ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 481

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

64e jaargang
29 november 2021


Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2021/C 481/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2021/C 481/02

Advies 1/19: Advies van het Hof (Grote kamer) van 6 oktober 2021 — Europees Parlement (Advies krachtens artikel 218, lid 11, VWEU – Verdrag inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul) – Ondertekening door de Europese Unie – Ontwerp over de sluiting door de Unie – Begrip voorgenomen overeenkomst in de zin van artikel 218, lid 11, VWEU – Externe bevoegdheden van de Unie – Materiële rechtsgrondslag – Artikel 78, lid 2, VWEU – Artikel 82, lid 2, VWEU – Artikel 83, lid 1, VWEU – Artikel 84 VWEU – Artikel 336 VWEU – Artikelen 1 tot en met 4 bis van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht – Gedeeltelijke deelname van Ierland aan de sluiting van het Verdrag van Istanbul door de Unie – Mogelijkheid om de handeling tot sluiting van een internationale overeenkomst op te splitsen in twee afzonderlijke besluiten naargelang van de toepasselijke rechtsgrondslagen – Praktijk van het gemeenschappelijk akkoord – Verenigbaarheid met het VEU en het VWEU)

2

2021/C 481/03

Zaak C-50/19 P: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 6 oktober 2021 — Sigma Alimentos Exterior SL / Europese Commissie (Hogere voorziening – Staatssteun – Artikel 107, lid 1, VWEU – Belastingstelsel – Bepalingen inzake de vennootschapsbelasting op grond waarvan ondernemingen met fiscale woonplaats in Spanje goodwill uit de verwerving van deelnemingen in ondernemingen met fiscale woonplaats in het buitenland kunnen afschrijven – Begrip staatssteun – Selectiviteitsvoorwaarde – Referentiestelsel – Afwijking – Verschil in behandeling – Rechtvaardiging van het verschil in behandeling)

3

2021/C 481/04

Gevoegde zaken C-51/19 P en C-64/19 P: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 6 oktober 2021 — World Duty Free Group SA, voorheen Autogrill España SA (C-51/19 P), Koninkrijk Spanje (C-64/19 P) / Europese Commissie, Bondrepubliek Duitsland, Ierland (Hogere voorziening – Staatssteun – Artikel 107, lid 1, VWEU – Belastingstelsel – Bepalingen inzake de vennootschapsbelasting op grond waarvan ondernemingen met fiscale woonplaats in Spanje goodwill uit de verwerving van deelnemingen in ondernemingen met fiscale woonplaats in het buitenland kunnen afschrijven – Begrip staatssteun – Selectiviteitsvoorwaarde – Referentiestelsel – Afwijking – Verschil in behandeling – Rechtvaardiging van het verschil in behandeling)

3

2021/C 481/05

Zaak C-52/19 P: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 6 oktober 2021 — Banco Santander SA / Europese Commissie (Hogere voorziening – Staatssteun – Artikel 107, lid 1, VWEU – Belastingstelsel – Bepalingen inzake de vennootschapsbelasting op grond waarvan ondernemingen met fiscale woonplaats in Spanje goodwill uit de verwerving van deelnemingen in ondernemingen met fiscale woonplaats in het buitenland kunnen afschrijven – Begrip staatssteun – Selectiviteitsvoorwaarde – Referentiestelsel – Afwijking – Verschil in behandeling – Rechtvaardiging van het verschil in behandeling)

4

2021/C 481/06

Gevoegde zaken C-53/19 P en C-65/19 P: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 6 oktober 2021 — Banco Santander SA, Santusa Holding SL (C-53/19 P), Koninkrijk Spanje C-65/19 P) / Europese Commissie, Bondsrepubliek Duitsland, Ierland (Hogere voorziening – Staatssteun – Artikel 107, lid 1, VWEU – Belastingstelsel – Bepalingen inzake de vennootschapsbelasting op grond waarvan ondernemingen met fiscale woonplaats in Spanje goodwill uit de verwerving van deelnemingen in ondernemingen met fiscale woonplaats in het buitenland kunnen afschrijven – Begrip staatssteun – Selectiviteitsvoorwaarde – Referentiestelsel – Afwijking – Verschil in behandeling – Rechtvaardiging van het verschil in behandeling)

5

2021/C 481/07

Zaak C-54/19 P: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 6 oktober 2021 — Axa Mediterranean Holding SA / Europese Commissie (Hogere voorziening – Staatssteun – Artikel 107, lid 1, VWEU – Belastingstelsel – Bepalingen inzake de vennootschapsbelasting op grond waarvan ondernemingen met fiscale woonplaats in Spanje goodwill uit de verwerving van deelnemingen in ondernemingen met fiscale woonplaats in het buitenland kunnen afschrijven – Begrip staatssteun – Selectiviteitsvoorwaarde – Referentiestelsel – Afwijking – Verschil in behandeling – Rechtvaardiging van het verschil in behandeling)

5

2021/C 481/08

Zaak C-55/19 P: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 6 oktober 2021 — Prosegur Compañía de Seguridad SA / Europese Commissie (Hogere voorziening – Staatssteun – Artikel 107, lid 1, VWEU – Belastingstelsel – Bepalingen inzake de vennootschapsbelasting op grond waarvan ondernemingen met fiscale woonplaats in Spanje goodwill uit de verwerving van deelnemingen in ondernemingen met fiscale woonplaats in het buitenland kunnen afschrijven – Begrip staatssteun – Selectiviteitsvoorwaarde – Referentiestelsel – Afwijking – Verschil in behandeling – Rechtvaardiging van het verschil in behandeling)

6

2021/C 481/09

Zaak C-130/19: Arrest van het Hof (Voltallige zitting) van 30 september 2021 — Europese Rekenkamer / Karel Pinxten [Artikel 286, lid 6, VWEU – Niet-nakoming van de uit de taak van een lid van de Europese Rekenkamer voortvloeiende verplichtingen – Verval van het recht op pensioen – Recht op effectieve rechterlijke bescherming – Regelmatigheid van het onderzoek van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) – Interne procedure bij de Rekenkamer – Activiteit die onverenigbaar is met de taken als lid van de Rekenkamer – Dienstreiskosten en dagvergoedingen – Representatie- en ontvangstkosten – Gebruik van het dienstvoertuig – Beroep op de diensten van een chauffeur – Belangenconflict – Evenredigheid van de sanctie]

6

2021/C 481/10

Gevoegde zaken C-174/19 P en C-175/19 P: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 6 oktober 2021 — Scandlines Danmark ApS en Scandlines Deutschland GmbH / Europese Commissie, Koninkrijk Denemarken, Föreningen Svensk Sjöfart en Naturschutzbund Deutschland (NABU) eV (C-174/19 P) en Stena Line Scandinavia AB / Europese Commissie, Koninkrijk Denemarken en Föreningen Svensk Sjöfart (C-175/19 P) (Hogere voorziening – Beroep tot nietigverklaring – Staatssteun – Openbare financiering van de Fehmarnbelt vaste spoor- en wegverbinding – Individuele steunmaatregelen – Aangemelde steunmaatregelen die verenigbaar met de interne markt zijn verklaard – Verwezenlijking van een belangrijk project van gemeenschappelijk Europees belang – Besluit om geen bezwaar te maken – Monopolie – Vervalsing van de mededinging en beïnvloeding van het handelsverkeer)

7

2021/C 481/11

Zaak C-458/19 P: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 6 oktober 2021 — ClientEarth/Europese Commissie, Europees Agentschap voor chemische stoffen (Hogere voorziening – Beroep tot nietigverklaring – Uitvoeringsbesluit C(2016) 3549 final van de Commissie – Autorisatie voor vormen van gebruik van bis(2-ethylhexyl)ftalaat (DEHP) – Verordening (EG) nr. 1907/2006 – Artikelen 60 en 62 – Verordening (EG) nr. 1367/2006 – Verzoek tot interne herziening – Besluit C(2016) 8454 final van de Commissie – Afwijzing van het verzoek)

8

2021/C 481/12

Zaak C-487/19: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 6 oktober 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Najwyższy — Polen) — Procedure ingeleid door W.Ż. [Prejudiciële verwijzing – Rechtsstaat – Daadwerkelijke rechtsbescherming op de onder het Unierecht vallende gebieden – Artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU – Beginselen van onafzetbaarheid en onafhankelijkheid van rechters – Onvrijwillige overplaatsing van een rechter bij een gewone rechterlijke instantie – Beroep – Niet-ontvankelijkheidsbeschikking van een rechter bij de Sąd Najwyższy (Izba Kontroli Nadzwyczajnej i Spraw Publicznych) [hoogste rechterlijke instantie in burgerlijke zaken en strafzaken (kamer voor bijzondere controle en publieke zaken), Polen] – Rechter benoemd door de president van de Republiek Polen op basis van een besluit van de nationale raad voor de rechtspraak ondanks een rechterlijke beslissing tot opschorting van de tenuitvoerlegging van dat besluit in afwachting van een prejudiciële beslissing van het Hof – Rechter die geen vooraf bij wet ingesteld onafhankelijk en onpartijdig gerecht vormt – Voorrang van het Unierecht – Mogelijkheid om een dergelijke niet-ontvankelijkheidsbeschikking non-existent te verklaren]

9

2021/C 481/13

Zaak C-538/19: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 6 oktober 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curte de Apel Constanţa — Roemenië) — TS, UT, VU/Casa Naţională de Asigurări de Sănătate, Casa de Asigurări de Sănătate Constanţa [Prejudiciële verwijzing – Sociale zekerheid – Ziektekostenverzekering – Verordening (EG) nr. 883/2004 – Artikel 20, leden 1 en 2 – Medische zorg die de verzekerde ontvangt in een andere lidstaat dan die waar hij woont – Voorafgaande toestemming – Voorwaarden – Vereiste van een door een arts van het nationale openbare zorgverzekeringstelsel opgesteld rapport waarin een behandeling wordt voorgeschreven – Alternatieve behandeling die in het kader van een tweede medisch advies is voorgeschreven in een andere lidstaat dan die waar de verzekerde woont, en die als voordeel heeft geen handicap te veroorzaken – Volledige vergoeding van de medische kosten van deze alternatieve behandeling – Vrij verrichten van diensten – Artikel 56 VWEU]

10

2021/C 481/14

Zaak C-544/19: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 6 oktober 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad — Blagoevgrad — Bulgarije) — ЕCOTEX BULGARIA EOOD / Teritorialna direktsia na Natsionalnata agentsia za prihodite — Sofia [Prejudiciële verwijzing – Artikel 63 VWEU – Vrij verkeer van kapitaal – Richtlijn (EU) 2015/849 – Werkingssfeer – Nationale regeling op grond waarvan betalingen die een bepaald bedrag overschrijden uitsluitend per overschrijving of door storting op een betaalrekening mogen worden verricht – Artikel 65 VWEU – Rechtvaardiging – Bestrijding van belastingfraude en belastingontwijking – Evenredigheid – Administratieve sancties met een strafrechtelijk karakter – Artikel 49 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Legaliteitsbeginsel en evenredigheidsbeginsel inzake delicten en straffen]

10

2021/C 481/15

Zaak C-561/19: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 6 oktober 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato — Italië) — Consorzio Italian Management en Catania Multiservizi SpA / Rete Ferroviaria Italiana SpA (Prejudiciële verwijzing – Artikel 267 VWEU – Omvang van de verwijzingsplicht van nationale rechters die in laatste aanleg uitspraak doen – Uitzonderingen op deze plicht – Criteria – Vraag over de uitlegging van het Unierecht die door de partijen in de nationale procedure wordt opgeworpen nadat het Hof een prejudicieel arrest heeft gewezen in die procedure – Geen opgave van de redenen waarom een antwoord op de prejudiciële vragen noodzakelijk is – Gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing)

11

2021/C 481/16

Zaak C-598/19: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 6 oktober 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Superior de Justicia del País Vasco — Spanje) — Confederación Nacional de Centros Especiales de Empleo (Conacee)/Diputación Foral de Guipúzcoa (Prejudiciële verwijzing – Plaatsing van overheidsopdrachten – Richtlijn 2014/24/EU – Artikel 20 – Voorbehouden opdrachten – Nationale wettelijke regeling die het recht om deel te nemen aan bepaalde aanbestedingsprocedures voorbehoudt aan bijzondere arbeidscentra die maatschappelijke initiatieven ontplooien – Aanvullende voorwaarden die niet in de richtlijn zijn opgenomen – Beginsel van gelijke behandeling en evenredigheidsbeginsel)

12

2021/C 481/17

Zaak C-186/20: Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 30 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Najvyšší súd Slovenskej republiky — Slowakije) — HYDINA SK s.r.o. / Finančné riaditeľstvo Slovenskej republiky [Prejudiciële verwijzing – Administratieve samenwerking en bestrijding van fraude op het gebied van belasting over de toegevoegde waarde (btw) – Verordening (EU) nr. 904/2010 – Artikelen 10 tot en met 12 – Uitwisseling van inlichtingen – Belastingcontrole – Termijnen – Schorsing van de belastingcontrole bij uitwisseling van inlichtingen – Overschrijding van de termijn om inlichtingen te verstrekken – Gevolgen voor de rechtmatigheid van de schorsing van de belastingcontrole]

13

2021/C 481/18

Zaak C-285/20: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 30 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Centrale Raad van Beroep — Nederland) — K/Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) [Prejudiciële verwijzing – Verordening (EG) nr. 883/2004 – Artikel 65, leden 2 en 5 – Werkingssfeer – Volledig werkloze – Werkloosheidsuitkeringen – Werknemer die in de bevoegde lidstaat woont en daar werkzaamheden in loondienst verricht – Verlegging van zijn woonplaats naar een andere lidstaat – Persoon die niet daadwerkelijk werkzaamheden in loondienst verrichtte in de bevoegde lidstaat voordat hij volledig werkloos werd – Persoon die met ziekteverlof is en daarom een door de bevoegde lidstaat verstrekte ziekte-uitkering ontvangt – Verrichten van werkzaamheden in loondienst – Vergelijkbare rechtssituaties]

13

2021/C 481/19

Zaak C-296/20: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 30 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Commerzbank AG / E.O. (Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen – Burgerlijke en handelszaken – Lugano II-Verdrag – Artikel 15, lid 1, onder c) – Bevoegdheid voor door consumenten gesloten overeenkomsten – Overbrenging van de woonplaats van de consument naar een andere door het verdrag gebonden staat)

14

2021/C 481/20

Zaak C-299/20: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 30 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État — Frankrijk) — Icade Promotion SAS, voorheen Icade Promotion Logement SAS / Ministère de l’Action et des Comptes publics (Prejudiciële verwijzing – Fiscale bepalingen – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) – Richtlijn 2006/112/EG – Artikel 392 – Belastingregeling inzake de winstmarge – Werkingssfeer – Levering van met het oog op wederverkoop gekochte gebouwen en bouwterreinen – Belastingplichtige die geen recht op aftrek heeft gehad bij de verwerving van gebouwen – Aan btw onderworpen wederverkoop – Begrip bouwterrein)

15

2021/C 481/21

Zaak C-451/21 P: Hogere voorziening ingesteld op 21 juli 2021 door het Groothertogdom Luxemburg tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer — uitgebreid) van 12 mei 2021 in de gevoegde zaken T-516/18 en T-525/18, Groothertogdom Luxemburg en Engie Global LNG Holding e.a./Commissie

15

2021/C 481/22

Zaak C-489/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sofiyski rayonen sad (Bulgarije) op 6 augustus 2021 — Banka DSK EAD / M. V.

17

2021/C 481/23

Zaak C-491/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Înalta Curte de Casaţie şi Justiţie (Roemenië) op 10 augustus 2021 — WA / Direcţia pentru Evidenţa Persoanelor şi Administrarea Bazelor de Date din Ministerul Afacerilor Interne

18

2021/C 481/24

Zaak C-572/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Högsta domstol (Zweden) op 16 september 2021 — CC / VO

18

2021/C 481/25

Zaak C-574/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Nejvyšší soud České republiky (Tsjechië) op 20 september 2021 — QT / 02 Czech Republic a.s.

19

2021/C 481/26

Zaak C-579/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Itä-Suomen hallinto-oikeus (Finland) op 22 september 2021 — J.M.

19

2021/C 481/27

Zaak C-419/19: Beschikking van de president van het Hof van 9 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio — Italië) — Irideos SpA / Poste Italiane SpA, in tegenwoordigheid van: Fastweb SpA, Tim SpA

20

2021/C 481/28

Zaak C-442/19: Beschikking van de president van het Hof van 15 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden) — Stichting Brein / News-Service Europe BV

20

2021/C 481/29

Zaak C-705/19: Beschikking van de president van de Derde kamer van het Hof van 9 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato — Italië) — Axpo Trading Ag / Gestore dei Servizi Energetici SpA — GSE, in tegenwoordigheid van: Fallimento Esperia SpA

21

 

Gerecht

2021/C 481/30

Zaak T-518/19: Arrest van het Gerecht van 6 oktober 2021 — Sipcam Oxon / Commissie (Gewasbeschermingsmiddelen – Werkzame stof chloorthalonil – Niet-verlenging van de opname in de bijlage bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 – Beoordelingsprocedure – Rechten van de verdediging – Voorstel tot indeling van een werkzame stof – Rechtszekerheid – Evenredigheid – Voorzorgsbeginsel)

22

2021/C 481/31

Zaak T-254/20: Arrest van het Gerecht van 6 oktober 2021 — Kondyterska korporatsiia Roshen/EUIPO — Krasnyj Octyabr (Afbeelding van een kreeft) [Uniemerk – Nietigheidsprocedure – Uniebeeldmerk dat een kreeft afbeeldt – Absolute weigeringsgronden – Onderscheidend vermogen – Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] – Geen beschrijvend karakter – Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder c), van verordening 2017/1001] – Recht om te worden gehoord – Artikel 94 van verordening 2017/1001]

22

2021/C 481/32

Zaak T-342/20: Arrest van het Gerecht van 6 oktober 2021 — Indo European Foods / EUIPO– Chakari (Abresham Super Basmati Selaa Grade One World’s Best Rice) (Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag van Uniebeeldmerk Abresham Super Basmati Selaa Grade One World’s Best Rice – Niet-ingeschreven ouder woordmerk BASMATI – Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie en uit Euratom – Overgangsperiode – Procesbelang – Relatieve weigeringsgrond – Artikel 8, lid 4, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 4, van verordening (EU) 2017/1001] – Regeling inzake de common-law-vordering wegens misbruik van een benaming (action for passing off) – Gevaar voor misleidende presentatie – Gevaar voor verwatering van het bekende oudere merk)

23

2021/C 481/33

Zaak T-372/20: Arrest van het Gerecht van 6 oktober 2021 — Dermavita Company/EUIPO — Allergan Holdings France (JUVEDERM) [Uniemerk – Procedure tot vervallenverklaring – Uniewoordmerk JUVEDERM – Normaal gebruik van het merk – Gebruik voor de waren waarvoor het merk is ingeschreven – Gebruik met toestemming van de houder – Artikel 51, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 58, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001]]

24

2021/C 481/34

Zaak T-397/20: Arrest van het Gerecht van 6 oktober 2021 — Allergan Holdings France/EUIPO — Dermavita Company (JUVEDERM) [Uniemerk – Procedure tot vervallenverklaring – Uniewoordmerk JUVEDERM – Normaal gebruik van het merk – Gebruik voor de waren waarvoor het merk is ingeschreven – Artikel 51, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 58, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001]]

24

2021/C 481/35

Zaak T-404/20: Arrest van het Gerecht van 6 oktober 2021 — Global Translation Solutions/Commissie (Overheidsopdrachten voor diensten – Aanbestedingsprocedure – Vertaaldiensten – Afwijzing van de offerte van een inschrijver – Gunning van de opdracht aan een andere inschrijver – Selectiecriteria – Beoordelingsmethode – Kennelijke beoordelingsfout – Gelijke behandeling – Transparantie – Motiveringsplicht – Zorgvuldigheidsplicht – Beginsel van behoorlijk bestuur)

25

2021/C 481/36

Zaak T-417/20: Arrest van het Gerecht van 6 oktober 2021 — Esteves Lopes Granja/EUIPO — IVDP (PORTWO GIN) [Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniewoordmerk PORTWO GIN – Oudere oorsprongsbenaming ‚Porto’ – Begrippen ‚gebruik’ en ‚uitbuiten’ van een beschermde oorsprongsbenaming – Artikel 103, lid 2, onder a), ii), van verordening (EU) nr. 1308/2013]

26

2021/C 481/37

Zaak T-505/20: Arrest van het Gerecht van 6 oktober 2021 — Guo/EUIPO — Sand Cph (sandriver) [Uniemerk – Nietigheidsprocedure – Uniebeeldmerk sandriver – Ouder Uniewoordmerk SAND – Relatieve weigeringsgrond – Verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]]

26

2021/C 481/38

Zaak T-635/20: Arrest van het Gerecht van 6 oktober 2021 — Dermavita Company/EUIPO — Allergan Holdings France (JUVÉDERM VYBRANCE) [Uniemerk – Nietigheidsprocedure – Uniewoordmerk JUVÉDERM VYBRANCE – Te late betaling van de beroepstaks – Niet-ontvankelijkheid van het beroep bij de kamer van beroep – Artikel 101, lid 4, van verordening (EU) 2017/1001 – Artikel 106, lid 1, onder b), van verordening 2017/1001 – Herstel in de vorige toestand]

27

2021/C 481/39

Zaak T-636/20: Arrest van het Gerecht van 6 oktober 2021 — Dermavita Company/EUIPO — Allergan Holdings France (JUVÉDERM VOLUMA) [Uniemerk – Nietigheidsprocedure – Uniewoordmerk JUVÉDERM VOLUMA – Te late betaling van de beroepstaks – Niet-ontvankelijkheid van het beroep bij de kamer van beroep – Artikel 101, lid 4, van verordening (EU) 2017/1001 – Artikel 106, lid 1, onder b), van verordening 2017/1001 – Herstel in de vorige toestand]

27

2021/C 481/40

Zaak T-637/20: Arrest van het Gerecht van 6 oktober 2021 — Dermavita Company/EUIPO — Allergan Holdings France (JUVÉDERM VOLITE) [Uniemerk – Nietigheidsprocedure – Uniewoordmerk JUVÉDERM VOLITE – Te late betaling van de beroepstaks – Niet-ontvankelijkheid van het beroep bij de kamer van beroep – Artikel 101, lid 4, van verordening (EU) 2017/1001 – Artikel 106, lid 1, onder b), van verordening 2017/1001 – Herstel in de vorige toestand]

28

2021/C 481/41

Zaak T-3/21: Arrest van het Gerecht van 6 oktober 2021 — Power Horse Energy Drinks/EUIPO — Robot Energy Europe (UNSTOPPABLE) [Uniemerk – Nietigheidsprocedure – Uniewoordmerk UNSTOPPABLE – Absolute weigeringsgronden – Onderscheidend vermogen – Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] – Geen beschrijvend karakter – Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder c), van verordening 2017/1001]]

29

2021/C 481/42

Zaak T-511/21: Beroep ingesteld op 18 augustus 2021 — TB / ENISA

29

2021/C 481/43

Zaak T-560/21: Beroep ingesteld op 2 september 2021 — TB / ENISA

30

2021/C 481/44

Zaak T-585/21: Beroep ingesteld op 9 september 2021 — Zásilkovna/Commissie

31

2021/C 481/45

Zaak T-589/21: Beroep ingesteld op 16 september 2021 — Serrano Velázquez / Parlement

32

2021/C 481/46

Zaak T-600/21: Beroep ingesteld op 20 september 2021 — WS e.a. / Frontex

32

2021/C 481/47

Zaak T-601/21: Beroep ingesteld op 20 september 2021 — Pharmadom / EUIPO — Wellstat Therapeutics (WELLMONDE)

33

2021/C 481/48

Zaak T-610/21: Beroep ingesteld op 22 september 2021 — L’Oréal / EUIPO — Heinze (K K WATER)

34

2021/C 481/49

Zaak T-614/21: Beroep ingesteld op 24 september 2021 — KPMG Advisory / Commissie

35

2021/C 481/50

Zaak T-624/21: Beroep ingesteld op 29 september 2021 — Primagran / EUIPO — Primagaz (prımagran)

36

2021/C 481/51

Zaak T-638/21: Beroep ingesteld op 4 oktober 2021 — Apart/EUIPO — S. Tous (Weergave van de contouren van een beer)

37

2021/C 481/52

Zaak T-639/21: Beroep ingesteld op 4 oktober 2021 — CB / EUIPO — China Construction Bank (CCB)

38

2021/C 481/53

Zaak T-643/21: Beroep ingesteld op 5 oktober 2021 — Foodwatch / Commissie

38

2021/C 481/54

Zaak T-645/21: Beroep ingesteld op 6 oktober 2021 — Bloom / Parlement en Raad

39

2021/C 481/55

Zaak T-647/21: Beroep ingesteld op 1 oktober 2021 — Sberbank Europe/ECB

40

2021/C 481/56

Zaak T-651/21: Beroep ingesteld op 7 oktober 2021 — Saure / Commissie

41

2021/C 481/57

Zaak T-652/21: Beroep ingesteld op 11 oktober 2021 — L. Oliva Torras/EUIPO — Mecánica del Frío (Koppelingen voor vervoermiddelen)

42


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2021/C 481/01)

Laatste publicatie

PB C 471 van 22.11.2021

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 462 van 15.11.2021

PB C 452 van 8.11.2021

PB C 431 van 25.10.2021

PB C 422 van 18.10.2021

PB C 412 van 11.10.2021

PB C 401 van 4.10.2021

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: https://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/2


Advies van het Hof (Grote kamer) van 6 oktober 2021 — Europees Parlement

(Advies 1/19) (1)

(Advies krachtens artikel 218, lid 11, VWEU - Verdrag inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul) - Ondertekening door de Europese Unie - Ontwerp over de sluiting door de Unie - Begrip “voorgenomen overeenkomst” in de zin van artikel 218, lid 11, VWEU - Externe bevoegdheden van de Unie - Materiële rechtsgrondslag - Artikel 78, lid 2, VWEU - Artikel 82, lid 2, VWEU - Artikel 83, lid 1, VWEU - Artikel 84 VWEU - Artikel 336 VWEU - Artikelen 1 tot en met 4 bis van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht - Gedeeltelijke deelname van Ierland aan de sluiting van het Verdrag van Istanbul door de Unie - Mogelijkheid om de handeling tot sluiting van een internationale overeenkomst op te splitsen in twee afzonderlijke besluiten naargelang van de toepasselijke rechtsgrondslagen - Praktijk van het “gemeenschappelijk akkoord” - Verenigbaarheid met het VEU en het VWEU)

(2021/C 481/02)

Procestaal: alle officiële talen

Verzoekende partij

Europees Parlement (vertegenwoordigers: D. Warin, A. Neergaard en O. Hrstková Šolcová, gemachtigden)

Dictum

1)

Mits te allen tijde volledig wordt voldaan aan de vereisten van artikel 218, leden 2, 6 en 8, VWEU, staan de Verdragen er niet aan in de weg dat de Raad van de Europese Unie het besluit over de sluiting van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul) door de Europese Unie, met inachtneming van zijn reglement van orde, pas vaststelt nadat de lidstaten een “gemeenschappelijk akkoord” hebben bereikt om op de binnen hun bevoegdheden vallende gebieden gebonden te worden door dit verdrag. De Verdragen staan er daarentegen wel aan in de weg dat de Raad een extra stap toevoegt aan de in artikel 218 VWEU geregelde sluitingsprocedure door de vaststelling van het besluit over de sluiting van dat verdrag afhankelijk te maken van de voorafgaande constatering dat er sprake is van een dergelijk “gemeenschappelijk akkoord”.

2)

De juiste materiële rechtsgrondslag voor de vaststelling van de handeling van de Raad houdende sluiting door de Unie van het gedeelte van het Verdrag van Istanbul waarop de voorgenomen overeenkomst in de zin van artikel 218, lid 11, VWEU betrekking heeft, bestaat uit artikel 78, lid 2, artikel 82, lid 2, en de artikelen 84 en 336 VWEU.

3)

Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht en Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, die beide aan het VEU en het VWEU zijn gehecht, rechtvaardigen de opsplitsing in twee afzonderlijke besluiten van de handeling van de Raad houdende sluiting door de Unie van het gedeelte van het Verdrag van Istanbul waarop de voorgenomen overeenkomst betrekking heeft, uitsluitend voor zover die opsplitsing ertoe strekt dat in aanmerking wordt genomen dat Ierland of het Koninkrijk Denemarken niet deelneemt aan de in verband met de sluiting van die overeenkomst vastgestelde — in hun geheel te beschouwen — maatregelen die binnen de werkingssfeer van die protocollen vallen.


(1)  PB C 413 van 9.12.2019.


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/3


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 6 oktober 2021 — Sigma Alimentos Exterior SL / Europese Commissie

(Zaak C-50/19 P) (1)

(Hogere voorziening - Staatssteun - Artikel 107, lid 1, VWEU - Belastingstelsel - Bepalingen inzake de vennootschapsbelasting op grond waarvan ondernemingen met fiscale woonplaats in Spanje goodwill uit de verwerving van deelnemingen in ondernemingen met fiscale woonplaats in het buitenland kunnen afschrijven - Begrip “staatssteun” - Selectiviteitsvoorwaarde - Referentiestelsel - Afwijking - Verschil in behandeling - Rechtvaardiging van het verschil in behandeling)

(2021/C 481/03)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: Sigma Alimentos Exterior SL (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Linares-Gil en M. Muñoz Pérez, abogados, vervolgens M. Muñoz Pérez, abogado)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: R. Lyal, B. Stromsky, C. Urraca Caviedes en P. Němečková, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verzoekende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: R. Kanitz en J. Möller, gemachtigden)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Sigma Alimentos Exterior SL wordt verwezen in de kosten.

3)

De Bondsrepubliek Duitsland draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 112 van 25.3.2019.


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/3


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 6 oktober 2021 — World Duty Free Group SA, voorheen Autogrill España SA (C-51/19 P), Koninkrijk Spanje (C-64/19 P) / Europese Commissie, Bondrepubliek Duitsland, Ierland

(Gevoegde zaken C-51/19 P en C-64/19 P) (1)

(Hogere voorziening - Staatssteun - Artikel 107, lid 1, VWEU - Belastingstelsel - Bepalingen inzake de vennootschapsbelasting op grond waarvan ondernemingen met fiscale woonplaats in Spanje goodwill uit de verwerving van deelnemingen in ondernemingen met fiscale woonplaats in het buitenland kunnen afschrijven - Begrip “staatssteun” - Selectiviteitsvoorwaarde - Referentiestelsel - Afwijking - Verschil in behandeling - Rechtvaardiging van het verschil in behandeling)

(2021/C 481/04)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwiranten: World Duty Free Group SA, voorheen Autogrill España SA [vertegenwoordigers: J. L. Buendía Sierra, E. Abad Valdenebro, R. Calvo Salinero en A. Lamadrid de Pablo, abogados (C-51/19 P)], Koninkrijk Spanje [vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Rubio González en A. Sampol Pucurull, vervolgens S. Centeno Huerta en S. Jiménez García, gemachtigden (C-64/19 P)]

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: R. Lyal, B. Stromsky, C. Urraca Caviedes en P. Němečková, gemachtigden), Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: J. Möller en R. Kanitz, gemachtigden), Ierland

Dictum

1)

De hogere voorzieningen worden afgewezen.

2)

World Duty Free Group SA en het Koninkrijk Spanje worden verwezen in hun eigen kosten en in die van de Europese Commissie.

3)

De Bondsrepubliek Duitsland draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 112 van 25.03.2019.


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/4


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 6 oktober 2021 — Banco Santander SA / Europese Commissie

(Zaak C-52/19 P) (1)

(Hogere voorziening - Staatssteun - Artikel 107, lid 1, VWEU - Belastingstelsel - Bepalingen inzake de vennootschapsbelasting op grond waarvan ondernemingen met fiscale woonplaats in Spanje goodwill uit de verwerving van deelnemingen in ondernemingen met fiscale woonplaats in het buitenland kunnen afschrijven - Begrip “staatssteun” - Selectiviteitsvoorwaarde - Referentiestelsel - Afwijking - Verschil in behandeling - Rechtvaardiging van het verschil in behandeling)

(2021/C 481/05)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: Banco Santander SA (vertegenwoordigers: J. L. Buendía Sierra, E. Abad Valdenebro, R. Calvo Salinero en A. Lamadrid de Pablo, abogados)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: R. Lyal, B. Stromsky, C. Urraca Caviedes en P. Němečková, gemachtigden)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Banco Santander SA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 112 van 25.3.2019.


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/5


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 6 oktober 2021 — Banco Santander SA, Santusa Holding SL (C-53/19 P), Koninkrijk Spanje C-65/19 P) / Europese Commissie, Bondsrepubliek Duitsland, Ierland

(Gevoegde zaken C-53/19 P en C-65/19 P) (1)

(Hogere voorziening - Staatssteun - Artikel 107, lid 1, VWEU - Belastingstelsel - Bepalingen inzake de vennootschapsbelasting op grond waarvan ondernemingen met fiscale woonplaats in Spanje goodwill uit de verwerving van deelnemingen in ondernemingen met fiscale woonplaats in het buitenland kunnen afschrijven - Begrip “staatssteun” - Selectiviteitsvoorwaarde - Referentiestelsel - Afwijking - Verschil in behandeling - Rechtvaardiging van het verschil in behandeling)

(2021/C 481/06)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwiranten: Banco Santander SA, Santusa Holding SL [vertegenwoordigers: J. L. Buendía Sierra, E. Abad Valdenebro, R. Calvo Salinero en A. Lamadrid de Pablo, abogados (C-53/19 P)], Koninkrijk Spanje [vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Rubio González en A. Sampol Pucurull, vervolgens S. Centeno Huerta en S. Jiménez García, gemachtigden (C-65/19 P)]

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: R. Lyal, B. Stromsky, C. Urraca Caviedes en P. Němečková, gemachtigden), Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: J. Möller en R. Kanitz, gemachtigden), Ierland

Dictum

1)

De hogere voorzieningen worden afgewezen.

2)

Banco Santander SA, Santusa Holding SL en het Koninkrijk Spanje worden verwezen in hun eigen kosten en in die van de Europese Commissie.

3)

De Bondsrepubliek Duitsland draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 112 van 25.3.2019.


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/5


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 6 oktober 2021 — Axa Mediterranean Holding SA / Europese Commissie

(Zaak C-54/19 P) (1)

(Hogere voorziening - Staatssteun - Artikel 107, lid 1, VWEU - Belastingstelsel - Bepalingen inzake de vennootschapsbelasting op grond waarvan ondernemingen met fiscale woonplaats in Spanje goodwill uit de verwerving van deelnemingen in ondernemingen met fiscale woonplaats in het buitenland kunnen afschrijven - Begrip “staatssteun” - Selectiviteitsvoorwaarde - Referentiestelsel - Afwijking - Verschil in behandeling - Rechtvaardiging van het verschil in behandeling)

(2021/C 481/07)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: Axa Mediterranean Holding SA (vertegenwoordigers: J. L. Buendía Sierra, E. Abad Valdenebro, R. Calvo Salinero en A. Lamadrid de Pablo, abogados)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: R. Lyal, B. Stromsky, C. Urraca Caviedes en P. Němečková, gemachtigden)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Axa Mediterranean Holding SA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 112 van 25.3.2019.


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/6


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 6 oktober 2021 — Prosegur Compañía de Seguridad SA / Europese Commissie

(Zaak C-55/19 P) (1)

(Hogere voorziening - Staatssteun - Artikel 107, lid 1, VWEU - Belastingstelsel - Bepalingen inzake de vennootschapsbelasting op grond waarvan ondernemingen met fiscale woonplaats in Spanje goodwill uit de verwerving van deelnemingen in ondernemingen met fiscale woonplaats in het buitenland kunnen afschrijven - Begrip “staatssteun” - Selectiviteitsvoorwaarde - Referentiestelsel - Afwijking - Verschil in behandeling - Rechtvaardiging van het verschil in behandeling)

(2021/C 481/08)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: Prosegur Compañía de Seguridad, SA (vertegenwoordigers: J. L. Buendía Sierra, E. Abad Valdenebro, R. Calvo Salinero en A. Lamadrid de Pablo, abogados)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: R. Lyal, B. Stromsky, C. Urraca Caviedes en P. Němečková, gemachtigden)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Prosegur Compañía de Seguridad SA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 112 van 25.3.2019.


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/6


Arrest van het Hof (Voltallige zitting) van 30 september 2021 — Europese Rekenkamer / Karel Pinxten

(Zaak C-130/19) (1)

(Artikel 286, lid 6, VWEU - Niet-nakoming van de uit de taak van een lid van de Europese Rekenkamer voortvloeiende verplichtingen - Verval van het recht op pensioen - Recht op effectieve rechterlijke bescherming - Regelmatigheid van het onderzoek van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) - Interne procedure bij de Rekenkamer - Activiteit die onverenigbaar is met de taken als lid van de Rekenkamer - Dienstreiskosten en dagvergoedingen - Representatie- en ontvangstkosten - Gebruik van het dienstvoertuig - Beroep op de diensten van een chauffeur - Belangenconflict - Evenredigheid van de sanctie)

(2021/C 481/09)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Rekenkamer (vertegenwoordigers: aanvankelijk C. Lesauvage, J. Vermer en É. von Bardeleben, vervolgens C. Lesauvage, gemachtigden)

Verwerende partij: Karel Pinxten (vertegenwoordiger: L. Levi, advocaat)

Dictum

1)

Het verzoek van Karel Pinxten om de procedure te schorsen tot het einde van de strafprocedure die de Luxemburgse autoriteiten hebben ingeleid nadat hun het verslag van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) betreffende zaak nr. OC/2016/0069/A1 is overgelegd, wordt afgewezen.

2)

Het verzoek van Karel Pinxten om de Europese Rekenkamer te gelasten een na afloop van een interne controle opgesteld verslag over te leggen en de ten gevolge van dit verslag genomen maatregelen mee te delen alsook alle nota’s van die instelling over eventuele aantastingen van de onafhankelijkheid van de interne controleur over te leggen, wordt afgewezen.

3)

De door Karel Pinxten in bijlage B.10 bij zijn verweerschrift overgelegde e-mail van de president van de Europese Rekenkamer die op 13 februari 2019 naar de andere leden en de secretaris-generaal van die instelling is gestuurd, wordt verwijderd uit het dossier.

4)

Karel Pinxten heeft in strijd met de uit zijn taak van lid van de Europese Rekenkamer voortvloeiende verplichtingen gehandeld in de zin van artikel 286, lid 6, VWEU door:

op onwettige wijze activiteiten uit te oefenen in het bestuursorgaan van een politieke partij en deze niet aan te geven;

misbruik te maken van de middelen van de Rekenkamer om activiteiten te financieren die geen verband hielden met de taken van een lid van die instelling voor zover is vastgesteld in de punten 387 tot en met 799 van het onderhavige arrest;

een tankkaart te gebruiken om brandstof voor voertuigen van derden aan te kopen, en

een belangenconflict in het leven te roepen in het kader van een contact met het hoofd van een gecontroleerde entiteit.

5)

Karel Pinxten wordt vervallen verklaard van twee derde van zijn pensioenrechten vanaf de datum van uitspraak van het onderhavige arrest.

6)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

7)

Het Hof is niet bevoegd om uitspraak te doen over de vordering tot schadevergoeding van Karel Pinxten.

8)

Karel Pinxten wordt verwezen in zijn eigen kosten en in die van de Europese Rekenkamer.


(1)  PB C 148 van 29.4.2019.


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/7


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 6 oktober 2021 — Scandlines Danmark ApS en Scandlines Deutschland GmbH / Europese Commissie, Koninkrijk Denemarken, Föreningen Svensk Sjöfart en Naturschutzbund Deutschland (NABU) eV (C-174/19 P) en Stena Line Scandinavia AB / Europese Commissie, Koninkrijk Denemarken en Föreningen Svensk Sjöfart (C-175/19 P)

(Gevoegde zaken C-174/19 P en C-175/19 P) (1)

(Hogere voorziening - Beroep tot nietigverklaring - Staatssteun - Openbare financiering van de Fehmarnbelt vaste spoor- en wegverbinding - Individuele steunmaatregelen - Aangemelde steunmaatregelen die verenigbaar met de interne markt zijn verklaard - Verwezenlijking van een belangrijk project van gemeenschappelijk Europees belang - Besluit om geen bezwaar te maken - Monopolie - Vervalsing van de mededinging en beïnvloeding van het handelsverkeer)

(2021/C 481/10)

Procestaal: Engels

Partijen

(Zaak C-174/19 P)

Rekwirantes: Scandlines Danmark ApS en Scandlines Deutschland GmbH (vertegenwoordiger: L. Sandberg-Mørch, advokat)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Bottka, S. Noë en L. Armati, gemachtigden), Koninkrijk Denemarken (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Nymann-Lindegren, vervolgens V. Jørgensen, gemachtigden, bijgestaan door R. Holdgaard, advokat), Föreningen Svensk Sjöfart (vertegenwoordigers: J. L. Buendía Sierra, abogado) en Naturschutzbund Deutschland (NABU) eV (vertegenwoordigers: T. Hohmuth, Rechtsanwalt, en L. Sandberg-Mørch, advokat)

Interveniëntes aan de zijde van rekwirantes: Aktionsbündnis gegen eine feste Fehmarnbeltquerung eV (vertegenwoordigers: L. Sandberg-Mørch, advokat, en W. Mecklenburg, Rechtsanwalt), Rederi Nordö-Link AB (vertegenwoordigers: L. Sandberg-Mørch en A. Godsk Fallesen, advokater) en Trelleborg Hamn AB (vertegenwoordigers: L. Sandberg-Mørch, advokat, en J. L. Buendía Sierra, abogado)

(Zaak C-175/19 P)

Rekwirante: Stena Line Scandinavia AB (vertegenwoordigers: L. Sandberg-Mørch, advokat, en P. Alexiadis, solicitor)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Bottka, S. Noë en L. Armati, gemachtigden), Koninkrijk Denemarken (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Nymann-Lindegren, vervolgens V. Jørgensen, gemachtigden, bijgestaan door R. Holdgaard, advokat) en Föreningen Svensk Sjöfart (vertegenwoordiger: J. L. Buendía Sierra, abogado)

Interveniëntes aan de zijde van rekwirante: Aktionsbündnis gegen eine feste Fehmarnbeltquerung eV (vertegenwoordigers: L. Sandberg-Mørch, advokat, en W. Mecklenburg, Rechtsanwalt), Rederi Nordö-Link AB (vertegenwoordigers: L. Sandberg-Mørch en A. Godsk Fallesen, advokater) en Trelleborg Hamn AB (vertegenwoordigers: L. Sandberg-Mørch, advokat, en J. L. Buendía Sierra, abogado)

Dictum

1)

De principale en de incidentele hogere voorzieningen worden afgewezen.

2)

Scandlines Danmark ApS, Scandlines Deutschland GmbH en Stena Line Scandinavia AB worden verwezen in hun eigen kosten en in de kosten die de Europese Commissie in het kader van de principale hogere voorzieningen heeft gemaakt.

3)

De Europese Commissie draagt haar eigen kosten in verband met de incidentele hogere voorzieningen.

4)

Het Koninkrijk Denemarken, Föreningen Svensk Sjöfart en Naturschutzbund Deutschland (NABU) eV dragen hun eigen kosten.

5)

Rederi Nordö-Link AB, Trelleborg Hamn AB en Aktionsbündnis gegen eine feste Fehmarnbeltquerung eV dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 148 van 29.4.2019.


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/8


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 6 oktober 2021 — ClientEarth/Europese Commissie, Europees Agentschap voor chemische stoffen

(Zaak C-458/19 P) (1)

(Hogere voorziening - Beroep tot nietigverklaring - Uitvoeringsbesluit C(2016) 3549 final van de Commissie - Autorisatie voor vormen van gebruik van bis(2-ethylhexyl)ftalaat (DEHP) - Verordening (EG) nr. 1907/2006 - Artikelen 60 en 62 - Verordening (EG) nr. 1367/2006 - Verzoek tot interne herziening - Besluit C(2016) 8454 final van de Commissie - Afwijzing van het verzoek)

(2021/C 481/11)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: ClientEarth (vertegenwoordigers: A. Jones, Solicitor, en J. Stratford, BL)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Gattinara, R. Lindenthal en K. Mifsud-Bonnici, gemachtigden), Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) (vertegenwoordigers: M. Heikkilä, W. Broere en F. Becker, gemachtigden)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

ClientEarth draagt naast haar eigen kosten ook die van de Europese Commissie.

3)

Het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) draagt zijn eigen kosten.


(1)  PB C 263 van 5.8.2019


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/9


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 6 oktober 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Najwyższy — Polen) — Procedure ingeleid door W.Ż.

(Zaak C-487/19) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Rechtsstaat - Daadwerkelijke rechtsbescherming op de onder het Unierecht vallende gebieden - Artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU - Beginselen van onafzetbaarheid en onafhankelijkheid van rechters - Onvrijwillige overplaatsing van een rechter bij een gewone rechterlijke instantie - Beroep - Niet-ontvankelijkheidsbeschikking van een rechter bij de Sąd Najwyższy (Izba Kontroli Nadzwyczajnej i Spraw Publicznych) [hoogste rechterlijke instantie in burgerlijke zaken en strafzaken (kamer voor bijzondere controle en publieke zaken), Polen] - Rechter benoemd door de president van de Republiek Polen op basis van een besluit van de nationale raad voor de rechtspraak ondanks een rechterlijke beslissing tot opschorting van de tenuitvoerlegging van dat besluit in afwachting van een prejudiciële beslissing van het Hof - Rechter die geen vooraf bij wet ingesteld onafhankelijk en onpartijdig gerecht vormt - Voorrang van het Unierecht - Mogelijkheid om een dergelijke niet-ontvankelijkheidsbeschikking non-existent te verklaren)

(2021/C 481/12)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Najwyższy

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: W.Ż.

in tegenwoordigheid van: Prokurator Generalny zastępowany przez Prokuraturę Krajową, voorheen Prokurator Prokuratury Krajowej Bożena Górecka, Rzecznik Praw Obywatelskich

Dictum

Artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU en het beginsel van voorrang van het Unierecht moeten aldus worden uitgelegd dat een nationale rechterlijke instantie die uitspraak moet doen op een wrakingsverzoek in verband met een beroep waarmee een rechter bij een rechterlijke instantie die het Unierecht kan uitleggen en toepassen, opkomt tegen een besluit waarbij hij zonder zijn instemming is overgeplaatst, verplicht is om een beschikking non-existent te verklaren — mits een dergelijke conclusie in het licht van de betrokken procedurele situatie onontbeerlijk is om de voorrang van het Unierecht te waarborgen — waarbij een instantie die in laatste aanleg en als alleensprekende rechter uitspraak doet, dat beroep heeft verworpen, indien uit de voorwaarden en omstandigheden waaronder de procedure voor de benoeming van deze alleensprekende rechter is verlopen, blijkt dat deze benoeming kennelijk in strijd was met fundamentele regels die een integrerend deel vormen van de instelling en werking van het betrokken gerechtelijke systeem en dat afbreuk wordt gedaan aan de integriteit van het resultaat van deze procedure doordat bij de justitiabelen legitieme twijfel ontstaat over de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de betrokken rechter, zodat niet kan worden aangenomen dat die beschikking afkomstig is van een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld in de zin van artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU.


(1)  PB C 337 van 7.10.2019.


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/10


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 6 oktober 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curte de Apel Constanţa — Roemenië) — TS, UT, VU/Casa Naţională de Asigurări de Sănătate, Casa de Asigurări de Sănătate Constanţa

(Zaak C-538/19) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Sociale zekerheid - Ziektekostenverzekering - Verordening (EG) nr. 883/2004 - Artikel 20, leden 1 en 2 - Medische zorg die de verzekerde ontvangt in een andere lidstaat dan die waar hij woont - Voorafgaande toestemming - Voorwaarden - Vereiste van een door een arts van het nationale openbare zorgverzekeringstelsel opgesteld rapport waarin een behandeling wordt voorgeschreven - Alternatieve behandeling die in het kader van een tweede medisch advies is voorgeschreven in een andere lidstaat dan die waar de verzekerde woont, en die als voordeel heeft geen handicap te veroorzaken - Volledige vergoeding van de medische kosten van deze alternatieve behandeling - Vrij verrichten van diensten - Artikel 56 VWEU)

(2021/C 481/13)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Curtea de Apel Constanţa

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: TS, UT, VU

Verwerende partijen: Casa Naţională de Asigurări de Sănătate, Casa de Asigurări de Sănătate Constanţa

Dictum

Artikel 20 van verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 988/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009, gelezen in samenhang met artikel 56 VWEU, moet aldus worden uitgelegd dat de verzekerde die in een andere lidstaat dan die waar hij woont een behandeling heeft ondergaan die behoort tot de prestaties waarin de wetgeving van de lidstaat waar hij woont, voorziet, recht heeft op volledige vergoeding van de kosten van die behandeling onder de in die verordening gestelde voorwaarden, wanneer genoemde verzekerde niet overeenkomstig artikel 20, lid 1, van die verordening toestemming van het bevoegde orgaan heeft kunnen verkrijgen omdat, hoewel de diagnose en het spoedeisende karakter van een behandeling zijn bevestigd door een arts van het zorgverzekeringsstelsel van de lidstaat waar betrokkene woont, deze arts hem een andere behandeling had voorgeschreven dan de behandeling die deze persoon op grond van een tweede medisch advies van een arts uit een andere lidstaat heeft gekozen, en die, anders dan de eerste behandeling, geen handicap zou veroorzaken.


(1)  PB C 357 van 21.10.2019.


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/10


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 6 oktober 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad — Blagoevgrad — Bulgarije) — “ЕCOTEX BULGARIA” EOOD / Teritorialna direktsia na Natsionalnata agentsia za prihodite — Sofia

(Zaak C-544/19) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Artikel 63 VWEU - Vrij verkeer van kapitaal - Richtlijn (EU) 2015/849 - Werkingssfeer - Nationale regeling op grond waarvan betalingen die een bepaald bedrag overschrijden uitsluitend per overschrijving of door storting op een betaalrekening mogen worden verricht - Artikel 65 VWEU - Rechtvaardiging - Bestrijding van belastingfraude en belastingontwijking - Evenredigheid - Administratieve sancties met een strafrechtelijk karakter - Artikel 49 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Legaliteitsbeginsel en evenredigheidsbeginsel inzake delicten en straffen)

(2021/C 481/14)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Administrativen sad — Blagoevgrad

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij:“ЕCOTEX BULGARIA” EOOD

Verwerende partij: Teritorialna direktsia na Natsionalnata agentsia za prihodite- Sofia

in tegenwoordigheid van: Prokuror ot Okrazhna prokuratura — Blagoevgrad

Dictum

1)

Een regeling van een lidstaat die natuurlijke en rechtspersonen verbiedt om een betaling op het nationale grondgebied ten bedrage van een vastgestelde drempel of meer te verrichten in contanten, en hen verplicht een dergelijk bedrag over te schrijven of te storten op een betaalrekening, valt niet binnen de werkingssfeer van richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en richtlijn 2006/70/EG van de Commissie.

2)

Artikel 63 VWEU, gelezen in samenhang met artikel 49, lid 3, van het Handvest, moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een regeling van een lidstaat die, met het oog op de bestrijding van belastingfraude en -ontwijking, natuurlijke en rechtspersonen verbiedt om op het nationale grondgebied een betaling in contanten te verrichten wanneer het bedrag ervan gelijk is aan of hoger is dan een vastgestelde drempel, en hen verplicht een dergelijk bedrag over te schrijven of te storten op een betaalrekening, ook indien het gaat om de uitkering van dividenden van een vennootschap, en die voorts voorziet in een sanctieregeling voor schendingen van dit verbod waarin het bedrag van de geldboete die kan worden opgelegd wordt berekend op basis van een vast percentage dat wordt toegepast op het totaalbedrag van de in strijd met het genoemde verbod verrichte betaling, zonder dat deze geldboete kan worden aangepast aan de concrete omstandigheden van het geval, mits deze regeling geschikt is om de verwezenlijking van de genoemde doelstellingen te garanderen en niet verder gaat dan noodzakelijk is om deze te bereiken.


(1)  PB C 357 van 21.10.2019.


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/11


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 6 oktober 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato — Italië) — Consorzio Italian Management en Catania Multiservizi SpA / Rete Ferroviaria Italiana SpA

(Zaak C-561/19) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Artikel 267 VWEU - Omvang van de verwijzingsplicht van nationale rechters die in laatste aanleg uitspraak doen - Uitzonderingen op deze plicht - Criteria - Vraag over de uitlegging van het Unierecht die door de partijen in de nationale procedure wordt opgeworpen nadat het Hof een prejudicieel arrest heeft gewezen in die procedure - Geen opgave van de redenen waarom een antwoord op de prejudiciële vragen noodzakelijk is - Gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing)

(2021/C 481/15)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Consorzio Italian Management en Catania Multiservizi SpA

Verwerende partij: Rete Ferroviaria Italiana SpA

Dictum

Artikel 267 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat een nationale rechterlijke instantie waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep moet voldoen aan haar verplichting om een bij haar opgeworpen vraag over de uitlegging van het Unierecht voor te leggen aan het Hof, tenzij deze rechterlijke instantie vaststelt dat die vraag niet relevant is, dat de betreffende bepaling van het Unierecht reeds is uitgelegd door het Hof of dat de juiste uitlegging van het Unierecht zo voor de hand ligt dat redelijkerwijze geen ruimte voor twijfel kan bestaan.

Bij de beoordeling of een dergelijk geval zich voordoet moet rekening worden gehouden met de eigen kenmerken van het Unierecht, de bijzondere moeilijkheden bij de uitlegging ervan en het gevaar voor uiteenlopende rechtspraak binnen de Unie.

Een dergelijke rechterlijke instantie kan niet van deze plicht worden ontslagen alleen omdat zij in dezelfde nationale zaak reeds een prejudiciële vraag aan het Hof heeft gesteld. Zij kan evenwel afzien van het voorleggen van een prejudiciële vraag aan het Hof om redenen van niet-ontvankelijkheid die specifiek zijn voor de bij haar aanhangige procedure, mits het gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel in acht worden genomen.


(1)  PB C 357 van 21.10.2019.


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/12


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 6 oktober 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Superior de Justicia del País Vasco — Spanje) — Confederación Nacional de Centros Especiales de Empleo (Conacee)/Diputación Foral de Guipúzcoa

(Zaak C-598/19) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Plaatsing van overheidsopdrachten - Richtlijn 2014/24/EU - Artikel 20 - Voorbehouden opdrachten - Nationale wettelijke regeling die het recht om deel te nemen aan bepaalde aanbestedingsprocedures voorbehoudt aan bijzondere arbeidscentra die maatschappelijke initiatieven ontplooien - Aanvullende voorwaarden die niet in de richtlijn zijn opgenomen - Beginsel van gelijke behandeling en evenredigheidsbeginsel)

(2021/C 481/16)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Superior de Justicia del País Vasco

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Confederación Nacional de Centros Especiales de Empleo (Conacee)

Verwerende partij: Diputación Foral de Guipúzcoa

Dictum

Artikel 20, lid 1, van richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG moet aldus worden uitgelegd dat het er niet aan in de weg staat dat een lidstaat aanvullende voorwaarden oplegt naast de in die bepaling gestelde voorwaarden, en daarmee bepaalde ondernemers die aan de voorwaarden van die bepaling voldoen, uitsluit van procedures voor het plaatsen van voorbehouden overheidsopdrachten, mits die lidstaat de beginselen van gelijke behandeling en evenredigheid in acht neemt.


(1)  PB C 363 van 28.10.2019.


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/13


Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 30 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Najvyšší súd Slovenskej republiky — Slowakije) — HYDINA SK s.r.o. / Finančné riaditeľstvo Slovenskej republiky

(Zaak C-186/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Administratieve samenwerking en bestrijding van fraude op het gebied van belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Verordening (EU) nr. 904/2010 - Artikelen 10 tot en met 12 - Uitwisseling van inlichtingen - Belastingcontrole - Termijnen - Schorsing van de belastingcontrole bij uitwisseling van inlichtingen - Overschrijding van de termijn om inlichtingen te verstrekken - Gevolgen voor de rechtmatigheid van de schorsing van de belastingcontrole)

(2021/C 481/17)

Procestaal: Slowaaks

Verwijzende rechter

Najvyšší súd Slovenskej republiky

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: HYDINA SK s.r.o.

Verwerende partij: Finančné riaditeľstvo Slovenskej republiky

Dictum

Artikel 10 van verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad van 7 oktober 2010 betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde, gelezen in het licht van overweging 25 ervan, moet aldus worden uitgelegd dat het niet voorziet in termijnen waarvan de overschrijding kan afdoen aan de rechtmatigheid van de schorsing van een belastingcontrole waarin het recht van de verzoekende lidstaat voorziet in afwachting dat de aangezochte lidstaat de inlichtingen verstrekt waarom in het kader van de bij deze verordening ingestelde regeling voor administratieve samenwerking is verzocht.


(1)  PB C 222 van 6.7.2020.


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/13


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 30 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Centrale Raad van Beroep — Nederland) — K/Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

(Zaak C-285/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Verordening (EG) nr. 883/2004 - Artikel 65, leden 2 en 5 - Werkingssfeer - Volledig werkloze - Werkloosheidsuitkeringen - Werknemer die in de bevoegde lidstaat woont en daar werkzaamheden in loondienst verricht - Verlegging van zijn woonplaats naar een andere lidstaat - Persoon die niet daadwerkelijk werkzaamheden in loondienst verrichtte in de bevoegde lidstaat voordat hij volledig werkloos werd - Persoon die met ziekteverlof is en daarom een door de bevoegde lidstaat verstrekte ziekte-uitkering ontvangt - Verrichten van werkzaamheden in loondienst - Vergelijkbare rechtssituaties)

(2021/C 481/18)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Centrale Raad van Beroep

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: K

Verwerende partij: Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Dictum

1)

Artikel 65, leden 2 en 5, van verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 465/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 moet aldus worden uitgelegd dat het van toepassing is op een situatie waarin de betrokkene, voordat hij volledig werkloos werd, in een andere dan de bevoegde lidstaat woonde en niet daadwerkelijk werkzaamheden in loondienst verrichtte, maar met ziekteverlof was en uit dien hoofde een door de bevoegde lidstaat verstrekte ziekte-uitkering ontving, op voorwaarde evenwel dat het ontvangen van een dergelijke uitkering naar het nationale recht van de bevoegde lidstaat wordt gelijkgesteld met het verrichten van werkzaamheden in loondienst.

2)

Artikel 65, leden 2 en 5, van verordening nr. 883/2004, zoals gewijzigd bij verordening nr. 465/2012, moet aldus worden uitgelegd dat voor de toepassing van deze bepaling geen rekening dient te worden gehouden met de redenen, waaronder gezinsredenen, waarom de betrokkene zijn woonplaats heeft overgebracht naar een andere dan de bevoegde lidstaat.


(1)  PB C 313 van 21.9.2020.


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/14


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 30 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Commerzbank AG / E.O.

(Zaak C-296/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen - Burgerlijke en handelszaken - Lugano II-Verdrag - Artikel 15, lid 1, onder c) - Bevoegdheid voor door consumenten gesloten overeenkomsten - Overbrenging van de woonplaats van de consument naar een andere door het verdrag gebonden staat)

(2021/C 481/19)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Commerzbank AG

Verwerende partij: E.O.

Dictum

Artikel 15, lid 1, onder c), van het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, ondertekend op 30 oktober 2007, waarvan de sluiting namens de Europese Gemeenschap is goedgekeurd bij besluit 2009/430/EG van de Raad van 27 november 2008, moet aldus worden uitgelegd dat die bepaling de bevoegdheid regelt ingeval de beroepsbeoefenaar en de consument — de partijen bij een consumentenovereenkomst — op het tijdstip van de sluiting van deze overeenkomst hun woonplaats in dezelfde door dit verdrag gebonden staat hadden en hun rechtsverhouding pas ná die sluiting een internationaal aspect heeft gekregen doordat de consument zijn woonplaats heeft overgebracht naar een andere door dit verdrag gebonden staat.


(1)  PB C 348 van 19.10.2020.


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/15


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 30 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État — Frankrijk) — Icade Promotion SAS, voorheen Icade Promotion Logement SAS / Ministère de l’Action et des Comptes publics

(Zaak C-299/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Fiscale bepalingen - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Richtlijn 2006/112/EG - Artikel 392 - Belastingregeling inzake de winstmarge - Werkingssfeer - Levering van met het oog op wederverkoop gekochte gebouwen en bouwterreinen - Belastingplichtige die geen recht op aftrek heeft gehad bij de verwerving van gebouwen - Aan btw onderworpen wederverkoop - Begrip “bouwterrein”)

(2021/C 481/20)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Conseil d’État

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Icade Promotion SAS, voorheen Icade Promotion Logement SAS

Verwerende partij: Ministère de l’Action et des Comptes publics

Dictum

1)

Artikel 392 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat de belastingregeling inzake de winstmarge kan worden toegepast op leveringen van bouwterreinen zowel wanneer de verwerving ervan aan de belasting over de toegevoegde waarde (btw) onderworpen is geweest, zonder dat de doorverkopende belastingplichtige die belasting kon aftrekken, als wanneer bij de verwerving geen btw verschuldigd was terwijl de prijs waartegen de belastingplichtige wederverkoper die goederen heeft verworven een btw-bedrag omvat dat door de oorspronkelijke verkoper als voorbelasting is betaald. Buiten dat geval is deze bepaling echter niet van toepassing op de levering van bouwterreinen waarvan de oorspronkelijke verkrijging niet aan btw was onderworpen, hetzij omdat zij buiten de werkingssfeer ervan viel, hetzij omdat zij daarvan was vrijgesteld.

2)

Artikel 392 van richtlijn 2006/112 moet aldus worden uitgelegd dat het uitsluit dat de belastingregeling inzake de winstmarge wordt toegepast op de levering van bouwterreinen wanneer deze onbebouwd verworven terreinen pas bouwterreinen zijn geworden tussen de aankoop en de wederverkoop ervan door de belastingplichtige, maar niet uitsluit dat deze regeling wordt toegepast op de levering van bouwterreinen wanneer aan deze terreinen, tussen de aankoop en de wederverkoop ervan door de belastingplichtige, wijzigingen zijn aangebracht met betrekking tot hun kenmerken, zoals een opsplitsing in kavels of de uitvoering van werkzaamheden voor de aansluiting op voorzieningen zoals met name gas of elektriciteit.


(1)  PB C 297 van 7.9.2020.


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/15


Hogere voorziening ingesteld op 21 juli 2021 door het Groothertogdom Luxemburg tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer — uitgebreid) van 12 mei 2021 in de gevoegde zaken T-516/18 en T-525/18, Groothertogdom Luxemburg en Engie Global LNG Holding e.a./Commissie

(Zaak C-451/21 P)

(2021/C 481/21)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirant: Groothertogdom Luxemburg (vertegenwoordigers: A. Germeaux, T. Uri, gemachtigden, D. Waelbroeck, J. Bracker, avocats)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Ierland

Conclusies

het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 12 mei 2021 in de gevoegde zaken T-516/18 en T-525/18, Luxemburg en Engie Global LNG Holding e.a./Commissie, vernietigen;

primair, overeenkomstig artikel 61 van het Statuut van het Hof de zaak zelf afdoen en de vorderingen van het Groothertogdom Luxemburg in eerste aanleg toewijzen door besluit (EU) 2019/421 van de Commissie van 20 juni 2018 betreffende steunmaatregel SA.44888 (2016/C) (ex 2016/NN) door Luxemburg ten uitvoer gelegd ten gunste van Engie (PB 2019, L 78, blz. 1) nietig te verklaren;

subsidiair, de zaak naar het Gerecht terugverwijzen;

de Commissie verwijzen in de kosten van het Groothertogdom Luxemburg.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn hogere voorziening voert het Groothertogdom Luxemburg vier middelen aan.

Het eerste middel betreft schending van artikel 107 VWEU doordat het Gerecht heeft bevestigd dat de twee betrokken reeksen fiscale rulings een “selectief” voordeel opleverden in het licht van het door de Commissie in aanmerking genomen “enge” referentiekader. (i) Door aan te nemen dat er sprake was van een “eng” referentiekader (te weten de regels van het Luxemburgse vennootschapsbelastingstelsel voor deelnemingsvrijstelling en belasting van winstuitkeringen), heeft het Gerecht blijk gegeven van verschillende onjuiste rechtsopvattingen. Het heeft niet alleen een onvolledig en kunstmatig beperkt referentiekader in aanmerking genomen, maar ook het Luxemburgse recht onjuist opgevat door een uitlegging contra legem van de betrokken bepalingen te bekrachtigen. Voorts heeft het bestreden arrest een discriminatie tussen grensoverschrijdende en zuiver nationale verrichtingen bevestigd, doordat het Luxemburgse vennootschappen met deelnemingen in vennootschappen van andere lidstaten van het referentiekader heeft uitgesloten. (ii) De vaststelling dat er sprake was van een afwijking van het “enge” referentiekader is onjuist. Zij berust op een herschrijving van het nationale recht en is in strijd met de rechtspraak van het Hof over de selectiviteitsanalyse en in het bijzonder de rechtspraak die verlangt dat discriminatie ten opzichte van ondernemingen die zich in een vergelijkbare situatie bevinden, wordt bewezen.

Het tweede middel betreft schending van artikel 107 VWEU doordat het Gerecht heeft bevestigd dat er sprake is van een “selectief” voordeel wegens niet-toepassing van de Luxemburgse bepaling inzake rechtsmisbruik en, subsidiair, schending van verordening (EU) 2015/1589 (1) en van de rechten van de verdediging. (i) De juridische kwalificatie door het Gerecht dat het een “selectief” voordeel betrof aangezien de Luxemburgse bepaling inzake rechtsmisbruik niet werd toegepast, berust op een onjuist uitgangspunt en een onjuiste opvatting van het nationale recht. Anders dan het Gerecht stelt, had hetzelfde belastbare resultaat immers kunnen worden bereikt door gebruik te maken van een “rechtstreekse” ZORA [converteerbare nulcouponobligatie]. (ii) De redenering van het Gerecht met betrekking tot de bepaling van het referentiekader geeft blijk van verschillende onjuiste rechtsopvattingen en motiveringsgebreken. (iii) De redenering van het Gerecht over het bestaan van een afwijking is onjuist. De vaststelling dat in casu was voldaan aan de criteria voor toepassing van de bepaling inzake rechtsmisbruik, is gebaseerd op het onjuiste uitgangspunt dat het gebruik van een “rechtstreekse” ZORA niet tot hetzelfde belastbare resultaat zou hebben geleid. Het bestreden arrest schendt artikel 107 VWEU ook doordat het ervan uitgaat dat er sprake is van rechtsmisbruik en in het bijzonder van het ontbreken van niet-fiscale motieven. Het Gerecht is bovendien zijn motiveringsplicht niet nagekomen en heeft de feiten niet volledig onderzocht doordat het geen rekening heeft gehouden met bepaalde feiten waaruit blijkt dat naar Luxemburgs recht geen rechtsmisbruik kon worden vastgesteld. Ten slotte heeft het artikel 107 VWEU geschonden aangezien het niet heeft aangetoond dat er sprake was van enige discriminatie ten gunste van Engie ten opzichte van ondernemingen die zich in een feitelijk en juridisch vergelijkbare situatie bevonden. (iv) Ten slotte, subsidiair, heeft het bestreden arrest de rechten van verdediging van het Groothertogdom Luxemburg geschonden.

Het derde middel betreft schending van de artikelen 4 en 5 VEU. Het Groothertogdom Luxemburg betoogt dat het bestreden arrest de autonomie van de nationale belastingautoriteiten beperkt op een gebied waarvoor alleen de lidstaten bevoegd zijn, en dat het aldus inbreuk maakt op de artikelen 4 en 5 VEU en op de beginselen inzake de bevoegdheidsverdeling tussen de lidstaten en de Europese Unie.

Het vierde middel betreft schending van artikel 296 VWEU doordat het Gerecht zijn motiveringsplicht niet is nagekomen.


(1)  Verordening van de Raad van 13 juli 2015 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB 2015, L 248, blz. 9).


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/17


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sofiyski rayonen sad (Bulgarije) op 6 augustus 2021 — “Banka DSK” EAD / M. V.

(Zaak C-489/21)

(2021/C 481/22)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Sofiyski rayonen sad

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij:“Banka DSK” EAD

Verwerende partij: M. V.

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 3, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG (1), gelezen in samenhang met punt 1, onder e) en f), van de bijlage bij deze richtlijn, aldus worden uitgelegd dat bedingen, in strijd met de goede trouw, verplichtingen ten nadele van de consument in het leven roepen, wanneer zij de voor de consument uit een kredietovereenkomst voortvloeiende kosten aanzienlijk verhogen, indien de consument zijn arbeidsinkomen niet maandelijks overmaakt [op een rekening] die wordt aangehouden bij de kredietverstrekkende bank, in aanmerking genomen dat hij volgens de contractuele voorwaarden verplicht is om op zijn loonvordering een pandrecht te vestigen?

2)

Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, moet artikel 3, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG, gelezen in samenhang met punt 1, onder e) en f), van de bijlage bij deze richtlijn, dan aldus worden uitgelegd dat bedingen, in strijd met de goede trouw, verplichtingen ten nadele van de consument in het leven roepen, wanneer zij de consument niet alleen verplichten om zijn arbeidsinkomen over te maken [op een rekening] die wordt aangehouden bij de kredietverstrekkende verkoper, maar ook om daadwerkelijk gebruik te maken van andere diensten van die verkoper?

3)

Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, aan de hand van welke criteria moet de nationale rechter het oneerlijke karakter dan in beginsel beoordelen? Moet met name rekening worden gehouden met de mate waarin het voorwerp van de kredietovereenkomst is gekoppeld aan de nevendiensten waarvan de consument gebruik dient te maken, met het aantal nevendiensten en met de nationale wetgeving inzake de beperking van koppelverkoop?

4)

Moet het beginsel dat het nationale recht dient te worden uitgelegd in overeenstemming met het Unierecht, zoals dat beginsel is vastgelegd in punt 26 van het arrest van 10 april 1984, von Colson (14/83, EU:C:1984:153), ook in acht worden genomen bij de uitlegging van nationale bepalingen die andere juridische onderwerpen regelen die evenwel verwant zijn aan de juridische materie van de rechtshandeling van de Europese Unie (in casu richtlijn 93/13 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten) die de nationale rechter in de voor hem aanhangige procedure toepast (in het concrete geval nationale bepalingen inzake oneerlijke mededinging), en moeten bij een dergelijke uitlegging van het nationale recht de normen van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden toegepast?

5)

Moeten artikel 7, lid 2, gelezen in samenhang met artikel 6, lid 1, onder d), van richtlijn 2005/29/EG (2), en artikel 10, lid 2, onder f), van richtlijn 2008/48/EG (3) aldus worden uitgelegd dat krachtens deze bepalingen de vermelding van een lagere debetrentevoet in de hoofdovereenkomst betreffende een consumentenkrediet verboden is, wanneer de verstrekking van het krediet tegen deze debetrentevoet afhankelijk is gesteld van voorwaarden die zijn vastgelegd in een bijlage bij die overeenkomst? Moeten bij dit onderzoek de wijze waarop de voorwaarden voor de verlaging van de debetrentevoet zijn geformuleerd, het wegvallen van een dergelijke verlaging en de voorwaarden voor een nieuwe verlaging worden beoordeeld?

6)

Moet artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2005/29/EG aldus worden uitgelegd dat bij de beoordeling of het economische gedrag van consumenten wezenlijk kan worden verstoord, rekening dient te worden gehouden met het marktaandeel van een bank die consumentenkredieten verstrekt, gelet op de behoeften van de consumenten die van dergelijke producten gebruikmaken?

7)

Moet artikel 3, onder g), van richtlijn 2008/48/EG aldus worden uitgelegd dat de kosten die worden vermeld in overeenkomsten die verband houden met een consumentenkredietovereenkomst, waarvan de betaling leidt tot een rentekorting op grond van die kredietovereenkomst, deel uitmaken van het jaarlijkse kostenpercentage voor het krediet en bij de berekening daarvan in aanmerking moeten worden genomen?

8)

Moet artikel 3, onder g), van richtlijn 2008/48, gelezen in samenhang met artikel 5 van richtlijn 93/13/EEG, aldus worden uitgelegd dat de niet-nakoming van verplichtingen die voortvloeien uit overeenkomsten die verband houden met de kredietovereenkomst, die leidt tot een verhoging van de debetrentevoet, tot gevolg heeft dat ook het jaarlijkse kostenpercentage moet worden berekend op basis van die hogere debetrentevoet bij niet-nakoming?

9)

Moet artikel 10, lid 2, onder g), van richtlijn 2008/48/EG aldus worden uitgelegd dat de onjuiste vermelding van het jaarlijkse kostenpercentage in een kredietovereenkomst tussen een ondernemer en een consument als kredietnemer moet worden beschouwd als het ontbreken van de vermelding van het jaarlijkse kostenpercentage in de kredietovereenkomst, en dat de nationale rechter de in het nationale recht vastgestelde rechtsgevolgen van het ontbreken van de vermelding van het jaarlijkse kostenpercentage in een consumentenkredietovereenkomst dient toe te passen?

10)

Moet artikel 22, lid 4, van richtlijn 2008/48/EG aldus worden uitgelegd dat een door de nationale wetgever vastgestelde sanctie in de vorm van nietigheid van de consumentenkredietovereenkomst, die inhoudt dat enkel de verstrekte hoofdsom moet worden terugbetaald, evenredig is wanneer een consumentenkredietovereenkomst geen nauwkeurige vermelding van het jaarlijkse kostenpercentage bevat?


(1)  Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB 1993, L 95, blz. 29).

(2)  Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad (“richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) (PB 2005, L 149, blz. 22).

(3)  Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad (PB 2008, L 133, blz. 66).


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/18


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Înalta Curte de Casaţie şi Justiţie (Roemenië) op 10 augustus 2021 — WA / Direcţia pentru Evidenţa Persoanelor şi Administrarea Bazelor de Date din Ministerul Afacerilor Interne

(Zaak C-491/21)

(2021/C 481/23)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Înalta Curte de Casaţie şi Justiţie

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: WA

Verwerende partij: Direcţia pentru Evidenţa Persoanelor şi Administrarea Bazelor de Date din Ministerul Afacerilor Interne

Prejudiciële vraag

1)

Moeten artikel 26, lid 2, VWEU, artikel 20, artikel 21, lid 1, en artikel 45, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie alsmede de artikelen 4, 5 en 6 van richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (1), aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling die niet toestaat dat een identiteitskaart die binnen de Europese Unie als reisdocument kan dienen, aan een onderdaan van een lidstaat wordt verstrekt omdat hij zijn woonplaats in een andere lidstaat heeft gevestigd?


(1)  PB 2004, L 158, blz. 77.


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/18


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Högsta domstol (Zweden) op 16 september 2021 — CC / VO

(Zaak C-572/21)

(2021/C 481/24)

Procestaal: Zweeds

Verwijzende rechter

Högsta domstolen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: CC

Verwerende partij: VO

Prejudiciële vraag

Behoudt een rechter van een lidstaat zijn bevoegdheid krachtens artikel 8, lid 1, van de Brussel II-verordening (1) wanneer de gewone verblijfplaats van het kind waarop de zaak betrekking heeft, tijdens de procedure voor die rechter wordt verplaatst van een lidstaat naar een derde land dat is toegetreden tot het Haags Verdrag van 1996 (zie artikel 61 van de verordening)?


(1)  Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000 (PB 2003, L 338, blz. 1).


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/19


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Nejvyšší soud České republiky (Tsjechië) op 20 september 2021 — QT / 02 Czech Republic a.s.

(Zaak C-574/21)

(2021/C 481/25)

Procestaal: Tsjechisch

Verwijzende rechter

Nejvyšší soud České republiky

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: QT

Verwerende partij: O2 Czech Republic a. s.

Prejudiciële vragen

1)

Moet het begrip “provisie, die voor de handelsagent verloren gaat” in de zin van artikel 17, lid 2, onder a), tweede streepje, van richtlijn 86/653/EEG (1) van de Raad van 18 december 1986 inzake de coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten aldus worden uitgelegd dat het tevens ziet op een provisie voor overeenkomsten die de betrokken handelsagent zouden hebben gesloten met de klanten die hij de door hem vertegenwoordigde principaal zou hebben aangebracht of met wie hij de transacties aanzienlijk zou hebben uitgebreid indien de agentuurovereenkomst niet was beëindigd?

2)

Zo ja, onder welke voorwaarden geldt deze conclusie dan ook voor zogeheten eenmalige provisies voor het sluiten van een overeenkomst?


(1)  PB 1986, L 382, blz. 17.


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/19


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Itä-Suomen hallinto-oikeus (Finland) op 22 september 2021 — J.M.

(Zaak C-579/21)

(2021/C 481/26)

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Itä-Suomen hallinto-oikeus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: J.M.

Andere partijen in de procedure: Apulaistietosuojavaltuutettu, Pankki S

Prejudiciële vragen

1)

Moet het recht van inzage van de betrokkene krachtens artikel 15, lid 1, van de algemene verordening gegevensbescherming (1) juncto [het begrip] “persoonsgegevens” in de zin van artikel 4, punt 1, van deze verordening aldus worden uitgelegd dat gegevens die door de verwerkingsverantwoordelijke zijn verzameld, waaruit blijkt wie de persoonsgegevens van de betrokkene op welk tijdstip en voor welk doel heeft verwerkt, geen gegevens zijn waartoe de betrokkene een recht van toegang heeft, met name omdat het om gegevens gaat die verband houden met de werknemers van de verwerkingsverantwoordelijke?

2)

Indien het antwoord op de eerste vraag bevestigend luidt en de betrokkene op grond van artikel 15, lid 1, van de algemene verordening gegevensbescherming geen recht van toegang tot de in de eerste vraag genoemde gegevens heeft, omdat zij geen “persoonsgegevens” van de betrokkene in de zin van artikel 4, punt 1, van de algemene verordening gegevensbescherming zijn, moeten in casu dan nog de gegevens in aanmerking worden genomen waartoe de betrokkene krachtens artikel 15, lid 1, onder [a) tot en met h)] een recht van toegang heeft:

a.

Welke uitlegging moet, in het licht van de omvang van het recht van inzage van de betrokkene, worden gegeven aan het verwerkingsdoel in de zin van artikel 15, lid 1, onder a), met andere woorden kan het verwerkingsdoel ten grondslag liggen aan een recht van inzage in de door de verwerkingsverantwoordelijke verzamelde loggegevens van gebruikers, zoals inlichtingen over persoonsgegevens van degenen die de persoonsgegevens van de betrokkene hebben verwerkt en over het tijdstip waarop en het doel waarvoor de persoonsgegevens zijn verwerkt?

b.

Kunnen degenen die de klantgegevens van J.M. hebben verwerkt, in dit verband onder bepaalde voorwaarden worden aangemerkt als ontvangers van de persoonsgegevens in de zin van artikel 15, lid 1, onder c), van de algemene verordening gegevensbescherming, over wie de betrokkene informatie zou mogen opvragen?

3)

Is het voor de procedure van belang dat de zaak betrekking heeft op een bank die een gereglementeerde activiteit uitoefent, of dat J.M. tegelijkertijd zowel werkzaam was voor de bank als een klant van haar was?

4)

Is het voor het onderzoek van de voornoemde vragen van belang dat de gegevens van J.M. zijn verwerkt vóór de inwerkingtreding van de algemene verordening gegevensbescherming?


(1)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB 2016, L 119, blz. 1).


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/20


Beschikking van de president van het Hof van 9 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio — Italië) — Irideos SpA / Poste Italiane SpA, in tegenwoordigheid van: Fastweb SpA, Tim SpA

(Zaak C-419/19) (1)

(2021/C 481/27)

Procestaal: Italiaans

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 328 van 30.9.2019.


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/20


Beschikking van de president van het Hof van 15 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden) — Stichting Brein / News-Service Europe BV

(Zaak C-442/19) (1)

(2021/C 481/28)

Procestaal: Nederlands

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 357 van 21.10.2019.


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/21


Beschikking van de president van de Derde kamer van het Hof van 9 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato — Italië) — Axpo Trading Ag / Gestore dei Servizi Energetici SpA — GSE, in tegenwoordigheid van: Fallimento Esperia SpA

(Zaak C-705/19) (1)

(2021/C 481/29)

Procestaal: Italiaans

De president van de Derde kamer van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 432 van 23.12.2019.


Gerecht

29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/22


Arrest van het Gerecht van 6 oktober 2021 — Sipcam Oxon / Commissie

(Zaak T-518/19) (1)

(“Gewasbeschermingsmiddelen - Werkzame stof chloorthalonil - Niet-verlenging van de opname in de bijlage bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 - Beoordelingsprocedure - Rechten van de verdediging - Voorstel tot indeling van een werkzame stof - Rechtszekerheid - Evenredigheid - Voorzorgsbeginsel”)

(2021/C 481/30)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Sipcam Oxon SpA (Milaan, Italië) (vertegenwoordigers: C. Mereu en P. Sellar, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Castilla Contreras, A. Dawes en I. Naglis, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) 2019/677 van de Commissie van 29 april 2019 tot niet-verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof chloorthalonil overeenkomstig verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (PB 2019, L 114, blz. 15).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Sipcam Oxon SpA wordt verwezen in de kosten, met inbegrip van die van de procedure in kort geding.


(1)  PB C 305 van 9.9.2019.


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/22


Arrest van het Gerecht van 6 oktober 2021 — Kondyterska korporatsiia “Roshen”/EUIPO — Krasnyj Octyabr (Afbeelding van een kreeft)

(Zaak T-254/20) (1)

(“Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniebeeldmerk dat een kreeft afbeeldt - Absolute weigeringsgronden - Onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] - Geen beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder c), van verordening 2017/1001] - Recht om te worden gehoord - Artikel 94 van verordening 2017/1001”)

(2021/C 481/31)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Dochirnie pidpryiemstvo Kondyterska korporatsiia “Roshen” (Kiev, Oekraïne) (vertegenwoordiger: I. Lukauskienė, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Folliard-Monguiral en V. Ruzek, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: PAO Moscow Confectionery Factory “Krasnyj Octyabr” (Moskou, Rusland) (vertegenwoordigers: M. Geitz en J. Stock, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 4 maart 2020 (zaak R 1916/2019-4) inzake een nietigheidsprocedure tussen Dochirnie pidpryiemstvo Kondyterska korporatsiia “Roshen” en PAO Moscow Confectionery Factory “Krasnyj Octyabr”

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Dochirnie pidpryiemstvo Kondyterska korporatsiia “Roshen” wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 215 van 29.6.2020.


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/23


Arrest van het Gerecht van 6 oktober 2021 — Indo European Foods / EUIPO– Chakari (Abresham Super Basmati Selaa Grade One World’s Best Rice)

(Zaak T-342/20) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag van Uniebeeldmerk Abresham Super Basmati Selaa Grade One World’s Best Rice - Niet-ingeschreven ouder woordmerk BASMATI - Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie en uit Euratom - Overgangsperiode - Procesbelang - Relatieve weigeringsgrond - Artikel 8, lid 4, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 4, van verordening (EU) 2017/1001] - Regeling inzake de common-law-vordering wegens misbruik van een benaming (action for passing off) - Gevaar voor misleidende presentatie - Gevaar voor verwatering van het bekende oudere merk”)

(2021/C 481/32)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Indo European Foods Ltd (Harrow, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: A. Norris, barrister, en N. Welch, solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: H. O’Neill en V. Ruzek, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Hamid Ahmad Chakari (Wenen, Oostenrijk)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 2 april 2020 (zaak R 1079/2019-4) inzake een oppositieprocedure tussen Indo European Foods en Chakari.

Dictum

1)

De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 2 april 2020 (zaak R 1079/2019-4) wordt vernietigd.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Het EUIPO wordt verwezen in de kosten, daaronder begrepen de noodzakelijke kosten die Indo European Foods Ltd heeft gemaakt in verband met de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO.


(1)  PB C 262 van 10.8.2020.


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/24


Arrest van het Gerecht van 6 oktober 2021 — Dermavita Company/EUIPO — Allergan Holdings France (JUVEDERM)

(Zaak T-372/20) (1)

(“Uniemerk - Procedure tot vervallenverklaring - Uniewoordmerk JUVEDERM - Normaal gebruik van het merk - Gebruik voor de waren waarvoor het merk is ingeschreven - Gebruik met toestemming van de houder - Artikel 51, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 58, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001]”)

(2021/C 481/33)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Dermavita Company S.a.r.l. (Beiroet, Libanon) (vertegenwoordiger: D. Todorov, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: K. Zajfert, J. Crespo Carrillo en V. J. Ruzek, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Allergan Holdings France SAS (Courbevoie, Frankrijk) (vertegenwoordigers: J. Day, solicitor, en T. de Haan, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 14 april 2020 (zaak R 877/2019-4) inzake een procedure tot vervallenverklaring tussen Dermavita Company en Allergan Holdings France.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Dermavita Company S.a.r.l. wordt verwezen in de kosten van de onderhavige procedure.


(1)  PB C 262 van 10.8.2020.


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/24


Arrest van het Gerecht van 6 oktober 2021 — Allergan Holdings France/EUIPO — Dermavita Company (JUVEDERM)

(Zaak T-397/20) (1)

(“Uniemerk - Procedure tot vervallenverklaring - Uniewoordmerk JUVEDERM - Normaal gebruik van het merk - Gebruik voor de waren waarvoor het merk is ingeschreven - Artikel 51, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 58, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001]”)

(2021/C 481/34)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Allergan Holdings France SAS (Courbevoie, Frankrijk) (vertegenwoordigers: J. Day, solicitor, en T. de Haan, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: K. Zajfert en V. J. Ruzek, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Dermavita Company S.a.r.l. (Beiroet, Libanon) (vertegenwoordiger: D. Todorov, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 14 april 2020 (zaak R 877/2019-4) inzake een procedure tot vervallenverklaring tussen Dermavita Company en Allergan Holdings France.

Dictum

1)

De exceptie van niet-ontvankelijkheid wordt verworpen.

2)

Het beroep wordt verworpen.

3)

Allergan Holdings France SAS wordt verwezen in haar eigen kosten, in de kosten van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), alsmede in twee derde van de kosten van Dermavita Company S.a.r.l. in verband met de onderhavige procedure.

4)

Dermavita Company S.a.r.l. draagt een derde van haar eigen kosten in verband met de onderhavige procedure.


(1)  PB C 279 van 24.8.2020.


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/25


Arrest van het Gerecht van 6 oktober 2021 — Global Translation Solutions/Commissie

(Zaak T-404/20) (1)

(“Overheidsopdrachten voor diensten - Aanbestedingsprocedure - Vertaaldiensten - Afwijzing van de offerte van een inschrijver - Gunning van de opdracht aan een andere inschrijver - Selectiecriteria - Beoordelingsmethode - Kennelijke beoordelingsfout - Gelijke behandeling - Transparantie - Motiveringsplicht - Zorgvuldigheidsplicht - Beginsel van behoorlijk bestuur”)

(2021/C 481/35)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Global Translation Solutions ltd. (Valletta, Malta) (vertegenwoordiger: C. Mifsud-Bonnici, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Katsimerou, L. André en M. Ilkova, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie dat is vervat in de brief van 17 april 2020, houdende afwijzing van de door verzoekster ingediende offerte voor perceel 22 (EN>MT) in het kader van aanbestedingsprocedure TRAD 19 en gunning van dit perceel aan een andere inschrijver, alsmede van “alle daarmee samenhangende besluiten”.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Global Translation Solutions ltd. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 297 van 7.9.2020.


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/26


Arrest van het Gerecht van 6 oktober 2021 — Esteves Lopes Granja/EUIPO — IVDP (PORTWO GIN)

(Zaak T-417/20) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk PORTWO GIN - Oudere oorsprongsbenaming ‚Porto’ - Begrippen ‚gebruik’ en ‚uitbuiten’ van een beschermde oorsprongsbenaming - Artikel 103, lid 2, onder a), ii), van verordening (EU) nr. 1308/2013”)

(2021/C 481/36)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Joaquim José Esteves Lopes Granja (Vila Nova de Gaia, Portugal) (vertegenwoordiger: O. Santos Costa, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: D. Gája, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënt voor het Gerecht: Instituto dos Vinhos do Douro e do Porto, IP (IVDP) (Peso da Régua, Portugal) (vertegenwoordiger: P. Sousa e Silva, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 21 april 2020 (zaak R 993/2019-2) inzake een oppositieprocedure tussen Instituto dos Vinhos do Douro e do Porto, IP en Joaquim Jósé Esteves Lopes Granja.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Joaquim José Esteves Lopes Granja wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 279 van 24.8.2020.


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/26


Arrest van het Gerecht van 6 oktober 2021 — Guo/EUIPO — Sand Cph (sandriver)

(Zaak T-505/20) (1)

(“Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniebeeldmerk sandriver - Ouder Uniewoordmerk SAND - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”)

(2021/C 481/37)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Xiuling Guo (Shanghai, China) (vertegenwoordiger: L. Le Stanc, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Mrozowski, A. Folliard-Monguiral en V. Ruzek, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Sand Cph A/S (Kopenhagen, Denemarken)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 2 juni 2020 (zaak R 2019/2019-2) inzake een nietigheidsprocedure tussen Sand Cph en Guo.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Xiuling Guo wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 320 van 28.9.2020.


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/27


Arrest van het Gerecht van 6 oktober 2021 — Dermavita Company/EUIPO — Allergan Holdings France (JUVÉDERM VYBRANCE)

(Zaak T-635/20) (1)

(“Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniewoordmerk JUVÉDERM VYBRANCE - Te late betaling van de beroepstaks - Niet-ontvankelijkheid van het beroep bij de kamer van beroep - Artikel 101, lid 4, van verordening (EU) 2017/1001 - Artikel 106, lid 1, onder b), van verordening 2017/1001 - Herstel in de vorige toestand”)

(2021/C 481/38)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Dermavita Company S.a.r.l. (Beiroet, Libanon) (vertegenwoordiger: D. Todorov, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: E. Markakis en V. Ruzek, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Allergan Holdings France SAS (Courbevoie, Frankrijk)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 24 augustus 2020 (zaak R 1014/2020-4) inzake een nietigheidsprocedure tussen Dermavita Company en Allergan Holdings France

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Dermavita Company S.a.r.l. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 443 van 21.12.2020.


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/27


Arrest van het Gerecht van 6 oktober 2021 — Dermavita Company/EUIPO — Allergan Holdings France (JUVÉDERM VOLUMA)

(Zaak T-636/20) (1)

(“Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniewoordmerk JUVÉDERM VOLUMA - Te late betaling van de beroepstaks - Niet-ontvankelijkheid van het beroep bij de kamer van beroep - Artikel 101, lid 4, van verordening (EU) 2017/1001 - Artikel 106, lid 1, onder b), van verordening 2017/1001 - Herstel in de vorige toestand”)

(2021/C 481/39)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Dermavita Company S.a.r.l. (Beiroet, Libanon) (vertegenwoordiger: D. Todorov, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: E. Markakis en V. Ruzek, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Allergan Holdings France SAS (Courbevoie, Frankrijk)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 24 augustus 2020 (zaak R 1016/2020-4) inzake een nietigheidsprocedure tussen Dermavita Company en Allergan Holdings France

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Dermavita Company S.a.r.l. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 443 van 21.12.2020.


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/28


Arrest van het Gerecht van 6 oktober 2021 — Dermavita Company/EUIPO — Allergan Holdings France (JUVÉDERM VOLITE)

(Zaak T-637/20) (1)

(“Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniewoordmerk JUVÉDERM VOLITE - Te late betaling van de beroepstaks - Niet-ontvankelijkheid van het beroep bij de kamer van beroep - Artikel 101, lid 4, van verordening (EU) 2017/1001 - Artikel 106, lid 1, onder b), van verordening 2017/1001 - Herstel in de vorige toestand”)

(2021/C 481/40)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Dermavita Company S.a.r.l. (Beiroet, Libanon) (vertegenwoordiger: D. Todorov, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: E. Markakis en V. Ruzek, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Allergan Holdings France SAS (Courbevoie, Frankrijk)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 21 augustus 2020 (zaak R 1015/2020-4) inzake een nietigheidsprocedure tussen Dermavita Company en Allergan Holdings France

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Dermavita Company S.a.r.l. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 443 van 21.12.2020.


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/29


Arrest van het Gerecht van 6 oktober 2021 — Power Horse Energy Drinks/EUIPO — Robot Energy Europe (UNSTOPPABLE)

(Zaak T-3/21) (1)

(“Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniewoordmerk UNSTOPPABLE - Absolute weigeringsgronden - Onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] - Geen beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder c), van verordening 2017/1001]”)

(2021/C 481/41)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Power Horse Energy Drinks GmbH (Linz, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: M. Woller, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: E. Markakis, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Robot Energy Europe (Mijas, Spanje)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 6 oktober 2020 (zaak R 232/2020-2) inzake een nietigheidsprocedure tussen Power Horse Energy Drinks en Robot Energy Europe

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Power Horse Energy Drinks GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 62 van 22.2.2021.


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/29


Beroep ingesteld op 18 augustus 2021 — TB / ENISA

(Zaak T-511/21)

(2021/C 481/42)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: TB (vertegenwoordigers: L. Levi en N. Flandin, advocaten)

Verwerende partij: Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging (ENISA)

Conclusies

nietigverklaring van het besluit van ENISA tot verlenging van verzoeksters arbeidsovereenkomst, voor zover zij daarbij wordt overgeplaatst naar een niet-leidinggevende functie, welk besluit is geformaliseerd door de ondertekende versie van het door ENISA op 13 oktober 2020 verzonden document dat als bijlage bij haar overeenkomst is voorgelegd, en door de ondertekening van dat document door haarzelf en door ENISA op 26 oktober 2020;

voor zover nodig, nietigverklaring van het besluit van de verwerende partij van 12 mei 2021 tot afwijzing van de uit hoofde van artikel 90, lid 2, van het Statuut ingediende klacht tegen het besluit tot verlenging;

vergoeding van verzoeksters materiële en immateriële schade;

verwijzing van de verwerende partij in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan.

1.

Eerste middel: het besluit tot verlenging is onrechtmatig, aangezien het volgt uit een reorganisatie van ENISA die niet in het belang van de dienst zou zijn uitgevoerd; schending van artikel 7, lid 1, van het Statuut, van de beginselen van transparantie en het verbod van discriminatie, alsmede van artikel 18, lid 1, en 20, lid 2, onder a), van besluit MB/2018/14 van de Raad van bestuur.

De reorganisatie is gebrekkig wegens het ontbreken van helderheid en transparantie, schending van het beginsel van rechtszekerheid, een kennelijke beoordelingsfout en schending van beginsel 6 van besluit MB/2020/5.

De reorganisatie is gebrekkig wegens het ontbreken van motivering.

De reorganisatie is uitgevoerd in strijd met bijlage I bij de mededeling van de administratie.

De reorganisatie is uitgevoerd in strijd met de beginselen 7 en 8 van besluit MB/2020/5, het beginsel van behoorlijk bestuur alsmede artikel 41 van het Handvest van de grondrechten. Bovendien is de zorgplicht niet nagekomen.

2.

Tweede middel: het besluit tot verlenging is onrechtmatig, aangezien verzoeksters overeenkomst niet op transparante en eerlijke wijze is verlengd; schending van artikel 1 van besluit 38/2017 van de uitvoerend directeur, van punt 5.1 van de Standard Operating Procedure (standaardwerkwijze), en van het beginsel van behoorlijk bestuur.


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/30


Beroep ingesteld op 2 september 2021 — TB / ENISA

(Zaak T-560/21)

(2021/C 481/43)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: TB (vertegenwoordigers: L. Levi en N. Flandin, advocaten)

Verwerende partij: Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging

Conclusies

nietigverklaring van het besluit van het selectiecomité van ENISA om verzoekers naam niet te plaatsen op de lijst van kandidaten die in aanmerking komen voor de post van eenheidshoofd van het bureau van de uitvoerend directeur (TA/AD 9) — Ref. ENISA-TA-70-AD- 2020-04;

nietigverklaring van het besluit van het selectiecomité van ENISA om verzoekers naam niet te plaatsen op de lijst van kandidaten die in aanmerking komen voor de post van eenheidshoofd van de ondersteunende administratieve diensten (TA/AD 9) — Ref. ENISA TA71-AD-2020-05;

voor zover nodig, nietigverklaring van het besluit van de verwerende partij van 8 juni 2021 tot afwijzing van verzoekers klacht uit hoofde van artikel 90, lid 2, van het Statuut tegen beide voornoemde besluiten;

vergoeding gelasten van de door verzoeker geleden immateriële schade;

verwijzing van de verwerende partij in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.

Eerste middel, de besluiten van het bureau van de uitvoerend directeur en van de ondersteunende administratieve diensten zijn onrechtmatig, voor zover zij het gevolg zijn van het besluit van 5 augustus 2020 waarbij twee vacatures voor eenheidshoofden binnen dat bureau en die diensten zijn bekendgemaakt, welk besluit eveneens onrechtmatig is.

Tweede middel: schending van het beginsel van behoorlijk bestuur en ontoereikende motivering van bovengenoemde besluiten.

Derde middel: het besluit van het bureau van de uitvoerend directeur is gebrekkig wegens partijdigheid van het selectiecomité en onrechtmatigheid, schending van artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de EU en schending van artikel 14 van besluit MB/2013/6 van de raad van bestuur van ENISA.


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/31


Beroep ingesteld op 9 september 2021 — Zásilkovna/Commissie

(Zaak T-585/21)

(2021/C 481/44)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Zásilkovna s. r. o (Praag, Tsjechische Republiek) (vertegenwoordiger: R. Kubáč, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van het besluit van de Commissie in zaak SA.55208 (2020/C) — Compensatie voor de universeledienstverplichting ten gunste van de Tsjechische Post voor de periode 2018-2022, in de vorm van een brief van (i) 9 juli 2021 en (ii) 31 augustus 2021, waarbij verzoeksters klacht van 8 november 2019 gedeeltelijk wordt afgewezen met betrekking tot de kruissubsidiëring door Česká pošta s.p. van haar commerciële activiteiten;

verwijzing van de Commissie in haar eigen kosten en in die van verzoekster.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan.

1.

Eerste middel: kennelijk onjuiste conclusie van de Commissie dat de kruissubsidiëring door Tsjechische Post geen staatssteun vormt in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

Inzonderheid wordt betoogd dat de kruissubsidiëring door Tsjechische Post zelfstandige onverenigbare staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU vormt, die minstens reeds in de periode 2013–2017 bestond (maar zeer waarschijnlijk reeds daarvoor) en die de Commissie dus grondig had moeten onderzoeken in afzonderlijke administratieve procedures, en niet incidenteel in de procedure in zaak SA.55208 (2020/C), die was beperkt tot de periode 2018–2022. Dit wordt bevestigd door eerdere besluiten van de Commissie. Hoe dan ook is de Commissie ten onrechte tot de conclusie gekomen dat deze kruissubsidiëring helemaal geen staatssteun vormt.

2.

Tweede middel: schending van een wezenlijk vormvoorschrift door de Commissie, aangezien haar besluit om de kruissubsidiëring van Tsjechische Post niet als zelfstandige staatssteun te beschouwen niet naar behoren is gemotiveerd.

Inzonderheid heeft de Commissie het bestreden besluit ontoereikend gemotiveerd. Bijgevolg heeft de Commissie verzoeksters wezenlijke procedurele recht geschonden, aangezien alle instellingen van de Unie verplicht zijn om de betrokken maatregel te motiveren om te verzekeren dat de rechter deze kan toetsen.


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/32


Beroep ingesteld op 16 september 2021 — Serrano Velázquez / Parlement

(Zaak T-589/21)

(2021/C 481/45)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: María Teresa Serrano Velázquez (Sevilla, Spanje) (vertegenwoordiger: F. Vázquez Sánchez, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

Het besluit van de commissie verzoekschriften van het Europees Parlement inzake verzoekschrift 0242/21, ingediend door María Teresa Serrano, Velázquez nietig verklaren en een onderzoek instellen naar de feiten die zij daarin aan de kaak stelt.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster één enkel middel aan, namelijk dat het besluit niet overeenkomstig artikel 296 VWEU naar behoren met redenen is omkleed.


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/32


Beroep ingesteld op 20 september 2021 — WS e.a. / Frontex

(Zaak T-600/21)

(2021/C 481/46)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: WS en vijf andere verzoekende partijen (vertegenwoordigers: A. van Eik en L.-M. Komp, advocaten)

Verwerende partij: Europees Grens- en kustwachtagentschap

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht om:

vast te stellen dat het Agentschap krachtens artikel 268 en artikel 340, tweede alinea, VWEU aansprakelijk is voor de schade die de verzoekende partijen door het Agentschap hebben geleden;

vast te stellen dat er sprake is van een voldoende gekwalificeerde schending van de verplichtingen die op het Agentschap rusten krachtens de artikelen 16, 22, 26, 28, 34 en 72 van verordening 2016/1624, de stappen 1 tot en met 5 van de operationele standaardprocedures en artikel 4 van de gedragscode, waarbij aan de verzoekende partijen rechten zijn verleend als bedoeld in de artikelen 1, 4, 18, 19, 24, 41 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, alsmede van een voldoende gekwalificeerde schending door het Agentschap van de in de artikelen 1, 4, 18, 19, 24, 41 en 47 van het Handvest neergelegde grondrechten van de verzoekende partijen, waardoor het Agentschap de schade die de verzoekende partijen hebben geleden rechtstreeks heeft veroorzaakt;

het Agentschap te veroordelen tot volledige vergoeding van de schade die de verzoekende partijen hebben geleden als rechtstreeks gevolg van het onrechtmatig handelen van het Agentschap, namelijk 96 212,55 EUR aan materiële schade in september 2021 en 40 000 EUR aan immateriële schade, beide te vermeerderen met rente tot de dag van betaling, zoals hierboven uiteengezet, dan wel tot gedeeltelijke — door het Gerecht te bepalen — vergoeding van die schade;

het Agentschap te verwijzen in de kosten die de verzoekende partijen in het kader van de onderhavige procedure hebben gemaakt, vermeerderd met rente;

te gelasten dat de bedragen binnen twee weken na de uitspraak van het arrest worden betaald en worden vermeerderd met rente voor iedere dag dat de betaling vertraging oploopt.

Middelen en voornaamste argumenten

De verzoekende partijen baseren hun beroep op acht middelen.

1.

Eerste middel: het Agentschap heeft verzuimd een risicoanalyse te maken, zoals is vereist door artikel 34 van verordening 2016/1624 (1), de artikelen 18 en 19 van het Handvest en de stappen 1 en 2 van de operationele standaardprocedures (2).

2.

Tweede middel: het Agentschap heeft verzuimd maatregelen te nemen die redelijkerwijs verwacht hadden mogen worden om ernstige risico’s voor de grondrechten te beperken, zoals is vereist door artikel 34 van verordening 2016/1624, de artikelen 18 en 19 van het Handvest en stap 1, lid 2, van de operationele standaardprocedures.

3.

Derde middel: het Agentschap heeft verzuimd een (voldoende gedetailleerd) operationeel plan op te stellen, zoals is vereist door de artikelen 16 en 34 van verordening 2016/1624, de artikelen 18 en 19 van het Handvest en stap 2 van de operationele standaardprocedures.

4.

Vierde middel: het Agentschap heeft de terugkeeroperatie zo uitgevoerd dat grondrechtenschendingen noch konden worden opgemerkt, noch konden worden gemeld, wat in strijd is met de artikelen 22, 25, 28 en 34 van verordening 2016/1624, de artikelen 18 en 19 van het Handvest, stap 3 van de operationele standaardprocedures en artikel 4, lid 3, onder a), van de gedragscode (3).

5.

Vijfde middel: het Agentschap heeft geen maatregelen genomen naar aanleiding van de duidelijk zichtbare schendingen van de artikelen 1, 4 en 24 van het Handvest, wat in strijd is met de artikelen 22 en 34 van verordening 2016/1624 en artikel 4 van de gedragscode.

6.

Zesde middel: het Agentschap heeft niet gezorgd voor doeltreffend toezicht op de gezamenlijke terugkeeroperatie, zoals is vereist door de artikelen 28 en 34 van verordening 2016/1624.

7.

Zevende middel: het Agentschap heeft de terugkeeroperatie niet geëvalueerd, zoals is vereist door de artikelen 26 en 28 van verordening 2016/1624 en de stappen 4 en 5 van de operationele standaardprocedures.

8.

Achtste middel: het Agentschap heeft niet naar behoren rekening gehouden met de klacht van de verzoekende partijen in het kader van het individuele klachtenmechanisme, zoals is vereist door de artikelen 34 en 72 van verordening 2016/1624, artikel 10 van de regels betreffende het klachtenmechanisme (4) en de artikelen 41 en 47 van het Handvest.


(1)  Verordening (EU) 2016/1624 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 betreffende de Europese grens- en kustwacht, tot wijziging van verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van verordening (EG) nr. 863/2007 van het Europees Parlement en de Raad, verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad en besluit 2005/267/EG van de Raad (PB 2016, L 251, blz. 1).

(2)  Besluit nr. 2012/87 van de uitvoerend directeur van 19 juli 2012 tot vaststelling van de operationele standaardprocedures van Frontex om de eerbiediging van de grondrechten bij gezamenlijke operaties en proefprojecten van Frontex te waarborgen.

(3)  Besluit nr. 2013/67 van de uitvoerend directeur van 7 oktober 2013 betreffende de gedragscode voor door Frontex gecoördineerde gezamenlijke terugkeeroperaties.

(4)  Besluit nr. R-ED-2016-106 van de uitvoerend directeur van 6 oktober 2016 betreffende het klachtenmechanisme.


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/33


Beroep ingesteld op 20 september 2021 — Pharmadom / EUIPO — Wellstat Therapeutics (WELLMONDE)

(Zaak T-601/21)

(2021/C 481/47)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Pharmadom (Boulogne-Billancourt, Frankrijk) (vertegenwoordiger: M.-P. Dauquaire, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Wellstat Therapeutics Corp. (Rockville, Maryland, Verenigde Staten)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk WELLMONDE — inschrijvingsaanvraag nr. 16 152 803

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 23 juni 2021 in zaak R 1776/2020-5

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/34


Beroep ingesteld op 22 september 2021 — L’Oréal / EUIPO — Heinze (K K WATER)

(Zaak T-610/21)

(2021/C 481/48)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: L’Oréal (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger: T. de Haan, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Arne-Patrik Heinze (Hamburg, Duitsland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij voor het Gerecht

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk K K WATER — inschrijvingsaanvraag nr. 18 092 777

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 21 juni 2021 in zaak R 2327/2020-2

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

het EUIPO en de interveniënt verwijzen in de kosten, met inbegrip van de kosten van verzoekster voor de tweede kamer van beroep van het EUIPO.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/35


Beroep ingesteld op 24 september 2021 — KPMG Advisory / Commissie

(Zaak T-614/21)

(2021/C 481/49)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: KPMG Advisory SpA (Milaan, Italië) (vertegenwoordigers: G. Roberti, I. Perego en R. Fragale, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

i) volledige of gedeeltelijke nietigverklaring, uit hoofde van artikel 263, lid 4, VWEU, van de decision of 13th July 2021 on the exclusion of KPMG Advisory S.p.A. from participating in award procedures governed by Regulation (EU, Euratom) 2018/1046 of the European Parliament and of the Council or from being selected for implementing Union funds [Ref. Ares(2021)4544873], waarvan is kennisgegeven op 14 juli 2021(bestreden besluit);

ii) subsidiair, nietigverklaring of verlaging, uit hoofde van artikel 261 VWEU en artikel 143, lid 9, van het Financieel Reglement van 2018, van de sanctie van uitsluiting en/of nietigverklaring van de sanctie van publicatie die bij het bestreden besluit zijn opgelegd;

iii) in voorkomend geval, verklaring van onrechtmatigheid, uit hoofde van artikel 277 VWEU, van artikel 73, lid 3, van verordening nr. 2018/1046 (1) en/of van artikel 146, lid 6, van verordening 2018/1046;

iv) in elk geval, verwijzing van de Commissie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vijf middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van wezenlijke vormvoorschriften en van het beginsel van collegialiteit.

In dit verband wordt betoogd dat het besluit gebrekkig is wegens schending van wezenlijke vormvoorschriften en het collegialiteitsbeginsel, aangezien het niet door de Commissie is vastgesteld maar door de directeur-generaal, hetgeen in strijd is met de regels inzake delegatie zoals opgenomen in de artikelen 1 en 14 van het reglement van orde van de Commissie.

Voorts wordt gesteld dat artikel 73, lid 3, van verordening 2018/1046 onrechtmatig is.

2.

Tweede middel: schending van de rechten van de verdediging en van het fundamentele recht op behoorlijk bestuur.

Betoogd wordt dat het bestreden besluit gebrekkig is omdat verzoekster niet in de gelegenheid is gesteld om volledig gebruik te maken van haar recht op hoor en wederhoor, met name voor de ordonnateur die verantwoordelijk is voor de vaststelling van het besluit.

Ook is er sprake van niet-nakoming van de verplichting van een onpartijdig en zorgvuldig onderzoek, zoals neergelegd in artikel 41 van het Handvest.

Voorts werpt verzoekster een exceptie van onrechtmatigheid van verordening 2018/1046 op.

3.

Derde middel: schending van artikel 106, lid 1, van het Financieel Reglement van 2015 (2) en van artikel 136, lid 2, van verordening 2018/1046; beoordelingsfout en gebrek aan motivering.

In dit verband wordt betoogd dat het besluit gebrekkig is omdat de ordonnateur in het besluit, in het licht van alle relevante elementen, het eventuele bestaan van een ernstige beroepsfout had moeten onderzoeken, beoordelen en motiveren.

4.

Vierde middel, schending van artikel 136, leden 6 en 7, van verordening 2018/1046; beoordelingsfout en gebrek aan motivering.

Dienaangaande wordt betoogd dat het besluit gebrekkig is, aangezien de ordonnateur, wegens het ontbreken van onderzoek en een beoordelingsfout, zich op het standpunt heeft gesteld dat de corrigerende maatregelen die verzoekster uit hoofde van artikel 136, leden 6 en 7, van verordening 2018/1046 had getroffen, niet adequaat waren.

5.

Vijfde middel: verjaring van de bevoegdheid tot uitsluiting van een ondernemer op grond van artikel 136 van verordening 2018/1046 en schending van het evenredigheidsbeginsel.

Betoogd wordt dat de bevoegdheid van de ordonnateur om verzoekster uit te sluiten en de bekendmaking daarvan te gelasten verjaard is.

De uitsluiting en de bekendmaking daarvan zijn in strijd met het evenredigheidsbeginsel.


(1)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB 2018, L 193, blz. 1).

(2)  Verordening (EU, Euratom) 2015/1929 van het Europees Parlement en de Raad van 28 oktober 2015 tot wijziging van verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB 2015, L 286, blz. 1).


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/36


Beroep ingesteld op 29 september 2021 — Primagran / EUIPO — Primagaz (prımagran)

(Zaak T-624/21)

(2021/C 481/50)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Primagran sp. z o.o. (Stegna, Polen) (vertegenwoordiger: E. Jaroszyńska-Kozłowska, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Compagnie des gaz de pétrole Primagaz (Parijs, Frankrijk)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij voor het Gerecht

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk prımagran — inschrijvingsaanvraag nr. 18 051 750

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 28 juli 2021 in zaak R 2486/2020-4

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen voor zover daarbij verzoeksters’ beroep R 2486/2020-4 tegen de beslissing van 30 oktober 2020 van de oppositieafdeling van het EUIPO inzake Uniemerkaanvraag nr. 18 051 750 is afgewezen en elke partij is verwezen in haar eigen kosten van de oppositie- en beroepsprocedure;

het EUIPO en, indien de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep in de procedure intervenieert, interveniënte, verwijzen in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 27, lid 2, van gedelegeerde verordening (EU) 2018/625 van de Commissie en artikel 95, lid 1, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van het beginsel van het verbod op reformatio in pejus;

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/37


Beroep ingesteld op 4 oktober 2021 — Apart/EUIPO — S. Tous (Weergave van de contouren van een beer)

(Zaak T-638/21)

(2021/C 481/51)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Apart sp. z o.o. (Suchy Las, Polen) (vertegenwoordiger: J. Gwiazdowska, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: S. Tous, SL (Manresa, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Uniebeeldmerk (Weergave van de contouren van een beer) — Uniemerk nr. 8 127 144

Procedure voor het EUIPO: vervallenverklaringsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 30 juli 2021 in zaak R 1437/2020-5

Conclusies

de bestreden beslissing in haar geheel vernietigen en deze wijzigen door het betrokken merk vervallen te verklaren;

subsidiair, de bestreden beslissing in haar geheel vernietigen en de zaak terugverwijzen naar de kamer van beroep;

het EUIPO en S. TOUS, S.L. verwijzen in de kosten van de procedure bij de kamer van beroep en van de procedure bij het Gerecht.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 51, lid 1, onder a), juncto artikel 15, lid 1, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 94, lid 1, en artikel 95, lid 1, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad, omdat niet is gemotiveerd waarop de aannames over de aard van het betrokken merk zijn gebaseerd;

schending van artikel 20 en artikel 41, lid 1 en lid 2, onder a) en c), van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en in het bijzonder van het recht om te worden gehoord, de plicht van de betrokken diensten om hun beslissingen met redenen te omkleden, het beginsel van behoorlijk bestuur, het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van gelijke behandeling.


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/38


Beroep ingesteld op 4 oktober 2021 — CB / EUIPO — China Construction Bank (CCB)

(Zaak T-639/21)

(2021/C 481/52)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Groupement des cartes bancaires (CB) (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger: C. Herissay-Ducamp, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: China Construction Bank Corp. (Beijing, China)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk CCB — inschrijvingsaanvraag nr. 13 359 609

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 30 juli 2021 in zaak R 1305/2020-2

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen, de oppositie toewijzen, en merkaanvraag nr. 13 359 609 afwijzen;

het EUIPO verwijzen in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 94 van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 8, lid 5, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/38


Beroep ingesteld op 5 oktober 2021 — Foodwatch / Commissie

(Zaak T-643/21)

(2021/C 481/53)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Foodwatch eV (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordigers: R. Klinger, C. Douhaire en S. Ernst, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het krachtens verordening (EG) nr. 1049/2001 vastgestelde besluit C(2021)5963 final van 5 augustus 2021 van de Commissie, waarbij verzoeksters confirmatief verzoek van 6 mei 2021 om volledige toegang te krijgen tot het document met als opschrift “Briefing for the EU RCF co-chair for the Regulatory Cooperation Forum meeting on 3-4 February 2020” [Ares(2021)1264866] werd afgewezen, nietig verklaren voor zover de afwijzing is gebaseerd op de weigeringsgrond van artikel 4, lid 1, onder a), derde streepje, van verordening (EG) nr. 1049/2001;

de Commissie verwijzen in de kosten, met inbegrip van de kosten van verzoekster.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep tegen besluit C(2021)5963 final van de Commissie van 5 augustus 2021 waarbij onbeperkte toegang is geweigerd tot een voorbereidend document met betrekking tot een vergadering van het Regulatory Cooperation Forum (RCF) inzake de Brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA) tussen Canada, enerzijds, en de Europese Unie en haar lidstaten, anderzijds, voert verzoekster de volgende middelen aan:

1.

Eerste middel: schending van artikel 4, lid 1, onder a), derde streepje, van verordening (EG) nr. 1049/2001 (1) door een onjuiste toepassing van het recht

De veronderstelling dat de internationale betrekkingen zouden worden ondermijnd in de zin van die bepaling omdat het verlenen van toegang tot interne strategische overwegingen de succesvolle uitkomst van de lopende uitwisselingen over de uitvoering van de overeenkomst in gevaar zou brengen, is onjuist.

De veronderstelling dat de internationale betrekkingen zouden worden ondermijnd in de zin van die bepaling omdat de gebruikte informatie ook door derde landen tegen de EU zou kunnen worden gebruikt, is onjuist.

De veronderstelling dat de internationale betrekkingen zouden worden ondermijnd in de zin van die bepaling omdat de samenwerking met Canada anders wordt bedreigd, is eveneens onjuist.

2.

Tweede middel: schending van artikel 4, lid 6, van verordening nr. 1049/2001 door de onjuiste beslissing om slechts toegang te verlenen tot onderdelen van het litigieuze document.

3.

Derde middel: schending van artikel 4, lid 7, van verordening nr. 1049/2001 omdat er geen tijdslimiet werd verbonden aan de weigering tot toegang.

4.

Vierde middel: schending van de in artikel 296 VWEU en artikel 41, lid 2, onder c), van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde motiveringsplicht.


(1)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB 2001, L 145, blz. 43).


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/39


Beroep ingesteld op 6 oktober 2021 — Bloom / Parlement en Raad

(Zaak T-645/21)

(2021/C 481/54)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Bloom (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: C. Saynac en L. Chovet-Ballester, advocaten)

Verwerende partijen: Europees Parlement en Raad van de Europese Unie

Conclusies

krachtens de artikelen 256 en 263 VWEU verordening (EU) 2021/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot oprichting van het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en tot wijziging van verordening (EU) 2017/1004 (PB 2021, L 247, blz. 1) gedeeltelijk nietig verklaren, met name de artikelen 17, 18 en 19 ervan;

het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan.

Eerste middel: niet-inachtneming van de doelstellingen van een hoog niveau van milieubescherming en van duurzame ontwikkeling. Verzoekster voert aan dat bij de artikelen 17, 18 en 19 van verordening (EU) 2021/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot oprichting van het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en tot wijziging van verordening (EU) 2017/1004 (hierna: “EFMZVA-verordening”) opnieuw subsidies worden ingevoerd die schadelijk zijn voor het mariene milieu, wat in strijd is met de in de Europese wetgeving bekrachtigde doelstellingen van een hoog niveau van milieubescherming en van duurzame ontwikkeling.

Tweede middel: schending van de algemene Unierechtelijke beginselen van voorzorg en evenredigheid. Volgens verzoekster zijn de artikelen 17, 18 en 19 van de EFMZVA-verordening in strijd met het in artikel 191, lid 2, VWEU vastgelegde voorzorgsbeginsel. Voorts zijn de gevolgen van de bovengenoemde artikelen onverenigbaar met het op het gebied van visserij geldende evenredigheidsbeginsel.

Derde middel: schending van het Verdrag van de Verenigde Naties van 10 december 1982 inzake het recht van de zee, het Verdrag van 9 juli 2004 inzake de bescherming van het mariene milieu en de kustgebieden van de Middellandse Zee en het beginsel van uitvoering te goeder trouw van de verdragen. Verzoekster stelt dat de artikelen 17, 18 en 19 van de EFMZVA-verordening indruisen tegen de in voornoemde verdragen gestelde verplichtingen inzake bestrijding van overbevissing en instandhouding van de mariene rijkdommen. Het Parlement en de Raad hebben het beginsel van uitvoering te goeder trouw van de verdragen geschonden door de betwiste artikelen vast te stellen.


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/40


Beroep ingesteld op 1 oktober 2021 — Sberbank Europe/ECB

(Zaak T-647/21)

(2021/C 481/55)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Sberbank Europe AG (Wenen, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: M. Fellner, advocaat)

Verwerende partij: Europese Centrale Bank

Conclusies

het besluit van 2 augustus 2021 van de Europese Centrale Bank (ECB) (1) nietig verklaren;

de ECB verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twaalf middelen aan.

1.

De ECB heeft inbreuk gepleegd op het verbod van dubbele bestraffing zoals dat is neergelegd in artikel 50 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: “Handvest”) en artikel 4 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (hierna: “EVRM”).

2.

De ECB heeft artikel 49 van het Handvest en artikel 7 EVRM geschonden door een sanctie op te leggen die de in artikel 18, lid 1, van verordening (EU) nr. 1024/2013 (2) vastgestelde maximumbedragen overschrijdt.

3.

De ECB heeft artikel 17 van het Handvest en artikel 1 van het eerste aanvullend protocol bij het EVRM geschonden.

4.

De ECB heeft het beginsel van goede trouw geschonden door de methode voor de vaststelling van administratieve geldboeten overeenkomstig artikel 18, leden 1 en 7 van verordening (EU) nr. 1024/2013 onjuist toe te passen.

5.

De ECB heeft artikel 6 EVRM geschonden.

6.

De ECB heeft het in artikel 18, lid 1, van verordening (EU) nr. 1024/2013 bepaalde maximumbedrag voor sancties geschonden.

7.

§ 97 van het Oostenrijkse Bankwesengesetz (“BWG”) is niet van toepassing wanneer geen voordeel wordt behaald of geen verlies wordt vermeden door de limiet voor grote blootstellingen te overschrijden.

8.

De ECB kan verzoekster geen winstafromingsrente meer opleggen op grond van § 97 BWG in samenhang met artikel 395 van verordening (EU) nr. 575/2013 (3).

9.

Verzoekster heeft § 97, lid 1, BWG, in samenhang met § 30a BWG en artikel 395, lid 1, van verordening (EU) nr. 575/2013 onjuist toegepast.

10.

Verzoekster had niet de bedoeling om de in artikel 395 van verordening nr. 575/2013 bedoelde limieten voor grote blootstellingen te overschrijden.

11.

Verzoekster heeft geen voordeel behaald of enig verlies vermeden dat moest worden opgevangen door in de betrokken periode de limieten voor grote blootstellingen te overschrijden.

12.

De ECB heeft haar beoordelingsbevoegdheid misbruikt door verzoekster niet de uitzondering van artikel 396, lid 1, van verordening (EU) nr. 575/2013 toe te staan.


(1)  Nr. ECB-SSM-2021-ATSBE-7 — ESA-2020-00000051.

(2)  Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB 2013, L 287, blz. 63).

(3)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en tot wijziging van verordening (EU) nr. 648/2012 (Voor de EER relevante tekst) (PB 2013, L 176, blz. 1).


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/41


Beroep ingesteld op 7 oktober 2021 — Saure / Commissie

(Zaak T-651/21)

(2021/C 481/56)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Hans-Wilhelm Saure (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordiger: C. Partsch, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De besluiten van de Commissie van 2 juni 2021 en 11 augustus 2021 houdende afwijzing van verzoekers verzoek om documenten van de Commissie te mogen raadplegen in de vorm van afschriften van de volledige communicatie van de Commissie

a)

met de firma BioNTech SE,

b)

met de bondskanselarij van Duitsland betreffende de onderneming BioNTech SE en haar producten,

c)

met de bondsminister van Volksgezondheid van Duitsland over de aankoop van vaccins ter bestrijding van de Coronapandemie,

in elk geval vanaf 1 april 2020, en met name met betrekking tot de door BioNTech aangeboden hoeveelheid vaccins en de leveringstermijnen daarvan, nietig verklaren voorzover zij de verzoeker geen of slechts gedeeltelijke toegang verlenen;

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker zes middelen aan.

1.

In het eerste middel betoogt hij dat hij op grond van artikel 2, lid 1, van verordening (EG) nr. 1049/2001 recht heeft op toegang tot de documenten van de Europese Commissie die in de procedure aan de orde zijn. (1)

2.

In het tweede middel betoogt hij dat artikel 4, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 1049/2001 niet in de weg staat aan het recht van toegang tot de betrokken informatie. De gevraagde informatie is zowel noodzakelijk voor de nationale veiligheid, de openbare orde en rust, het economisch welzijn van het land en de verdediging van de openbare orde, als voor de bescherming van de volksgezondheid. Derhalve is een eventuele inmenging in de persoonlijke levenssfeer en de integriteit van het individu geoorloofd. Tenslotte is de openbaarmaking van de gevraagde informatie van groot openbaar belang.

3.

In het derde middel betoogt hij dat artikel 4, lid 2, tweede streepje, van verordening (EG) nr. 1049/2001 niet in de weg staat aan het recht van toegang tot de betrokken informatie. Er is geen sprake van uitsluiting op grond van deze bepaling, aangezien de daarin neergelegde uitsluitingsgrond beperkt is in de tijd en alleen betrekking heeft op lopende zaken. Zijn verzoek om informatie heeft evenwel alleen betrekking op afgeronde zaken.

4.

In het vierde middel betoogt hij dat artikel 4, lid 3, eerste alinea, van verordening (EG) nr. 1049/2001 niet in de weg staat aan het recht van toegang tot de betrokken informatie. Deze bepaling beschermt alleen het lopende besluitvormingsproces. Zijn verzoek om raadpleging van het dossier heeft evenwel betrekking op documenten over de onderhandelingen van de Commissie over de levering van vaccins. Die onderhandelingen zijn reeds afgesloten. Voorts bestaat er een hoger openbaar belang bij het openbaar maken van de informatie waarop de procedure betrekking heeft, aangezien over de aanschaf van vaccins door de EU wekenlang in heel Europa is gediscussieerd en bericht.

5.

In het vijfde middel betoogt hij dat artikel 4, lid 2, eerste streepje, van verordening (EG) nr. 1049/2001 niet in de weg staat aan het recht van toegang tot de betrokken informatie. Door de verspreiding van de informatie worden geen zakelijke belangen van een natuurlijke of rechtspersoon geschaad. De verlangde informatie bevat geen bedrijfsgeheimen in de zin van richtlijn (EU) 2016/943. (2)

6.

In het zesde middel betoogt hij tot slot dat de openbaarmaking van de gevraagde documenten een hoger openbaar belang dient.


(1)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB 2001, L 145, blz. 43).

(2)  Richtlijn (EU) 2016/943 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de bescherming van niet-openbaar gemaakte know-how en bedrijfsinformatie (bedrijfsgeheimen) tegen het onrechtmatig verkrijgen, gebruiken en openbaar maken daarvan (PB 2016, L 157, blz. 1).


29.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 481/42


Beroep ingesteld op 11 oktober 2021 — L. Oliva Torras/EUIPO — Mecánica del Frío (Koppelingen voor vervoermiddelen)

(Zaak T-652/21)

(2021/C 481/57)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: L. Oliva Torras, SA (Manresa, Spanje) (vertegenwoordiger: E. Sugrañes Coca, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Mecánica del Frío, SL (Cornellà de Llobregat, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken model: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken model: gemeenschapsmodel (Koppelingen voor vervoermiddelen) — Gemeenschapsmodel nr. 002217588-0001

Bestreden beslissing: beslissing van de derde kamer van beroep van het EUIPO van 27 augustus 2021 in zaak R 1306/2020-3

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing, dan wel

wijziging van de bestreden beslissing, en

verwijzing van de in het ongelijk gestelde partij in de kosten, voor zover dat is gevorderd.

Aangevoerde middelen

Schending van artikel 4, leden 2 en 3, en artikel 8, leden 1 en 2, van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad;

schending van de artikelen 5, 6 en 7 van verordening nr. 6/2002.