicht)

21

2022/C 95/27

Zaak T-263/15 RENV: Arrest van het Gerecht van 21 december 2021 — Gmina Miasto Gdynia en Port Lotniczy Gdynia-Kosakowo/Commissie (Staatssteun – Luchthaveninfrastructuur – Door de gemeenten Gdynia en Kosakowo verleende overheidsfinanciering voor de ontwikkeling van de luchthaven van Gdynia-Kosakowo – Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard en de terugvordering van de steun wordt gelast – Voordeel – Criterium van de particuliere marktdeelnemer in een markteconomie – Ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de lidstaten – Aantasting van de mededinging – Terugvordering – Intrekking van een besluit – Geen heropening van de formele onderzoeksprocedure – Procedurele rechten van de belanghebbenden – Rechten van de verdediging – Motiveringsplicht)

21

2022/C 95/28

Zaak T-177/17: Arrest van het Gerecht van 21 december 2021 — EKETA/Commissie (Arbitragebeding – Binnen het zesde kaderprogramma gesloten overeenkomst Ask-it – Subsidiabele kosten – Debetnota van de Commissie voor de terugvordering van betaalde voorschotten – Betrouwbaarheid van tijdregistraties – Belangenconflict – Onderaanneming)

22

2022/C 95/29

Zaak T-189/17: Arrest van het Gerecht van 21 december 2021 — EKETA/Commissie (Arbitragebeding – Binnen het zesde kaderprogramma gesloten overeenkomst Humabio – Subsidiabele kosten – Debetnota van de Commissie voor de terugvordering van betaalde voorschotten – Betrouwbaarheid van tijdregistraties – Belangenconflict)

23

2022/C 95/30

Zaak T-190/17: Arrest van het Gerecht van 21 december 2021 — EKETA/Commissie (Arbitragebeding – Binnen het zesde kaderprogramma gesloten overeenkomst Cater – Subsidiabele kosten – Debetnota van de Commissie voor de terugvordering van betaalde voorschotten – Betrouwbaarheid van tijdregistraties – Belangenconflict)

23

2022/C 95/31

Gevoegde zaken T-721/18 en T-81/19: Arrest van het Gerecht van 21 december 2021 — Apostolopoulou en Apostolopoulou-Chrysanthaki/Commissie (Niet-contractuele aansprakelijkheid – Subsidieovereenkomsten die zijn gesloten in het kader van diverse EU-programma’s – Schending van de contractuele bepalingen door de ontvangende vennootschap – Subsidiabele kosten – Onderzoek door OLAF – Liquidatie van de vennootschap – Terugvordering van de vennoten van die vennootschap – Gedwongen tenuitvoerlegging – Beweringen die de vertegenwoordigers van de Commissie hebben gedaan voor de nationale rechterlijke instanties – Aanduiding van de verwerende partij – Niet-inachtneming van de vormvoorschriften – Gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid – Voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die particulieren rechten toekent)

24

2022/C 95/32

Zaak T-158/19: Arrest van het Gerecht van 15 december 2021 — Breyer / REA [Toegang tot documenten – Verordening (EG) nr. 1049/2001 – Kaderprogramma voor onderzoek en innovatie ‚Horizon 2020’ (2014-2020) – Verordening (EU) nr. 1290/2013 – Documenten betreffende het onderzoeksproject ‚iBorderCtrl: Intelligent Portable Border Control System’ – Uitzondering betreffende de bescherming van de commerciële belangen van een derde – Gedeeltelijke weigering van toegang – Hoger openbaar belang]

24

2022/C 95/33

Zaak T-703/19: Arrest van het Gerecht van 21 december 2021 — DD / FRA (Beroep tot schadevergoeding – Openbare dienst – Tijdelijke functionarissen – Instelling van een administratief onderzoek – Artikel 86, lid 2, van het Statuut – Informatieplicht – Duur van de procedure – Redelijke termijn – Motiveringsplicht – Kennelijk onjuiste beoordeling – Vertrouwelijkheid van het administratief onderzoek – Zorgplicht – Immateriële schade – Oorzakelijk verband)

25

2022/C 95/34

Zaak T-795/19: Arrest van het Gerecht van 21 december 2021 — HB/Commissie (Overheidsopdrachten voor diensten – Verlening van technische bijstand aan de Hoge Raad voor Justitie – Besluit tot verlaging van de aannemingssom en terugvordering van reeds betaalde bedragen – Beroep tot nietigverklaring en tot schadevergoeding – Handeling die deel uitmaakt van een zuiver contractuele context en die daarmee onlosmakelijk verbonden is – Geen arbitragebeding – Niet-ontvankelijkheid – Geen schade die losstaat van de overeenkomst)

26

2022/C 95/35

Zaak T-796/19: Arrest van het Gerecht van 21 december 2021 — HB/Commissie (Overheidsopdrachten voor diensten – Verlening van technische bijstand aan de Oekraïense autoriteiten – Besluit tot verlaging van de aannemingssom en terugvordering van reeds betaalde bedragen – Beroep tot nietigverklaring en tot schadevergoeding – Handeling die deel uitmaakt van een zuiver contractuele context en die daarmee onlosmakelijk verbonden is – Geen arbitragebeding – Niet-ontvankelijkheid – Geen schade die losstaat van de overeenkomst)

27

2022/C 95/36

Zaak T-870/19: Arrest van het Gerecht van 21 december 2021 — Worldwide Spirits Supply/EUIPO — Melfinco (CLEOPATRA QUEEN) [Uniemerk – Nietigheidsprocedure – Uniebeeldmerk CLEOPATRA QUEEN – Ouder nationaal woordmerk CLEOPATRA MELFINCO – Artikelen 15 en 57 van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikelen 18 en 64 van verordening (EU) 2017/1001] – Bewijs van het normale gebruik van het oudere merk – Nietigverklaring]

27

2022/C 95/37

Zaak T-6/20: Arrest van het Gerecht van 21 december 2021 — Dr. Spiller/EUIPO — Rausch (Alpenrausch Dr. Spiller) [Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniewoordmerk Alpenrausch Dr. Spiller – Ouder Uniewoordmerk RAUSCH – Relatieve weigeringsgrond – Verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]]

28

2022/C 95/38

Zaak T-369/20: Arrest van het Gerecht van 21 december 2021 — EFFAS/EUIPO — CFA Institute (CEFA Certified European Financial Analyst) [Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniewoordmerk CEFA Certified European Financial Analyst – Ouder Uniewoordmerk CFA – Relatieve weigeringsgrond – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]]

29

2022/C 95/39

Zaak T-381/20: Arrest van het Gerecht van 21 december 2021 — Datax / REA (Arbitragebeding – Zevende kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) – Subsidieovereenkomsten HELP en GreenNets – Onderzoek van OLAF – Personeelskosten – Bewijslast – Betrouwbaarheid van tijdregistraties – Niet-subsidiabiliteit van door de begunstigde gedeclareerde kosten – Verzoek tot invordering – Debetnota’s – Verjaring – Redelijke termijn – Evenredigheid)

29

2022/C 95/40

Zaak T-549/20: Arrest van het Gerecht van 21 december 2021 — Magic Box Int. Toys/EUIPO — KMA Concepts (SUPERZINGS) [Uniemerk – Nietigheidsprocedure – Uniewoordmerk SUPERZINGS – Ouder internationaal beeldmerk ZiNG – Relatieve weigeringsgrond – Verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) 2017/1001]]

30

2022/C 95/41

Zaak T-587/20: Arrest van het Gerecht van 21 december 2021 — MO / Raad (Openbare dienst – Ambtenaren – Ambtshalve overplaatsing – Beoordeling over 2019 – Recht om te worden gehoord – Aansprakelijkheid)

30

2022/C 95/42

Zaak T-598/20: Arrest van het Gerecht van 21 december 2021 — Skechers USA/EUIPO (ARCH FIT) [Uniemerk – Aanvraag voor Uniewoordmerk ARCH FIT – Absolute weigeringsgronden – Geen onderscheidend vermogen – Beschrijvend karakter – Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EU) 2017/1001]

31

2022/C 95/43

Zaak T-699/20: Arrest van het Gerecht van 21 december 2021 — Fashion Energy/EUIPO — Retail Royalty (1st AMERICAN) [Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniebeeldmerk 1st AMERICAN – Ouder Uniebeeldmerk dat een arend of een andere roofvogel afbeeldt – Relatieve weigeringsgrond – Verwarringsgevaar – Fonetische overeenstemming van de tekens – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) 2017/1001] – Artikel 72, lid 6, van verordening 2017/1001 – Artikel 94, lid 1, van verordening 2017/1001]

32

2022/C 95/44

Zaak T-159/21: Arrest van het Gerecht van 21 december 2021 — Bustos/EUIPO — Bicicletas Monty (motwi) [Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniebeeldmerk motwi – Ouder nationaal woordmerk MONTY – Relatieve weigeringsgrond – Geen verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]

32

2022/C 95/45

Zaak T-194/21: Arrest van het Gerecht van 21 december 2021 — Fidia farmaceutici/EUIPO — Stelis Biopharma (HYALOSTEL ONE) [Uniemerk – Oppositieprocedure – Internationale beeldinschrijving met aanduiding van de Europese Unie – Beeldmerk HYALOSTEL ONE – Ouder Uniewoordmerk HYALISTIL en ouder Uniebeeldmerk HyalOne – Ouder internationaal woordmerk HYALO – Relatieve weigeringsgrond – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 – Motiveringsplicht]

33

2022/C 95/46

Zaak T-195/21: Arrest van het Gerecht van 21 december 2021 — Klymenko / Raad (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Oekraïne – Bevriezing van tegoeden – Lijst van personen, entiteiten en lichamen waarvan de tegoeden en economische middelen zijn bevroren – Handhaving van verzoekers naam op die lijst – Verplichting van de Raad om na te gaan of de beslissing van een autoriteit van een derde land is genomen met inachtneming van de rechten van de verdediging en het recht op effectieve rechterlijke bescherming)

34

2022/C 95/47

Zaak T-495/14: Beschikking van het Gerecht van 17 december 2021 — Theodorakis en Theodoraki / Raad (Niet-contractuele aansprakelijkheid – Economisch en monetair beleid – Programma ter ondersteuning van de stabiliteit van Cyprus – Verklaringen van de Eurogroep van 16 en 25 maart 2013 over Cyprus – Verklaring van de voorzitter van de Eurogroep van 21 maart 2013 over Cyprus – Onjuiste aanduiding van de verwerende partij – Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

34

2022/C 95/48

Zaak T-496/14: Beschikking van het Gerecht van 17 december 2021 — Berry Investments / Raad (Niet-contractuele aansprakelijkheid – Economisch en monetair beleid – Programma ter ondersteuning van de stabiliteit van Cyprus – Verklaringen van de Eurogroep van 16 en 25 maart 2013 over Cyprus – Verklaring van de voorzitter van de Eurogroep van 21 maart 2013 over Cyprus – Onjuiste aanduiding van de verwerende partij – Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

35

2022/C 95/49

Zaak T-355/19 INTP: Beschikking van het Gerecht van 30 november 2021 — CE / Comité van de Regio’s (Procedure – Interpretatie van arrest – Niet-ontvankelijkheid)

36

2022/C 95/50

Zaak T-620/20: Beschikking van het Gerecht van 8 december 2021 — Alessio e.a. / ECB (Beroep tot nietigverklaring – Economische en monetaire Unie – Bankenunie – Herstel en afwikkeling van kredietinstellingen – Vroegtijdige-interventiemaatregelen – Besluit van de ECB om Banca Carige onder tijdelijk bewind te stellen – Daaropvolgende verlengingsbesluiten – Beroepstermijn – Tardiviteit – Niet-ontvankelijkheid)

36

2022/C 95/51

Zaak T-303/21: Beschikking van het Gerecht van 2 december 2021 — FC / EASO (Beroep tot nietigverklaring – Openbare dienst – Tijdelijke functionarissen – Tuchtprocedure – Verzoeken tot schorsing – Oproep voor een verhoor voor de tuchtraad – Uitstel van de datum van verhoor – Ontbreken van een bezwarende handeling – Prematuur beroep – Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

37

2022/C 95/52

Zaak T-722/21 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 8 december 2021 — D’Amato e.a. / Parlement (Kort geding – Leden van het Parlement – Met de gezondheidscrisis verband houdende voorwaarden voor toegang tot de gebouwen van het Parlement in zijn drie standplaatsen – Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging – Geen spoedeisendheid)

37

2022/C 95/53

Zaak T-723/21 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 8 december 2021 — Rooken e.a. / Parlement (Kort geding – Leden van het Parlement – Met de gezondheidscrisis verband houdende voorwaarden voor toegang tot de gebouwen van het Parlement in zijn drie standplaatsen – Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging – Geen spoedeisendheid)

38

2022/C 95/54

Zaak T-724/21 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 8 december 2021 — IL e.a. / Parlement (Kort geding – Openbare dienst – Voorwaarden voor toegang tot de gebouwen van het Parlement op de drie werkplekken in verband met de gezondheidscrisis – Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging – Ontbreken van spoedeisendheid)

38

2022/C 95/55

Zaak T-764/21: Beroep ingesteld op 8 december 2021 — Atesos medical e.a./Commissie

39

2022/C 95/56

Zaak T-780/21: Beroep ingesteld op 14 december 2021 — Lila Rossa Engros/EUIPO (LiLAC)

40

2022/C 95/57

Zaak T-16/22: Beroep ingesteld op 10 januari 2022 — NV / EIB

40

2022/C 95/58

Zaak T-19/22: Beroep ingesteld op 11 januari 2022 — Piaggio & C./EUIPO — Zhejiang Zhongneng Industry (Vorm van een scooter)

41

2022/C 95/59

Zaak T-20/22: Beroep ingesteld op 12 januari 2022 — NW/Commissie

42

2022/C 95/60

Zaak T-21/22: Beroep ingesteld op 12 januari 2022 — NY / Commissie

43

2022/C 95/61

Zaak T-23/22: Beroep ingesteld op 11 januari 2022 — Grail/Commissie

43

2022/C 95/62

Zaak T-25/22: Beroep ingesteld op 17 januari 2022 — Canai Technology/EUIPO — WE Brand (HE&ME)

44

2022/C 95/63

Zaak T-848/19: Beschikking van het Gerecht van 20 december 2021 — HS/Commissie

45

2022/C 95/64

Zaak T-765/20: Beschikking van het Gerecht van 16 december 2021 — The Floow/Commissie

45

2022/C 95/65

Zaak T-46/21: Beschikking van het Gerecht van 7 december 2021 — El Corte Inglés/EUIPO — Yajun (PREMILITY)

45

2022/C 95/66

Zaak T-519/21: Beschikking van het Gerecht van 8 december 2021 — VY/Commissie

46


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2022/C 95/01)

Laatste publicatie

PB C 84 van 21.2.2022

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 73 van 14.2.2022

PB C 64 van 7.2.2022

PB C 51 van 31.1.2022

PB C 37 van 24.1.2022

PB C 24 van 17.1.2022

PB C 11 van 10.1.2022

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: https://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/2


Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 1 december 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Satversmes tiesa — Letland) — “Pilsētas zemes dienests” AS

(Zaak C-598/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Harmonisatie van de belastingwetgeving - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Richtlijn 2006/112/EG - Vrijstellingen - Artikel 135, lid 1, onder l), en lid 2 - Verhuur en verpachting van onroerende goederen - Geen vrijstelling bij verplichte verhuur van grond aan eigenaren van onroerende goederen die erop zijn gebouwd - Beginsel van fiscale neutraliteit)

(2022/C 95/02)

Procestaal: Lets

Verwijzende rechter

Satversmes tiesa

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij:“Pilsētas zemes dienests” AS

In tegenwoordigheid van: Latvijas Republikas Saeima

Dictum

Artikel 135, lid 1, onder 1), en lid 2, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale wettelijke regeling volgens welke de verhuur van grond in het geval van verplichte verhuur is uitgesloten van de vrijstelling van de belasting over de toegevoegde waarde.


(1)  PB C 35 van 1.2.2021.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/2


Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 17 november 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varhoven administrativen sad — Bulgarije) — “AKZ — Burgas” EOOD / Direktor na Direktsia “Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” — Burgas

(Zaak C-602/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Socialezekerheidspremies - Terugbetaling van onverschuldigd betaalde premies - Beperking van de rente over de terugbetaling - Nationale procesautonomie - Gelijkwaardigheidsbeginsel - Doeltreffendheidsbeginsel - Artikel 53, lid 2, en artikel 94 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

(2022/C 95/03)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Varhoven administrativen sad

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij:“AKZ — Burgas” EOOD

Verwerende partij: Direktor na Direktsia “Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” — Burgas

in tegenwoordigheid van: Varhovna administrativna prokuratura na Republika Bulgaria

Dictum

Het door de Varhoven administrativen sad (hoogste bestuursrechter, Bulgarije) bij beslissing van 30 september 2020 ingediende verzoek om een prejudiciële beslissing is kennelijk niet-ontvankelijk.


(1)  PB C 28 van 25.1.2021.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/3


Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 13 december 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa — CAAD) — Portugal) — XG / Autoridade Tributária e Aduaneira

(Zaak C-647/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Directe belastingen - Belasting over de vermogenswinst op onroerend goed - Artikelen 63, 64 en 65 VWEU - Vrij verkeer van kapitaal - Zwaardere fiscale last voor door derdelanders gerealiseerde vermogenswinst op onroerend goed)

(2022/C 95/04)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa — CAAD)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: XG

Verwerende partij: Autoridade Tributária e Aduaneira

Dictum

Artikel 63 en artikel 65, lid 1, VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een regeling van een lidstaat inzake de inkomstenbelasting voor natuurlijke personen op grond waarvan op de vermogenswinst uit de verkoop, door een derdelander, van in deze lidstaat gelegen onroerend goed een zwaardere fiscale last drukt dan die welke voor datzelfde soort transactie drukt op door een ingezetene van die lidstaat gerealiseerde vermogenswinst.


(1)  PB C 53 van 15.2.2021


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/4


Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 6 december 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Ráckevei Járásbíróság — Hongarije) — EP, TA, FV, TB / ERSTE Bank Hungary Zrt

(Zaak C-670/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Consumentenbescherming - Richtlijn 93/13/EEG - Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten - Leningsovereenkomst in vreemde valuta - Bedingen die het wisselkoersrisico bij de kredietnemer leggen - Artikel 4, lid 2 - Vereisten van begrijpelijkheid en transparantie - Irrelevantie van het feit dat consument verklaart zich ten volle bewust te zijn van de mogelijke risico’s van het aangaan van een leningsovereenkomst in vreemde valuta - Duidelijke en begrijpelijke formulering van een contractueel beding)

(2022/C 95/05)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Ráckevei Járásbíróság

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: EP, TA, FV, TB

Verwerende partij: ERSTE Bank Hungary Zrt

Dictum

Artikel 4, lid 2, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten moet aldus worden uitgelegd dat bij een leningsovereenkomst in vreemde valuta enkel is voldaan aan het vereiste van transparantie van de bedingen die het wisselkoersrisico bij de kredietnemer leggen, wanneer de verkoper hem exacte en voldoende informatie over het wisselkoersrisico heeft verstrekt die een normaal geïnformeerde, redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument in staat stelt gedurende de hele looptijd van deze overeenkomst de mogelijk aanzienlijke economische gevolgen van die bedingen voor zijn financiële verplichtingen te beoordelen. Het feit dat de consument verklaart zich ten volle bewust te zijn van de mogelijke risico’s die het aangaan van deze overeenkomst met zich mee kan brengen, speelt dienaangaande op zich geen rol bij de beantwoording van de vraag of de verkoper heeft voldaan aan dat transparantievereiste.


(1)  PB C 98 van 22.3.2021.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/4


Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 13 december 2021 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa — CAAD) — Portugal] — VX/Autoridade Tributária e Aduaneira

(Zaak C-224/21) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Directe belastingen - Belasting over vermogenswinst op onroerend goed - Artikelen 63 en 65 VWEU - Vrij verkeer van kapitaal - Discriminatie - Hogere belastingdruk op door niet-ingezetenen gerealiseerde vermogenswinst op onroerend goed - Mogelijkheid om op gelijke wijze te worden belast als ingezetenen)

(2022/C 95/06)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa — CAAD)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: VX

Verwerende partij: Autoridade Tributária e Aduaneira

Dictum

Artikel 63 en artikel 65, lid 1, VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een inkomstenbelastingregeling van een lidstaat die niet-ingezetenen waar het gaat om vermogenswinst uit de verkoop van in die lidstaat gelegen onroerend goed, systematisch aan een hogere belasting onderwerpt dan de belasting die bij een soortgelijke transactie zou worden geheven over de door ingezetenen gerealiseerde vermogenswinst, ook al wordt aan niet-ingezetenen de mogelijkheid geboden om te kiezen voor de regeling die op ingezetenen van toepassing is.


(1)  PB C 252 van 28.6.2021.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/5


Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 26 november 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Budapest Környéki Törvényszék — Hongarije) — WD / Agrárminiszter

(Zaak C-273/21) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Landbouw - Gemeenschappelijk landbouwbeleid - Verordening (EU) nr. 1307/2013 - Regelingen inzake rechtstreekse steunverlening - Artikel 4, lid 1, onder c) en e) - Artikel 32, lid 2 - Verzoek om enkele areaalbetaling - Begrip “subsidiabele hectare” - Grond die volgens het kadaster een luchtvaartterrein is - Daadwerkelijk gebruik voor landbouwdoeleinden)

(2022/C 95/07)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Budapest Környéki Törvényszék

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: WD

Verwerende partij: Agrárminiszter

Dictum

Artikel 4, lid 1, onder c) en e), en artikel 32, lid 2, van verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad moeten aldus worden uitgelegd dat een gebied dat naar nationaal recht als luchtvaartterrein is aangemerkt, maar waarop geen daaraan gerelateerde activiteiten worden verricht, als landbouwgrond moet worden aangemerkt wanneer het daadwerkelijk als blijvend grasland voor de veehouderij wordt gebruikt.


(1)  PB C 252 van 28.6.2021.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/6


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 20 augustus 2021 — Finanzamt X / Y

(Zaak C-516/21)

(2022/C 95/08)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzhof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Finanzamt X

Verwerende partij: Y

Prejudiciële vraag

Heeft de verplichting om belasting te betalen op de verhuur van blijvend geïnstalleerde werktuigen en machines als bedoeld in artikel 135, lid 2, onder c), van richtlijn 2006/112 (1) betrekking op

enkel de afzonderlijke (op zichzelf staande) verhuur van dergelijke werktuigen en machines of ook op

de verhuur (verpachting) van dergelijke werktuigen en machines, die op grond van een verpachting van een gebouw tussen dezelfde partijen (en als bijkomende prestatie) volgens artikel 135, lid 1, onder l), van richtlijn 2006/112 van belasting is vrijgesteld?


(1)  Richtlijn van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1).


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/6


Hogere voorziening ingesteld op 21 september 2021 door AM.VI. Srl, Quinam Limited, rechtsopvolgster van Fashioneast Sàrl tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 14 juli 2021 in zaak T-297/20, Fashioneast en AM.VI./EUIPO — Moschillo (RICH JOHN RICHMOND)

(Zaak C-599/21 P)

(2022/C 95/09)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: AM.VI. Srl, Quinam Limited, rechtsopvolgster van Fashioneast Sàrl (vertegenwoordigers: A. Camusso, M. Baghetti, avvocati, A. Boros, ügyvéd)

Andere partij in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

Bij beschikking van 17 januari 2022 heeft het Hof van Justitie (Kamer voor toelating van hogere voorzieningen) de hogere voorziening niet toegelaten en AM. VI. en Quinam Limited verwezen in hun eigen kosten.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/6


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny (Polen) op 30 september 2021 — Gmina O. / Dyrektor Krajowej Informacji Skarbowej

(Zaak C-612/21)

(2022/C 95/10)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Naczelny Sąd Administracyjny

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Gmina O.

Verwerende partij: Dyrektor Krajowej Informacji Skarbowej

Prejudiciële vragen

1)

Moeten de bepalingen van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1), en met name artikel 2, lid 1, artikel 9, lid 1, en artikel 13, lid 1, ervan, aldus worden uitgelegd dat een gemeente (overheidsinstantie) handelt als btw-plichtige wanneer zij een project uitvoert dat tot doel heeft het aandeel hernieuwbare energiebronnen te vergroten, waarbij zij zich er krachtens een privaatrechtelijke overeenkomst met vastgoedeigenaren toe verbindt systemen voor hernieuwbare energiebronnen op hun vastgoed te installeren en de eigendom van die systemen na verloop van een bepaalde periode aan hen over te dragen?

2)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: moeten de Europese subsidies die de gemeente (overheidsinstantie) voor de uitvoering van de projecten inzake hernieuwbare energiebronnen ontvangt in de maatstaf van heffing in de zin van artikel 73 van deze richtlijn worden opgenomen?


(1)  PB 2006, L 347, blz. 1.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny (Polen) op 5 oktober 2021 — Dyrektor Krajowej Informacji Skarbowej / Gmina L.

(Zaak C-616/21)

(2022/C 95/11)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Naczelny Sąd Administracyjny

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Dyrektor Krajowej Informacji Skarbowej

Verwerende partij: Gmina L.

Prejudiciële vraag

Moeten de bepalingen van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1), en in het bijzonder artikel 2, lid 1, artikel 9, lid 1, en artikel 13, lid 1, ervan aldus worden uitgelegd dat een gemeente (overheid) als btw-plichtige moet worden aangemerkt voor zover zij uitvoering geeft aan een programma voor de verwijdering van asbest uit op haar grondgebied gelegen onroerende goederen die eigendom zijn van inwoners, die daarvoor geen kosten dragen? Of valt een dergelijke werkzaamheid onder het optreden van de gemeente als overheid ter vervulling van haar taken met het oog op de bescherming van de gezondheid en het leven van haar inwoners en de bescherming van het milieu, zodat zij niet als btw-plichtige kan worden aangemerkt?


(1)  PB 2006, L 347, blz. 1.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Rejonowy dla m.st. Warszawy w Warszawie (Polen) op 30 september 2021 — AR e.a./PK e.a.

(Zaak C-618/21)

(2022/C 95/12)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Rejonowy dla m.st. Warszawy w Warszawie

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: AR e.a.

Verwerende partijen: PK SA e.a.

Prejudiciële vragen

1)

[M]oet artikel 18 juncto artikel 3 van richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (1) aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling op grond hand waarvan een persoon die materiële schade heeft geleden en die gebruikmaakt van een rechtstreekse vordering tot herstel van schade aan zijn voertuig naar aanleiding van deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen die is ingesteld tegen de verzekeringsonderneming van de wettelijk aansprakelijke partij, van de verzekeringsonderneming slechts schadevergoeding ten bedrage van het werkelijke en actuele vermogensverlies kan verkrijgen, dat wil zeggen het verschil tussen de waarde van het voertuig in de staat vóór het ongeval en de waarde van het beschadigde voertuig, vermeerderd met de daadwerkelijk gemaakte gerechtvaardigde kosten om het voertuig te herstellen en andere daadwerkelijk gemaakte gerechtvaardigde kosten ten gevolge van het ongeval, terwijl hij, indien hij het herstel van de schade rechtstreeks van de aansprakelijke persoon zou vorderen, van deze persoon, naar eigen keuze, in plaats van een schadevergoeding zou kunnen eisen dat het voertuig wordt teruggebracht in de staat waarin het zich bevond vóór het ontstaan van de schade (herstelling door de aansprakelijke zelf of door een door hem betaalde garage)?

2)

[I]ndien de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord: moet artikel 18 juncto artikel 3 van richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan een persoon die materiële schade heeft geleden en die gebruikmaakt van een rechtstreekse vordering tot herstel van schade aan zijn voertuig naar aanleiding van deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen die is ingesteld tegen de verzekeringsonderneming van de wettelijk aansprakelijke partij, van de verzekeringsonderneming, in plaats van een schadevergoeding ten bedrage van het werkelijke en actuele vermogensverlies, dat wil zeggen het verschil tussen de waarde van het voertuig in de staat vóór het ongeval en de waarde van het beschadigde voertuig, vermeerderd met de daadwerkelijk gemaakte gerechtvaardigde kosten om het voertuig te herstellen en andere daadwerkelijk gemaakte gerechtvaardigde kosten ten gevolge van het ongeval, slechts een bedrag kan verkrijgen ter hoogte van de kosten om het voertuig terug te brengen in de staat waarin het zich bevond vóór het ontstaan van de schade, terwijl hij, indien hij het herstel van de schade rechtstreeks van de aansprakelijke persoon zou vorderen, van deze persoon, naar eigen keuze, in plaats van een schadevergoeding zou kunnen eisen dat het voertuig wordt teruggebracht in de staat waarin het zich bevond vóór het ontstaan van de schade (en niet slechts het verstrekken van middelen met het oog daarop)?

3)

[I]ndien vraag [1] bevestigend en vraag [2] ontkennend wordt beantwoord: moet artikel 18 juncto artikel 3 van richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan de verzekeringsonderneming waarbij de eigenaar van een voertuig dat is beschadigd naar aanleiding van deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen een verzoek heeft ingediend tot betaling van hypothetische kosten die hij niet heeft gedragen maar die hij had moeten dragen indien hij ervoor had gekozen het voertuig terug te brengen in de staat waarin het zich bevond vóór het ongeval, de mogelijkheid heeft:

a.

deze betaling afhankelijk te stellen van de voorwaarde dat de persoon die materiële schade heeft geleden aannemelijk maakt dat hij werkelijk van plan is het voertuig op een bepaalde manier, bij een bepaalde monteur, tegen een bepaalde prijs voor de onderdelen en de dienst te herstellen, en om deze middelen rechtstreeks over te dragen aan die monteur (of aan de verkoper van de voor de herstelling benodigde onderdelen) onder voorbehoud van terugbetaling indien het doel waarvoor het geld is betaald, niet wordt bereikt; zo niet:

b.

deze betaling afhankelijk te stellen van de verplichting van de consument om binnen de overeengekomen termijn aan te tonen dat hij de betaalde middelen heeft gebruikt voor de herstelling van het voertuig of om deze aan de verzekeringsonderneming terug te betalen; zo niet:

c.

na betaling van die middelen met vermelding van het doel (de gebruikswijze) ervan en na het verstrijken van de tijd die de persoon die materiële schade heeft geleden, nodig heeft om het voertuig te laten herstellen, van hem te eisen dat hij aantoont hoe die middelen voor de herstelling zijn besteed, of dat hij ze terugbetaalt

om de mogelijkheid uit te sluiten dat de persoon die materiële schade heeft geleden door die schade verrijkt wordt?

4)

[I]ndien vraag [1] bevestigend en vraag [2] ontkennend wordt beantwoord: moet artikel 18 juncto artikel 3 van richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan een persoon die materiële schade heeft geleden en die geen eigenaar meer is van het beschadigde voertuig omdat hij het heeft verkocht en in ruil daarvoor geld heeft ontvangen en het dus niet meer kan herstellen, van de verzekeringsonderneming van de wettelijk aansprakelijke partij in dat verband geen betaling kan eisen van de herstellingskosten die nodig zouden zijn om het voertuig terug te brengen in de staat waarin het zich bevond vóór het ontstaan van de schade, en zijn vordering beperkt is tot vergoeding door de verzekeringsonderneming van het werkelijke en actuele vermogensverlies, dat wil zeggen het verschil tussen de waarde van het voertuig in de staat vóór het ongeval en het bedrag dat de verkoop van het voertuig heeft opgeleverd, vermeerderd met de daadwerkelijk gemaakte gerechtvaardigde kosten om het voertuig te herstellen en andere daadwerkelijk gemaakte gerechtvaardigde kosten ten gevolge van het ongeval?


(1)  PB 2009, L 263, blz. 11.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/9


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Okręgowy w Warszawie (Polen) op 11 oktober 2021 — TB

(Zaak C-628/21)

(2022/C 95/13)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Okręgowy w Warszawie

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: TB

Betrokken partijen: Castorama Polska Sp. z o.o., “Knor” Sp. z o.o.

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 8, lid 1, gelezen in samenhang met artikel 4, lid 1, van richtlijn 2004/48/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten aldus worden uitgelegd dat het betrekking heeft op een maatregel ter bescherming van intellectuele-eigendomsrechten die slechts kan worden genomen wanneer in de betreffende procedure of in een andere procedure wordt vastgesteld dat de rechthebbende houder van een intellectuele-eigendomsrecht is?

– indien de vraag onder 1) ontkennend wordt beantwoord:

2)

Moet artikel 8, lid 1, gelezen in samenhang met artikel 4, lid 1, van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten aldus worden uitgelegd dat het volstaat om aannemelijk te maken dat de betreffende maatregel ziet op een bestaand intellectuele-eigendomsrecht en geen bewijs van de omstandigheden daarvan moet worden geleverd, met name wanneer het verzoek om informatie over de herkomst en de distributiekanalen van de goederen of diensten voorafgaat aan het onderzoek van schadevorderingen wegens een inbreuk op intellectuele-eigendomsrechten?


(1)  PB 2004, L 157, blz. 45.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/9


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Bihor (Roemenië) op 18 oktober 2021 — P.C.H. / Parchetul de pe lângă Tribunalul Bihor, Parchetul de pe lângă Curtea de Apel Oradea, Ministerul Public — Parchetul de pe lângă Înalta Curte de Casaţie şi Justitie

(Zaak C-642/21)

(2022/C 95/14)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Tribunalul Bihor

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: P.C.H.

Verwerende partijen: Parchetul de pe lângă Tribunalul Bihor, Parchetul de pe lângă Curtea de Apel Oradea, Ministerul Public — Parchetul de pe lângă Înalta Curte de Casaţie şi Justitie

In tegenwoordigheid van: Consiliul Național pentru Combaterea Discriminării

Prejudiciële vragen

1)

Moeten artikel 9, lid 1, van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, inzake de waarborg dat “eenieder die zich door niet-toepassing van het beginsel van gelijke behandeling benadeeld acht, toegang krijgt tot gerechtelijke […] procedures” (1) en artikel 47, eerste alinea,] van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, betreffende het “recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht”, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling als in artikel 211, onder c), van de Lege a dialogului social nr. 62/2011 (wet nr. 62/2011 inzake de sociale dialoog), waarin wordt bepaald dat de termijn van 3 jaar voor het indienen van een vordering tot schadevergoeding begint te lopen “vanaf de datum waarop de schade zich heeft voorgedaan”, ongeacht of verzoeker kennis had van de schade (en de omvang ervan)?

2)

Moeten de bepalingen in artikel 2, leden 1 en 2, en artikel 3, lid 1, onder c), laatste volzin, van richtlijn 2000/78 aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling als in artikel 1, lid 2, van de Lege-cadru nr. 330 din 5 noiembrie 2009 privind salarizarea unitară a personalului plătit din fonduri publice (kaderwet nr. 330/2009 van 5 november 2009 betreffende uniforme salariëring van met overheidsmiddelen betaald personeel), zoals uitgelegd in arrest nr. 7/2019 van de Înaltă Curte de Casație și Justiție (hoogste rechterlijke instantie, Roemenië) tot beoordeling van een beroep in het belang der wet, bekendgemaakt in de Monitor Oficial al României (Roemeens staatsblad) nr. 343 van 6 mei 2019, wanneer verzoeker geen voorziening in rechte heeft gehad om te verzoeken om salarisverhoging op het moment van toetreding tot de magistratuur na inwerkingtreding van wet nr. 330/2009, waarin uitdrukkelijk werd bepaald dat de salarissen uitsluitend in [deze] wet zijn bepaald en bepaald blijven, zodat er — onder andere op grond van leeftijd — salarisdiscriminatie bestaat ten opzichte van zijn collega’s, omdat in feite enkel oudere magistraten die voor januari 2010 zijn benoemd (en die tussen 2006 en 2009 rechterlijke uitspraken hebben verkregen, waarvan het dictum in 2019 is uitgelegd op grond van arrest nr. 7/2019 [van de Înaltă Curte de Casație și Justiție], in december 2019 en januari 2020 over de periode 2010-2015 met terugwerkende kracht geld uitbetaald hebben gekregen (vergelijkbaar met de in casu gevorderde bedragen), terwijl verzoeker in diezelfde periode ook openbaar aanklager was en in dezelfde omstandigheden en bij dezelfde instantie hetzelfde werk verrichtte?

3)

Moet richtlijn 2000/78 aldus worden uitgelegd dat deze slechts aan discriminatie in de weg staat indien die betrekking heeft op een van de criteria van artikel 1 van deze richtlijn, of verzet deze richtlijn, eventueel aangevuld door andere bepalingen van Europees recht, zich er in het algemeen tegen dat een werknemer op het gebied van beloning anders wordt behandeld dan een andere werknemer, wanneer hij in dezelfde periode en onder dezelfde voorwaarden voor dezelfde werkgever hetzelfde werk verricht?


(1)  PB 2000, L 303, blz. 16.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Bihor (Roemenië) op 18 oktober 2021 — F.O.L. / Tribunalul Cluj

(Zaak C-643/21)

(2022/C 95/15)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Tribunalul Bihor

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: F.O.L.

Verwerende partij: Tribunalul Cluj

Prejudiciële vragen

1)

Moeten artikel 9, lid 1, van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, inzake de waarborg dat “eenieder die zich door niet-toepassing van het beginsel van gelijke behandeling benadeeld acht, toegang krijgt tot gerechtelijke […] procedures” (1) en artikel 47, eerste alinea,] van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, betreffende het “recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht”, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling als in artikel 211, onder c), van de Lege a dialogului social nr. 62/2011 (wet nr. 62/2011 inzake de sociale dialoog), waarin wordt bepaald dat de termijn van 3 jaar voor het indienen van een vordering tot schadevergoeding begint te lopen “vanaf de datum waarop de schade zich heeft voorgedaan”, ongeacht of verzoeker kennis had van de schade (en de omvang ervan)?

2)

Moeten de bepalingen in artikel 2, leden 1 en 2, en artikel 3, lid 1, onder c), laatste volzin, van richtlijn 2000/78 aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling als in artikel 1, lid 2, van de Lege-cadru nr. 330 din 5 noiembrie 2009 privind salarizarea unitară a personalului plătit din fonduri publice (kaderwet nr. 330/2009 van 5 november 2009 betreffende uniforme salariëring van met overheidsmiddelen betaald personeel), zoals uitgelegd in arrest nr. 7/2019 van de Înaltă Curte de Casație și Justiție (hoogste rechterlijke instantie, Roemenië) tot beoordeling van een beroep in het belang der wet, bekendgemaakt in de Monitor Oficial al României (Roemeens staatsblad) nr. 343 van 6 mei 2019, wanneer verzoeker geen voorziening in rechte heeft gehad om te verzoeken om salarisverhoging op het moment van toetreding tot de magistratuur na inwerkingtreding van wet nr. 330/2009, waarin uitdrukkelijk werd bepaald dat de salarissen uitsluitend in [deze] wet zijn bepaald en bepaald blijven, zodat er — onder andere op grond van leeftijd — salarisdiscriminatie bestaat ten opzichte van zijn collega’s, omdat in feite enkel oudere magistraten die voor januari 2010 zijn benoemd (en die tussen 2006 en 2009 rechterlijke uitspraken hebben verkregen, waarvan het dictum in 2019 is uitgelegd op grond van arrest nr. 7/2019 [van de Înaltă Curte de Casație și Justiție], in december 2019 en januari 2020 over de periode 2010-2015 met terugwerkende kracht geld uitbetaald hebben gekregen (vergelijkbaar met de in casu gevorderde bedragen), terwijl verzoeker in diezelfde periode ook openbaar aanklager was en in dezelfde omstandigheden en bij dezelfde instantie hetzelfde werk verrichtte?

3)

Moet richtlijn 2000/78 aldus worden uitgelegd dat deze slechts aan discriminatie in de weg staat indien die betrekking heeft op een van de criteria van artikel 1 van deze richtlijn, of verzet deze richtlijn, eventueel aangevuld door andere bepalingen van Europees recht, zich er in het algemeen tegen dat een werknemer op het gebied van beloning anders wordt behandeld dan een andere werknemer, wanneer hij in dezelfde periode en onder dezelfde voorwaarden voor dezelfde werkgever hetzelfde werk verricht?


(1)  PB 2000, L 303, blz. 16.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/11


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Bihor (Roemenië) op 18 oktober 2021 — M.I.A., P.R.-M., V.-C.I-C., F.C.R., P. (geboren T.) Ş-B., D.R., P.E.E., F.I. / Tribunalul Cluj, Tribunalul Mureş, Tribunalul Hunedoara, Tribunalul Suceava, Tribunalul Galaţi

(Zaak C-644/21)

(2022/C 95/16)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Tribunalul Bihor

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: M.I.A., P.R.-M., V.-C.I-C., F.C.R., P. (geboren T.) Ş-B., D.R., P.E.E., F.I.

Verwerende partijen: Tribunalul Cluj, Tribunalul Mureş, Tribunalul Hunedoara, Tribunalul Suceava, Tribunalul Galaţi

In tegenwoordigheid van: Consiliul Național pentru Combaterea Discriminării

Prejudiciële vragen

1)

Moeten artikel 9, lid 1, van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, inzake de waarborg dat “eenieder die zich door niet-toepassing van het beginsel van gelijke behandeling benadeeld acht, toegang krijgt tot gerechtelijke […] procedures” (1) en artikel 47, eerste alinea,] van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, betreffende het “recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht”, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling als in artikel 211, onder c), van de Lege a dialogului social nr. 62/2011 (wet nr. 62/2011 inzake de sociale dialoog), waarin wordt bepaald dat de termijn van 3 jaar voor het indienen van een vordering tot schadevergoeding begint te lopen “vanaf de datum waarop de schade zich heeft voorgedaan”, ongeacht of verzoeker kennis had van de schade (en de omvang ervan)?

2)

Moeten de bepalingen in artikel 2, leden 1 en 2, en artikel 3, lid 1, onder c), laatste volzin, van richtlijn 2000/78 aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling als in artikel 1, lid 2, van de Lege-cadru nr. 330 din 5 noiembrie 2009 privind salarizarea unitară a personalului plătit din fonduri publice (kaderwet nr. 330/2009 van 5 november 2009 betreffende uniforme salariëring van met overheidsmiddelen betaald personeel), zoals uitgelegd in arrest nr. 7/2019 van de Înaltă Curte de Casație și Justiție (hoogste rechterlijke instantie, Roemenië) tot beoordeling van een beroep in het belang der wet, bekendgemaakt in de Monitor Oficial al României (Roemeens staatsblad) nr. 343 van 6 mei 2019, wanneer verzoeker geen voorziening in rechte heeft gehad om te verzoeken om salarisverhoging op het moment van toetreding tot de magistratuur na inwerkingtreding van wet nr. 330/2009, waarin uitdrukkelijk werd bepaald dat de salarissen uitsluitend in [deze] wet zijn bepaald en bepaald blijven, zodat er — onder andere op grond van leeftijd — salarisdiscriminatie bestaat ten opzichte van zijn collega’s, omdat in feite enkel oudere magistraten die voor januari 2010 zijn benoemd (en die tussen 2006 en 2009 rechterlijke uitspraken hebben verkregen, waarvan het dictum in 2019 is uitgelegd op grond van arrest nr. 7/2019 [van de Înaltă Curte de Casație și Justiție], in december 2019 en januari 2020 over de periode 2010-2015 met terugwerkende kracht geld uitbetaald hebben gekregen (vergelijkbaar met de in casu gevorderde bedragen), terwijl verzoeker in diezelfde periode ook openbaar aanklager was en in dezelfde omstandigheden en bij dezelfde instantie hetzelfde werk verrichtte?

3)

Moet richtlijn 2000/78 aldus worden uitgelegd dat deze slechts aan discriminatie in de weg staat indien die betrekking heeft op een van de criteria van artikel 1 van deze richtlijn, of verzet deze richtlijn, eventueel aangevuld door andere bepalingen van Europees recht, zich er in het algemeen tegen dat een werknemer op het gebied van beloning anders wordt behandeld dan een andere werknemer, wanneer hij in dezelfde periode en onder dezelfde voorwaarden voor dezelfde werkgever hetzelfde werk verricht?


(1)  PB 2000, L 303, blz. 16.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Bihor (Roemenië) op 21 oktober 2021 — C.C.C., C.R.R., U.D.M. / Tribunalul Cluj, Tribunalul Satu Mare, Tribunalul Bucureşti, Tribunalul Bistriţa Năsăud, Tribunalul Maramureş, Tribunalul Sibiu

(Zaak C-645/21)

(2022/C 95/17)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Tribunalul Bihor

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: C.C.C., C.R.R., U.D.M.

Verwerende partijen: Tribunalul Cluj, Tribunalul Satu Mare, Tribunalul Bucureşti, Tribunalul Bistriţa Năsăud, Tribunalul Maramureş, Tribunalul Sibiu

Prejudiciële vragen

1)

Moeten artikel 9, lid 1, van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, inzake de waarborg dat “eenieder die zich door niet-toepassing van het beginsel van gelijke behandeling benadeeld acht, toegang krijgt tot gerechtelijke […] procedures” (1) en artikel 47, eerste alinea,] van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, betreffende het “recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht”, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling als in artikel 211, onder c), van de Lege a dialogului social nr. 62/2011 (wet nr. 62/2011 inzake de sociale dialoog), waarin wordt bepaald dat de termijn van 3 jaar voor het indienen van een vordering tot schadevergoeding begint te lopen “vanaf de datum waarop de schade zich heeft voorgedaan”, ongeacht of verzoeker kennis had van de schade (en de omvang ervan)?

2)

Moeten de bepalingen in artikel 2, leden 1 en 2, en artikel 3, lid 1, onder c), laatste volzin, van richtlijn 2000/78 aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling als in artikel 1, lid 2, van de Lege-cadru nr. 330 din 5 noiembrie 2009 privind salarizarea unitară a personalului plătit din fonduri publice (kaderwet nr. 330/2009 van 5 november 2009 betreffende uniforme salariëring van met overheidsmiddelen betaald personeel), zoals uitgelegd in arrest nr. 7/2019 van de Înaltă Curte de Casație și Justiție (hoogste rechterlijke instantie, Roemenië) tot beoordeling van een beroep in het belang der wet, bekendgemaakt in de Monitor Oficial al României (Roemeens staatsblad) nr. 343 van 6 mei 2019, wanneer verzoeker geen voorziening in rechte heeft gehad om te verzoeken om salarisverhoging op het moment van toetreding tot de magistratuur na inwerkingtreding van wet nr. 330/2009, waarin uitdrukkelijk werd bepaald dat de salarissen uitsluitend in [deze] wet zijn bepaald en bepaald blijven, zodat er — onder andere op grond van leeftijd — salarisdiscriminatie bestaat ten opzichte van zijn collega’s, omdat in feite enkel oudere magistraten die voor januari 2010 zijn benoemd (en die tussen 2006 en 2009 rechterlijke uitspraken hebben verkregen, waarvan het dictum in 2019 is uitgelegd op grond van arrest nr. 7/2019 [van de Înaltă Curte de Casație și Justiție], in december 2019 en januari 2020 over de periode 2010-2015 met terugwerkende kracht geld uitbetaald hebben gekregen (vergelijkbaar met de in casu gevorderde bedragen), terwijl verzoeker in diezelfde periode ook openbaar aanklager was en in dezelfde omstandigheden en bij dezelfde instantie hetzelfde werk verrichtte?

3)

Moet richtlijn 2000/78 aldus worden uitgelegd dat deze slechts aan discriminatie in de weg staat indien die betrekking heeft op een van de criteria van artikel 1 van deze richtlijn, of verzet deze richtlijn, eventueel aangevuld door andere bepalingen van Europees recht, zich er in het algemeen tegen dat een werknemer op het gebied van beloning anders wordt behandeld dan een andere werknemer, wanneer hij in dezelfde periode en onder dezelfde voorwaarden voor dezelfde werkgever hetzelfde werk verricht?


(1)  PB 2000, L 303, blz. 16.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/13


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesarbeitsgericht (Duitsland) op 8 november 2021 — ZQ / Medizinischer Dienst der Krankenversicherung Nordrhein, Körperschaft des öffentlichen Rechts

(Zaak C-667/21)

(2022/C 95/18)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesarbeitsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: ZQ

Verwerende partij: Medizinischer Dienst der Krankenversicherung Nordrhein, Körperschaft des öffentlichen Rechts

Prejudiciële vragen

1.

Moet artikel 9, lid 2, onder h), van verordening (EU) 2016/679 (1) (algemene verordening gegevensbescherming; hierna: “AVG”) aldus worden uitgelegd dat een medische dienst van een zorgverzekeraar gezondheidsgegevens van zijn werknemer, die een voorwaarde voor de beoordeling van de arbeidsgeschiktheid van die werknemer zijn, niet mag verwerken?

2.

Voor het geval het Hof van Justitie de eerste vraag ontkennend beantwoordt, met als gevolg dat krachtens artikel 9, lid 2, onder h), AVG zou kunnen worden afgeweken van het in artikel 9, lid 1, AVG gestelde verbod op verwerking van gegevens over gezondheid: moeten in een geval als het onderhavige naast de in artikel 9, lid 3, AVG vastgestelde voorwaarden nog andere vereisten inzake gegevensbescherming in acht worden genomen, en zo ja, welke?

3.

Voor het geval het Hof van Justitie de eerste vraag ontkennend beantwoordt, met als gevolg dat krachtens artikel 9, lid 2, onder h), AVG zou kunnen worden afgeweken van het in artikel 9, lid 1, AVG gestelde verbod op verwerking van gegevens over gezondheid: hangt in een geval als het onderhavige de toelaatbaarheid of rechtmatigheid van de verwerking van gegevens over gezondheid tevens ervan af of aan ten minste een van de in artikel 6, lid 1, AVG genoemde voorwaarden is voldaan?

4.

Heeft artikel 82, lid 1, AVG een specifiek of algemeen preventief karakter, en moet daarmee rekening worden gehouden bij de berekening van de hoogte van de immateriële schade die op grond van artikel 82, lid 1, AVG moet worden vergoed door de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker?

5.

Is de mate van schuld van de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker bepalend voor de berekening van de hoogte van de op grond van artikel 82, lid 1, AVG te vergoeden immateriële schade? Kan met name afwezigheid van schuld of lichte schuld van de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker te zijnen gunste in aanmerking worden genomen?


(1)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB 2016, L 119, blz. 1).


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/14


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Cottbus (Duitsland) op 29 november 2021 — Stadt Frankfurt (Oder) en FWA Frankfurter Wasser- und Abwassergesellschaft mbH/ Landesamt für Bergbau, Geologie und Rohstoffe

(Zaak C-723/21)

(2022/C 95/19)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Cottbus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Stadt Frankfurt (Oder), FWA Frankfurter Wasser- und Abwassergesellschaft mbH

Verwerende partijen: Landesamt für Bergbau, Geologie und Rohstoffe

Prejudiciële vragen

1.

a.

Moet artikel 7, lid 3, van richtlijn 2000/60/EG (1) aldus worden uitgelegd dat alle leden van het publiek dat rechtstreeks te maken krijgt met een project, in rechte kunnen opkomen tegen schendingen van de verplichting om

i)

achteruitgang van de kwaliteit van waterlichamen die bestemd zijn voor de productie van drinkwater, te voorkomen,

ii)

het niveau van zuivering dat voor de productie van drinkwater is vereist, te verlagen,

op grond van de bescherming van derden in het kader van het verbod op achteruitgang van het grondwater (zie arresten van 28 mei 2020, Land Nordrhein-Westfalen, C-535/18 (2), EU:C:2020:391, punten 132 en 133, en 3 oktober 2019, Wasserleitungsverband Nördliches Burgenland e.a., C-197/18 (3), EU:C:2019:824, punten 40 en 42)?

b.

Indien de vraag onder a) ontkennend moet worden beantwoord:

Kunnen in elk geval verzoekers die met de productie en zuivering van drinkwater zijn belast, opkomen tegen schendingen van het verbod en de voorschriften van artikel 7, lid 3, KRW?

2.

Behelst artikel 7, lid 3, KRW ook voor waterlichamen buiten beschermde gebieden in de zin van artikel 7, lid 3, tweede volzin, KRW, naast de taak om in beheerplannen en maatregelenprogramma’s langetermijnplanningen op te nemen, een met artikel 4 KRW vergelijkbare verplichting om de vergunning voor concrete projecten te weigeren als er sprake is van schending van het verbod op achteruitgang (zie arrest van 28 mei 2020, Land Nordrhein-Westfalen, C-535/18, EU:C:2020:391, punt 75)?

3.

Wanneer ervan wordt uitgegaan dat in artikel 7, lid 3, KRW — in tegenstelling tot bijlage V bij artikel 4 KRW — geen eigen referentiewaarden voor de beoordeling van het verbod op achteruitgang zijn vastgelegd:

a.

Onder welke voorwaarden dient te worden aangenomen dat het waterlichaam achteruitgaat en dat bijgevolg het niveau van zuivering dat voor de productie van drinkwater is vereist, wordt verhoogd?

b.

Zouden de grenswaarden van bijlage I bij richtlijn 98/83/EG (4) als relevant referentiepunt voor de verhoging van het zuiveringsniveau en dus voor het verbod op achteruitgang van artikel 7, lid 3, KRW kunnen dienen, zoals artikel 7, lid 2, laatste zinsnede, KRW suggereert?

c.

Indien de vraag onder b) bevestigend moet worden beantwoord:

Kan er sprake zijn van schending van het verbod op achteruitgang van artikel 7, lid 3, KRW wanneer de enige significante waarde geen grenswaarde volgens deel A of deel B van bijlage I is, maar een zogenoemde indicatorparameter volgens deel C van bijlage I?

4.

Wanneer moet een schending van het verbod op achteruitgang van de drinkwatertoestand in de zin van artikel 7, lid 3 KRW worden aangenomen (zie voor de norm van het verbod op achteruitgang van artikel 4 KRW: arrest van 28 mei 2020, Land Nordrhein-Westfalen, C-535/18, EU:C:2020:391, punt 119, en daarvoor het arrest van 1 juli 2015, Bund für Umwelt und Naturschutz Deutschland, C-461/13 (5), EU:C:2015:433, punt 52)?

a.

Volstaat elke achteruitgang om aan te kunnen nemen dat er sprake is van schending

of

b.

moet het waarschijnlijk zijn dat de indicatorparameter voor sulfaat van 250 mg/l niet in acht wordt genomen

of

c.

moeten herstelmaatregelen in de zin van artikel 8, lid 6, van de drinkwaterrichtlijn dreigen waardoor de zuiveringskosten voor de productie van drinkwater stijgen?

5.

Bevat artikel 7, lid 3, KRW niet alleen een materiële toetsingsnorm, maar bovendien ook voorwaarden voor de bestuurlijke goedkeuringsprocedure, en kan de rechtspraak van het Hof betreffende artikel 4 KRW bijgevolg worden toegepast op de toetsingsomvang van artikel 7, lid 3, KRW (zie arrest van 28 mei 2020, Land Nordrhein-Westfalen, C-535/18, EU:C:2020:391, tweede prejudiciële vraag)?

6.

Moet de opdrachtgever ook reeds een deskundigenonderzoek naar mogelijke schending van artikel 7, lid 3, KRW laten uitvoeren zodra het project kan resulteren in schending van de bepalingen van artikel 7, lid 3, KRW?

7.

Dient in casu eveneens te worden aangenomen dat het onderzoek op het tijdstip van de waterrechtelijke beslissing beschikbaar moet zijn en dat bijgevolg een later, tijdens de gerechtelijke procedure uitgevoerd onderzoek de onrechtmatigheid van de waterrechtelijke vergunning niet ongedaan kan maken (zie arrest van 28 mei 2020, Land Nordrhein-Westfalen, C-535/18, EU:C:2020:391, punten 76 en 80 en volgende)?

8.

Kan bij de afweging in het kader van de vergunningverlening ten gunste van het door het project nagestreefde doel worden afgeweken van het verbod en de voorschriften van artikel 7, lid 3, KRW, bijvoorbeeld wanneer de zuiveringskosten laag zijn of het doel van het project bijzonder belangrijk is?

9.

Is artikel 4, lid 7, KRW van toepassing op artikel 7, lid 3, KRW?

10.

Welke verplichtingen die verder gaan dan artikel 4 KRW vloeien voort uit artikel 7, lid 2, KRW, zodat daarmee rekening moet worden gehouden bij een goedkeuringsprocedure van het project?


(1)  Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (kaderrichtlijn water) (PB 2000, L 327, blz. 1; hierna: “KRW”).

(2)  ECLI:EU:C:2020:391.

(3)  ECLI:EU:C:2019:824.

(4)  Richtlijn 98/83/EG van de Raad van 3 november 1998 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PB 1998, L 330, blz. 32; hierna: “drinkwaterrichtlijn”).

(5)  ECLI:EU:C:2015:433


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/16


Hogere voorziening ingesteld op 6 december 2021 door Pilatus Bank plc tegen de beschikking van het Gerecht (Negende kamer) van 24 september 2021 in zaak T-139/19, Pilatus Bank/ECB

(Zaak C-750/21 P)

(2022/C 95/20)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Pilatus Bank plc (vertegenwoordiger: O. Behrends, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Europese Centrale Bank (ECB)

Conclusies

de bestreden beschikking vernietigen;

het besluit van de ECB van 21 december 2018, waarbij aan rekwirante is meegedeeld dat de ECB niet meer bevoegd was om rechtstreeks prudentieel toezicht over haar uit te oefenen, noch om ten aanzien van haar maatregelen te nemen, nietig verklaren krachtens artikel 264 VWEU;

voor zover het Hof van Justitie niet in staat is om een beslissing ten gronde te nemen, de zaak terugverwijzen naar het Gerecht voor een uitspraak op het beroep tot nietigverklaring, en

de ECB verwijzen in rekwirantes kosten en in de kosten van deze hogere voorziening.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert rekwirante twee middelen aan.

Met het eerste middel wordt betoogd dat het Gerecht verordening (EU) nr. 1024/2013 (1) van de Raad verkeerd heeft uitgelegd door ten onrechte aan te nemen dat de ECB ten gevolge van het feit dat rekwirante haar licentie heeft verloren, ten aanzien van haar geen bevoegdheden meer heeft.

Met het tweede middel wordt betoogd dat het Gerecht rekwirantes middelen betreffende andere kwesties dan de vermeende onbevoegdheid van de ECB onvoldoende heeft behandeld.


(1)  Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB 2013, L 287, blz. 63).


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/17


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesgericht Salzburg (Oostenrijk) op 7 december 2021 — PJ / Eurowings GmbH

(Zaak C-751/21)

(2022/C 95/21)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landesgericht Salzburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: PJ

Verwerende partij: Eurowings GmbH

Prejudiciële vragen

1)

Is er ook dan sprake van “instapweigering” in de zin van artikel 4 en artikel 2, onder j), van [verordening (EG) nr. 261/2004 (1)] (hierna: “passagiersrechtenverordening”), wanneer passagiers de toegang tot de betrokken vlucht niet pas aan de boarding gate, maar reeds bij de incheckbalie wordt geweigerd en zij de boarding gate om die reden niet eens bereiken?

2)

Volstaat het, om te voldoen aan de voorwaarden van artikel 3, lid 2, onder a), van de passagiersrechtenverordening, dat de passagier zich, wanneer de vertrektijd 6:20 uur is, de boarding aanvangt om 5:50 uur en de gate sluit om 6:05 uur (welke tijden zijn vermeld op de boardingpass), nadat hij om 5.14 uur met de taxi op de luchthaven is aangekomen, direct (dus ongeveer om 5:16 uur) meldt bij de incheckbalie van verweerster, rekening houdend, ten eerste, met het feit dat verweerster de passagier op de dag van vertrek om 3:14 erop heeft gewezen dat de vlucht bijna was volgeboekt en dat handbagage aan de incheckbalie moest worden ingecheckt, en, ten tweede, met de door verweerster verstrekte informatie volgens welke de incheckbalie in Hamburg vanaf 2 uur tot 40 minuten voor vertrek was geopend?

3)

Is er sprake van “instapweigering” in de zin van artikel 4 en artikel 2, onder j), van de passagiersrechtenverordening, wanneer verzoeker en zijn familie om 5.16 uur bij de incheckbalie van verweerster voor het inchecken van de bagage direct worden verwezen naar de drukgebruikte bagageafgifteautomaten van de luchthaven Hamburg, en deze automaten vervolgens, ondanks hulp van medewerkers van verweerster of van de luchthaven, niet zonder strubbelingen functioneren, waarna verzoeker en zijn familie naar andere bagageafgifteautomaten worden verwezen, waar het inchecken eveneens niet lukt, aangezien de eerste automaat die – pas om 5:40 uur – functioneert de bagage wel herkent maar – om 5:41 – uur het inchecken weigert en verzoeker opnieuw naar verweersters incheckbalie verwijst, waar hem vervolgens wordt meegedeeld dat hij nu de vlucht heeft gemist?

4)

Is er sprake van medeschuld van verzoeker en derhalve ook van zijn medereizigers, wanneer zij met het oog op de moeilijkheden bij het geautomatiseerd inchecken van de bagage, ermee volstaan de aanwijzingen van de medewerkers en de automaten te volgen en daarbij geen rekening houden met de sluitingstijd van de incheckbalie, noch met de tijd die nodig is om de boarding gate te bereiken? Kan het verzoeker en zijn medereizigers worden verweten er niet tijdig aan te hebben gedacht om, gezien de moeilijkheden bij het inchecken, de bagage later te laten nazenden? Had van het reisgezelschap, met name gelet op de omstandigheid dat verzoekers dochter door een knieoperatie met krukken liep en zijn schoonmoeder oud was en leed aan artrose, zodat laatstgenoemden beperkt waren in hun mobiliteit, mogen worden verlangd dat dit zich opsplitste en één persoon, bijvoorbeeld verzoeker, bij de bagage achterliet, zodat de andere personen naar de boarding gate konden gaan?

5)

Indien de eerste tot en met de derde vraag ontkennend worden beantwoord: moet artikel 2, onder j), van verordening (EG) nr. 261/2004 dan aldus worden uitgelegd dat er sprake is van “instapweigering” in de zin van deze bepaling wanneer de passagiers zich ongeveer een uur voor vertrek hebben aangesloten bij de wachtrij voor de incheckbalie van de bagageafgifteautomaten, maar wegens een gebrekkige organisatie bij de luchtvaartmaatschappij (bijvoorbeeld te weinig geopende incheckbalies, te weinig personeel, het ontbreken van informatieverstrekking aan de passagiers via luidsprekersystemen) en/of wegens storingen op de luchthaven (defecte bagageafgifteautomaten) pas bij de incheckbalie aan de beurt komen op een tijdstip waarop deze is gesloten, zodat zij niet meer kunnen worden vervoerd?


(1)  Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB 2004, L 46, blz. 1).


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/18


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation (Frankrijk) op 8 december 2021 — Instrubel NV / Montana Management Inc., BNP Paribas Securities Services

(Zaak C-753/21)

(2022/C 95/22)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour de cassation

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Instrubel NV

Verwerende partijen: Montana Management Inc., BNP Paribas Securities Services

Prejudiciële vragen

1)

Moeten artikel 4, leden 2, 3 en 4, en artikel 6 van verordening (EG) nr. 1210/2003 (1), zoals gewijzigd, aldus worden uitgelegd dat:

de bevroren tegoeden en economische middelen eigendom blijven van de natuurlijke en rechtspersonen, instanties of entiteiten die banden hebben met het regime van voormalig president Saddam Hussein en wier tegoeden en economische middelen zijn bevroren, tot het moment dat een besluit is genomen om deze over te dragen aan de opvolgingsregelingen van het Ontwikkelingsfonds voor Irak,

of worden deze bevroren tegoeden eigendom van de opvolgingsregelingen van het Ontwikkelingsfonds voor Irak vanaf de inwerkingtreding van de verordening waarbij in de bijlagen III en IV de natuurlijke en rechtspersonen, instanties en entiteiten worden aangewezen die banden hebben met het regime van voormalig president Saddam Hussein en wier tegoeden en economische middelen zijn bevroren?

2)

Indien het antwoord op de eerste vraag luidt dat de tegoeden en economische middelen eigendom zijn van de opvolgingsregelingen van het Ontwikkelingsfonds voor Irak, moeten de artikelen 4 en 6 van verordening (EG) nr. 1210/2003, zoals gewijzigd, dan aldus worden uitgelegd dat voor de tenuitvoerlegging van een beslag op bevroren activa voorafgaande toestemming van de bevoegde nationale autoriteit vereist is? Of moeten die bepalingen aldus worden uitgelegd dat de toestemming van die nationale autoriteit alleen vereist is op het tijdstip van de vrijgave van de bevroren tegoeden?


(1)  Verordening (EG) nr. 1210/2003 van de Raad van 7 juli 2003 betreffende bepaalde specifieke restricties op de economische en financiële betrekkingen met Irak en tot intrekking van verordening (EG) nr. 2465/96 van de Raad (PB 2003, L 169, blz. 6).


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/19


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation (Frankrijk) op 8 december 2021 — Montana Management Inc. / Heerema Zwijndrecht BV, BNP Paribas Securities Services

(Zaak C-754/21)

(2022/C 95/23)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour de cassation

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Montana Management Inc.

Verwerende partijen: Heerema Zwijndrecht BV, BNP Paribas Securities Services

Prejudiciële vragen

1)

Moeten artikel 4, leden 2, 3 en 4, en artikel 6 van verordening (EG) nr. 1210/2003 (1), zoals gewijzigd, aldus worden uitgelegd dat:

de bevroren tegoeden en economische middelen eigendom blijven van de natuurlijke en rechtspersonen, instanties of entiteiten die banden hebben met het regime van voormalig president Saddam Hussein en wier tegoeden en economische middelen zijn bevroren, tot het moment dat een besluit is genomen om deze over te dragen aan de opvolgingsregelingen van het Ontwikkelingsfonds voor Irak,

of worden deze bevroren tegoeden eigendom van de opvolgingsregelingen van het Ontwikkelingsfonds voor Irak vanaf de inwerkingtreding van de verordening waarbij in de bijlagen III en IV de natuurlijke en rechtspersonen, instanties en entiteiten worden aangewezen die banden hebben met het regime van voormalig president Saddam Hussein en wier tegoeden en economische middelen zijn bevroren?

2)

Indien het antwoord op de eerste vraag luidt dat de tegoeden en economische middelen eigendom zijn van de opvolgingsregelingen van het Ontwikkelingsfonds voor Irak, moeten de artikelen 4 en 6 van verordening (EG) nr. 1210/2003, zoals gewijzigd, dan aldus worden uitgelegd dat voor de tenuitvoerlegging van een beslag op bevroren activa voorafgaande toestemming van de bevoegde nationale autoriteit vereist is? Of moeten die bepalingen aldus worden uitgelegd dat de toestemming van die nationale autoriteit alleen vereist is op het tijdstip van de vrijgave van de bevroren tegoeden?


(1)  Verordening (EG) nr. 1210/2003 van de Raad van 7 juli 2003 betreffende bepaalde specifieke restricties op de economische en financiële betrekkingen met Irak en tot intrekking van verordening (EG) nr. 2465/96 van de Raad (PB 2003, L 169, blz. 6).


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/19


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas (Litouwen) op 14 december 2021 — “Brink’s Lithuania” UAB / Lietuvos bankas

(Zaak C-772/21)

(2022/C 95/24)

Procestaal: Litouws

Verwijzende rechter

Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij:“Brink’s Lithuania” UAB

Verwerende partij: Lietuvos bankas

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 6, lid 2, van besluit ECB/2010/14 (1) aldus worden uitgelegd dat een geldverwerker die geautomatiseerde geschiktheidscontroles van eurobankbiljetten uitvoert, de in die bepaling genoemde minimumnormen in acht moet nemen?

2)

Indien de in artikel 6, lid 2, van besluit ECB/2010/14 bedoelde minimumnormen overeenkomstig dat artikel alleen van toepassing zijn op fabrikanten van bankbiljettensorteermachines (maar niet op geldverwerkers), moet artikel 6, lid 2, van besluit ECB/2010/14 gelezen in samenhang met artikel 3, lid 5, ervan dan aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale bepaling volgens welke de verplichting om deze minimumnormen in acht te nemen wel geldt voor een geldverwerker?

3)

Zijn de minimumnormen inzake de geautomatiseerde geschiktheidscontrole van eurobankbiljetten door bankbiljettensorteermachines – die op de website van de ECB worden bekendgemaakt – in overeenstemming met het rechtszekerheidsbeginsel en met artikel 297, lid 2, VWEU en zijn zij bindend voor en kunnen zij worden vertrouwd door geldverwerkers?

4)

Schendt artikel 6, lid 2, van besluit ECB/2010/14, voor zover daarin is bepaald dat de minimumnormen voor de geautomatiseerde geschiktheidscontrole van eurobankbiljetten op de ECB-website worden bekendgemaakt en van tijd tot tijd worden gewijzigd het rechtszekerheidsbeginsel en artikel 297, lid 2, VWEU en is het derhalve ongeldig?


(1)  Besluit ECB/2010/14 van de Europese Centrale Bank van 16 september 2010 inzake echtheids- en geschiktheidscontroles en het opnieuw in omloop brengen van eurobankbiljetten (ECB/2010/14) (2010/597/EU) (PB 2010, L 267, blz. 1).


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/20


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein oikeus (Finland) op 20 december 2021 — C en CD

(Zaak C-804/21)

(2022/C 95/25)

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Korkein oikeus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: C, CD

Verwerende partij: Syyttäjä

Prejudiciële vragen

1)

Vereist artikel 23, lid 3, van kaderbesluit 2002/584/JBZ (1), gelezen in samenhang met lid 5 van dit artikel, dat wanneer een gedetineerde persoon niet binnen de termijnen is overgeleverd, de in artikel 6, lid 2, van het kaderbesluit bedoelde uitvoerende rechterlijke autoriteit een beslissing neemt over een nieuwe datum voor overlevering en nagaat of er sprake is van overmacht en of de voorwaarden voor de detentie in acht worden genomen, of is ook een procedure waarin de rechter deze elementen slechts op verzoek van de partijen beoordeelt, verenigbaar met het kaderbesluit? Indien ervan wordt uitgegaan dat de verlenging van de termijn een handeling van de rechterlijke autoriteit vereist, impliceert het uitblijven van een dergelijke handeling dan noodzakelijkerwijs dat de in het kaderbesluit vervatte termijnen zijn verstreken, in welk geval de gedetineerde persoon op grond van artikel 23, lid 5, van kaderbesluit 2002/584/JBZ in vrijheid moet worden gesteld?

2)

Moet artikel 23, lid 3, van kaderbesluit 2002/584/JBZ aldus worden uitgelegd dat het begrip overmacht ook ziet op juridische belemmeringen voor de overlevering die uit de nationale wetgeving van de uitvoerende lidstaat voortvloeien, zoals een voor de duur van de gerechtelijke procedure opgelegd verbod van tenuitvoerlegging of het recht van de asielzoeker om in de uitvoerende staat te verblijven totdat op zijn asielaanvraag is beslist?


(1)  Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten — Verklaringen van sommige lidstaten bij de aanneming van het kaderbesluit (PB 2002, L 190, blz. 1).


Gerecht

28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/21


Arrest van het Gerecht van 21 december 2021 — Gmina Kosakowo/Commissie

(Zaak T-209/15) (1)

(“Staatssteun - Luchthaveninfrastructuur - Door de gemeenten Gdynia en Kosakowo verleende overheidsfinanciering voor de ontwikkeling van de luchthaven van Gdynia-Kosakowo - Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard en de terugvordering van de steun wordt gelast - Voordeel - Criterium van de particuliere marktdeelnemer in een markteconomie - Ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de lidstaten - Aantasting van de mededinging - Terugvordering - Motiveringsplicht”)

(2022/C 95/26)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Gmina Kosakowo (Polen) (vertegenwoordiger: M. Leśny, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: S. Noë, K. Herrmann en A. Stobiecka-Kuik, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit (EU) 2015/1586 van de Commissie van 26 februari 2015 betreffende steunmaatregel SA.35388 (13/C) (ex 13/NN en ex 12/N) — Polen — Ontwikkeling van de luchthaven van Gdynia-Kosakowo (PB 2015, L 250, blz. 165)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Gmina Kosakowo zal naast haar eigen kosten ook de kosten van de Europese Commissie dragen.


(1)  PB C 205 van 22.6.2015.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/21


Arrest van het Gerecht van 21 december 2021 — Gmina Miasto Gdynia en Port Lotniczy Gdynia-Kosakowo/Commissie

(Zaak T-263/15 RENV) (1)

(“Staatssteun - Luchthaveninfrastructuur - Door de gemeenten Gdynia en Kosakowo verleende overheidsfinanciering voor de ontwikkeling van de luchthaven van Gdynia-Kosakowo - Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard en de terugvordering van de steun wordt gelast - Voordeel - Criterium van de particuliere marktdeelnemer in een markteconomie - Ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de lidstaten - Aantasting van de mededinging - Terugvordering - Intrekking van een besluit - Geen heropening van de formele onderzoeksprocedure - Procedurele rechten van de belanghebbenden - Rechten van de verdediging - Motiveringsplicht”)

(2022/C 95/27)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partijen: Gmina Miasto Gdynia (Polen), Port Lotniczy Gdynia-Kosakowo sp. z o.o. (Gdynia, Polen) (vertegenwoordigers: T. Koncewicz, M. Le Berre, K. Gruszecka-Spychała en P. Rosiak, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: K. Herrmann, D. Recchia en S. Noë, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verzoekende partijen: Republiek Polen (vertegenwoordigers: B. Majczyna, M. Rzotkiewicz en S. Żyrek, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van de artikelen 2 tot en met 5 van besluit (EU) 2015/1586 van de Commissie van 26 februari 2015 betreffende steunmaatregel SA.35388 (13/C) (ex 13/NN en ex 12/N) — Polen — Ontwikkeling van de luchthaven van Gdynia-Kosakowo (PB 2015, L 250, blz. 165)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Gmina Miasto Gdynia en Port Lotniczy Gdynia-Kosakowo sp. z o.o. zullen hun eigen kosten dragen en de kosten die de Europese Commissie heeft gemaakt bij het Hof in het kader van zaak C-56/18 P en bij het Gerecht in het kader van de zaken T-263/15 en T-263/15 RENV.

3)

De Republiek Polen zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 254 van 3.8.2015.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/22


Arrest van het Gerecht van 21 december 2021 — EKETA/Commissie

(Zaak T-177/17) (1)

(“Arbitragebeding - Binnen het zesde kaderprogramma gesloten overeenkomst Ask-it - Subsidiabele kosten - Debetnota van de Commissie voor de terugvordering van betaalde voorschotten - Betrouwbaarheid van tijdregistraties - Belangenconflict - Onderaanneming”)

(2022/C 95/28)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Ethniko Kentro Erevnas kai Technologikis Anaptyxis (EKETA) (Thessaloniki, Griekenland) (vertegenwoordiger: V. Christianos, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Katsimerou, T. Adamopoulos en J. Estrada de Solà, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 272 VWEU tot vaststelling dat ten eerste de schuldvordering die wordt vermeld in debetnota nr. 3241615292 van de Commissie van 29 november 2016 — volgens welke verzoekende partij de Commissie 211 185,95 EUR diende terug te betalen van de subsidie die zij had ontvangen voor een studie over een onderzoeksproject met de naam Ask-it — ongegrond is ten belope van 89 126,11 EUR, en dat ten tweede laatstgenoemd bedrag overeenkomt met subsidiabele kosten die verzoekende partij niet hoeft terug te betalen

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Ethniko Kentro Erevnas kai Technologikis Anaptyxis wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 151 van 15.5.2017.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/23


Arrest van het Gerecht van 21 december 2021 — EKETA/Commissie

(Zaak T-189/17) (1)

(“Arbitragebeding - Binnen het zesde kaderprogramma gesloten overeenkomst Humabio - Subsidiabele kosten - Debetnota van de Commissie voor de terugvordering van betaalde voorschotten - Betrouwbaarheid van tijdregistraties - Belangenconflict”)

(2022/C 95/29)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Ethniko Kentro Erevnas kai Technologikis Anaptyxis (EKETA) (Thessaloniki, Griekenland) (vertegenwoordiger: V. Christianos, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Katsimerou, O. Verheecke, T. Adamopoulos en J. Estrada de Solà, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 272 VWEU tot vaststelling dat ten eerste de schuldvordering die wordt vermeld in debetnota nr. 3241615288 van de Commissie van 29 november 2016 — volgens welke verzoekende partij de Commissie 64 720,19 EUR diende terug te betalen van de subsidie die zij had ontvangen voor een studie over een onderzoeksproject met de naam Humabio — ongegrond is ten belope van 10 436,36 EUR, en dat ten tweede laatstgenoemd bedrag overeenkomt met subsidiabele kosten die verzoekende partij niet hoeft terug te betalen

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Ethniko Kentro Erevnas kai Technologikis Anaptyxis wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 151 van 15.5.2017.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/23


Arrest van het Gerecht van 21 december 2021 — EKETA/Commissie

(Zaak T-190/17) (1)

(“Arbitragebeding - Binnen het zesde kaderprogramma gesloten overeenkomst Cater - Subsidiabele kosten - Debetnota van de Commissie voor de terugvordering van betaalde voorschotten - Betrouwbaarheid van tijdregistraties - Belangenconflict”)

(2022/C 95/30)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Ethniko Kentro Erevnas kai Technologikis Anaptyxis (EKETA) (Thessaloniki, Griekenland) (vertegenwoordiger: V. Christianos, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Katsimerou, T. Adamopoulos en J. Estrada de Solà, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 272 VWEU tot vaststelling dat ten eerste de schuldvordering die wordt vermeld in debetnota nr. 3241615289 van de Commissie van 29 november 2016 — volgens welke verzoekende partij de Commissie 172 992,15 EUR diende terug te betalen van de subsidie die zij had ontvangen voor een studie over een onderzoeksproject met de naam Cater — ongegrond is ten belope van 28 520,08 EUR, en dat ten tweede laatstgenoemd bedrag overeenkomt met subsidiabele kosten die verzoekende partij niet hoeft terug te betalen

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Ethniko Kentro Erevnas kai Technologikis Anaptyxis wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 151 van 15.5.2017.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/24


Arrest van het Gerecht van 21 december 2021 — Apostolopoulou en Apostolopoulou-Chrysanthaki/Commissie

(Gevoegde zaken T-721/18 en T-81/19) (1)

(“Niet-contractuele aansprakelijkheid - Subsidieovereenkomsten die zijn gesloten in het kader van diverse EU-programma’s - Schending van de contractuele bepalingen door de ontvangende vennootschap - Subsidiabele kosten - Onderzoek door OLAF - Liquidatie van de vennootschap - Terugvordering van de vennoten van die vennootschap - Gedwongen tenuitvoerlegging - Beweringen die de vertegenwoordigers van de Commissie hebben gedaan voor de nationale rechterlijke instanties - Aanduiding van de verwerende partij - Niet-inachtneming van de vormvoorschriften - Gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid - Voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die particulieren rechten toekent”)

(2022/C 95/31)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partijen: Zoï Apostolopoulou (Athene, Griekenland), Anastasia Apostolopoulou-Chrysanthaki (Athene) (vertegenwoordiger: D. Gkouskos, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Estrada de Solà en T. Adamopoulos, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoeken krachtens artikel 268 VWEU die in wezen strekken tot vergoeding van de schade die verzoeksters stellen te hebben geleden door hetgeen de vertegenwoordigers van de Commissie hebben beweerd in het kader van de procedure van verzet tegen de gedwongen tenuitvoerlegging jegens hen van de arresten van 16 juli 2014, Isotis/Commissie (T-59/11, EU:T:2014:679), en 4 februari 2016, Isotis/Commissie (T-562/13, niet gepubliceerd, EU:T:2016:63), bij de Protodikeio Athinon (rechter in eerste aanleg Athene, Griekenland) en de Efeteio Athinon (rechter in tweede aanleg Athene, Griekenland)

Dictum

1)

De beroepen worden verworpen.

2)

Zoï Apostolopoulou en Anastasia Apostolopoulou-Chrysanthaki worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 54 van 11.2.2019.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/24


Arrest van het Gerecht van 15 december 2021 — Breyer / REA

(Zaak T-158/19) (1)

(“Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Kaderprogramma voor onderzoek en innovatie ‚Horizon 2020’ (2014-2020) - Verordening (EU) nr. 1290/2013 - Documenten betreffende het onderzoeksproject ‚iBorderCtrl: Intelligent Portable Border Control System’ - Uitzondering betreffende de bescherming van de commerciële belangen van een derde - Gedeeltelijke weigering van toegang - Hoger openbaar belang”)

(2022/C 95/32)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Patrick Breyer (Kiel, Duitsland) (vertegenwoordiger: J. Breyer, advocaat)

Verwerende partij: Europees Uitvoerend Agentschap onderzoek (vertegenwoordigers: S. Payan-Lagrou en V. Canetti, gemachtigden, bijgestaan door R. van der Hout en C. Wagner, advocaten)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van het besluit van het REA van 17 januari 2019 [ARES (2019) 266593] betreffende de gedeeltelijke toegang tot documenten.

Dictum

1)

Het besluit van het Europees Uitvoerend Agentschap onderzoek (REA) van 17 januari 2019 [ARES(2019) 266593] wordt nietig verklaard, ten eerste, voor zover het REA geen uitspraak heeft gedaan over het verzoek van Patrick Breyer om toegang tot de documenten betreffende de goedkeuring van project iBorderCtrl en, ten tweede, voor zover het REA volledige toegang tot document D 1.3, gedeeltelijke toegang tot documenten D 1.1, D 1.2, D 2.1, D 2.2, D 2.3, en ruimere toegang tot documenten D 3.1, D 7.3 en D 7.8 heeft geweigerd, aangezien deze documenten informatie bevatten die niet onder de uitzondering van artikel 4, lid 2, eerste streepje, van verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie valt.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Breyer draagt zijn eigen kosten in verband met de indiening van zijn brief van 23 maart 2021 en de kosten die het REA heeft gemaakt in verband met de indiening van zijn opmerkingen van 20 mei 2021.

4)

Breyer draagt, behalve de kosten met betrekking tot de indiening van zijn brief van 23 maart 2021, de helft van zijn eigen kosten.

5)

Het REA draagt zijn eigen kosten, met uitzondering van die in verband met de indiening van zijn opmerkingen van 20 mei 2021, evenals de helft van de kosten die Breyer heeft gemaakt, behalve die in verband met de indiening van de brief van Breyer van 23 maart 2021.


(1)  PB C 206 van 17.6.2019.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/25


Arrest van het Gerecht van 21 december 2021 — DD / FRA

(Zaak T-703/19) (1)

(“Beroep tot schadevergoeding - Openbare dienst - Tijdelijke functionarissen - Instelling van een administratief onderzoek - Artikel 86, lid 2, van het Statuut - Informatieplicht - Duur van de procedure - Redelijke termijn - Motiveringsplicht - Kennelijk onjuiste beoordeling - Vertrouwelijkheid van het administratief onderzoek - Zorgplicht - Immateriële schade - Oorzakelijk verband”)

(2022/C 95/33)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: DD (vertegenwoordigers: aanvankelijk L. Levi en M. Vandenbussche, advocaten, vervolgens L. Levi, advocaat)

Verwerende partij: Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA) (vertegenwoordigers: M. O’Flaherty, gemachtigde, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat)

Voorwerp

Beroep krachtens artikel 270 VWEU tot, kort samengevat, vergoeding van de immateriële schade die verzoeker zou hebben geleden als gevolg van het inleiden en het afwikkelen van een administratieve procedure binnen FRA, welke schade ex æquo et bono op 50 000 EUR wordt geraamd

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

DD wordt verwezen in zijn eigen kosten en in de kosten van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA).


(1)  PB C 432 van 23.12.2019.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/26


Arrest van het Gerecht van 21 december 2021 — HB/Commissie

(Zaak T-795/19) (1)

(“Overheidsopdrachten voor diensten - Verlening van technische bijstand aan de Hoge Raad voor Justitie - Besluit tot verlaging van de aannemingssom en terugvordering van reeds betaalde bedragen - Beroep tot nietigverklaring en tot schadevergoeding - Handeling die deel uitmaakt van een zuiver contractuele context en die daarmee onlosmakelijk verbonden is - Geen arbitragebeding - Niet-ontvankelijkheid - Geen schade die losstaat van de overeenkomst”)

(2022/C 95/34)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: HB (vertegenwoordiger: L. Levi, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Baquero Cruz, J. Estrada de Solà en A. Katsimerou, gemachtigden)

Voorwerp

Ten eerste, verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van besluit C(2019) 7319 final van de Commissie van 15 oktober 2019 inzake de verlaging van de bedragen die zijn verschuldigd uit hoofde van opdracht CARDS/2008/166-429 en de terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen en, ten tweede, verzoek krachtens artikel 340, tweede alinea, VWEU strekkende tot i) terugbetaling van alle bedragen die de Commissie op grond van dit besluit heeft teruggevorderd en betaling van de laatste factuur, vermeerderd met vertragingsrente, ii) vrijgave van de bankgarantie en vergoeding van de schade die verzoekster door de te late vrijgave ervan stelt te hebben geleden, en iii) symbolische vergoeding van de immateriële schade die verzoekster stelt te hebben geleden

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard voor zover het strekt tot nietigverklaring van besluit C(2019) 7319 final van de Commissie van 15 oktober 2019 inzake de verlaging van de bedragen die zijn verschuldigd uit hoofde van opdracht CARDS/2008/166-429 en de terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen.

2)

Het beroep wordt ongegrond verklaard voor zover het de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Europese Unie betreft.

3)

De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten, met inbegrip van de kosten van het kort geding.


(1)  PB C 10 van 13.1.2020.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/27


Arrest van het Gerecht van 21 december 2021 — HB/Commissie

(Zaak T-796/19) (1)

(“Overheidsopdrachten voor diensten - Verlening van technische bijstand aan de Oekraïense autoriteiten - Besluit tot verlaging van de aannemingssom en terugvordering van reeds betaalde bedragen - Beroep tot nietigverklaring en tot schadevergoeding - Handeling die deel uitmaakt van een zuiver contractuele context en die daarmee onlosmakelijk verbonden is - Geen arbitragebeding - Niet-ontvankelijkheid - Geen schade die losstaat van de overeenkomst”)

(2022/C 95/35)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: HB (vertegenwoordiger: L. Levi, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Baquero Cruz, J. Estrada de Solà en A. Katsimerou, gemachtigden)

Voorwerp

Ten eerste, verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van besluit C(2019) 7318 final van de Commissie van 15 oktober 2019 inzake de verlaging van de bedragen die zijn verschuldigd uit hoofde van opdracht TACIS/2006/101-510 en de terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen en, ten tweede, verzoek krachtens artikel 340, tweede alinea, VWEU strekkende tot i) terugbetaling van alle bedragen die de Commissie op grond van dit besluit heeft teruggevorderd, vermeerderd met vertragingsrente, en ii) symbolische vergoeding van de immateriële schade die verzoekster stelt te hebben geleden

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard voor zover het strekt tot nietigverklaring van besluit C(2019) 7318 final van de Commissie van 15 oktober 2019 inzake de verlaging van de bedragen die zijn verschuldigd uit hoofde van opdracht TACIS/2006/101-510 en de terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen.

2)

Het beroep wordt ongegrond verklaard voor zover het de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Europese Unie betreft.

3)

De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten, met inbegrip van de kosten van het kort geding.


(1)  PB C 10 van 13.1.2020.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/27


Arrest van het Gerecht van 21 december 2021 — Worldwide Spirits Supply/EUIPO — Melfinco (CLEOPATRA QUEEN)

(Zaak T-870/19) (1)

(“Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniebeeldmerk CLEOPATRA QUEEN - Ouder nationaal woordmerk CLEOPATRA MELFINCO - Artikelen 15 en 57 van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikelen 18 en 64 van verordening (EU) 2017/1001] - Bewijs van het normale gebruik van het oudere merk - Nietigverklaring”)

(2022/C 95/36)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Worldwide Spirits Supply, Inc. (Tortola, Britse Maagdeneilanden) (vertegenwoordiger: S. Demetriou, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Folliard-Monguiral en V. Ruzek, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Melfinco S.A. (Schaan, Liechtenstein) (vertegenwoordiger: M. Gioti, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 21 oktober 2019 (zaak R 1820/2018-4) inzake een nietigheidsprocedure tussen Melfinco en Worldwide Spirits Supply

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Worldwide Spirits Supply, Inc. wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO).

3)

Melfinco S.A. wordt verwezen in haar eigen kosten.


(1)  PB C 77 van 9.3.2020.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/28


Arrest van het Gerecht van 21 december 2021 — Dr. Spiller/EUIPO — Rausch (Alpenrausch Dr. Spiller)

(Zaak T-6/20) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk Alpenrausch Dr. Spiller - Ouder Uniewoordmerk RAUSCH - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”)

(2022/C 95/37)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Dr. Spiller GmbH (Siegsdorf, Duitsland) (vertegenwoordigers: J. Stock en M. Geitz, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Eberl, J. Schäfer, A. Söder en D. Walicka, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Rausch AG Kreuzlingen (Kreuzlingen, Zwitserland) (vertegenwoordigers: F. Stangl en S. Pilgram, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 8 oktober 2019 (zaak R 2206/2015-1) inzake een oppositieprocedure tussen Rausch Kreuzlingen en Dr. Spiller

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Dr. Spiller GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 68 van 2.3.2020.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/29


Arrest van het Gerecht van 21 december 2021 — EFFAS/EUIPO — CFA Institute (CEFA Certified European Financial Analyst)

(Zaak T-369/20) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk CEFA Certified European Financial Analyst - Ouder Uniewoordmerk CFA - Relatieve weigeringsgrond - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”)

(2022/C 95/38)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: European Federation of Financial Analysts Societies (EFFAS) (Frankfurt am Main, Duitsland) (vertegenwoordigers: S. Merico, G. Macías Bonilla en F. Miazzetto, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: P. Villani, J. Crespo Carrillo en V. Ruzek, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: CFA Institute (Charlottesville, Virginia, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: G. Engels en W. May, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 31 maart 2020 (zaak R 1082/2019-5) inzake een oppositieprocedure tussen CFA Institute en EFFAS

Dictum

1)

De beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 31 maart 2020 (R 1082/2019-5) wordt vernietigd.

2)

Het EUIPO draagt zijn eigen kosten en die van European Federation of Financial Analysts’ Societies (EFFAS).

3)

CFA Institute draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 255 van 3.8.2020.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/29


Arrest van het Gerecht van 21 december 2021 — Datax / REA

(Zaak T-381/20) (1)

(“Arbitragebeding - Zevende kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) - Subsidieovereenkomsten HELP en GreenNets - Onderzoek van OLAF - Personeelskosten - Bewijslast - Betrouwbaarheid van tijdregistraties - Niet-subsidiabiliteit van door de begunstigde gedeclareerde kosten - Verzoek tot invordering - Debetnota’s - Verjaring - Redelijke termijn - Evenredigheid”)

(2022/C 95/39)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Datax sp. z o.o. (Wroclaw, Polen) (vertegenwoordiger: J. Bober, advocaat)

Verwerende partij: Europees Uitvoerend Agentschap onderzoek (vertegenwoordigers: S. Payan-Lagrou en V. Canetti, gemachtigden, bijgestaan door M. Le Berre, advocaat)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 272 VWEU ertoe strekkende, ten eerste, dat de personeelskosten voor de onderzoeker subsidiabel worden verklaard, ten tweede, dat wordt vastgesteld dat de verplichting tot betaling van een forfaitaire schadevergoeding ongegrond is en, ten derde, dat REA wordt gelast geen andere maatregelen tegen verzoekster te treffen met betrekking tot de personeelskosten van de onderzoeker die verband houden met de subsidieovereenkomsten HELP en GreenNets.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Datax sp. z o.o. wordt verwezen in de kosten, daaronder begrepen de kosten van de procedure in kort geding.


(1)  PB C 297 van 7.9.2020.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/30


Arrest van het Gerecht van 21 december 2021 — Magic Box Int. Toys/EUIPO — KMA Concepts (SUPERZINGS)

(Zaak T-549/20) (1)

(“Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniewoordmerk SUPERZINGS - Ouder internationaal beeldmerk ZiNG - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) 2017/1001]”)

(2022/C 95/40)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Magic Box Int. Toys SLU (Sant Cugat del Vallés, Spanje) (vertegenwoordigers: J. L. Rivas Zurdo en E. López Leiva, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: KMA Concepts Ltd. (Mahé, Seychellen) (vertegenwoordigers: C. Duch Fonoll en I. Osinaga Lozano, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 29 juni 2020 (zaak R 2511/2019-4) inzake een nietigheidsprocedure tussen KMA Concepts en Magic Box Int. Toys

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Magic Box Int. Toys SLU wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) en KMA Concepts Ltd.


(1)  PB C 348 van 19.10.2020.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/30


Arrest van het Gerecht van 21 december 2021 — MO / Raad

(Zaak T-587/20) (1)

(“Openbare dienst - Ambtenaren - Ambtshalve overplaatsing - Beoordeling over 2019 - Recht om te worden gehoord - Aansprakelijkheid”)

(2022/C 95/41)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: MO (vertegenwoordiger: A. Guillerme, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bauer, M. Alver en K. Kouri, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU tot, ten eerste, nietigverklaring van het besluit van de Raad van 19 november 2019 om verzoekster over te plaatsen naar de eenheid [vertrouwelijk] en van haar beoordelingsrapport over 2019 alsmede, ten tweede, vergoeding van de door haar geleden materiële en immateriële schade

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

MO wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 433 van 14.12.2020.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/31


Arrest van het Gerecht van 21 december 2021 — Skechers USA/EUIPO (ARCH FIT)

(Zaak T-598/20) (1)

(“Uniemerk - Aanvraag voor Uniewoordmerk ARCH FIT - Absolute weigeringsgronden - Geen onderscheidend vermogen - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EU) 2017/1001”)

(2022/C 95/42)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Skechers USA, Inc. II (Manhattan Beach, Californië, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: T. Holman, A. Reid, solicitors, J. Bogatz en Y. Stone, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: S. Scardocchia en V. Ruzek, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 29 juli 2020 (zaak R 2631/2019-1) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken ARCH FIT als Uniemerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Skechers USA, Inc. II wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 390 van 16.11.2020.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/32


Arrest van het Gerecht van 21 december 2021 — Fashion Energy/EUIPO — Retail Royalty (1st AMERICAN)

(Zaak T-699/20) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk 1st AMERICAN - Ouder Uniebeeldmerk dat een arend of een andere roofvogel afbeeldt - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Fonetische overeenstemming van de tekens - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) 2017/1001] - Artikel 72, lid 6, van verordening 2017/1001 - Artikel 94, lid 1, van verordening 2017/1001”)

(2022/C 95/43)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Fashion Energy Srl (Milaan, Italië) (vertegenwoordigers: T. Müller en F. Togo, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: L. Rampini en V. Ruzek, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Retail Royalty Co. (Las Vegas, Nevada, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: J. Bogatz en Y. Stone, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 10 september 2020 (zaak R 426/2020-4) inzake een oppositieprocedure tussen Retail Royalty en Fashion Energy

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Fashion Energy Srl wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 28 van 25.1.2021.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/32


Arrest van het Gerecht van 21 december 2021 — Bustos/EUIPO — Bicicletas Monty (motwi)

(Zaak T-159/21) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk motwi - Ouder nationaal woordmerk MONTY - Relatieve weigeringsgrond - Geen verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001”)

(2022/C 95/44)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Dante Ricardo Bustos (Wenling, China) (vertegenwoordiger: A. Lorente Berges, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: R. Raponi en J. Crespo Carrillo, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Bicicletas Monty, SA (Sant Feliú de Llobregat, Spanje)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 21 januari 2021 (zaak R 289/2020-5) inzake een oppositieprocedure tussen Bicicletas Monty en D. R. Bustos

Dictum

1)

De beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 21 januari 2021 (zaak R 289/2020-5) wordt vernietigd.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Het EUIPO wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 182 van 10.5.2021.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/33


Arrest van het Gerecht van 21 december 2021 — Fidia farmaceutici/EUIPO — Stelis Biopharma (HYALOSTEL ONE)

(Zaak T-194/21) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Internationale beeldinschrijving met aanduiding van de Europese Unie - Beeldmerk HYALOSTEL ONE - Ouder Uniewoordmerk HYALISTIL en ouder Uniebeeldmerk HyalOne - Ouder internationaal woordmerk HYALO - Relatieve weigeringsgrond - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 - Motiveringsplicht”)

(2022/C 95/45)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Fidia farmaceutici SpA (Abano Terme, Italië) (vertegenwoordigers: R. Kunz-Hallstein en H. P. Kunz-Hallstein, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: E. Sliwinska en V. Ruzek, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Stelis Biopharma Ltd (Karnataka, India)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 27 januari 2021 (zaak R 831/2020-5) inzake een oppositieprocedure tussen Fidia Farmaceutici en Stelis Biopharma

Dictum

1)

De beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 27 januari 2021 (zaak R 831/2020-5) wordt vernietigd.

2)

Het EUIPO draagt zijn eigen kosten en die van Fidia farmaceutici SpA in het kader van de onderhavige procedure.


(1)  PB C 217 van 7.6.2021.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/34


Arrest van het Gerecht van 21 december 2021 — Klymenko / Raad

(Zaak T-195/21) (1)

(“Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Oekraïne - Bevriezing van tegoeden - Lijst van personen, entiteiten en lichamen waarvan de tegoeden en economische middelen zijn bevroren - Handhaving van verzoekers naam op die lijst - Verplichting van de Raad om na te gaan of de beslissing van een autoriteit van een derde land is genomen met inachtneming van de rechten van de verdediging en het recht op effectieve rechterlijke bescherming”)

(2022/C 95/46)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Oleksandr Viktorovych Klymenko (Moskou, Rusland) (vertegenwoordiger: M. Phelippeau, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: S. Lejeune en A. Vitro, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van besluit (GBVB) 2021/394 van de Raad van 4 maart 2021 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2021, L 77, blz. 29), en van uitvoeringsverordening (EU) 2021/391 van de Raad van 4 maart 2021 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2021, L 77, blz. 2), voor zover die handelingen verzoekers naam handhaven op de lijst van personen, entiteiten en lichamen waarop die beperkende maatregelen van toepassing zijn

Dictum

1)

Besluit (GBVB) 2021/394 van de Raad van 4 maart 2021 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne en uitvoeringsverordening (EU) 2021/391 van de Raad van 4 maart 2021 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne worden nietig verklaard voor zover de naam van Oleksandr Viktorovych Klymenko is gehandhaafd op de lijst van personen, entiteiten en lichamen waarop die beperkende maatregelen van toepassing zijn.

2)

De Raad van de Europese Unie wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 206 van 31.5.2021.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/34


Beschikking van het Gerecht van 17 december 2021 — Theodorakis en Theodoraki / Raad

(Zaak T-495/14) (1)

(“Niet-contractuele aansprakelijkheid - Economisch en monetair beleid - Programma ter ondersteuning van de stabiliteit van Cyprus - Verklaringen van de Eurogroep van 16 en 25 maart 2013 over Cyprus - Verklaring van de voorzitter van de Eurogroep van 21 maart 2013 over Cyprus - Onjuiste aanduiding van de verwerende partij - Kennelijke niet-ontvankelijkheid”)

(2022/C 95/47)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partijen: Georgios Theodorakis (Chania, Griekenland) en Maria Theodoraki (Chania) (vertegenwoordiger: V. Christianos, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. de Gregorio Merino, E. Chatziioakeimidou en E. Dumitriu-Segnana, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van de verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Smulders, J.-P. Keppenne, M. Konstantinidis en S. Delaude, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 268 VWEU tot vergoeding van de schade die de verzoekende partijen stellen te hebben geleden wegens de verklaringen van de Eurogroep van 16 en 25 maart 2013 en de verklaring van de voorzitter van de Eurogroep van 21 maart 2013.

Dictum

1)

Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Georgios Theodorakis en Maria Theodoraki worden verwezen in hun eigen kosten en in die van de Raad van de Europese Unie.

3)

De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 292 van 1.9.2014.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/35


Beschikking van het Gerecht van 17 december 2021 — Berry Investments / Raad

(Zaak T-496/14) (1)

(“Niet-contractuele aansprakelijkheid - Economisch en monetair beleid - Programma ter ondersteuning van de stabiliteit van Cyprus - Verklaringen van de Eurogroep van 16 en 25 maart 2013 over Cyprus - Verklaring van de voorzitter van de Eurogroep van 21 maart 2013 over Cyprus - Onjuiste aanduiding van de verwerende partij - Kennelijke niet-ontvankelijkheid”)

(2022/C 95/48)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Berry Investments, Inc. (Monrovia, Liberia) (vertegenwoordiger: V. Christianos, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. de Gregorio Merino, E. Chatziioakeimidou en E. Dumitriu-Segnana, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van de verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J.-P. Keppenne, M. Konstantinidis, B. Smulders en S. Delaude, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 268 VWEU tot vergoeding van de schade die verzoekster stelt te hebben geleden wegens de verklaringen van de Eurogroep van 16 en 25 maart 2013 en de verklaring van de voorzitter van de Eurogroep van 21 maart 2013.

Dictum

1)

Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Berry Investments, Inc. wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Raad van de Europese Unie.

3)

De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 292 van 1.9.2014.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/36


Beschikking van het Gerecht van 30 november 2021 — CE / Comité van de Regio’s

(Zaak T-355/19 INTP) (1)

(“Procedure - Interpretatie van arrest - Niet-ontvankelijkheid”)

(2022/C 95/49)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: CE (vertegenwoordiger: M. Casado García-Hirschfeld, advocaat)

Verwerende partij: Comité van de Regio’s (vertegenwoordigers: M. Esparrago Arzadun en S. Bachotet, gemachtigden, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat)

Voorwerp

Verzoek tot interpretatie van het arrest van 16 juni 2021, CE/Comité van de Regio’s (T-355/19, EU:T:2021:369).

Dictum

1)

Het verzoek tot interpretatie wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

CE wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 255 van 29.7.2019.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/36


Beschikking van het Gerecht van 8 december 2021 — Alessio e.a. / ECB

(Zaak T-620/20) (1)

(“Beroep tot nietigverklaring - Economische en monetaire Unie - Bankenunie - Herstel en afwikkeling van kredietinstellingen - Vroegtijdige-interventiemaatregelen - Besluit van de ECB om Banca Carige onder tijdelijk bewind te stellen - Daaropvolgende verlengingsbesluiten - Beroepstermijn - Tardiviteit - Niet-ontvankelijkheid”)

(2022/C 95/50)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partijen: Roberto Alessio (Turijn, Italië) en de 56 andere verzoekende partijen waarvan de namen zijn opgenomen in de bijlage bij de beschikking (vertegenwoordigers: M. Condinanzi, L. Boggio, M. Cataldo en A. Califano, advocaten)

Verwerende partij: Europese Centrale Bank (vertegenwoordigers: C. Hernández Saseta en A. Pizzolla, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring, ten eerste, van het besluit van de ECB van 1 januari 2019 om Banca Carige SpA onder tijdelijk bewind te stellen en, ten tweede, van het besluit van de ECB van 29 maart 2019 tot verlenging van de duur van het tijdelijk bewind alsook van de daaropvolgende verlengingsbesluiten.

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Op het verzoek tot interventie van de Europese Commissie hoeft geen uitspraak meer te worden gedaan.

3)

Roberto Alessio en de andere verzoekende partijen waarvan de namen zijn opgenomen in de bijlage zullen hun eigen kosten en die van de Europese Centrale Bank (ECB) dragen.

4)

De Commissie zal haar eigen kosten in verband met het verzoek tot interventie dragen.


(1)  PB C 390 van 16.11.2020.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/37


Beschikking van het Gerecht van 2 december 2021 — FC / EASO

(Zaak T-303/21) (1)

(“Beroep tot nietigverklaring - Openbare dienst - Tijdelijke functionarissen - Tuchtprocedure - Verzoeken tot schorsing - Oproep voor een verhoor voor de tuchtraad - Uitstel van de datum van verhoor - Ontbreken van een bezwarende handeling - Prematuur beroep - Kennelijke niet-ontvankelijkheid”)

(2022/C 95/51)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: FC (vertegenwoordiger: V. Christianos, advocaat)

Verwerende partij: Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (vertegenwoordigers: P. Eyckmans en M. Stamatopoulou, gemachtigden, bijgestaan door T. Bontinck, A. Guillerme en L. Burguin, advocaten)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU tot nietigverklaring van de handeling van de voorzitter van de tuchtraad van EASO van [vertrouwelijk] waarbij verzoeksters verhoor in het kader van de tegen haar ingeleide tuchtprocedure is vastgesteld op [vertrouwelijk]

Dictum

1)

Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

2)

FC wordt verwezen in haar eigen kosten en in de kosten van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO).


(1)  PB C 289 van 19.7.2021.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/37


Beschikking van de president van het Gerecht van 8 december 2021 — D’Amato e.a. / Parlement

(Zaak T-722/21 R)

(“Kort geding - Leden van het Parlement - Met de gezondheidscrisis verband houdende voorwaarden voor toegang tot de gebouwen van het Parlement in zijn drie standplaatsen - Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging - Geen spoedeisendheid”)

(2022/C 95/52)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Rosa D’Amato (Tarente, Italië), Claude Gruffat (Mulsans, Frankrijk), Damien Carême (Argenteuil, Frankrijk), Benoît Biteau (Sablonceaux, Frankrijk) (vertegenwoordigers: P. de Bandt, M. Gherghinaru en L. Panepinto, advocaten)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: S. Alves en A.-M. Dumbrăvan, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens de artikelen 278 en 279 VWEU tot opschorting van de tenuitvoerlegging van het besluit van het Bureau van het Parlement van 27 oktober 2021 houdende uitzonderlijke regels op het gebied van gezondheid en veiligheid ten aanzien van de toegang tot de gebouwen van het Europees Parlement in zijn drie standplaatsen

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beschikking van 15 november 2021, D’Amato e.a./Parlement (T-722/21 R), wordt ingetrokken.

3)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/38


Beschikking van de president van het Gerecht van 8 december 2021 — Rooken e.a. / Parlement

(Zaak T-723/21 R)

(“Kort geding - Leden van het Parlement - Met de gezondheidscrisis verband houdende voorwaarden voor toegang tot de gebouwen van het Parlement in zijn drie standplaatsen - Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging - Geen spoedeisendheid”)

(2022/C 95/53)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Robert Jan Rooken (Muiderberg, Nederland) en de andere 8 verzoekende partijen waarvan de namen zijn opgenomen in de bijlage bij de beschikking (vertegenwoordigers: P. de Bandt, M. Gherghinaru en L. Panepinto, advocaten)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: S. Alves en A.-M. Dumbrăvan, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens de artikelen 278 en 279 VWEU tot opschorting van de tenuitvoerlegging van het besluit van het Bureau van het Parlement van 27 oktober 2021 houdende uitzonderlijke regels op het gebied van gezondheid en veiligheid ten aanzien van de toegang tot de gebouwen van het Parlement in zijn drie standplaatsen

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beschikking van 15 november 2021, Rooken e.a./Parlement (T-723/21 R), wordt ingetrokken.

3)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/38


Beschikking van de president van het Gerecht van 8 december 2021 — IL e.a. / Parlement

(Zaak T-724/21 R)

(“Kort geding - Openbare dienst - Voorwaarden voor toegang tot de gebouwen van het Parlement op de drie werkplekken in verband met de gezondheidscrisis - Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging - Ontbreken van spoedeisendheid”)

(2022/C 95/54)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: IL en 81 andere verzoekende partijen wier namen zijn opgenomen in de bijlage bij de beschikking (vertegenwoordigers: P. de Bandt, M. Gherghinaru en L. Panepinto, advocaten)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: D. Boytha, S. Bukšek Tomac en L. Darie, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens de artikelen 278 en 279 VWEU tot opschorting van de tenuitvoerlegging van het besluit van het bureau van het Parlement van 27 oktober 2021 betreffende uitzonderlijke gezondheids- en veiligheidsregels voor de toegang tot de gebouwen van het Parlement op de drie werkplekken

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beschikking van 15 november 2021, IL e.a./Parlement (T-724/21 R), wordt ingetrokken.

3)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/39


Beroep ingesteld op 8 december 2021 — Atesos medical e.a./Commissie

(Zaak T-764/21)

(2022/C 95/55)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Atesos medical AG (Aarau, Zwitserland) en 7 andere verzoekende partijen (vertegenwoordigers: M. Meulenbelt, B. Natens en I. Willemyns, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het niet gepubliceerde besluit van verweerster van onbekende datum, waarbij ten onrechte is vastgesteld dat de aanwijzing van Schweizerische Vereinigung für Qualitäts- und Management-Systeme (“SQS”) als conformiteitsbeoordelingsinstantie voor medische hulpmiddelen op grond van richtlijn 93/42/EEG betreffende medische hulpmiddelen, is verlopen, en waarbij SQS met ingang van 28 september 2021 is verwijderd van de lijst van de door de Europese Commissie beheerde databank van aangemelde instanties (NANDO; “New Approach Notified and Designated Organisations”), nietig verklaren, en

verweerster verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van het beroep voert verzoekster vier middelen aan.

1.

Verweerster heeft artikel 296 VWEU alsmede artikel 5, leden 1 en 2, en artikel 13, lid 2, VEU geschonden.

2.

Verweerster heeft misbruik gemaakt van haar bevoegdheden.

3.

Verweerster heeft gehandeld in strijd met artikel 218, lid 9, VWEU en de artikelen 8, 18, 19 en 21 van de “MRA EU-Zwitserland” (1), met het recht om te worden gehoord zoals verankerd in artikel 41, lid 2, van het Handvest van de grondrechten, met de rechten van de verdediging en met het algemene beginsel fraus omnia corrumpit.

4.

Verweerster heeft gehandeld in strijd met artikel 120 van verordening (EU) nr. 2017/745 (2) alsmede artikel 1 (juncto artikel 20) en artikel 5 van de “MRA EU-Zwitserland”, en met het doeltreffendheidsbeginsel, het rechtzekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel.


(1)  Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake wederzijdse erkenning van de overeenstemmingsbeoordeling — Slotakte — Gemeenschappelijke verklaringen — Informatie betreffende de inwerkingtreding van de zeven overeenkomsten met de Zwitserse Bondsstaat in de sectoren vrij verkeer van personen, luchtvervoer en overlandvervoer, overheidsopdrachten, wetenschappelijke en technologische samenwerking, wederzijdse erkenning van overeenstemmingsbeoordeling en handel in landbouwproducten (PB 2002, L 114, blz. 369), zoals gewijzigd bij besluit nr. 2/2017 van het comité dat is ingesteld bij de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake wederzijdse erkenning van 22 december 2017 tot wijziging van hoofdstuk 2 (Persoonlijke beschermingsmiddelen), hoofdstuk 4 (Medische hulpmiddelen), hoofdstuk 5 (Gasgestookte apparaten) en hoofdstuk 19 (Kabelbaaninstallaties) [2018/403] (PB 2018, L 72, blz. 24).

(2)  Verordening (EU) 2017/745 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2017 betreffende medische hulpmiddelen, tot wijziging van richtlijn 2001/83/EG, verordening (EG) nr. 178/2002 en verordening (EG) nr. 1223/2009, en tot intrekking van richtlijnen 90/385/EEG en 93/42/EEG van de Raad (Voor de EER relevante tekst) (PB 2017, L 117, blz. 1).


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/40


Beroep ingesteld op 14 december 2021 — Lila Rossa Engros/EUIPO (LiLAC)

(Zaak T-780/21)

(2022/C 95/56)

Procestaal: Roemeens

Partijen

Verzoekende partij: Lila Rossa Engros SRL (Voluntari, Roemenië) (vertegenwoordiger: O. Anghel, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk LiLAC in het zwart — inschrijvingsaanvraag nr. 18 243 487

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 10 september 2021 in zaak R 441/2021-5

Conclusies

het beroep toewijzen;

de bestreden beslissing vernietigen;

Uniemerkaanvraag nr. 18 243 487 (LiLAC) voor alle gevraagde waren en diensten toewijzen;

het EUIPO verwijzen in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

onjuiste toepassing van de in de rechtspraak geformuleerde beoordelingscriteria inzake absolute weigeringsgronden.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/40


Beroep ingesteld op 10 januari 2022 — NV / EIB

(Zaak T-16/22)

(2022/C 95/57)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: NV (vertegenwoordiger: L. Levi, advocaat)

Verwerende partij: Europese Investeringsbank

Conclusies

het onderhavige beroep ontvankelijk en gegrond verklaren;

dientengevolge

het besluit van 5 februari 2021, waarbij verzoeksters afwezigheid tijdens de perioden van 29 mei tot 15 september 2020, van 30 juni tot 30 september 2020, van 7 september tot 7 november 2020 en van 3 november 2020 tot 8 januari 2021 als onregelmatig zijn aangemerkt, nietig verklaren;

voor zover nodig, het besluit van 1 oktober 2021 tot afwijzing van het op 1 april 2021 ingediende administratief beroep tegen het besluit van 5 februari 2021 nietig verklaren;

het besluit van 20 april 2021, waarbij verzoeksters afwezigheid van 8 januari tot 8 april 2021 als onregelmatig is aangemerkt, nietig verklaren;

het besluit van 3 mei 2021, waarbij verzoeksters afwezigheid van 8 april tot 8 juni 2021 als onregelmatig is aangemerkt, nietig verklaren;

voor zover nodig, het besluit van 27 oktober 2021 tot afwijzing van het op 18 juni 2021 ingediende administratief beroep tegen de besluiten van 20 april en 3 mei 2021 nietig verklaren;

de EIB veroordelen tot betaling van de bezoldiging over de perioden van 29 mei 2020 tot 8 januari 2021, 8 januari tot 8 april 2021 en 8 april tot 8 juni 2021, vermeerderd met vertragingsrechte tegen de rentevoet van de Europese Centrale Bank vermeerderd met 2 punten;

de EIB veroordelen tot vergoeding van verzoeksters schade;

de EIB verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van de artikelen 2.3, 3.3, 3.4 en 3.6 van bijlage X bij de administratieve bepalingen, schending van artikel 34 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: “Handvest”), al dan niet gelezen in samenhang met de artikelen 2.3, 3.3, 3.4 en 3.6 van de administratieve bepalingen, kennelijk onjuiste beoordeling, niet-nakoming van de zorgplicht en misbruik van recht.

2.

Tweede middel: niet-nakoming van de zorgplicht, schending van artikel 41 van het Handvest en kennelijk onjuiste beoordeling.

3.

Derde middel: schending van artikel 33 ter van het personeelsreglement en artikel 11 van de administratieve bepalingen.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/41


Beroep ingesteld op 11 januari 2022 — Piaggio & C./EUIPO — Zhejiang Zhongneng Industry (Vorm van een scooter)

(Zaak T-19/22)

(2022/C 95/58)

Taal van het verzoekschrift: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Piaggio & C. SpA (Pontedera, Italië) (vertegenwoordigers: F. Jacobacci en B. La Tella, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Zhejiang Zhongneng Industry Co. Ltd (Taizhou City, China)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: driedimensionaal Uniemerk (Vorm van een scooter) — Uniemerk nr. 11 686 482

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 25 oktober 2021 in zaak R 359/2021-5

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

subsidiair:

de bestreden beslissing vernietigen en de zaak terugverwijzen naar de kamer van beroep opdat laatstgenoemde duidelijk verklaart in welke landen Uniemerk nr. 11 686 482 van verzoekende partij geldig is en/of onderscheidend vermogen heeft verkregen en, omgekeerd, in welke landen dit merk geen dergelijk onderscheidend vermogen heeft verkregen, op basis van de door de houdster overgelegde bewijzen;

in elk geval:

verwerende partij verwijzen in de kosten van de procedure voor de kamer van beroep overeenkomstig artikel 190 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van de Europese Unie;

het EUIPO en, in voorkomend geval, interveniënte verwijzen in alle kosten van de onderhavige procedure.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad;

schending en/of onjuiste uitlegging van artikel 7, lid 3, van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad en onjuiste beoordeling van de bewijzen die zijn overgelegd door de houdster van het Uniemerk.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/42


Beroep ingesteld op 12 januari 2022 — NW/Commissie

(Zaak T-20/22)

(2022/C 95/59)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: NW (vertegenwoordiger: M. Velardo, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

de bestreden besluiten nietig verklaren voor zover daarbij aan verzoeker betaalde bedragen worden teruggevorderd;

de Commissie gelasten de reeds teruggevorderde bedragen opnieuw aan verzoeker te betalen;

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure;

subsidiair, de bestreden besluiten nietig verklaren voor zover daarbij het bedrag van 3 986,72 EUR wordt teruggevorderd;

verzoeker vordert voorts de betaling van rente over alle hem verschuldigde bedragen vanaf het tijdstip waarop de onderscheiden bedragen hem hadden moeten worden betaald tot de daadwerkelijke betaling ervan;

voor het geval dat het Gerecht dit beroep zou verwerpen — gelet op de vele in de loop der tijd door het PMO begane onregelmatigheden, het feit dat “de belastingvermindering niet eenvoudig kan worden waargenomen op een loonstrook”, de door het PMO aan verzoeker gedane toezeggingen, de erkenning door de administratie dat verzoeker te goeder trouw was, en het feit dat verzoeker (die geen enkele reden had om zich vragen te stellen bij de hoogte van zijn salaris) gedurende de betreffende jaren financiële verbintenissen is aangegaan die evenredig zijn met de hoogte van zijn salaris (zoals een hypothecaire lening voor de aankoop van een woning voor zijn familie) — is verzoeker van mening dat het Gerecht om redenen van billijkheid, op grond van artikel 135 van het Reglement voor de procesvoering, de Commissie ten minste behoort te verwijzen in haar eigen kosten en in de kosten van verzoeker.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van het beroep tegen de besluiten van de Commissie van 6 en 9 april 2021 en van 4 mei 2021 tot terugvordering van de ten onrechte aan verzoeker betaalde bedragen wegens de belastingvermindering voor zijn kinderen, voert verzoeker drie middelen aan.

1.

Eerste middel: de Commissie heeft artikel 85 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie onjuist uitgelegd en toegepast. In dit verband is verzoeker van mening dat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 85 voor de terugvordering wegens onverschuldigde betaling.

2.

Tweede middel: de Commissie heeft het vertrouwensbeginsel geschonden aangezien in casu is voldaan aan de drie voorwaarden waaronder er volgens de toepasselijke rechtspraak sprake is van gewettigd vertrouwen.

3.

Derde middel: de Commissie heeft de bestreden besluiten ontoereikend gemotiveerd.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/43


Beroep ingesteld op 12 januari 2022 — NY / Commissie

(Zaak T-21/22)

(2022/C 95/60)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: NY (vertegenwoordigers: A. Champetier en S. Rodrigues, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het onderhavige beroep ontvankelijk en gegrond verklaren;

het eerste en, voor zover nodig, het tweede bestreden besluit nietig verklaren;

de verwerende partij verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep tegen het besluit van de Commissie van 14 april 2021 tot afwijzing van het op 22 december 2020 ingediende verzoek om schadevergoeding, voert de verzoekende partij drie middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van het recht op behoorlijk bestuur en van het beginsel van onpartijdigheid. Volgens verzoeker is bij het onderzoek van het verzoek om schadevergoeding zowel vanuit subjectief als objectief oogpunt niet voldaan aan het vereiste van onpartijdigheid.

2.

Tweede middel: schending van het recht op integriteit en waardigheid en verschillende kennelijke beoordelingsfouten. De verwerende partij heeft niet voldaan aan de op haar rustende verplichting om verzoekers waardigheid en integriteit te behouden en te beschermen, gezien het geweld dat de veiligheidsagenten jegens hem hebben gebruikt en waarvan de vaststelling kennelijke beoordelingsfouten bevat.

3.

Derde middel: niet-nakoming van de zorgplicht aangezien verzoeker van de verwerende partij niet alle steun heeft gekregen die hij van haar mocht verwachten.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/43


Beroep ingesteld op 11 januari 2022 — Grail/Commissie

(Zaak T-23/22)

(2022/C 95/61)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Grail LLC (Menlo Park, Californië, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: D. Little; Solicitor, J. Ruiz Calzado, J. M. Jiménez-Laiglesia Oñate en A. Giraud, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Het besluit van de Commissie van 29 oktober 2021 tot vaststelling van voorlopige maatregelen op grond van artikel 8, lid 5, onder a), van verordening nr. 139/2004 (“EU-concentratieverordening”) in zaak COMP/M.10493 — Illumina/GRAIL, nietig verklaren;

De Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van het beroep voert verzoekster twee middelen aan.

1.

Met het eerste middel wordt betwist dat de Commissie bevoegd is om het bestreden besluit vast te stellen. De Commissie is niet bevoegd om op grond van artikel 8, lid 5, onder a), van de EU-concentratieverordening een besluit vast te stellen, indien het Hof in zaak T-227/21 oordeelt dat de zes verwijzingsbesluiten die de Commissie op 19 april 2021 op grond van artikel 22, lid 3, van de EU-concentratieverordening heeft vastgesteld, onrechtmatig waren.

2.

Met het tweede middel wordt betoogd dat de Commissie het recht en de feiten onjuist heeft opgevat bij de uitlegging, toepassing en motivering van de wettelijke vereisten voor de vaststelling van het bestreden besluit op grond van artikel 8, lid 5, onder a), van de EU-concentratieverordening.

In het bestreden besluit wordt ten onrechte voorbijgegaan aan het feit dat de verbintenis om het verworven bedrijfsonderdeel als een afzonderlijk beheerde activiteit in stand te houden (Hold-Separate Commitments), die Illumina na haar verwerving van de aandelen van GRAIL Inc. is aangegaan en aan de Commissie heeft meegedeeld, de partijen ervan belette om een concentratie tot stand te brengen.

Het bestreden besluit bevat geen zinvolle behandeling van de mededingingsomstandigheden ten tijde van de vaststelling ervan, en toont niet aan op welke wijze Illumina’s verwerving van de aandelen van GRAIL Inc. de daadwerkelijke mededinging had verminderd voordat de Commissie een inhoudelijk eindbesluit kon nemen.

In het bestreden besluit is niet aangetoond dat sprake was van enige spoedeisendheid die de vaststelling van voorlopige maatregelen zou rechtvaardigen, aangezien, gedurende de weinige maanden tussen de vaststelling van het bestreden besluit en de vaststelling van het inhoudelijke besluit over de concentratie, zich geen concrete gevolgen voor de mededinging in de betrokken markten konden voordoen.

De Commissie heeft in het bestreden besluit het recht verkeerd toegepast door ervan uit te gaan dat zij op grond van artikel 8, lid 5, onder a), van de EU-concentratieverordening bevoegd is om voorlopige maatregelen vast te stellen teneinde de doelmatigheid te waarborgen van een hypothetisch toekomstig besluit op grond van artikel 8, lid 4, van de EU-concentratieverordening.

Het opleggen van een specifieke verplichting aan GRAIL is onverenigbaar met artikel 8, lid 5, onder a), van de EU-concentratieverordening; het is noodzakelijk noch evenredig.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/44


Beroep ingesteld op 17 januari 2022 — Canai Technology/EUIPO — WE Brand (HE&ME)

(Zaak T-25/22)

(2022/C 95/62)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Canai Technology Co. Ltd (Guangzhou, China) (vertegenwoordigers: J. Gallego Jiménez, E. Sanz Valls, P. Bauzá Martínez, Y. Hernández Viñes en C. Marí Aguilar, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: WE Brand Sàrl (Luxemburg, Luxemburg)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie van het beeldmerk HE&ME — internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie nr. 1 426 777

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 16 november 2021 in zaak R 1390/2020-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO (en andere partij in de procedure voor het EUIPO, indien zij intervenieert) in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/45


Beschikking van het Gerecht van 20 december 2021 — HS/Commissie

(Zaak T-848/19) (1)

(2022/C 95/63)

Procestaal: Engels

De president van de Vierde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 271 van 17.8.2020.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/45


Beschikking van het Gerecht van 16 december 2021 — The Floow/Commissie

(Zaak T-765/20) (1)

(2022/C 95/64)

Procestaal: Engels

De president van de Vijfde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 88 van 15.3.2021.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/45


Beschikking van het Gerecht van 7 december 2021 — El Corte Inglés/EUIPO — Yajun (PREMILITY)

(Zaak T-46/21) (1)

(2022/C 95/65)

Procestaal: Spaans

De president van de Vijfde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 88 van 15.3.2021.


28.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/46


Beschikking van het Gerecht van 8 december 2021 — VY/Commissie

(Zaak T-519/21) (1)

(2022/C 95/66)

Procestaal: Frans

De president van de Zevende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 422 van 18.10.2021.