ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 26

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

58e jaargang
26 januari 2015


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2015/C 026/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Adviezen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2015/C 026/02

Gevoegde zaken C-103/12 en C-165/12: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 26 november 2014 — Europees Parlement (C-103/12) en Europese Commissie (C-165/12)/Raad van de Europese Unie (Beroepen tot nietigverklaring — Besluit 2012/19/EU — Rechtsgrondslag — Artikel 43, leden 2 en 3, VWEU — Bilaterale overeenkomst tot verlening van een exploitatiemachtiging voor het overschot van de toegestane vangst — Keuze van de betrokken derde staat waaraan de Unie een machtiging verleent om biologische rijkdommen te exploiteren — Exclusieve economische zone — Politiek besluit — Vaststelling van de vangstmogelijkheden)

2

2015/C 026/03

Gevoegde zaken C-22/13, C-61/13–C-63/13 en C-418/13: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 26 november 2014 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Napoli en de Corte costituzionale — Italië) — Raffaella Mascolo (C-22/13), Alba Forni (C-61/13), Immacolata Racca (C-62/13)/Ministero dell’Istruzione, dell’Università e della Ricerca, Fortuna Russo/Comune di Napoli (C-63/13), Carla Napolitano, Salvatore Perrella, Gaetano Romano, Donatella Cittadino, Gemma Zangari/Ministero dell’Istruzione, dell’Università e della Ricerca (C-418/13) (Prejudiciële verwijzing — Sociale politiek — Raamovereenkomst EVV, UNICE en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd — Opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd — Onderwijs — Publieke sector — Waarneming van vacante en beschikbare posten in afwachting van de afronding van vergelijkende onderzoeken — Clausule 5, punt 1 — Maatregelen ter voorkoming van misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd — Begrip, objectieve redenen’ die dergelijke overeenkomsten rechtvaardigen — Sancties — Verbod van omzetting in een arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd — Geen recht op schadevergoeding)

3

2015/C 026/04

Zaak C-66/13: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 26 november 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato — Italië) — Green Network SpA/Autorità per l’energia elettrica e il gas (Prejudiciële verwijzing — Nationale steunregeling voor het verbruik van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen — Verplichting voor de elektriciteitsproducenten en -importeurs om aan het nationale netwerk een bepaalde hoeveelheid elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen te leveren of om, wanneer zij dit niet doen, bij de bevoegde autoriteit groenestroomcertificaten te kopen — Bewijs van die levering vereist dat certificaten worden overgelegd waaruit de groene oorsprong van de geproduceerde of ingevoerde elektriciteit blijkt — Aanvaarding van in een derde staat afgegeven certificaten op voorwaarde dat die derde staat en de betrokken lidstaat een bilaterale overeenkomst hebben gesloten of dat de nationale netbeheerder van die lidstaat en een vergelijkbare autoriteit van die derde staat een overeenkomst hebben gesloten — Richtlijn 2001/77/EG — Externe bevoegdheid van de Gemeenschap — Loyale samenwerking)

4

2015/C 026/05

Zaak C-310/13: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 20 november 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Novo Nordisk Pharma GmbH/S (Prejudiciële verwijzing — Richtlijn 85/374/EEG — Bescherming van de consument — Aansprakelijkheid voor producten met gebreken — Materiële werkingssfeer van de richtlijn — Speciale aansprakelijkheidsregelingen die bestonden op het ogenblik van de kennisgeving van de richtlijn — Toelaatbaarheid van een nationale aansprakelijkheidsregeling op grond waarvan informatie kan worden verkregen over de bijwerkingen van farmaceutische producten)

5

2015/C 026/06

Zaak C-356/13: Arrest van het Hof (Negende kamer) van 20 november 2014 — Europese Commissie/Republiek Polen (Niet-nakoming — Richtlijn 91/676/EEG — Bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen — Ontoereikende vaststelling van de wateren die door verontreiniging worden beïnvloed of zouden kunnen worden beïnvloed — Ontoereikende aanwijzing van de kwetsbare zones — Actieprogramma’s — Onvolledige maatregelen)

5

2015/C 026/07

Zaak C-404/13: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 19 november 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supreme Court of the United Kingdom — Verenigd Koninkrijk) — The Queen, op verzoek van: ClientEarth/The Secretary of State for the Environment, Food and Rural Affairs (Prejudiciële verwijzing — Milieu — Luchtkwaliteit — Richtlijn 2008/50/EG — Grenswaarden voor stikstofdioxide — Verplichting om bij het verzoek om uitstel van het vastgestelde uiterste tijdstip een luchtkwaliteitsplan in te dienen — Sancties)

6

2015/C 026/08

Gevoegde zaken C-581/13 P en C-582/13 P: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 20 november 2014 — Intra-Presse/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Golden Balls Ltd [Hogere voorziening — Gemeenschapsmerk — Verordening (EG) nr. 40/94 — Artikel 8, lid 1, sub b — Artikel 8, lid 5 — Woordmerk GOLDEN BALLS — Oppositie door de houder van het oudere gemeenschapswoordmerk BALLON D’OR — Relevant publiek — Overeenstemmende tekens — Verwarringsgevaar]

7

2015/C 026/09

Zaak C-666/13: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 20 november 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Düsseldorf — Duitsland) — Rohm Semiconductor GmbH/Hauptzollamt Krefeld (Prejudiciële verwijzing — Douane-unie — Tariefindeling — Gemeenschappelijk douanetarief — Gecombineerde nomenclatuur — Posten 8541 en 8543 — Modulen voor de overdracht en ontvangst van gegevens op korte afstand — Onderverdelingen 8543 89 95 en 8543 90 80 — Begrip delen van elektrische machines, apparaten en toestellen)

7

2015/C 026/10

Zaak C-40/14: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 20 november 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation — Frankrijk) — Direction générale des douanes et droits indirects, Chef de l’agence de poursuites de la Direction nationale du renseignement et des enquêtes douanières, Direction régionale des douanes et droits indirects de Lyon/Utopia SARL (Prejudiciële verwijzing — Douane-unie en gemeenschappelijk douanetarief — Vrijstelling van invoerrechten — Speciaal voor laboratoriumgebruik gefokte dieren — Openbare instelling, instelling van openbaar nut of particuliere instelling die toestemming heeft — Importeur die dergelijke instellingen als afnemer heeft — Verpakkingsmiddelen — Kooien voor dierentransport)

8

2015/C 026/11

Zaak C-487/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság (Hongarije) op 4 november 2014 — SC Total Waste Recycling SRL/Országos Környezetvédelmi és Természetvédelmi Főfelügyelőség

9

2015/C 026/12

Zaak C-488/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Oradea (Roemenië) op 4 november 2014 — SC Max Boegl România SRL e.a./RA Aeroportul Oradea e.a.

10

2015/C 026/13

Zaak C-489/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (England and Wales), Family Division (Verenigd Koninkrijk) op 4 november 2014 — A/B

10

2015/C 026/14

Zaak C-491/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de lo Mercantil no 3 de Madrid (Spanje) op 5 november 2014 — Rossa dels Vents Assessoria S.L./U Hostels Albergues Juveniles S.L.

11

2015/C 026/15

Zaak C-495/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale regionale di giustizia amministrativa di Trento (Italië) op 6 november 2014 — Antonio Tita e.a./Ministero della Giustizia e.a.

12

2015/C 026/16

Zaak C-499/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Hof van Cassatie van België (België) op 10 november 2014 — VAD BVBA, Johannes Josephus Maria van Aert tegen Belgische Staat

12

2015/C 026/17

Zaak C-502/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 10 november 2014 — Buzzi Unicem SpA e.a./Comitato nazionale per la gestione della Direttiva 2003/87/CE e.a.

13

2015/C 026/18

Zaak C-509/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Superior de Justicia de la Comunidad Autónoma del País Vasco, Sala de lo Social (Spanje) op 13 november 2014 — Administrador de Infraestructuras Ferroviarias (ADIF)/Luis Aira Pascual e.a.

14

2015/C 026/19

Zaak C-514/14 P: Hogere voorziening ingesteld op 14 november 2014 door Éditions Odile Jacob SAS tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 5 september 2014 in zaak T-471/11, Odile Jacob/Commissie

14

2015/C 026/20

Zaak C-517/14 P: Hogere voorziening ingesteld op 17 november 2014 door Schutzgemeinschaft Milch und Milcherzeugnisse e.V. tegen de beschikking van het Gerecht (Zesde kamer) van 3 september 2014 in zaak T-112/11, Schutzgemeinschaft Milch e.V. und Milcherzeugnisse/Europese Commissie

15

2015/C 026/21

Zaak C-524/14 P: Hogere voorziening op 20 november 2014 door de Europese Commissie ingesteld tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 9 september 2014 in zaak T-461/12, Hansestadt Lübeck/Europese Commissie

16

2015/C 026/22

Zaak C-527/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Berlin (Duitsland) op 21 november 2014 — Ukamaka Mary Jecinta Oruche en Nzubechukwu Emmanuel Oruche/Bondsrepubliek Duitsland

19

2015/C 026/23

Zaak C-530/14 P: Hogere voorziening ingesteld op 21 november 2014 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 11 september 2014 in zaak T-425/11, Griekenland/Commissie

19

2015/C 026/24

Zaak C-535/14 P: Hogere voorziening ingesteld op 24 november 2014 door Vadzim Ipatau tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 23 september 2014 in zaak T-646/11, Ipatau/Raad

20

2015/C 026/25

Zaak C-539/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Castellón (Spanje) op 27 november 2014 — Juan Carlos Sánchez Morcillo en María del Carmen Abril García/Banco Bilbao Vizcaya Argentaria, S.A.

21

2015/C 026/26

Zaak C-540/14 P: Hogere voorziening ingesteld op 27 november 2014 door DK Recycling und Roheisen GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 26 september 2014 in zaak T-630/13, DK Recycling und Roheisen GmbH/Europese Commissie

21

2015/C 026/27

Zaak C-551/14 P: Hogere voorziening ingesteld op 2 december 2014 door Arctic Paper Mochenwangen GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 26 september 2014 in zaak T-634/13, Arctic Paper Mochenwangen GmbH/Europese Commissie

22

 

Gerecht

2015/C 026/28

Zaak T-57/11: Arrest van het Gerecht van 3 december 2014 — Castelnou Energía/Commissie (Staatssteun — Elektriciteit — Compensatie van bijkomende productiekosten — Openbaredienstverplichting om bepaalde volumes stroom met behulp van steenkool uit eigen land te produceren — Systeem van de voorkeurslevering op afroep — Besluit van geen bezwaar — Besluit waarbij de steun verenigbaar met de interne markt wordt verklaard — Beroep tot nietigverklaring — Individueel geraakt — Merkbare aantasting van de concurrentiepositie — Ontvankelijkheid — Geen inleiding van de formele onderzoeksprocedure — Ernstige problemen — Dienst van algemeen economisch belang — Zekerheid van de elektriciteitsvoorziening — Artikel 11, lid 4, van richtlijn 2003/54/EG — Vrij verkeer van goederen — Milieubescherming — Richtlijn 2003/87/EG)

24

2015/C 026/29

Zaak T-661/11: Arrest van het Gerecht van 2 december 2014 — Italië/Commissie [EOGFL — Afdeling ‚Garantie’ — ELGF en ELFPO — Van financiering uitgesloten uitgaven — Zuivelproducten — Bestemmingsontvangsten — Essentiële controles — Tardiviteit — Forfaitaire financiële correctie — Rechtsgrondslag — Artikel 53 van verordening (EG) nr. 1605/2002 — Terugkomende onregelmatigheden]

25

2015/C 026/30

Zaak T-75/13: Arrest van het Gerecht van 2 december 2014 — Boehringer Ingelheim Pharma/BHIM — Nepentes Pharma (Momarid) [Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk Momarid — Ouder gemeenschapswoordmerk LONARID — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 — Relevant publiek — Motiveringsplicht — Artikel 75 van verordening nr. 207/2009]

25

2015/C 026/31

Zaak T-272/13: Arrest van het Gerecht van 3 december 2014 — Max Mara Fashion Group/BHIM — Mackays Stores (M&Co.) [Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk M&Co. — Oudere gemeenschapsbeeldmerken en ouder nationaal beeldmerk MAX&Co. — Ouder nationaal woordmerk MAX&CO. — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009]

26

2015/C 026/32

Gevoegde zaken T-494/13 en T-495/13: Arrest van het Gerecht van 4 december 2014 — Sales & Solutions/BHIM — Inceda (WATT en WATT) [Gemeenschapsmerk — Nietigheidsprocedure — Gemeenschapsbeeldmerk WATT en gemeenschapswoordmerk WATT — Absolute weigeringsgrond — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 207/2009]

27

2015/C 026/33

Zaak T-595/13: Arrest van het Gerecht van 4 december 2014 — BSH/BHIM — LG Electronics (compressor technology) [Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk compressor technology — Oudere nationale woordmerken KOMPRESSOR — Relatieve weigeringsgrond — Gedeeltelijke weigering van inschrijving — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009]

27

2015/C 026/34

Zaak T-289/13: Beschikking van het Gerecht van 10 november 2014 — Ledra Advertising/Commissie en ECB (Beroep tot nietigverklaring en tot schadevergoeding — Programma ter ondersteuning van de stabiliteit van Cyprus — Memorandum van overeenstemming inzake specifieke economische beleidsvoorwaarden dat tussen de Republiek Cyprus en het ESM is gesloten — Bevoegdheid van het Gerecht — Causaal verband — Beroep dat gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk rechtens ongegrond is)

28

2015/C 026/35

Zaak T-290/13: Beschikking van het Gerecht van 10 november 2014 — CMBG/Commissie en ECB (Beroep tot nietigverklaring en tot schadevergoeding — Programma ter ondersteuning van de stabiliteit van Cyprus — Memorandum van overeenstemming inzake specifieke economische beleidsvoorwaarden dat tussen de Republiek Cyprus en het ESM is gesloten — Bevoegdheid van het Gerecht — Causaal verband — Beroep dat gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk rechtens ongegrond is)

29

2015/C 026/36

Zaak T-291/13: Beschikking van het Gerecht van 10 november 2014 — Eleftheriou en Papachristofi/Commissie en ECB (Beroep tot nietigverklaring en tot schadevergoeding — Programma ter ondersteuning van de stabiliteit van Cyprus — Memorandum van overeenstemming inzake specifieke economische beleidsvoorwaarden dat tussen de Republiek Cyprus en het ESM is gesloten — Bevoegdheid van het Gerecht — Causaal verband — Beroep dat gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk rechtens ongegrond is)

29

2015/C 026/37

Zaak T-292/13: Beschikking van het Gerecht van 10 november 2014 — Evangelou/Commissie en ECB (Beroep tot nietigverklaring en tot schadevergoeding — Programma ter ondersteuning van de stabiliteit van Cyprus — Memorandum van overeenstemming inzake specifieke economische beleidsvoorwaarden dat tussen de Republiek Cyprus en het ESM is gesloten — Bevoegdheid van het Gerecht — Causaal verband — Beroep dat gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk rechtens ongegrond is)

30

2015/C 026/38

Zaak T-293/13: Beschikking van het Gerecht van 10 november 2014 — Theophilou/Commissie en ECB (Beroep tot nietigverklaring en tot schadevergoeding — Programma ter ondersteuning van de stabiliteit van Cyprus — Memorandum van overeenstemming inzake specifieke economische beleidsvoorwaarden dat tussen de Republiek Cyprus en het ESM is gesloten — Bevoegdheid van het Gerecht — Causaal verband — Beroep dat gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk rechtens ongegrond is)

31

2015/C 026/39

Zaak T-294/13: Beschikking van het Gerecht van 10 november 2014 — Fialtor/Commissie en ECB (Beroep tot nietigverklaring en tot schadevergoeding — Programma ter ondersteuning van de stabiliteit van Cyprus — Memorandum van overeenstemming inzake specifieke economische beleidsvoorwaarden dat tussen de Republiek Cyprus en het ESM is gesloten — Bevoegdheid van het Gerecht — Causaal verband — Beroep dat gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk rechtens ongegrond is)

31

2015/C 026/40

Zaak T-298/13: Beschikking van het Gerecht van 11 november 2014 — LemonAid Beverages/BHIM — Pret A Manger (Europe) (Lemonaid) (Gemeenschapsmerk — Nietigheidsprocedure — Intrekking van de vordering tot nietigverklaring — Afdoening zonder beslissing)

32

2015/C 026/41

Zaak T-320/13: Beschikking van het Gerecht van 10 november 2014 — DelSolar (Wujiang)/Commissie [Dumping — Invoer van fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen en wafers) van oorsprong uit of verzonden uit China — Voorlopig antidumpingrecht — Afdoening zonder beslissing]

33

2015/C 026/42

Zaak T-125/14: Beschikking van het Gerecht van 21 oktober 2014 — Gappol Marzena Porczyńska/BHIM — Gap (ITM) (GAPPol) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Intrekking van de bestreden beslissing — Tenietgaan van het voorwerp van het geschil — Afdoening zonder beslissing)

33

2015/C 026/43

Zaak T-674/14 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 27 november 2014 — SEA/Commissie (Kort geding — Staatssteun — Verplichting om steun terug te vorderen die door een openbare luchthavenexploitant is toegekend aan een dochteronderneming die belast is met diensten van beheer — Liquidatie van die onderneming — Oprichting van een nieuwe onderneming die belast is met diensten van beheer — Besluit van de Commissie tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure op het gebied van staatssteun, met als doel te onderzoeken of economische continuïteit bestaat tussen deze twee ondernemingen — Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging — Kennelijke niet-ontvankelijkheid van het beroep in de hoofdzaak — Niet-ontvankelijkheid — Geen spoedeisendheid)

34

2015/C 026/44

Zaak T-688/14 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 28 november 2014 — Airport Handling/Commissie (Kort geding — Staatssteun — Verplichting om steun terug te vorderen die door een openbare luchthavenexploitant is toegekend aan een dochteronderneming die belast is met diensten van beheer — Liquidatie van die onderneming — Oprichting van een nieuwe onderneming die belast is met diensten van beheer — Besluit van de Commissie tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure op het gebied van staatssteun, met als doel te onderzoeken of economische continuïteit bestaat tussen deze twee ondernemingen — Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging — Kennelijke niet-ontvankelijkheid van het beroep in de hoofdzaak — Niet-ontvankelijkheid — Geen spoedeisendheid)

35

2015/C 026/45

Zaak T-703/14 R: Beschikking van de rechter in kort geding van 27 oktober 2014 — Diktyo Amyntikon Viomichanion Net/Commissie [Kort geding — Subsidies — Zevende kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) — Debetnota gericht aan een medecontractant — Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging — Zaak waarin geen voorlopige maatregelen kunnen worden getroffen]

35

2015/C 026/46

Zaak T-750/14: Beroep ingesteld op 6 november 2014 — Segimerus/BHIM — Ergo Versicherungsgruppe (ELGO)

36

2015/C 026/47

Zaak T-753/14: Beroep ingesteld op 14 november 2014 — Ice Mountain Ibiza/BHIM — Etyam (ocean beach club ibiza)

36

2015/C 026/48

Zaak T-755/14: Beroep ingesteld op 14 november 2014 — Herbert Smith Freehills/Commissie

37

2015/C 026/49

Zaak T-764/14: Beroep ingesteld op 14 november 2014 — European Dynamics Luxembourg en Evropaïki Dynamiki/Commissie

38

2015/C 026/50

Zaak T-770/14: Beroep ingesteld op 21 november 2014 — Italië/Commissie

39

2015/C 026/51

Zaak T-774/14: Beroep ingesteld op 17 november 2014 — Ica Foods/BHIM — San Lucio (GROK)

40

2015/C 026/52

Zaak T-777/14: Beroep ingesteld op 26 november 2014 — Fon Wireless/BHIM — Henniger (NEOFON — FON ET AL.)

41

2015/C 026/53

Zaak T-778/14: Beroep ingesteld op 26 november 2014 — Ugly/BHIM — Group Lottuss (COYOTE UGLY)

41

2015/C 026/54

Zaak T-781/14: Beroep ingesteld op 20 november 2014 — TVR Automotive/BHIM — Cardoni (TVR ENGINEERING)

42

 

Gerecht voor ambtenarenzaken

2015/C 026/55

Zaak F-4/13: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 8 december 2014 — Cwik/Commissie (Openbare dienst — Ambtenaren — Beoordeling — Beoordelingsrapport — Beoordelingsperiode 1995/1997 — Uitvoering van een arrest van het Gerecht van eerste aanleg — Verzoek om nietigverklaring van het beoordelingsrapport — Geen inschakeling van het paritair beoordelingscomité — Vertraging bij de opstelling van het beoordelingsrapport — Beroep tot schadevergoeding)

43

2015/C 026/56

Zaak F-109/13: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 3 december 2014 — DG/ENISA (Openbare dienst — Tijdelijk functionaris — Beëindiging van de overeenkomst — Ontbreken van motivering — Niet-eerbiediging van de beoordelingsprocedure — Kennelijk onjuiste beoordeling)

43

2015/C 026/57

Zaak F-110/13: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 2 december 2014 — Migliore/Commissie (Openbare dienst — Certificeringprocedure — Certificeringprocedure 2013 — Uitsluiting van verzoeker van de definitieve lijst van ambtenaren die het opleidingsprogramma mogen volgen — Artikel 45 bis van het Statuut)

44

2015/C 026/58

Zaak F-142/11 DEP: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 2 december 2014 — Erik Simpson/Raad (Openbare dienst — Procedure — Begroting van kosten)

45

2015/C 026/59

Zaak F-106/14: Beroep ingesteld op 9 oktober 2014 — ZZ/Commissie

45

2015/C 026/60

Zaak F-108/14: Beroep ingesteld op 10 oktober 2014 — ZZ/Commissie

46

2015/C 026/61

Zaak F-110/14: Beroep ingesteld op 15 oktober 2014 — ZZ/Commissie

46

2015/C 026/62

Zaak F-112/14: Beroep ingesteld op 17 oktober 2014 — ZZ en anderen/Commissie

47

2015/C 026/63

Zaak F-116/14: Beroep ingesteld op 23 oktober 2014 — ZZ/Commissie

47

2015/C 026/64

Zaak F-118/14: Beroep ingesteld op 23 oktober 2014 — ZZ/Raad

48


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2015/C 026/01)

Laatste publicatie

PB C 16 van 19.1.2015

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 7 van 12.1.2015

PB C 462 van 22.12.2014

PB C 448 van 15.12.2014

PB C 439 van 8.12.2014

PB C 431 van 1.12.2014

PB C 421 van 24.11.2014

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Adviezen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/2


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 26 november 2014 — Europees Parlement (C-103/12) en Europese Commissie (C-165/12)/Raad van de Europese Unie

(Gevoegde zaken C-103/12 en C-165/12) (1)

((Beroepen tot nietigverklaring - Besluit 2012/19/EU - Rechtsgrondslag - Artikel 43, leden 2 en 3, VWEU - Bilaterale overeenkomst tot verlening van een exploitatiemachtiging voor het overschot van de toegestane vangst - Keuze van de betrokken derde staat waaraan de Unie een machtiging verleent om biologische rijkdommen te exploiteren - Exclusieve economische zone - Politiek besluit - Vaststelling van de vangstmogelijkheden))

(2015/C 026/02)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Europees Parlement (vertegenwoordigers: L. G. Knudsen, I. Liukkonen en I. Díez Parra, gemachtigden) (C-103/12) en Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Bouquet en E. Paasivirta, gemachtigden) (C-165/12)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Westerhof Löfflerová en A. de Gregorio Merino, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Tsjechische Republiek (vertegenwoordigers: M. Smolek, E. Ruffer en D. Hadroušek, gemachtigden), Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: N. Díaz Abad, gemachtigde), Franse Republiek (vertegenwoordigers: G. de Bergues, D. Colas en N. Rouam, gemachtigden) en Republiek Polen (vertegenwoordigers: B. Majczyna en M. Szpunar, gemachtigden)

Dictum

1)

Besluit 2012/19/EU van de Raad van 16 december 2011 houdende goedkeuring, namens de Europese Unie, van een verklaring inzake de toekenning van vangstmogelijkheden in wateren van de EU aan vissersvaartuigen die de vlag van de Bolivariaanse Republiek Venezuela voeren in de exclusieve economische zone voor de kust van Frans-Guyana wordt nietig verklaard.

2)

De gevolgen van besluit 2012/19/EU blijven gehandhaafd tot aan de inwerkingtreding, binnen een redelijke termijn na de uitspraak van dit arrest, van een nieuw besluit dat is gebaseerd op de juiste rechtsgrondslag, namelijk artikel 43, lid 2, VWEU juncto artikel 218, lid 6, sub a-v, VWEU.

3)

De Raad van de Europese Unie wordt verwezen in de kosten.

4)

De Tsjechische Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek en de Republiek Polen dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 157 van 2.6.2012.


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/3


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 26 november 2014 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Napoli en de Corte costituzionale — Italië) — Raffaella Mascolo (C-22/13), Alba Forni (C-61/13), Immacolata Racca (C-62/13)/Ministero dell’Istruzione, dell’Università e della Ricerca, Fortuna Russo/Comune di Napoli (C-63/13), Carla Napolitano, Salvatore Perrella, Gaetano Romano, Donatella Cittadino, Gemma Zangari/Ministero dell’Istruzione, dell’Università e della Ricerca (C-418/13)

(Gevoegde zaken C-22/13, C-61/13–C-63/13 en C-418/13) (1)

((„Prejudiciële verwijzing - Sociale politiek - Raamovereenkomst EVV, UNICE en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd - Opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd - Onderwijs - Publieke sector - Waarneming van vacante en beschikbare posten in afwachting van de afronding van vergelijkende onderzoeken - Clausule 5, punt 1 - Maatregelen ter voorkoming van misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd - Begrip, objectieve redenen’ die dergelijke overeenkomsten rechtvaardigen - Sancties - Verbod van omzetting in een arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd - Geen recht op schadevergoeding”))

(2015/C 026/03)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale di Napoli, Corte costituzionale

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Raffaella Mascolo (C-22/13), Alba Forni (C-61/13), Immacolata Racca (C-62/13), Fortuna Russo (C-63/13), Carla Napolitano, Salvatore Perrella, Gaetano Romano, Donatella Cittadino, Gemma Zangari (C-418/13)

Verwerende partijen: Ministero dell’Istruzione, dell’Università e della Ricerca (C-22/13, C-61/13, C-62/13), Comune di Napoli (C-63/13), Ministero dell’Istruzione, dell’Università e della Ricerca (C-418/13)

In tegenwoordigheid van: Federazione Gilda-Unams, Federazione Lavoratori della Conoscenza (FLC CGIL), Confederazione Generale Italiana del Lavoro (CGIL) (C-22/13 en C-61/13–C-62/13)

Dictum

Clausule 5, punt 1, van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die als bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd is gevoegd, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling als in de hoofdgedingen aan de orde die de vernieuwing mogelijk maakt van overeenkomsten voor bepaalde tijd om te voorzien in vacante en beschikbare posten van onderwijzend en administratief, technisch en ondersteunend personeel in afwachting van de afronding van vergelijkende onderzoeken voor de aanwerving van personeel in vaste dienst voor staatsscholen, zonder dat precieze termijnen worden gegeven voor de afronding van deze vergelijkende onderzoeken en onder uitsluiting van elke mogelijkheid voor die leerkrachten en dat personeel op vergoeding van de schade die door een dergelijke vernieuwing eventueel wordt geleden. Onder voorbehoud van de door de verwijzende rechters te verrichten toetsing kunnen uit deze regeling namelijk geen objectieve en transparante criteria worden afgeleid om na te gaan of de vernieuwing van dergelijke overeenkomsten beantwoordt aan een werkelijke behoefte, geschikt is om de nagestreefde doelstelling te bereiken en daartoe noodzakelijk is, en voorts bevat de regeling geen enkele andere maatregel ter voorkoming en bestraffing van misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd.


(1)  PB C 86 van 23.3.2013.

PB C 141 van 18.5.2013.

PB C 313 van 26.10.2013.


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/4


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 26 november 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato — Italië) — Green Network SpA/Autorità per l’energia elettrica e il gas

(Zaak C-66/13) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Nationale steunregeling voor het verbruik van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen - Verplichting voor de elektriciteitsproducenten en -importeurs om aan het nationale netwerk een bepaalde hoeveelheid elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen te leveren of om, wanneer zij dit niet doen, bij de bevoegde autoriteit „groenestroomcertificaten” te kopen - Bewijs van die levering vereist dat certificaten worden overgelegd waaruit de groene oorsprong van de geproduceerde of ingevoerde elektriciteit blijkt - Aanvaarding van in een derde staat afgegeven certificaten op voorwaarde dat die derde staat en de betrokken lidstaat een bilaterale overeenkomst hebben gesloten of dat de nationale netbeheerder van die lidstaat en een vergelijkbare autoriteit van die derde staat een overeenkomst hebben gesloten - Richtlijn 2001/77/EG - Externe bevoegdheid van de Gemeenschap - Loyale samenwerking))

(2015/C 026/04)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Green Network SpA

Verwerende partij: Autorità per l’energia elettrica e il gas

in tegenwoordigheid van: Gestore dei Servizi Energetici SpA — GSE

Dictum

1)

Het EG-Verdrag moet aldus worden uitgelegd dat de Europese Gemeenschap, gelet op de bepalingen van richtlijn 2001/77/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2001 betreffende de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen op de interne elektriciteitsmarkt, beschikt over een exclusieve externe bevoegdheid die in de weg staat aan een nationale bepaling zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die voorziet in de toekenning van een vrijstelling van de verplichting om groenestroomcertificaten aan te kopen wanneer uit een derde staat ingevoerde elektriciteit op de nationale verbruiksmarkt wordt gebracht, mits vooraf tussen de betrokken lidstaat en de betrokken derde staat een overeenkomst is gesloten op grond waarvan wordt gegarandeerd dat de aldus ingevoerde elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen is geproduceerd, volgens modaliteiten die identiek zijn aan die van artikel 5 van voormelde richtlijn.

2)

Het Unierecht staat eraan in de weg dat een nationale rechterlijke instantie, nadat zij een nationale bepaling zoals de bepaling bedoeld in het eerste punt van het dictum van het onderhavige arrest wegens strijd met dat recht buiten toepassing heeft gelaten, in plaats daarvan een eerdere nationale bepaling toepast die in wezen overeenstemt met bedoelde bepaling en voorziet in de toekenning van een vrijstelling van de verplichting om groenestroomcertificaten aan te kopen wanneer uit een derde staat ingevoerde elektriciteit op de nationale verbruiksmarkt wordt gebracht, mits vooraf tussen de nationale netbeheerder en een soortgelijke lokale autoriteit van de betrokken derde staat een overeenkomst is gesloten waarin de modaliteiten zijn vastgelegd van de controles die noodzakelijk zijn om te certificeren dat de aldus ingevoerde elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen is geproduceerd.


(1)  PB C 147 van 25.5.2013.


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/5


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 20 november 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Novo Nordisk Pharma GmbH/S

(Zaak C-310/13) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 85/374/EEG - Bescherming van de consument - Aansprakelijkheid voor producten met gebreken - Materiële werkingssfeer van de richtlijn - Speciale aansprakelijkheidsregelingen die bestonden op het ogenblik van de kennisgeving van de richtlijn - Toelaatbaarheid van een nationale aansprakelijkheidsregeling op grond waarvan informatie kan worden verkregen over de bijwerkingen van farmaceutische producten))

(2015/C 026/05)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Novo Nordisk Pharma GmbH

Verwerende partij: S

Dictum

Richtlijn 85/374/EEG van de Raad van 25 juli 1985 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken, zoals gewijzigd bij richtlijn 1999/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 mei 1999, moet aldus worden uitgelegd, dat zij zich niet verzet tegen een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, waarbij een speciale aansprakelijkheidsregeling als bedoeld in artikel 13 van deze richtlijn wordt ingesteld, die na de kennisgeving van deze richtlijn aan de betrokken lidstaat aldus wordt gewijzigd dat de consument het recht heeft van de fabrikant van het farmaceutische product informatie te verlangen over de bijwerkingen van dat product.


(1)  PB C 260 van 7.9.2013.


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/5


Arrest van het Hof (Negende kamer) van 20 november 2014 — Europese Commissie/Republiek Polen

(Zaak C-356/13) (1)

((Niet-nakoming - Richtlijn 91/676/EEG - Bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen - Ontoereikende vaststelling van de wateren die door verontreiniging worden beïnvloed of zouden kunnen worden beïnvloed - Ontoereikende aanwijzing van de kwetsbare zones - Actieprogramma’s - Onvolledige maatregelen))

(2015/C 026/06)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: E. Manhaeve en K. Herrmann, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Polen (vertegenwoordiger: B. Majczyna, gemachtigde)

Dictum

1)

Door niet naar behoren te hebben vastgesteld welke wateren zouden kunnen worden beïnvloed door verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen, door niet naar behoren de kwetsbare zones te hebben aangewezen, en door actieprogramma’s op te stellen in de zin van artikel 5 van richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen, die maatregelen bevatten die niet in overeenstemming zijn met deze richtlijn, is de Republiek Polen de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten op grond van artikel 3, gelezen in samenhang met bijlage I bij richtlijn 91/676, en artikel 5, gelezen in samenhang met bijlage II, A, punt 2, en bijlage III, eerste paragraaf, punt 1, bij deze richtlijn.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

De Republiek Polen wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 344 van 23.11.2013.


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/6


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 19 november 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supreme Court of the United Kingdom — Verenigd Koninkrijk) — The Queen, op verzoek van: ClientEarth/The Secretary of State for the Environment, Food and Rural Affairs

(Zaak C-404/13) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Milieu - Luchtkwaliteit - Richtlijn 2008/50/EG - Grenswaarden voor stikstofdioxide - Verplichting om bij het verzoek om uitstel van het vastgestelde uiterste tijdstip een luchtkwaliteitsplan in te dienen - Sancties))

(2015/C 026/07)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Supreme Court of the United Kingdom

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: The Queen, op verzoek van: ClientEarth

Verwerende partij: The Secretary of State for the Environment, Food and Rural Affairs

Dictum

1)

Artikel 22, lid 1, van richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa, moet in die zin worden uitgelegd dat het een lidstaat, teneinde het in deze richtlijn vastgestelde uiterste tijdstip voor naleving van de in bijlage XI vermelde grenswaarden voor stikstofdioxide met ten hoogste vijf jaar te kunnen uitstellen, verplicht daar om te verzoeken en een luchtkwaliteitsplan op te stellen, wanneer objectief blijkt dat, rekening gehouden met de bestaande gegevens en ondanks het feit dat deze lidstaat adequate maatregelen ter bestrijding van verontreiniging toepast, overeenstemming met deze grenswaarden in een gegeven zone of agglomeratie niet vanaf het genoemde uiterste tijdstip kan worden bereikt. Richtlijn 2008/50 bevat geen enkele uitzondering op de uit artikel 22, lid 1, voortvloeiende verplichting.

2)

In het geval waarin blijkt dat de in bijlage XI bij richtlijn 2008/50 vastgestelde grenswaarden voor stikstofdioxide in een bepaalde zone of agglomeratie van een lidstaat niet vanaf het in die bijlage genoemde uiterste tijdstip van 1 januari 2010 kunnen worden nageleefd, maar die lidstaat niet om uitstel van dit uiterste tijdstip heeft verzocht overeenkomstig artikel 22, lid 1, van richtlijn 2008/50, kan niet zonder meer op grond van het feit dat een luchtkwaliteitsplan als bedoeld in artikel 23, lid 1, tweede alinea, van deze richtlijn is opgesteld, worden aangenomen dat deze lidstaat niettemin heeft voldaan aan de uit hoofde van artikel 13 van die richtlijn op hem rustende verplichtingen.

3)

Wanneer een lidstaat de vereisten van artikel 13, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 2008/50 niet heeft nageleefd maar evenmin onder de voorwaarden van artikel 22 van deze richtlijn om uitstel van het uiterste tijdstip heeft verzocht, staat het aan de bevoegde nationale rechter, waarbij eventueel beroep is ingesteld, om jegens de nationale autoriteit alle noodzakelijke maatregelen te treffen, zoals een bevel, opdat deze autoriteit het in genoemde richtlijn vereiste plan onder de daarin gestelde voorwaarden opstelt.


(1)  PB C 274 van 21.9.2013.


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/7


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 20 november 2014 — Intra-Presse/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Golden Balls Ltd

(Gevoegde zaken C-581/13 P en C-582/13 P) (1)

([Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Verordening (EG) nr. 40/94 - Artikel 8, lid 1, sub b - Artikel 8, lid 5 - Woordmerk GOLDEN BALLS - Oppositie door de houder van het oudere gemeenschapswoordmerk BALLON D’OR - Relevant publiek - Overeenstemmende tekens - Verwarringsgevaar])

(2015/C 026/08)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Intra-Presse (vertegenwoordigers: P. Péters en T. de Haan, advocaten)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde), Golden Balls Ltd (vertegenwoordiger: M. Edenborough QC)

Dictum

1)

De arresten van het Gerecht van de Europese Unie in zaak T-448/11, Golden Balls/BHIM — Intra-Presse (GOLDEN BALLS) (EU:T:2013:456), en in zaak T-437/11, Golden Balls/BHIM — Intra-Presse (GOLDEN BALLS) (EU:T:2013:441), worden vernietigd voor zover daarbij de twee door Intra-Presse SAS ingediende vorderingen tot nietigverklaring zijn verworpen.

2)

De hogere voorzieningen worden afgewezen voor het overige.

3)

Punt 2 van het dictum van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 22 juni 2011 (zaak R 1432/2010-1) en punt 2 van het dictum van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 26 mei 2011 (zaak R 1310/2010-1), worden vernietigd.

4)

Intra-Presse SAS, het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) en Golden Balls Ltd dragen elk hun eigen kosten, zowel in de procedure in eerste aanleg als in de procedure in hogere voorziening.


(1)  PB C 24 van 25.1.2014.


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/7


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 20 november 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Düsseldorf — Duitsland) — Rohm Semiconductor GmbH/Hauptzollamt Krefeld

(Zaak C-666/13) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Douane-unie - Tariefindeling - Gemeenschappelijk douanetarief - Gecombineerde nomenclatuur - Posten 8541 en 8543 - Modulen voor de overdracht en ontvangst van gegevens op korte afstand - Onderverdelingen 8543 89 95 en 8543 90 80 - Begrip „delen van elektrische machines, apparaten en toestellen”))

(2015/C 026/09)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht Düsseldorf

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Rohm Semiconductor GmbH

Verwerende partij: Hauptzollamt Krefeld

Dictum

1)

De gecombineerde nomenclatuur die is opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1832/2002 van de Commissie van 1 augustus 2002, moet aldus worden uitgelegd dat modulen die bestaan uit de koppeling van een LD, een fotodiode en verschillende andere halfgeleiderelementen, en die kunnen worden gebruikt als infraroodzenders/ontvangers wanneer zij stroom krijgen via de stroomvoorziening van de apparaten waarin zij zijn ingebouwd, vallen onder post 8543 van deze nomenclatuur.

2)

De gecombineerde nomenclatuur die is opgenomen in bijlage I bij verordening nr. 2658/87, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1832/2002, moet aldus worden uitgelegd dat modulen als die in het hoofdgeding, die zijn ingebouwd in apparaten en die voor het mechanisch of elektrisch functioneren van die apparaten niet noodzakelijk zijn, geen delen vormen in de zin van onderverdeling 8543 90 80 van de gecombineerde nomenclatuur, maar vallen onder onderverdeling 8543 89 95 van voornoemde gecombineerde nomenclatuur, die betrekking heeft op andere machines of elektrische apparaten, met een eigen functie, die niet genoemd of niet begrepen worden onder hoofdstuk 85 van deze nomenclatuur.


(1)  PB C 85 van 22.3.2014.


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/8


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 20 november 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation — Frankrijk) — Direction générale des douanes et droits indirects, Chef de l’agence de poursuites de la Direction nationale du renseignement et des enquêtes douanières, Direction régionale des douanes et droits indirects de Lyon/Utopia SARL

(Zaak C-40/14) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Douane-unie en gemeenschappelijk douanetarief - Vrijstelling van invoerrechten - Speciaal voor laboratoriumgebruik gefokte dieren - Openbare instelling, instelling van openbaar nut of particuliere instelling die toestemming heeft - Importeur die dergelijke instellingen als afnemer heeft - Verpakkingsmiddelen - Kooien voor dierentransport))

(2015/C 026/10)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour de cassation

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Direction générale des douanes et droits indirects, Chef de l’agence de poursuites de la Direction nationale du renseignement et des enquêtes douanières, Direction régionale des douanes et droits indirects de Lyon

Verwerende partij: Utopia SARL

Dictum

1)

Artikel 60 van verordening (EEG) nr. 918/83 van de Raad van 28 maart 1983 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen, zoals gewijzigd bij de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassingen van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond, moet aldus worden uitgelegd dat een importeur die op het grondgebied van de Europese Unie speciaal voor laboratoriumgebruik gefokte dieren invoert die zijn bestemd voor een openbare instelling, een instelling van openbaar nut of een particuliere instelling die toestemming heeft, met als voornaamste bezigheid het onderwijs of het wetenschappelijk onderzoek, voor deze soort goederen in aanmerking kan komen voor vrijstelling van invoerrechten in de zin van dit artikel, ook als hij niet zelf een dergelijke instelling is.

2)

Algemene regel 5, sub b, van de gecombineerde nomenclatuur die is opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1789/2003 van de Commissie van 11 september 2003, moet aldus worden uitgelegd dat kooien voor het transport van voor laboratoriumgebruik gefokte levende dieren niet vallen onder de categorie verpakkingsmiddelen die moeten worden ingedeeld met de verpakte goederen.


(1)  PB C 102 van 7.4.2014.


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/9


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság (Hongarije) op 4 november 2014 — SC Total Waste Recycling SRL/Országos Környezetvédelmi és Természetvédelmi Főfelügyelőség

(Zaak C-487/14)

(2015/C 026/11)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Fővárosi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: SC Total Waste Recycling SRL

Verwerende partij: Országos Környezetvédelmi és Természetvédelmi Főfelügyelőség

Prejudiciële vragen

1)

Moet de overbrenging van afvalstoffen die „feitelijk niet met de kennisgeving [...] overeenstemt” als bedoeld in artikel 2, punt 35, sub d, van verordening (EG) nr. 1013/2006 (1), aldus worden uitgelegd dat het daarbij gaat om de in de bijlagen I A en I B bij die verordening genoemde vervoerswijze (over de weg, per trein, over zee, per vliegtuig, over binnenwateren)?

2)

Heeft de omstandigheid dat de autoriteiten niet op de hoogte worden gesteld van in artikel 17, lid 1, van verordening (EG) nr. 1013/2006 bedoelde wezenlijke wijzigingen in de bijzonderheden en/of voorwaarden betreffende een transport waarvoor al toestemming is verleend, tot gevolg dat de overbrenging van afvalstoffen kan worden aangemerkt als een overbrenging die „feitelijk niet met de kennisgeving [...] overeenstemt” in de zin van artikel 2, punt 35, sub d, van die verordening, zodat sprake is van een illegale overbrenging?

3)

Is in de zin van artikel 17, lid 1, van verordening (EG) nr. 1013/2006 sprake van wezenlijke wijzigingen in de bijzonderheden en/of voorwaarden betreffende een transport waarvoor al toestemming is verleend, als de overgebrachte afvalstoffen het opgegeven land van doorvoer via een andere grensovergang binnenkomen dan die welke in de toestemming of kennisgeving vermeld staat?

4)

Zo sprake is van illegale overbrenging van afvalstoffen wanneer de overgebrachte afvalstoffen het land van doorvoer op een andere plaats binnenkomen dan die welke vermeld staat in de toestemming of kennisgeving, mag het dan als redelijk worden beschouwd dat op grond daarvan een boete wordt opgelegd die even hoog is als de boete voor degene die niet voldoet aan de verplichting om toestemming te verkrijgen en een voorafgaande schriftelijke kennisgeving te doen?


(1)  Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PB L 190, blz. 1).


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Oradea (Roemenië) op 4 november 2014 — SC Max Boegl România SRL e.a./RA Aeroportul Oradea e.a.

(Zaak C-488/14)

(2015/C 026/12)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Curtea de Apel Oradea

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: SC Max Boegl România SRL, SC UTI Grup SA, Astaldi SpA, SC Construcții Napoca SA

Verwerende partijen: RA Aeroportul Oradea, SC Porr Construct SRL, Teerag-Asdag Aktiengesellschaft, SC Col-Air Trading SRL, AVZI SA, Trameco SA, Iamsat Muntenia SA

Prejudiciële vraag

Moeten artikel 1, leden 1 tot en met 3, van richtlijn 89/665/EEG van de Raad van 21 december 1989 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken (1), en artikel 1, leden 1 tot en met 3, van richtlijn 92/13/EEG van de Raad van 25 februari 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de communautaire voorschriften inzake de procedures voor het plaatsen van opdrachten door diensten die werkzaam zijn in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en telecommunicatie (2), zoals gewijzigd bij richtlijn 2007/66/EG (3), aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een regeling die aan de toegang tot procedures van beroep tegen besluiten van aanbestedende diensten de voorwaarde verbindt dat verzoekende partijen tevoren een „zekerheid voor goed gedrag” stellen, zoals deze zekerheid is vastgesteld in de artikelen 271 bis en 271 ter van [Ordonanța de urgență a Guvernului] nr. 34/2006?


(1)  PB L 395, blz. 33.

(2)  PB L 76, blz. 14.

(3)  Richtlijn 2007/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2007 tot wijziging van de richtlijnen 89/665/EEG en 92/13/EEG van de Raad met betrekking tot de verhoging van de doeltreffendheid van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten (PB L 335, blz. 31).


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (England and Wales), Family Division (Verenigd Koninkrijk) op 4 november 2014 — A/B

(Zaak C-489/14)

(2015/C 026/13)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Justice (England and Wales), Family Division

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: A

Verwerende partij: B

Prejudiciële vragen

1)

Wat moet, uit het oogpunt van artikel 19, leden 1 en 3 (1), worden verstaan onder „gevestigd” onder omstandigheden waarin:

a)

verzoekende partij in de procedure bij de gerechtelijke instantie waar de zaak voor het eerst aanhangig is gemaakt („de eerste procedure”) zo goed als geen stappen onderneemt die verder gaan dan de eerste afspraak bij de rechter en in het bijzonder geen verzoekschrift (assignation) indient binnen de termijn waarna de vordering (requête) zal vervallen, met als resultaat dat de eerste gerechtelijke procedure door tijdsverloop zonder uitspraak vervalt, conform het lokale (Franse) recht dat van toepassing is in de eerste procedure, namelijk 30 maanden na de eerste verkennende hoorzitting;

b)

de eerste procedure, zoals hierboven, zeer kort vervalt (drie dagen) nadat de vordering in de procedure die bij de tweede rechterlijke instantie aanhangig is gemaakt („de tweede procedure”), is ingediend in Engeland, met als gevolg dat geen uitspraak is gedaan in Frankrijk en geen gevaar bestaat voor onverenigbare uitspraken in de eerste en de tweede procedure; en

c)

verzoekende partij in de eerste procedure, ten gevolge van de tijdzone van het Verenigd Koninkrijk, na het vervallen van de eerste procedure, steeds de mogelijkheid zou hebben een echtscheiding aan te vragen in Frankrijk voordat verzoekende partij in onderhavige zaak een echtscheiding zou kunnen aanvragen in Engeland?

2)

In het bijzonder, strekt „gevestigd” ertoe dat verzoekende partij in de eerste procedure stappen moet zetten ter spoedige en zorgvuldige afwikkeling van de eerste gerechtelijke procedure teneinde het geschil op te lossen (hetzij bij een rechterlijke instantie, hetzij door onderling overleg) of staat het verzoekende partij in de eerste procedure, eenmaal verzekerd van rechtsmacht op grond van artikel 3 en artikel 19, lid 1, vrij in het geheel geen inhoudelijke stappen te zetten ter afwikkeling van de eerste, zoals hierboven beschreven procedure en is deze partij bijgevolg vrij de afwikkeling van de tweede procedure een halt toe te roepen en ervoor te zorgen dat het geschil als geheel in een impasse belandt?


(1)  Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000 (PB L 338, blz. 1).


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/11


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de lo Mercantil no 3 de Madrid (Spanje) op 5 november 2014 — Rossa dels Vents Assessoria S.L./U Hostels Albergues Juveniles S.L.

(Zaak C-491/14)

(2015/C 026/14)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Juzgado de lo Mercantil no 3 de Madrid

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Rossa dels Vents Assessoria S.L.

Verwerende partij: U Hostels Albergues Juveniles S.L.

Prejudiciële vraag

Moet artikel 5, lid 1, van richtlijn 2008/95/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten aldus worden uitgelegd dat het uitsluitende recht van de houder van een merk om iedere derde het gebruik in het economische verkeer te verbieden van tekens die gelijk zijn aan of overeenstemmen met zijn merk, zich uitstrekt tot de derde die houder is van een jonger merk, zonder dat laatstbedoeld merk vooraf nietig hoeft te worden verklaard?


(1)  PB L 299, blz. 25.


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale regionale di giustizia amministrativa di Trento (Italië) op 6 november 2014 — Antonio Tita e.a./Ministero della Giustizia e.a.

(Zaak C-495/14)

(2015/C 026/15)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale regionale di giustizia amministrativa di Trento

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Antonio Tita, Alessandra Carlin, Piero Constantini

Verwerende partijen: Ministero della Giustizia, Ministero dell’Economia e delle Finanze, Presidenza del Consiglio dei Ministri, Segretario Generale del Tribunale Regionale di Giustizia Amministrativa di Trento (TRGA)

Prejudiciële vraag

Staan de beginselen vastgesteld in richtlijn 2007/66/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2007, richtlijn 89/665/EEG (2) van de Raad en richtlijn 92/13/EEG (3) van de Raad met betrekking tot de verhoging van de doeltreffendheid van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten in de weg aan een Italiaanse nationale regeling zoals die over de bijdrage voor de gerechtskosten neergelegd in de artikelen 9, 13, leden 6 bis en 6 bis, punt 1, en 14, lid 3 ter, van decreto del presidente della Repubblica nr. 115 van 30 mei 2002 (zoals gewijzigd bij latere wetgevende bepalingen) en artikel 1, lid 27, van wet nr. 228 van 24 december 2012, waarbij hoge bijdragen zijn vastgesteld voor de toegang tot de rechterlijke instanties bevoegd voor bestuursrechtelijke zaken op het gebied van de plaatsing van overheidsopdrachten?


(1)  Richtlijn 2007/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2007 tot wijziging van de richtlijnen 89/665/EEG en 92/13/EEG van de Raad met betrekking tot de verhoging van de doeltreffendheid van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten (PB L 335, blz. 31).

(2)  Richtlijn 89/665/EEG van de Raad van 21 december 1989 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken (PB L 395, blz. 33).

(3)  Richtlijn 92/13/EEG van de Raad van 25 februari 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de communautaire voorschriften inzake de procedures voor het plaatsen van opdrachten door diensten die werkzaam zijn in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en telecommunicatie (PB L 76, blz. 14).


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Hof van Cassatie van België (België) op 10 november 2014 — VAD BVBA, Johannes Josephus Maria van Aert tegen Belgische Staat

(Zaak C-499/14)

(2015/C 026/16)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hof van Cassatie van België

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekers: VAD BVBA, Johannes Josephus Maria van Aert

Verweerder: Belgische Staat

Prejudiciële vraag

Zijn goederen in stellen of assortimenten opgemaakt voor de verkoop in het klein die in afzonderlijke verpakkingen bij de douane worden aangeboden omdat dit gerechtvaardigd is, maar waarvan duidelijk is dat ze bij elkaar horen en ze bestemd zijn om in de kleinhandel als een geheel te worden aangeboden, te beschouwen als goederen in stellen of assortimenten opgemaakt voor de verkoop in het klein als bedoeld door de regel 3 b) van de algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur als bedoeld in de bijlage I van de verordening (EEG) nr. 2658/87 (1) van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot het tarief- en de statistieknomenclatuur, zoals gewijzigd door de verordening (EG) nr. 1214/2007 (2) van de Commissie van 20 september 2007, ook als die goederen na de aangifte en met het oog op aanbieding in de kleinhandel gezamenlijk worden verpakt?


(1)  PB L 256, blz. 1.

(2)  PB L 286, blz. 1.


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/13


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 10 november 2014 — Buzzi Unicem SpA e.a./Comitato nazionale per la gestione della Direttiva 2003/87/CE e.a.

(Zaak C-502/14)

(2015/C 026/17)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Buzzi Unicem SpA, Colacem SpA, Cogne Acciai Speciali SpA, Olon SpA, Laterlite SpA

Verwerende partijen: Comitato nazionale per la gestione della Direttiva 2003/87/CE, Ministero dell’Ambiente e della Tutela del Territorio e del Mare, Ministero dello Sviluppo economico

Prejudiciële vragen

1)

Is besluit 2013/448/EU van de Europese Commissie van 5 september 2013 ongeldig omdat daarin in de berekening van de kosteloos toe te wijzen emissierechten geen rekening is gehouden met het aandeel van de emissies in verband met de verbranding van afvalgassen — of van hoogovenprocesgassen — noch van de emissies in verband met door warmtekrachtkoppeling geproduceerde warmte, wat leidt tot schending van artikel 290 VWEU en van artikel 10 bis, leden 1, 4 en 5, van richtlijn 2003/87/EG (1), doordat de grenzen van de bij de richtlijn toegekende bevoegdheden zijn overschreden en wordt ingegaan tegen de doelen van de richtlijn (stimulering van meer energie-efficiënte technologieën en inachtneming van de vereisten van economische ontwikkeling en werkgelegenheid)?

2)

Is besluit 2013/448/EU van de Europese Commissie van 5 september 2013 ongeldig in het licht van de gemeenschapsrechtelijke beginselen van nuttige werking en evenredigheid als bedoeld in artikel 5 VEU, doordat daarbij afbreuk is gedaan aan verzoeksters’ gerechtvaardigd vertrouwen om in het bezit te blijven van de hoeveelheid voorlopig toegewezen emissierechten die hun toekwam op basis van hetgeen was voorzien in de richtlijn, zodat hun het aan dat goed verbonden economisch nut is ontnomen?

3)

Is besluit 2013/448/EU van de Europese Commissie van 5 september 2013 ongeldig omdat daarin in de berekening van de kosteloos toe te wijzen emissierechten geen rekening is gehouden met de emissies van installaties waarop de richtlijn pas vanaf 2013 van toepassing is, voor zover zij in de ETS-regeling zijn opgenomen bij richtlijn 2009/29/EG?

4)

Is besluit 2013/448/EU van de Europese Commissie van 5 september 2013 voorts ongeldig voor zover daarin de transsectorale correctiefactor is bepaald, daar dat besluit artikel 296, lid 2, VWEU en artikel 41 van het Handvest [van de grondrechten van de Europese Unie] schendt omdat het ontoereikend is gemotiveerd?

5)

Is besluit 2013/448/EU van de Europese Commissie van 5 september 2013 ten slotte ongeldig voor zover daarin de transsectorale correctiefactor is bepaald, wegens schending van de procedurele voorschriften van de artikelen 10 bis, lid 1, en 23, lid 3, van richtlijn 2003/87/EG?


(1)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275, blz. 32).


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/14


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Superior de Justicia de la Comunidad Autónoma del País Vasco, Sala de lo Social (Spanje) op 13 november 2014 — Administrador de Infraestructuras Ferroviarias (ADIF)/Luis Aira Pascual e.a.

(Zaak C-509/14)

(2015/C 026/18)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Superior de Justicia de la Comunidad Autónoma del País Vasco

Partijen in het hoofdgeding

Appellant: Administrador de Infraestructuras Ferroviarias (ADIF)

Geïntimeerden: Luis Aira Pascual, Algeposa Terminales Ferroviarios, S.L. en FOGASA

Prejudiciële vraag

Verzet artikel l, sub b, juncto artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 (1) zich ertegen dat de Spaanse wettelijke regeling tot uitvoering daarvan aldus wordt uitgelegd dat een overheidsbedrijf dat met zijn werkzaamheden samenhangende diensten exploiteert waarvoor specifieke materiële middelen nodig zijn, niet het personeel hoeft over te nemen van het bedrijf waaraan de uitvoering van die diensten was opgedragen middels een dienstverleningsovereenkomst volgens welke de opdrachtnemer verplicht was de genoemde middelen, welke zijn eigendom zijn, te gebruiken, wanneer het overheidsbedrijf besluit om de dienstverleningsovereenkomst niet te verlengen en de diensten zelf uit te voeren met gebruikmaking van zijn eigen personeel, en niet langer dat van de opdrachtnemer, zodat de dienstverlening ongewijzigd wordt voortgezet, maar dan door werknemers die bij een andere werkgever werken?


(1)  Richtlijn inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen (PB L 82, blz. 16).


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/14


Hogere voorziening ingesteld op 14 november 2014 door Éditions Odile Jacob SAS tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 5 september 2014 in zaak T-471/11, Odile Jacob/Commissie

(Zaak C-514/14 P)

(2015/C 026/19)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Éditions Odile Jacob SAS (vertegenwoordigers: J.-F. Bellis, O. Fréget en L. Eskenazi, advocaten)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Lagardère SCA, Wendel

Conclusies

de onderhavige hogere voorziening ontvankelijk en gegrond verklaren;

het arrest van het Gerecht van 5 september 2014 in zaak T-471/11, Editions Odile Jacob/Commissie, vernietigen en uitspraak doen over het betrokken geschil;

het door rekwirante in eerste aanleg gevorderde toewijzen en derhalve nietig verklaren besluit C (2011) 3503 van 13 mei 2011 in zaak COMP/M.2978 — Lagardère/Natexis/VUP, dat is vastgesteld ingevolge het arrest van het Gerecht van 13 september 2010 in zaak T-452/04, Editions Odile Jacob/Commissie, en waarbij de Commissie Wendel opnieuw goedkeurt als overnemer van de activa die worden afgestoten overeenkomstig de verbintenissen die zijn opgelegd bij de beschikking van de Commissie van 7 januari 2004 houdende goedkeuring van de concentratie Lagardère/Natexis/VUP;

de Europese Commissie en de interveniërende partijen verwijzen in de kosten van de twee instanties, daaronder begrepen die van de kortgedingprocedure en van de rectificatieprocedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter onderbouwing van haar hogere voorziening voert rekwirante drie middelen aan.

In de eerste plaats voert rekwirante aan dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door na te laten vast te stellen dat de Commissie artikel 266 VWEU en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten heeft geschonden. De onrechtmatigheid die werd vastgesteld met betrekking tot de eerste goedkeuringsbeschikking, tast tevens het bestreden besluit aan, daar dit besluit de gevolgen van de niet-onafhankelijkheid van de trustee gedurende zijn volledige opdracht niet heeft opgeheven. Bijgevolg is rekwirante van mening dat de vaststelling van het bestreden besluit door de Commissie inbreuk maakt op de regels inzake een eerlijk proces en de doeltreffendheid van de rechterlijke toetsing van haar handelingen tenietdoet.

In de tweede plaats is rekwirante van mening dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de voorwaardelijke goedkeuringsbeschikking een rechtsgrondslag kon vormen voor een nieuw goedkeuringsbesluit.

In de derde plaats stelt rekwirante dat het Gerecht is voorbijgegaan aan de juridische criteria voor de beoordeling van de onafhankelijkheid van de verkrijger van de afgestoten activa ten opzichte van de vervreemder, en dat het blijk heeft gegeven van onjuiste rechtsopvattingen en de feiten met betrekking tot die beoordeling onjuist heeft voorgesteld.


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/15


Hogere voorziening ingesteld op 17 november 2014 door Schutzgemeinschaft Milch und Milcherzeugnisse e.V. tegen de beschikking van het Gerecht (Zesde kamer) van 3 september 2014 in zaak T-112/11, Schutzgemeinschaft Milch e.V. und Milcherzeugnisse/Europese Commissie

(Zaak C-517/14 P)

(2015/C 026/20)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Schutzgemeinschaft Milch und Milcherzeugnisse e.V. (vertegenwoordigers: M. Loschelder en V. Schoene, advocaten)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Koninkrijk der Nederlanden, Nederlandse Zuivelorganisatie

Conclusies

de bestreden beschikking vernietigen en verordening (EU) nr. 1121/2010 van de Commissie van 2 december 2010 houdende inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen [Edam Holland (BGA)] (1) nietig verklaren;

subsidiair, de zaak naar het Gerecht terugverwijzen;

de Commissie verwijzen in de kosten van rekwirante in de procedure in hogere voorziening en in de procedure voor het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Eerste middel: Het Gerecht is van oordeel dat rekwirante geen procesbelang heeft omdat in de litigieuze verordening is gepreciseerd dat „Edam” een soortnaam is. De betrokken bewoordingen in de verordening houdende inschrijving van de benaming zijn echter louter tautologisch. De nietigverklaring van de verordening houdende inschrijving van de benaming zou de leden bijgevolg, anders dan het Gerecht van oordeel is, een voordeel verschaffen, zodat zij procesbelang hebben. Bijgevolg is het beroep ontvankelijk. Om dezelfde reden is het beroep ook gegrond. De Nederlandse aanvragers hebben immers toegestemd met de precisering. De Commissie heeft dus een fout gemaakt door de precisering desondanks niet op te nemen.

Tweede middel: Rekwirante heeft aangevoerd dat haar leden vroeger in Nederland melk hebben geleverd, die daar mocht worden gebruikt voor de productie van Gouda of Edam en waarschijnlijk werd gebruikt voor de productie van Gouda of Edam. Het Gerecht heeft daaruit geen procesbelang afgeleid. Het aangevoerde argument zou namelijk feitelijke grondslag missen. Op die wijze heeft het Gerecht de stukken onjuist weergegeven, aangezien het argument juist is. Bovendien heeft rekwirante volgens het Gerecht haar bezwaar niet voor „melkproducenten” ingediend. Ook dit vormt een onjuiste weergave van de stukken, aangezien het bezwaar werd ingediend voor rekwirantes leden voor zover zij melk verwerken (de met bestemming Nederland verkochte melk was verwerkte melk) en melk of kaas verkopen.

Derde middel: Het Gerecht is van oordeel dat de afwijzing van het bezwaar niet tot gevolg heeft dat rekwirante zelf procesbelang heeft. Juridisch gezien werd het bezwaar immers niet door rekwirante, maar door de Bondsrepubliek Duitsland ingediend. Dit stemt niet overeen met het toepasselijke recht onder de vigeur van de basisverordening nr. 510/2006 (2), en, anders dan het aangeeft, heeft het Gerecht zich met betrekking tot de basisverordening ook nog niet over deze kwestie uitgesproken. Tussen de basisverordening nr. 510/2006 en de daaraan voorafgaande verordening (EEG) nr. 2081/92 (3) bestaan er verschillen die niet zijn beoordeeld door het Gerecht en tot gevolg hebben dat in elk geval onder de vigeur van de basisverordening indieners van bezwaren zoals rekwirante eigen rechten van bezwaar geldend maken.

Vierde middel: Het Gerecht heeft rekwirantes betoog volgens hetwelk het blauwe label van de Unie voor de betrokken BGA de Nederlandse producenten een concurrentievoordeel verschaft ten opzichte van rekwirantes leden, ten onrechte afgewezen. Het concurrentievoordeel bestaat, en op grond daarvan hebben rekwirantes leden procesbelang bij de nietigverklaring van de verordening houdende inschrijving van de benaming.


(1)  PB L 317, blz. 14.

(2)  Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 93, blz. 12).

(3)  Verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad van 14 juli 1992 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 208, blz. 1).


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/16


Hogere voorziening op 20 november 2014 door de Europese Commissie ingesteld tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 9 september 2014 in zaak T-461/12, Hansestadt Lübeck/Europese Commissie

(Zaak C-524/14 P)

(2015/C 026/21)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: T. Maxian Rusche en R. Sauer, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: Hansestadt Lübeck, voorheen Flughafen Lübeck GmbH

Conclusies

het bestreden arrest vernietigen;

het beroep in eerste aanleg niet-ontvankelijk verklaren,

subsidiair: verklaren dat het beroep in eerste aanleg zonder voorwerp is,

meer subsidiair: het onderdeel, schending van artikel 107, lid 1, VWEU met betrekking tot het selectiviteitscriterium, van het vierde middel ongegrond verklaren en de zaak, voor de andere onderdelen van het vierde middel en voor het eerste tot en met het derde middel en voor het vijfde middel, naar het Gerecht terugverwijzen;

verzoekster in eerste aanleg verwijzen in de kosten van de eerste aanleg en van de hogere voorziening, of, subsidiair, ingeval de zaak naar het Gerecht wordt terugverwezen, de beslissing over de kosten van de eerste aanleg en de hogere voorziening aan te houden tot het eindarrest.

Middelen en voornaamste argumenten

Eerste middel van hogere voorziening: de betrokkene wordt niet individueel geraakt

Volgens het Gerecht wordt de Hansestadt Lübeck in haar hoedanigheid van rechtsopvolgster van de overheidsonderneming die de luchthaven van Lübeck tot 1 januari 2013 heeft geëxploiteerd, individueel geraakt door het litigieuze besluit, omdat deze overheidsonderneming door de toekenning van staatssteun bevoegdheden heeft uitgeoefend die uitsluitend aan deze onderneming waren toegekend. Deze slotsom berust op de volgende feiten: de overheidsonderneming dient een voorstel voor een tariefbesluit in bij een toezichthoudende instantie van de deelstaat, die bevoegd is om het tariefbesluit goed te keuren of af te wijzen (punten 29-34 van het bestreden arrest).

Volgens de Commissie heeft het Gerecht de feiten weliswaar juist vastgesteld, doch blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de overheidsonderneming die de de luchthaven van Lübeck tot 1 januari 2013 heeft geëxploiteerd, als een steun verlenende instantie aan te merken die eigen, uitsluitend aan haar verleende bevoegdheden heeft uitgeoefend. Volgens de rechtspraak van het Hof is bij het onderzoek of een overheidsinstantie of een particuliere instantie die een steunregeling toepast (zoals de overheidsonderneming die de luchthaven van Lübeck tot 1 januari 2013 heeft geëxploiteerd), van beslissend belang of die instantie zelf haar beheer en beleid kan bepalen dan wel of de staat dit doet (1). Uit de door het Gerecht vastgestelde feiten blijkt dat de staat die bevoegdheid heeft, en dit om twee redenen. Voor het tariefbesluit is de voorafgaande goedkeuring door de toezichthoudende instantie van de deelstaat vereist. De toezichthoudende instantie is op haar beurt gehouden de federale bepalingen betreffende luchthavenheffingen in acht te nemen. Het feit alleen dat de luchthavenexploitant een voorstel voor een tariefbesluit moet indienen, betekent dus niet dat hij zijn beheer en de met het tariefbesluit nagestreefde doelstellingen zelf kan bepalen.

Door te oordelen dat de bevoegdheid om een voorbereidende stap voor het verlenen van steun te verrichten (in dit geval het indienen van een voorstel voor een tariefbesluit bij de toezichthoudende instantie) de uitoefening van een eigen bevoegdheid tot het verlenen van steun vormt, heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, omdat het het begrip „individueel geraakt worden” te ruim heeft uitgelegd.

Tweede middel van hogere voorziening: de betrokkene heeft geen rechtens te beschermen belang

Het Gerecht is van mening dat de Hansestadt Lübeck in haar hoedanigheid van rechtsopvolgster van de overheidsonderneming die de luchthaven van Lübeck tot 1 januari 2013 heeft geëxploiteerd, ook na de verkoop van de luchthaven van Lübeck aan een particuliere investeerder nog een rechtens te beschermen belang heeft. Het Gerecht heeft het niet nodig geacht, na te gaan of de verplichting tot opschorting van de steunregeling op 1 januari 2013 eindigde omdat het tariefbesluit, wegens het feit dat geen staatsmiddelen meer werden aangewend, vanaf dan geen staatssteun meer vormde. Het Gerecht was van mening dat verzoekster in eerste aanleg zelfs in dat geval nog een rechtens te beschermen belang had, omdat de formele onderzoeksprocedure nog niet afgesloten was en het litigieuze besluit dus nog rechtsgevolgen sorteerde.

Het eerste argument van het Gerecht faalt omdat ook zonder een definitief besluit waarmee de formele onderzoeksprocedure wordt afgesloten, het litigieuze besluit zijn enig rechtsgevolg, namelijk de verplichting tot opschorting van de steunmaatregel zolang het onderzoek duurt, kan verliezen wanneer de steunmaatregel eindigt om redenen die geen verband houden met de formele onderzoeksprocedure (in dit geval de privatisering van de luchthaven).

Het tweede argument van het Gerecht staat op gespannen voet met de rechtspraak, die een reëel en actueel belang verlangt. In het onderhavige geval is het risico van een opschorting van de maatregel vóór 1 januari 2013 niet ingetreden, omdat de luchthaven is geprivatiseerd. De Hansestadt Lübeck heeft niet aangetoond dat zij ook na de privatisering van de luchthaven nog belang had bij handhaving van haar beroep.

Om deze redenen heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door vast te stellen dat verzoekster in eerste aanleg een actueel belang heeft.

Derde middel van hogere voorziening: onjuiste uitlegging van het begrip selectiviteit in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU

Het Gerecht is van oordeel dat, om te kunnen vaststellen of het tariefbesluit van een overheidsonderneming selectief is, moet worden onderzocht of dit besluit zonder discriminatie geldt voor alle gebruikers of potentiële gebruikers van de door deze overheidsonderneming aangeboden waren of diensten (punt 53 van het arrest).

Deze opvatting staat in schril contrast met de rechtspraak van het Hof volgens welke een maatregel die niet als een algemene maatregel van fiscaal of economisch beleid kan worden aangemerkt, selectief is wanneer hij slechts voor een bepaalde bedrijfstak of voor een bepaalde onderneming uit deze bedrijfstak geldt (2). Het Hof heeft dan ook geoordeeld dat door overheidsondernemingen vastgestelde preferentiële tarieven voor waren en diensten zelfs dan selectief zijn wanneer alle gebruikers of potentiële gebruikers van die waren of diensten daarvoor in aanmerking komen (3). In zijn conclusie in de zaak Deutsche Lufthansa heeft advocaat-generaal Mengozzi deze rechtspraak toegepast op een situatie die exact overeenkomt met het onderhavige geval, namelijk op het tariefbesluit van een luchthaven dat voorzag in kortingen voor bepaalde grote gebruikers, en als zijn mening te kennen gegeven dat dit een selectieve maatregel is (4).

Vierde middel van hogere voorziening: ontbreken van motivering en tegenstrijdige motivering

De motivering door het Gerecht vertoont gebreken. Ten eerste ontbreekt een wezenlijk bestanddeel van het onderzoek of de maatregel selectief is, namelijk de vaststelling van de met het tariefbesluit nagestreefde doelstellingen, want met inaanmerkingneming daarvan moet worden uitgemaakt welke ondernemingen zich in een juridisch en feitelijk vergelijkbare situatie bevinden. Ten tweede is de door het Gerecht gegeven motivering tegenstrijdig, daar zij eerst toepassing geeft aan de rechtspraak inzake selectiviteit van fiscale maatregelen (punten 51 en 53 van het bestreden arrest) en vervolgens vaststelt dat deze rechtspraak niet ter zake dienend is (punt 57 van het bestreden arrest).

Vijfde middel van hogere voorziening: onjuiste toepassing van een strenge maatstaf van rechterlijke toetsing op een inleidingsbesluit

Het Gerecht noemt weliswaar het juiste juridische criterium, doch gaat er in zijn motivering volledig aan voorbij dat het in het onderhavige geval gaat om een besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure, dat slechts is onderworpen aan een lichte rechterlijke toetsing, in het bijzonder wat de motivering ervan betreft (5). In het bestreden arrest wordt echter helemaal niet uiteengezet waarom het tariefbesluit zo overduidelijk niet selectief was dat de Commissie geen formele onderzoeksprocedure mocht inleiden.


(1)  Arrest DEFI/Commissie 282/85, Jurispr. 1986, blz. 2649, punt 18.

(2)  Arresten Italië/Commissie, C-66/02, Jurispr. 2005, blz. I-10901, punt 99, en Unicredito, C-148/04, Jurispr. 2005, blz. I-11137, punt 45.

(3)  Zie in het bijzonder arrest GEMO, C-126/01, Jurispr. 2003, blz. I-13769, punten 35-39.

(4)  Conclusie in de zaak Deutsche Lufthansa, C-284/12, Jurispr. 2013, blz. I-00000, punten 47-55.

(5)  Zie laatstelijk beschikking Stahlwerk Bous/Commissie, T-172/14 R, Jurispr. 2014, blz. II-0000, punten 39-78 en de aldaar aangehaalde rechtspraak.


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/19


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Berlin (Duitsland) op 21 november 2014 — Ukamaka Mary Jecinta Oruche en Nzubechukwu Emmanuel Oruche/Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-527/14)

(2015/C 026/22)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Berlin

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Ukamaka Mary Jecinta Oruche, Nzubechukwu Emmanuel Oruche

Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland

Interveniënten: burgemeester van de stad Potsdam, Emeka Emmanuel Mary Oruche

Prejudiciële vraag

Dient artikel 7, lid 2, eerste alinea, van richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (1) aldus te worden uitgelegd dat deze bepaling in de weg staat aan een nationale regeling die voor de eerste binnenkomst van een gezinslid van een gezinshereniger als voorwaarde stelt dat het gezinslid vóór de binnenkomst bewijst dat het zich in eenvoudig Duits verstaanbaar kan maken?


(1)  PB L 251, blz. 12.


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/19


Hogere voorziening ingesteld op 21 november 2014 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 11 september 2014 in zaak T-425/11, Griekenland/Commissie

(Zaak C-530/14 P)

(2015/C 026/23)

Procestaal: Grieks

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Bouchagiar en P.J. Loewenthal)

Andere partij in de procedure: Helleense Republiek

Conclusies

het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 11 september 2014 in zaak T-425/11, betekend aan de Commissie op 12 september 2014, Griekenland/Commissie (ECLI:EU:T:2014:768) vernietigen;

de zaak terugverwijzen naar het Gerecht voor een nieuwe beslissing;

de beslissing over de kosten van deze procedure voorbehouden aan het Hof.

Middelen en voornaamste argumenten

De hogere voorziening is gegrond op één enkel middel: het Gerecht heeft artikel 107, lid 1, VWEU onjuist uitgelegd en toegepast door te oordelen dat de controversiële maatregel geen voordeel opleverde voor overheidscasino’s. Dit enige middel van de Commissie bestaat uit drie onderdelen.

In de eerste plaats heeft het Gerecht in de punten 52 tot en met 58 van het bestreden arrest artikel 107, lid 1, VWEU geschonden door te oordelen dat de litigieuze regeling geen voordeel opleverde voor overheidscasino’s doordat zij een lagere heffing per bezoeker betalen, aangezien de gestorte bedragen overeenkwamen met 80 % van de prijs per toegangsbewijs voor zowel overheidscasino’s als particuliere casino’s.

In de tweede plaats heeft het Gerecht in de punten 59 tot en met 68 van het bestreden arrest artikel 107, lid 1, VWEU geschonden door te oordelen dat het niet volstaat dat de Commissie het voordeel dat de litigieuze maatregel opleverde, opvat als rechtstreekse belastingdiscriminatie van rechtswege, maar dat de Commissie het bestaan van een voordeel had moeten baseren op een economische analyse van de gevolgen van de litigieuze maatregel.

In de derde plaats heeft het Gerecht in de punten 74 tot en met 80 van het bestreden arrest artikel 107, lid 1, VWEU geschonden door te oordelen, enerzijds, dat de gratis toegang het voordeel van de litigieuze maatregel niet kon versterken omdat deze maatregel immers geen voordeel opleverde, en anderzijds, dat de Commissie ter onderbouwing van dat argument had moeten aantonen dat het aantal gratis toegelaten bezoekers in de praktijk buitensporig hoog was in verhouding tot de doelstellingen van de Griekse wettelijke regeling die deze praktijk mogelijk maakte, waardoor de voorwaarden van de nationale wettelijke regeling in kwestie werden geschonden.


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/20


Hogere voorziening ingesteld op 24 november 2014 door Vadzim Ipatau tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 23 september 2014 in zaak T-646/11, Ipatau/Raad

(Zaak C-535/14 P)

(2015/C 026/24)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirant: Vadzim Ipatau (vertegenwoordiger: M. Michalauskas, advocaat)

Andere partij in de procedure: Raad van de Europese Unie

Conclusies

vernietiging van het arrest van het Gerecht van 23 september 2014 (zaak T-646/11),

de zaak zelf afdoen dan wel haar voor afdoening verwijzen naar het Gerecht,

verwijzing van de Raad in de kosten, daaronder begrepen de kosten voor het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekende partij baseert haar beroep op vier middelen.

Verzoekende partij stelt, in de eerste plaats, dat het Gerecht het recht op effectieve rechterlijke bescherming heeft geschonden door de termijn voor het indienen van een beroep tot nietigverklaring van de bestreden handeling niet te laten opschorten door het indienen van een verzoek om rechtsbijstand.

In de tweede plaats verwijt zij het Gerecht de rechten van de verdediging te hebben geschonden. Het Gerecht zou immers hebben geoordeeld, dat de Raad niet verplicht was verzoekende partij de bezwarende elementen mede te delen en haar ook niet de gelegenheid hoefde te geven te worden gehoord voordat besluit 2012/642/GBVB (1) en uitvoeringsverordening nr. 1017/2012 (2) werden aangenomen.

In de derde plaats zou het Gerecht blijk hebben gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te overwegen dat de in de litigieuze handelingen opgenomen gronden toereikend zijn.

In de laatste plaats zou het Gerecht blijk hebben gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te overwegen dat de litigieuze handelingen niet onevenredig zijn.


(1)  Besluit 2012/642/GBVB van 15 oktober 2012 betreffende beperkende maatregelen tegen Wit-Rusland (PB L 285, blz. 1).

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1017/2012 van de Raad van 6 november 2012 tot uitvoering van artikel 8 bis, lid 1, van verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen tegen Wit-Rusland (PB L 307, blz. 7).


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/21


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Castellón (Spanje) op 27 november 2014 — Juan Carlos Sánchez Morcillo en María del Carmen Abril García/Banco Bilbao Vizcaya Argentaria, S.A.

(Zaak C-539/14)

(2015/C 026/25)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Audiencia Provincial de Castellón

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Juan Carlos Sánchez Morcillo en María del Carmen Abril García

Verwerende partij: Banco Bilbao Vizcaya Argentaria, S.A.

Prejudiciële vraag

Moet artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG (1), gelezen in samenhang met de artikelen 47, 34, lid 3, en 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (2), aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een procesrechtelijke bepaling die, zoals artikel 695, lid 4, van de Spaanse Ley de Enjuiciamiento Civil, bij de regeling van het hoger beroep tegen de beslissing op het verzet tegen de executie van verhypothekeerde of verpande zaken, uitsluitend hoger beroep toestaat tegen de beslissing tot beëindiging van de executie, buitentoepassinglating van een oneerlijk beding of afwijzing van een op de oneerlijkheid van een beding gebaseerd verzet, met als rechtstreeks gevolg dat de executerende kredietverstrekker over meer mogelijkheden om hoger beroep in te stellen beschikt dan de consument/geëxecuteerde?


(1)  Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB L 95, blz. 29).

(2)  PB 2000, C 364, blz. 1.


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/21


Hogere voorziening ingesteld op 27 november 2014 door DK Recycling und Roheisen GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 26 september 2014 in zaak T-630/13, DK Recycling und Roheisen GmbH/Europese Commissie

(Zaak C-540/14 P)

(2015/C 026/26)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: DK Recycling und Roheisen GmbH (vertegenwoordigers: S. Altenschmidt en P.-A. Schütter, advocaten)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

1.

vernietiging van het arrest van het Gerecht van 26 september 2014 in zaak T-630/13, voor zover het beroep in punt 2 van het dictum wordt verworpen;

2.

volledige toewijzing van de bij verzoekschrift in eerste aanleg ingestelde vordering sub 1, in dier voege dat artikel 1, lid 1, van het besluit van de Commissie van 5 september 2013 betreffende nationale uitvoeringsmaatregelen voor de voorlopige kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten overeenkomstig artikel 11, lid 3, van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (C(2013) 5666, 2013/448/EU) (1) nietig wordt verklaard, voor zover deze bepaling de opneming van de in bijlage I, punt A, vermelde installaties met de identificatiecodes DE000000000001320 en DE-new-14220-0045 in de lijst van onder richtlijn 2003/87/EG vallende installaties die krachtens artikel 11, lid 1, van richtlijn 2003/87/EG door Duitsland bij de Commissie is ingediend, en de overeenkomstige voorlopige jaarlijkse hoeveelheden emissierechten die kosteloos aan deze installaties zijn toegewezen, afwijst;

3.

subsidiair: vernietiging van het in punt 1 vermelde arrest en terugverwijzing van de zaak naar het Gerecht;

4.

verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante bekritiseert de schending van het recht van de Unie in de zin van artikel 58, eerste alinea, tweede volzin, derde alternatief, van het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Het Gerecht heeft, in strijd met de grondrechten en het evenredigheidsbeginsel, de afwijzing door de Commissie van de toewijzing van kosteloze emissierechten op grond van een hardheidsclausule van een lidstaat verenigbaar geacht met het recht van de Unie. Het bestreden arrest schendt de rechten die rekwirante aan de artikelen 16 en 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie ontleent.

Rekwirante betoogt in verband met het aangevoerde middel dat de Commissie bij de regeling van de kosteloze toewijzing van emissierechten in besluit 2011/278/EU geen voorziening heeft getroffen voor een passende individuele bescherming van grondrechten. De kosteloze toewijzing van emissierechten krachtens besluit 2011/278/EU vindt plaats aan de hand van categoriserende berekeningsfactoren. Dit besluit bevat evenwel geen regeling die een bijkomende toewijzing van kosteloze emissierechten mogelijk maakt in die gevallen waarin de toewijzing op basis van de categoriserende berekeningsfactoren leidt tot een abnormale last of ondraaglijke onbillijkheid in het individuele geval.

De verwerping van het beroep schendt de grondrechten van het Handvest en het evenredigheidsbeginsel. Het Gerecht heeft enkel rekening gehouden met de last die zich in typische gevallen voordoet als gevolg van de regeling van de handel in emissierechten en van de door besluit 2011/278/EU ingestelde toewijzingsregeling. In strijd met de rechtspraak van het Hof heeft het Gerecht de vereiste individuele bescherming van rekwirantes grondrechten volledig buiten beschouwing gelaten.


(1)  PB L 240, blz. 27.


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/22


Hogere voorziening ingesteld op 2 december 2014 door Arctic Paper Mochenwangen GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 26 september 2014 in zaak T-634/13, Arctic Paper Mochenwangen GmbH/Europese Commissie

(Zaak C-551/14 P)

(2015/C 026/27)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Arctic Paper Mochenwangen GmbH (vertegenwoordiger: S. Kobes, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

1.

vernietiging van het arrest van het Gerecht van 26 september 2014 in zaak T-634/13, voor zover het beroep wordt verworpen;

2.

toewijzing van de bij verzoekschrift in eerste aanleg ingestelde vordering, in dier voege dat artikel 1, lid 1, van het besluit van de Commissie van 5 september 2013 betreffende nationale uitvoeringsmaatregelen voor de voorlopige kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten overeenkomstig artikel 11, lid 3, van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (C(2013) 5666, 2013/448/EU) (1) nietig wordt verklaard, voor zover deze bepaling de opneming van de in bijlage I, punt A, vermelde installatie met de identificatiecode DE000000000000563 in de lijst van onder richtlijn 2003/87/EG vallende installaties die krachtens artikel 11, lid 1, van richtlijn 2003/87/EG (2) door Duitsland bij de Commissie is ingediend, en de overeenkomstige voorlopige jaarlijkse hoeveelheden emissierechten die kosteloos aan deze installaties zijn toegewezen, afwijst;

3.

subsidiair: vernietiging van het in punt 1 vermelde arrest en terugverwijzing van de zaak naar het Gerecht;

4.

verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante bekritiseert de schending van het recht van de Unie in de zin van artikel 58, eerste alinea, tweede volzin, derde alternatief, van het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Het Gerecht heeft, in strijd met de grondrechten en het evenredigheidsbeginsel, de afwijzing door de Commissie van de toewijzing van kosteloze emissierechten op grond van een hardheidsclausule van een lidstaat verenigbaar geacht met het recht van de Unie. Het bestreden arrest schendt de rechten die rekwirante aan de artikelen 16 en 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie ontleent.

Rekwirante betoogt in verband met het aangevoerde middel dat de Commissie bij de regeling van de kosteloze toewijzing van emissierechten in besluit 2011/278/EU (3) geen voorziening heeft getroffen voor een passende individuele bescherming van grondrechten. De kosteloze toewijzing van emissierechten krachtens besluit 2011/278/EU vindt plaats aan de hand van categoriserende berekeningsfactoren. Dit besluit bevat evenwel geen regeling die een bijkomende toewijzing van kosteloze emissierechten mogelijk maakt in die gevallen waarin de toewijzing op basis van de categoriserende berekeningsfactoren leidt tot een abnormale last of ondraaglijke onbillijkheid in het individuele geval.

De verwerping van het beroep schendt de grondrechten van het Handvest en het evenredigheidsbeginsel. Het Gerecht heeft enkel rekening gehouden met de last die zich in typische gevallen voordoet als gevolg van de regeling van de handel in emissierechten en van de door besluit 2011/278/EU ingestelde toewijzingsregeling. In strijd met de rechtspraak van het Hof heeft het Gerecht de vereiste individuele bescherming van rekwirantes grondrechten volledig buiten beschouwing gelaten.


(1)  PB L 240, blz. 27.

(2)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2013 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad; PB L 275, blz. 32.

(3)  Besluit van de Commissie van 27 april 2011 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad; PB L 130, blz. 1.


Gerecht

26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/24


Arrest van het Gerecht van 3 december 2014 — Castelnou Energía/Commissie

(Zaak T-57/11) (1)

((„Staatssteun - Elektriciteit - Compensatie van bijkomende productiekosten - Openbaredienstverplichting om bepaalde volumes stroom met behulp van steenkool uit eigen land te produceren - Systeem van de voorkeurslevering op afroep - Besluit van geen bezwaar - Besluit waarbij de steun verenigbaar met de interne markt wordt verklaard - Beroep tot nietigverklaring - Individueel geraakt - Merkbare aantasting van de concurrentiepositie - Ontvankelijkheid - Geen inleiding van de formele onderzoeksprocedure - Ernstige problemen - Dienst van algemeen economisch belang - Zekerheid van de elektriciteitsvoorziening - Artikel 11, lid 4, van richtlijn 2003/54/EG - Vrij verkeer van goederen - Milieubescherming - Richtlijn 2003/87/EG”))

(2015/C 026/28)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Castelnou Energía, SL (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: aanvankelijk E. Garayar Gutiérrez, vervolgens C. Fernández Vicién, A. Pereda Miquel en C. del Pozo de la Cuadra, vervolgens C. Fernández Vicién, L. Pérez de Ayala Becerril en D. Antón Vega en ten slotte C. Fernández Vicién, L. Pérez de Ayala Becerril en C. Vila Gisbert, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: É. Gippini Fournier en C. Urraca Caviedes, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verzoekende partij: Greenpeace-España (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: aanvankelijk N. Ersbøll, S. Rating en A. Criscuolo, vervolgens N. Ersbøll en S. Rating, advocaten)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Rodríguez Cárcamo, vervolgens M. Muñoz Pérez en N. Díaz Abad, vervolgens N. Díaz Abad en S. Centeno Huerta en ten slotte A. Rubio González en M. Sampol Pucurull, abogados del Estado), Hidroeléctrica del Cantábrico, SA (Oviedo, Spanje) (vertegenwoordigers: J. Álvarez de Toledo Saavedra en J. Portomeñe López, advocaten), E.ON Generación, SL (Santander, Spanje) (vertegenwoordigers: aanvankelijk E. Sebastián de Erice Malo de Molina en S. Rodríguez Bajón, vervolgens S. Rodríguez Bajón, advocaten), Comunidad Autónoma de Castilla y León (vertegenwoordigers: aanvankelijk K. Desai, solicitor, S. Cisnal de Ugarte en M. Peristeraki, advocaten, vervolgens S. Cisnal de Ugarte), en Federación Nacional de Empresarios de Minas de Carbón (Carbunión) (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: aanvankelijk K. Desai, solicitor, S. Cisnal de Ugarte en M. Peristeraki, advocaten, vervolgens S. Cisnal de Ugarte en A. Baumann, advocaten)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van besluit C(2010) 4499 van de Commissie van 29 september 2010 inzake steunmaatregel N 178/2010 die door het Koninkrijk Spanje is aangemeld, in de vorm van een compensatie voor een openbare dienst in combinatie met een systeem van de voorkeurslevering op afroep ten gunste van de elektriciteitsproductiecentrales die steenkool uit eigen land gebruiken

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Castelnou Energía, SL zal haar eigen kosten en die van de Europese Commissie dragen.

3)

Het Koninkrijk Spanje, Greenpeace-España, Hidroeléctrica del Cantábrico, SA, E.ON Generación, SL, de Comunidad Autónoma de Castilla y León, en de Federación Nacional de Empresarios de Minas de Carbón (Carbunión) zullen ieder hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 80 van 12.3.2011.


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/25


Arrest van het Gerecht van 2 december 2014 — Italië/Commissie

(Zaak T-661/11) (1)

([„EOGFL - Afdeling ‚Garantie’ - ELGF en ELFPO - Van financiering uitgesloten uitgaven - Zuivelproducten - Bestemmingsontvangsten - Essentiële controles - Tardiviteit - Forfaitaire financiële correctie - Rechtsgrondslag - Artikel 53 van verordening (EG) nr. 1605/2002 - Terugkomende onregelmatigheden”])

(2015/C 026/29)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: G. Palmieri, gemachtigde, bijgestaan door G. Aiello en P. Grasso, avvocati dello Stato)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Rossi en D. Nardi, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van uitvoeringsbesluit 2011/689/EG van de Commissie van 14 oktober 2011 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten in het kader van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO), hebben verricht (PB L 270, blz. 33), voor zover daarbij de Italiaanse Republiek een forfaitaire financiële correctie ten belope van 7 0 9 12  382 EUR is opgelegd wegens onregelmatigheden in de controles betreffende de melkquota, die in de regio’s Abruzzo, Lazio, Marche, Puglia, Sardegna, Calabria, Friuli Venezia Giulia en Valle D’Aosta zijn vastgesteld voor de verkoopseizoenen 2004/2005, 2005/2006 en 2006/2007

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Italiaanse Republiek zal haar eigen kosten en die van de Europese Commissie dragen.


(1)  PB C 49 van 18.2.2012.


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/25


Arrest van het Gerecht van 2 december 2014 — Boehringer Ingelheim Pharma/BHIM — Nepentes Pharma (Momarid)

(Zaak T-75/13) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk Momarid - Ouder gemeenschapswoordmerk LONARID - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 - Relevant publiek - Motiveringsplicht - Artikel 75 van verordening nr. 207/2009”])

(2015/C 026/30)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Boehringer Ingelheim Pharma GmbH & Co. KG (Ingelheim, Duitsland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk V. von Bomhard en D. Slopek, vervolgens V. von Bomhard, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: L. Rampini, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Nepentes Pharma sp. z o.o. (Warschau, Polen) (vertegenwoordigers: C. Bercial Arias, K. Dimidjian-Lecompte en C. Casalonga, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 28 november 2012 (zaak R 2292/2011-4) inzake een oppositieprocedure tussen Boehringer Ingelheim Pharma GmbH & Co. KG en Nepentes S.A

Dictum

1)

De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 28 november 2012 (zaak R 2292/2011-4) wordt vernietigd wat „chemische producten voor farmaceutische doeleinden” betreft.

2)

Het beroep wordt afgewezen voor het overige.

3)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 101 van 6.4.2013.


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/26


Arrest van het Gerecht van 3 december 2014 — Max Mara Fashion Group/BHIM — Mackays Stores (M&Co.)

(Zaak T-272/13) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk M&Co. - Oudere gemeenschapsbeeldmerken en ouder nationaal beeldmerk MAX&Co. - Ouder nationaal woordmerk MAX&CO. - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2015/C 026/31)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Max Mara Fashion Group Srl (Turijn, Italië) (vertegenwoordiger: F. Terrano, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Mackays Stores Ltd (Renfrew, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: A. Gould, K. Passmore, solicitors, J. Baldwin, barrister, en M. Howe, QC)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 7 maart 2013 (zaak R 1199/2012-2) inzake een oppositieprocedure tussen Max Mara Fashion Group Srl en Mackays Stores Ltd.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Max Mara Fashion Group Srl wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 207 van 20.7.2013.


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/27


Arrest van het Gerecht van 4 december 2014 — Sales & Solutions/BHIM — Inceda (WATT en WATT)

(Gevoegde zaken T-494/13 en T-495/13) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Nietigheidsprocedure - Gemeenschapsbeeldmerk WATT en gemeenschapswoordmerk WATT - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2015/C 026/32)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Sales & Solutions GmbH (Frankfurt am Main, Duitsland) (vertegenwoordiger: K. Gründig-Schnelle, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Inceda Holding GmbH (Keulen, Duitsland) (vertegenwoordigers: J. Wald en D. Thrun, advocaten)

Voorwerp

In zaak T-494/13 beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van 15 juli 2013 (zaak R 1192/2012-4) en in zaak T-495/13 beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van 15 juli 2013 (zaak R 1193/2012-4) inzake nietigheidsprocedures tussen Inceda Holding GmbH en Sales & Solutions GmbH

Dictum

1)

De beroepen worden verworpen.

2)

Sales & Solutions GmbH draagt haar eigen kosten alsook die van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) en van Inceda Holding GmbH in de gevoegde zaken T-494/13 en T-495/13.


(1)  PB C 344 van 23.11.2013.


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/27


Arrest van het Gerecht van 4 december 2014 — BSH/BHIM — LG Electronics (compressor technology)

(Zaak T-595/13) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk compressor technology - Oudere nationale woordmerken KOMPRESSOR - Relatieve weigeringsgrond - Gedeeltelijke weigering van inschrijving - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2015/C 026/33)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: BSH Bosch und Siemens Hausgeräte GmbH (München, Duitsland) (vertegenwoordiger: S. Biagosch, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: M. Fischer en A. Folliard-Monguiral, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: LG Electronics, Inc. (Seoul, Zuid-Korea)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 5 september 2013 (zaak R 1176/2012-1) inzake een oppositieprocedure tussen LG Electronics, Inc. en BSH Bosch und Siemens Hausgeräte GmbH

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

BSH Bosch und Siemens Hausgeräte GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 39 van 8.2.2014.


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/28


Beschikking van het Gerecht van 10 november 2014 — Ledra Advertising/Commissie en ECB

(Zaak T-289/13) (1)

((„Beroep tot nietigverklaring en tot schadevergoeding - Programma ter ondersteuning van de stabiliteit van Cyprus - Memorandum van overeenstemming inzake specifieke economische beleidsvoorwaarden dat tussen de Republiek Cyprus en het ESM is gesloten - Bevoegdheid van het Gerecht - Causaal verband - Beroep dat gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk rechtens ongegrond is”))

(2015/C 026/34)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Ledra Advertising Ltd (Nicosia, Cyprus) (vertegenwoordigers: C. Paschalides, solicitor, en A. Paschalides, advocaat)

Verwerende partijen: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Smulders en J.-P. Keppenne, gemachtigden) en Europese Centrale Bank (ECB) (vertegenwoordigers: A. Sáinz de Vicuña Barroso, N. Lenihan en F. Athanasiou, gemachtigden, bijgestaan door W. Bussian, W. Devroe en D. Arts, advocaten)

Voorwerp

In de eerste plaats een verzoek om nietigverklaring van de punten 1.23 tot en met 1.27 van het memorandum van overeenstemming inzake specifieke economische beleidsvoorwaarden dat tussen de Republiek Cyprus en het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) is gesloten op 26 april 2013, en in de tweede plaats een verzoek om vergoeding van de schade die verzoekster stelt te hebben geleden door de opneming van de punten 1.23 tot en met 1.27 in het memorandum van overeenstemming en doordat de Commissie haar toezichtsplicht niet is nagekomen

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Ledra Advertising Ltd wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Europese Commissie en de Europese Centrale Bank (ECB).


(1)  PB C 226 van 3.8.2013.


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/29


Beschikking van het Gerecht van 10 november 2014 — CMBG/Commissie en ECB

(Zaak T-290/13) (1)

((„Beroep tot nietigverklaring en tot schadevergoeding - Programma ter ondersteuning van de stabiliteit van Cyprus - Memorandum van overeenstemming inzake specifieke economische beleidsvoorwaarden dat tussen de Republiek Cyprus en het ESM is gesloten - Bevoegdheid van het Gerecht - Causaal verband - Beroep dat gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk rechtens ongegrond is”))

(2015/C 026/35)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: CMBG Ltd (Tortola, Britse Maagdeneilanden, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: C. Paschalides, solicitor, en A. Paschalides, advocaat)

Verwerende partijen: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Smulders en J.-P. Keppenne, gemachtigden) en Europese Centrale Bank (ECB) (vertegenwoordigers: A. Sáinz de Vicuña Barroso, N. Lenihan en F. Athanasiou, gemachtigden, bijgestaan door W. Bussian, W. Devroe en D. Arts, advocaten)

Voorwerp

In de eerste plaats een verzoek om nietigverklaring van de punten 1.23 tot en met 1.27 van het memorandum van overeenstemming inzake specifieke economische beleidsvoorwaarden dat tussen de Republiek Cyprus en het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) is gesloten op 26 april 2013, en in de tweede plaats een verzoek om vergoeding van de schade die verzoekster stelt te hebben geleden door de opneming van de punten 1.23 tot en met 1.27 in het memorandum van overeenstemming en doordat de Commissie haar toezichtsplicht niet is nagekomen

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

CMBG Ltd wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Europese Commissie en de Europese Centrale Bank (ECB).


(1)  PB C 226 van 3.8.2013.


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/29


Beschikking van het Gerecht van 10 november 2014 — Eleftheriou en Papachristofi/Commissie en ECB

(Zaak T-291/13) (1)

((„Beroep tot nietigverklaring en tot schadevergoeding - Programma ter ondersteuning van de stabiliteit van Cyprus - Memorandum van overeenstemming inzake specifieke economische beleidsvoorwaarden dat tussen de Republiek Cyprus en het ESM is gesloten - Bevoegdheid van het Gerecht - Causaal verband - Beroep dat gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk rechtens ongegrond is”))

(2015/C 026/36)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Andreas Eleftheriou (Dherynia, Cyprus), Eleni Eleftheriou (Dherynia) en Lilia Papachristofi (Dherynia) (vertegenwoordigers: C. Paschalides, solicitor, en A. Paschalides, advocaat)

Verwerende partijen: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Smulders en J.-P. Keppenne, gemachtigden) en Europese Centrale Bank (ECB) (vertegenwoordigers: A. Sáinz de Vicuña Barroso, N. Lenihan en F. Athanasiou, gemachtigden, bijgestaan door W. Bussian, W. Devroe en D. Arts, advocaten)

Voorwerp

In de eerste plaats een verzoek om nietigverklaring van de punten 1.23 tot en met 1.27 van het memorandum van overeenstemming inzake specifieke economische beleidsvoorwaarden dat tussen de Republiek Cyprus en het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) is gesloten op 26 april 2013, en in de tweede plaats een verzoek om vergoeding van de schade die verzoekers stellen te hebben geleden door de opneming van de punten 1.23 tot en met 1.27 in het memorandum van overeenstemming en doordat de Commissie haar toezichtsplicht niet is nagekomen

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Andreas Eleftheriou, Eleni Eleftheriou en Lilia Papachristofi worden verwezen in hun eigen kosten en in die van de Europese Commissie en de Europese Centrale Bank (ECB).


(1)  PB C 226 van 3.8.2013.


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/30


Beschikking van het Gerecht van 10 november 2014 — Evangelou/Commissie en ECB

(Zaak T-292/13) (1)

((„Beroep tot nietigverklaring en tot schadevergoeding - Programma ter ondersteuning van de stabiliteit van Cyprus - Memorandum van overeenstemming inzake specifieke economische beleidsvoorwaarden dat tussen de Republiek Cyprus en het ESM is gesloten - Bevoegdheid van het Gerecht - Causaal verband - Beroep dat gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk rechtens ongegrond is”))

(2015/C 026/37)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Christos Evangelou (Derynia, Cyprus) en Yvonne Evangelou (Derynia) (vertegenwoordigers: C. Paschalides, solicitor, en A. Paschalides, advocaat)

Verwerende partijen: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Smulders en J.-P. Keppenne, gemachtigden) en Europese Centrale Bank (ECB) (vertegenwoordigers: A. Sáinz de Vicuña Barroso, N. Lenihan en F. Athanasiou, gemachtigden, bijgestaan door W. Bussian, W. Devroe en D. Arts, advocaten)

Voorwerp

In de eerste plaats een verzoek om nietigverklaring van de punten 1.23 tot en met 1.27 van het memorandum van overeenstemming inzake specifieke economische beleidsvoorwaarden dat tussen de Republiek Cyprus en het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) is gesloten op 26 april 2013, en in de tweede plaats een verzoek om vergoeding van de schade die verzoekers stellen te hebben geleden door de opneming van de punten 1.23 tot en met 1.27 in het memorandum van overeenstemming en doordat de Commissie haar toezichtsplicht niet is nagekomen

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Christos Evangelou en Yvonne Evangelou worden verwezen in hun eigen kosten en in die van de Europese Commissie en de Europese Centrale Bank (ECB).


(1)  PB C 226 van 3.8.2013.


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/31


Beschikking van het Gerecht van 10 november 2014 — Theophilou/Commissie en ECB

(Zaak T-293/13) (1)

((„Beroep tot nietigverklaring en tot schadevergoeding - Programma ter ondersteuning van de stabiliteit van Cyprus - Memorandum van overeenstemming inzake specifieke economische beleidsvoorwaarden dat tussen de Republiek Cyprus en het ESM is gesloten - Bevoegdheid van het Gerecht - Causaal verband - Beroep dat gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk rechtens ongegrond is”))

(2015/C 026/38)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Christos Theophilou (Nicosia, Cyprus) en Eleni Theophilou (Nicosia) (vertegenwoordigers: C. Paschalides, solicitor, en A. Paschalides, advocaat)

Verwerende partijen: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Smulders en J.-P. Keppenne, gemachtigden) en Europese Centrale Bank (ECB) (vertegenwoordigers: A. Sáinz de Vicuña Barroso, N. Lenihan en F. Athanasiou, gemachtigden, bijgestaan door W. Bussian, W. Devroe en D. Arts, advocaten)

Voorwerp

In de eerste plaats een verzoek om nietigverklaring van de punten 1.23 tot en met 1.27 van het memorandum van overeenstemming inzake specifieke economische beleidsvoorwaarden dat tussen de Republiek Cyprus en het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) is gesloten op 26 april 2013, en in de tweede plaats een verzoek om vergoeding van de schade die verzoekers stellen te hebben geleden door de opneming van de punten 1.23 tot en met 1.27 in het memorandum van overeenstemming en doordat de Commissie haar toezichtsplicht niet is nagekomen

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Christos Theophilou en Eleni Theophilou worden verwezen in hun eigen kosten en in die van de Europese Commissie en de Europese Centrale Bank (ECB).


(1)  PB C 226 van 3.8.2013.


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/31


Beschikking van het Gerecht van 10 november 2014 — Fialtor/Commissie en ECB

(Zaak T-294/13) (1)

((„Beroep tot nietigverklaring en tot schadevergoeding - Programma ter ondersteuning van de stabiliteit van Cyprus - Memorandum van overeenstemming inzake specifieke economische beleidsvoorwaarden dat tussen de Republiek Cyprus en het ESM is gesloten - Bevoegdheid van het Gerecht - Causaal verband - Beroep dat gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk rechtens ongegrond is”))

(2015/C 026/39)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Fialtor Ltd (Belize City, Belize) (vertegenwoordigers: C. Paschalides, solicitor, en A. Paschalides, advocaat)

Verwerende partijen: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Smulders en J.-P. Keppenne, gemachtigden) en Europese Centrale Bank (ECB) (vertegenwoordigers: A. Sáinz de Vicuña Barroso, N. Lenihan en F. Athanasiou, gemachtigden, bijgestaan door W. Bussian, W. Devroe en D. Arts, advocaten)

Voorwerp

In de eerste plaats een verzoek om nietigverklaring van de punten 1.23 tot en met 1.27 van het memorandum van overeenstemming inzake specifieke economische beleidsvoorwaarden dat tussen de Republiek Cyprus en het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) is gesloten op 26 april 2013, en in de tweede plaats een verzoek om vergoeding van de schade die verzoekster stelt te hebben geleden door de opneming van de punten 1.23 tot en met 1.27 in het memorandum van overeenstemming en doordat de Commissie haar toezichtsplicht niet is nagekomen

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Fialtor Ltd wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Europese Commissie en de Europese Centrale Bank (ECB).


(1)  PB C 226 van 3.8.2013.


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/32


Beschikking van het Gerecht van 11 november 2014 — LemonAid Beverages/BHIM — Pret A Manger (Europe) (Lemonaid)

(Zaak T-298/13) (1)

((„Gemeenschapsmerk - Nietigheidsprocedure - Intrekking van de vordering tot nietigverklaring - Afdoening zonder beslissing”))

(2015/C 026/40)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: LemonAid Beverages GmbH (Hamburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: U. Lüken en J. Natzel, advocaten, en P. Brownlow, solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Pret A Manger (Europe) Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: A. Tsoutsanis, advocaat, en S. Croxon, solicitor)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 13 maart 2013 (zaak R 276/2012-2) inzake een nietigheidsprocedure tussen Pret A Manger (Europe) Ltd en LemonAid Beverages GmbH

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Verzoekster en interveniënte worden elk in hun eigen kosten en in de helft van verweerders kosten verwezen.


(1)  PB C 215 van 27.7.2013.


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/33


Beschikking van het Gerecht van 10 november 2014 — DelSolar (Wujiang)/Commissie

(Zaak T-320/13) (1)

([„Dumping - Invoer van fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen en wafers) van oorsprong uit of verzonden uit China - Voorlopig antidumpingrecht - Afdoening zonder beslissing”])

(2015/C 026/41)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: DelSolar (Wujiang) Ltd (Wujiang City, China) (vertegenwoordigers: aanvankelijk L. Catrain González, advocaat, E. Wright en H. Zhu, barristers, vervolgens L. Catrain González en E. Wright)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Flynn en T. Maxian Rusche, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van verordening (EU) nr. 513/2013 van de Commissie van 4 juni 2013 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen en wafers), van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China, en tot wijziging van verordening (EU) nr. 182/2013 tot onderwerping van de invoer van deze goederen van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China aan registratie (PB L 152, blz. 5), voor zover zij verzoekster betreft

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Elke partij draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 215 van 27.7.2013.


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/33


Beschikking van het Gerecht van 21 oktober 2014 — Gappol Marzena Porczyńska/BHIM — Gap (ITM) (GAPPol)

(Zaak T-125/14) (1)

((„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Intrekking van de bestreden beslissing - Tenietgaan van het voorwerp van het geschil - Afdoening zonder beslissing”))

(2015/C 026/42)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: PP Gappol Marzena Porczyńska (Łódź, Polen) (vertegenwoordiger: J. Gwiazdowska, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: D. Walicka, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Gap (ITM), Inc. (San Francisco, Californië, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: M. Siciarek, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 2 december 2013 (zaak R 686/2013-1) inzake een oppositieprocedure tussen Gap (ITM), Inc. en PP Gappol Marzena Porczyńska

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) zal haar eigen kosten dragen, alsook die van PP Gappol Marzena Porczyńska en Gap (ITM), Inc.


(1)  PB C 142 van 12.5.2014.


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/34


Beschikking van de president van het Gerecht van 27 november 2014 — SEA/Commissie

(Zaak T-674/14 R)

((„Kort geding - Staatssteun - Verplichting om steun terug te vorderen die door een openbare luchthavenexploitant is toegekend aan een dochteronderneming die belast is met diensten van beheer - Liquidatie van die onderneming - Oprichting van een nieuwe onderneming die belast is met diensten van beheer - Besluit van de Commissie tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure op het gebied van staatssteun, met als doel te onderzoeken of economische continuïteit bestaat tussen deze twee ondernemingen - Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging - Kennelijke niet-ontvankelijkheid van het beroep in de hoofdzaak - Niet-ontvankelijkheid - Geen spoedeisendheid”))

(2015/C 026/43)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Società per azioni esercizi aeroportuali (SEA) (Segrate, Italië) (vertegenwoordigers: F. Gatti, J.-F. Bellis, F. Di Gianni en A. Scalini, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: S. Noë en G. Conte, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om voorlopige maatregelen dat in wezen strekte tot opschorting van de tenuitvoerlegging van besluit C(2014) 4537 final van de Commissie van 9 juli 2014 tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure van artikel 108, lid 2, VWEU met betrekking tot de oprichting van de vennootschap Airport Handling [SA.21420 (2014/NN) — Italië — Oprichting van Airport Handling]

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/35


Beschikking van de president van het Gerecht van 28 november 2014 — Airport Handling/Commissie

(Zaak T-688/14 R)

((„Kort geding - Staatssteun - Verplichting om steun terug te vorderen die door een openbare luchthavenexploitant is toegekend aan een dochteronderneming die belast is met diensten van beheer - Liquidatie van die onderneming - Oprichting van een nieuwe onderneming die belast is met diensten van beheer - Besluit van de Commissie tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure op het gebied van staatssteun, met als doel te onderzoeken of economische continuïteit bestaat tussen deze twee ondernemingen - Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging - Kennelijke niet-ontvankelijkheid van het beroep in de hoofdzaak - Niet-ontvankelijkheid - Geen spoedeisendheid”))

(2015/C 026/44)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Airport Handling SpA (Somma Lombardo, Italië) (vertegenwoordigers: R. Cafari Panico en F. Scarpellini, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: S. Noë en G. Conte, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om voorlopige maatregelen dat in wezen strekte tot opschorting van de tenuitvoerlegging van besluit C(2014) 4537 final van de Commissie van 9 juli 2014 tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure van artikel 108, lid 2, VWEU met betrekking tot de oprichting van de vennootschap Airport Handling [SA.21420 (2014/NN) — Italië — Oprichting van Airport Handling]

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beschikking van 29 september 2014 in zaak T-688/14 R wordt ingetrokken.

3)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/35


Beschikking van de rechter in kort geding van 27 oktober 2014 — Diktyo Amyntikon Viomichanion Net/Commissie

(Zaak T-703/14 R)

([„Kort geding - Subsidies - Zevende kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) - Debetnota gericht aan een medecontractant - Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging - Zaak waarin geen voorlopige maatregelen kunnen worden getroffen”])

(2015/C 026/45)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Diktyo Amyntikon Viomichanion Net AEVE (Kaisariani, Griekenland) (vertegenwoordiger: K. Damis, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: R. Lyal en M. Konstantinidis, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging van een debetnota die aan verzoekster is gericht in het kader van een subsidieovereenkomst, alsook van elke daarmee samenhangende handeling

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/36


Beroep ingesteld op 6 november 2014 — Segimerus/BHIM — Ergo Versicherungsgruppe (ELGO)

(Zaak T-750/14)

(2015/C 026/46)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Segimerus Ltd (Preston, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: F. Henkel, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Ergo Versicherungsgruppe AG (Düsseldorf, Duitsland)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: gemeenschapswoordmerk „ELGO”– gemeenschapsmerk nr. 10 292 498

Procedure voor het BHIM: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 22 augustus 2014 in zaak R 473/2014-4

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling en terugverwijzing van de zaak naar de oppositieafdeling

subsidiair, vernietiging van de bestreden beslissing en terugverwijzing van de zaak naar de kamer van beroep;

verwijzing van verweerder in de kosten.

Aangevoerd middel

Schending van artikel 75, lid 2, van verordening nr. 207/2009.


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/36


Beroep ingesteld op 14 november 2014 — Ice Mountain Ibiza/BHIM — Etyam (ocean beach club ibiza)

(Zaak T-753/14)

(2015/C 026/47)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Ice Mountain Ibiza, SL (San Antonio, Spanje) (vertegenwoordigers: J. L. Gracia Albero en F. Miazzetto, abogados)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Etyam, SL (de Balearen, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Aanvrager: verzoekende partij

Betrokken merk: gemeenschapsbeeldmerk met de woordelementen „ocean beach club ibiza”– inschrijvingsaanvraag nr. 10 610 491

Procedure voor het BHIM: gedeeltelijke oppositieprocedure

Bestreden beslissing:beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 31 juli 2014 in zaak R 2293/2013-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing, en

verwijzing van het BHIM in de kosten van de onderhavige procedure, met inbegrip van alle kosten die zijn opgekomen tijdens de reeds voor de oppositieafdeling en de eerste kamer van beroep van het BHIM in de eerdere behandelingsfasen van de onderhavige vordering gevoerde procedure.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 75 van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009.


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/37


Beroep ingesteld op 14 november 2014 — Herbert Smith Freehills/Commissie

(Zaak T-755/14)

(2015/C 026/48)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Herbert Smith Freehills LLP (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: P. Wytinck, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

vernietiging van besluit GESTDEM 2014/2070 van de Europese Commissie van 24 september 2014, en

verwijzing van de Europese Commissie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met haar beroep vordert verzoekende partij vernietiging van het besluit GESTDEM 2014/2070 van 24 september 2014, waarmee de Commissie het verzoek van verzoekende partij om toegang, krachtens verordening nr. 1049/2001 (1), tot bepaalde documenten die betrekking hebben op de vaststelling van richtlijn 2014/40/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten en tot intrekking van richtlijn 2001/37/EG (2), heeft verworpen.

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekende partij drie middelen aan.

1.

Eerste middel: de Commissie heeft artikel 4, lid 2, van verordening (EG) 1049/2001 geschonden doordat geen van de door de Commissie genoemde niet-vrijgegeven documenten onder de uitzondering van de bescherming van gerechtelijke procedures valt.

2.

Tweede middel: de Commissie heeft artikel 4, lid 2, van verordening (EG) 1049/2001 geschonden doordat bepaalde door de Commissie genoemde niet-vrijgegeven documenten niet onder de uitzondering van de bescherming van juridisch advies vallen.

3.

Derde middel: de Commissie heeft artikel 4, lid 2, van verordening (EG) 1049/2001 geschonden doordat er een hoger openbaar belang is om de genoemde documenten vrij te geven, conform het verzoek van verzoekende partij om toegang tot documenten.


(1)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB 2001, L 145, blz. 43).

(2)  PB 2014, L 127, blz. 1.


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/38


Beroep ingesteld op 14 november 2014 — European Dynamics Luxembourg en Evropaïki Dynamiki/Commissie

(Zaak T-764/14)

(2015/C 026/49)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partijen: European Dynamics Luxembourg SA (Luxemburg, Luxemburg) en Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE (Athene, Griekenland) (vertegenwoordigers: M. Sfyri en I. Ampazis, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietig verklaren besluit Ares(2014) 2903214 van 5 september 2014 van de Europese Commissie, waarbij verzoeksters’ offerte in het kader van besloten aanbesteding EuropeAid/135040/C/SER/MULTI terzijde is gelegd;

herstel van de status quo ante gelasten;

de Commissie in alle kosten van verzoeksters verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters het volgende aan.

Het bestreden besluit moet op de volgende gronden overeenkomstig artikel 263 VWEU nietig worden verklaard:

 

In de eerste plaats is de ervaring van de deelnemers beoordeeld in de loop van de gunningprocedure, terwijl zij al in de fase van de voorselectie was onderzocht.

 

In de tweede plaats heeft de Commissie niet voldaan aan de verplichting, haar besluit te motiveren, daar zij onvoldoende uitleg over de indeling van de technische offerte van verzoeksters heeft verstrekt en heeft verzuimd de samenstelling van het consortium waaraan de opdracht is gegund en de voornaamste kenmerken van de financiële offerte mee te delen.

 

In de derde plaats heeft de Commissie zich schuldig gemaakt aan een reeks kennelijk onjuiste beoordelingen met betrekking tot de technische offerte van verzoeksters en daarbij het beginsel van gelijke behandeling van alle inschrijvers geschonden.

 

In de vierde plaats heeft de Commissie het financieel reglement en het daarin vastgelegde transparantiebeginsel geschonden.


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/39


Beroep ingesteld op 21 november 2014 — Italië/Commissie

(Zaak T-770/14)

(2015/C 026/50)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: P. Gentili, avvocato dello Stato en G. Palmieri, gemachtigde)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

de nota van 11 september 2014 Ref Ares (2014) 2975571 nietig verklaren, waarbij de Europese Commissie de Italiaanse Republiek in kennis heeft gesteld van de ambtshalve verrichte doorhaling op 31 december 2013 van de middelen betreffende de EFRO-vastleggingen bedoeld in het programma voor grensoverschrijdende samenwerking Italië-Malta 2007-2013; en, ten gronde, verklaren dat de betrokken uitgaven voor betaling in aanmerking komen en de betrokken betalingsaanvragen ontvankelijk zijn.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.

1.

Eerste middel: ontoereikende motivering in de zin van artikel 296, tweede alinea, VWEU

In dit verband wordt aangevoerd dat de Commissie, door in het bestreden besluit eenvoudigweg te stellen dat de vergissing die was vervat in de titel van het wijzigingsbesluit van 31 december 2012 geen invloed heeft gehad op de inhoud van dat besluit en op de uitvoering van het programma, het belang van de volgende omstandigheden over het hoofd gezien: (i) dat de door de Regio vastgestelde beslissingen over de uitgaven preventief aan de controle van de Rekenkamer moesten worden onderworpen; (ii) dat tussen de aankondiging van de wijziging en de uitvoering ervan vier maanden waren verstreken zonder dat daarvoor enige uitleg werd verstrekt; (iii) dat dit twijfel kon wekken dat de aan te brengen wijziging verder ging dan een loutere wijziging van de titel van het besluit van 31 december 2012, zoals was aangekondigd; en (iv) dat de Rekenkamer heeft bevestigd dat de Regio, die de vastleggingen pas heeft vastgesteld toen de wijziging officieel bekend was (op 28 maart 2013) correct heeft gehandeld, waardoor zij te kennen heeft gegeven dat een andere handelwijze incorrect zou zijn geweest.

2.

Tweede middel: schending van het beginsel van partnerschap bij het beheer van de structuurfondsen en van de beginselen van samenwerking tussen de lidstaten en de Europese instellingen en van het beginsel van eerbiediging van de constitutionele identiteit en structuur van de lidstaten

In dit verband wordt aangevoerd dat de Commissie heeft nagelaten samen te werken met de lidstaat teneinde die lidstaat in staat te stellen het operationele programma zo doeltreffend mogelijk en binnen de termijn uit te voeren. De Commissie heeft met name geen rekening gehouden met de procedurele verplichtingen van de interne controles, in het bijzonder die van de Rekenkamer, die de betrokken staat diende te ondergaan.

3.

Derde middel: schending van artikel 96, onder c), van verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1260/1999

In dit verband wordt aangevoerd dat de situatie die in de onderhavige zaak is ontstaan, een geval van overmacht was, waardoor geen betalingsaanvraag met betrekking tot de projecten waarop het wijzigingsbesluit betrekking had, kon worden ingediend. De aanvankelijke vergissing die de Commissie bij de betekening van het bestreden besluit heeft begaan, de onmiddellijk daarop volgende belofte dat een spoedige rechtzetting zou volgen, die beperkt was tot de titel, en het stilzwijgen dat daar evenwel op volgde gedurende vier maanden en dat de indruk wekte dat er andere, meer wezenlijke vergissingen moesten worden rechtgezet, hebben het de nationale overheid aldus volledig onmogelijk gemaakt de procedure voor het beheer van de projecten te doorlopen tot aan het indienen van de betalingsaanvraag.

4.

Vierde middel: schending van het evenredigheidsbeginsel


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/40


Beroep ingesteld op 17 november 2014 — Ica Foods/BHIM — San Lucio (GROK)

(Zaak T-774/14)

(2015/C 026/51)

Taal van het verzoekschrift: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Ica Foods SpA (Pomezia, Italië) (vertegenwoordiger: A. Nespega, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: San Lucio Srl (San Gervasio Bresciano, Italië)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: woordmerk „GROK” — gemeenschapsmerk nr. 4 439 956

Procedure voor het BHIM: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 9 september 2014 in zaak R 1815/2013-2

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing betreffende de nietigheidsprocedure nr. 6374C tegen de inschrijving van het woordmerk „GROK” als gemeenschapsmerk nr. 4 439 956, wegens schending van de artikelen 62 en 63 van de gemeenschapsmerkverordening en/of schending van artikel 8 van verordening nr. 40/94 en/of ontoereikende motivering en/of om de hierboven genoemde redenen;

verwijzing van het BHIM in de kosten van de onderhavige procedure.

Aangevoerde middelen

schending van de artikelen 62 en 63 van de gemeenschapsmerkverordening aangezien het BHIM verzoekster niet op de hoogte heeft gebracht van de termijn voor de indiening van opmerkingen, waardoor het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden;

schending van artikel 8 van verordening nr. 40/94 en ontoereikende motivering betreffende de soortgelijkheid van de zuivelproducten van San Lucio en de waren waarvoor de merken van ICA zijn ingeschreven;

schending van artikel 8 van verordening nr. 40/94 en ontoereikende motivering betreffende de overeenstemming van het merk GROK van San Lucio en het merk CRIK CROK van ICA;

schending van artikel 8 van verordening nr. 40/94 en ontoereikende motivering betreffende de bekendheid van het merk CRIK CROK van ICA.


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/41


Beroep ingesteld op 26 november 2014 — Fon Wireless/BHIM — Henniger (NEOFON — FON ET AL.)

(Zaak T-777/14)

(2015/C 026/52)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Fon Wireless Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: J. Devaureix en L. Montoya Terán, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Andreas Henniger (Starnberg, Duitsland)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: gemeenschapswoordmerk „Neofon” — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 1 0 6 74  893

Procedure voor het BHIM: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 15 september 2014 in zaak R 2519/2013-4

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen en zorgen voor effectiviteit van de uitspraak van het Hof;

het BHIM verwijzen in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/41


Beroep ingesteld op 26 november 2014 — Ugly/BHIM — Group Lottuss (COYOTE UGLY)

(Zaak T-778/14)

(2015/C 026/53)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Ugly, Inc. (New York, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: T. St Quintin, barrister, K. Gilbert en C. Mackey, solicitors)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Group Lottuss Corp., SL (Barcelona, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: gemeenschapswoordmerk „COYOTE UGLY” — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 1 226 198

Procedure voor het BHIM: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het BHIM van 16 september 2014 in zaak R 1369/2013-5

Conclusies

vernietiging van de beslissingen van de oppositieafdeling en de kamer van beroep en terugverwijzing van de oppositie naar de oppositieafdeling voor heronderzoek;

verwijzing van de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, artikel 8, lid 2, en artikel 8, lid 4 van verordening nr. 207/2009.


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/42


Beroep ingesteld op 20 november 2014 — TVR Automotive/BHIM — Cardoni (TVR ENGINEERING)

(Zaak T-781/14)

(2015/C 026/54)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: TVR Automotive Ltd (Whiteley, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: A. von Mühlendahl en H. Hartwig, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Fabio Cardoni (Milaan, Italië)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: inschrijvingsaanvraag nr. 11 132 602

Procedure voor het BHIM: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 8 september 2014 in zaak R 2532/2013-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing in de kosten van het BHIM en van Cardoni, wat deze laatste betreft voor zover hij intervenieert in de procedure.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009


Gerecht voor ambtenarenzaken

26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/43


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 8 december 2014 — Cwik/Commissie

(Zaak F-4/13) (1)

((Openbare dienst - Ambtenaren - Beoordeling - Beoordelingsrapport - Beoordelingsperiode 1995/1997 - Uitvoering van een arrest van het Gerecht van eerste aanleg - Verzoek om nietigverklaring van het beoordelingsrapport - Geen inschakeling van het paritair beoordelingscomité - Vertraging bij de opstelling van het beoordelingsrapport - Beroep tot schadevergoeding))

(2015/C 026/55)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Michael Cwik (Tervuren, België) (vertegenwoordiger: N. Lhoëst, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Berardis-Kayser en G. Berscheid, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit tot vaststelling van verzoekers beoordelingsrapport over de periode 1995-1997 en verzoek om schadevergoeding

Dictum

1)

Het besluit van de Europese Commissie van 12 maart 2012 houdende definitieve opstelling van het nieuwe beoordelingsrapport van Cwik over de beoordelingsperiode 1995/1997 wordt nietig verklaard.

2)

De Europese Commissie wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag van 15  000 EUR aan Cwik ter vergoeding van zijn immateriële schade.

3)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

4)

De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten van Cwik.


(1)  PB C 108 van 13.4.2013, blz. 38.


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/43


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 3 december 2014 — DG/ENISA

(Zaak F-109/13) (1)

((Openbare dienst - Tijdelijk functionaris - Beëindiging van de overeenkomst - Ontbreken van motivering - Niet-eerbiediging van de beoordelingsprocedure - Kennelijk onjuiste beoordeling))

(2015/C 026/56)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: DG (vertegenwoordigers: L. Levi en A. Tymen, advocaten)

Verwerende partij: Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging (vertegenwoordigers: aanvankelijk P. Empadinhas, gemachtigde, C. Meidanis, advocaat, vervolgens P. Empadinhas en S. Purser, gemachtigden, C. Meidanis, advocaat)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit om verzoekster te ontslaan, haar herplaatsing te gelasten en haar alle financiële voordelen te betalen die zij sinds de beëindiging van haar overeenkomst had moeten ontvangen, met aftrek van de mogelijke inkomsten die zij gedurende diezelfde periode heeft ontvangen, vermeerderd met vertragingsrente berekend tegen de rentevoet van de ECB vermeerderd met 3 punten, en verzoek om vergoeding van de immateriële schade die zij zou hebben geleden

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

DG zal haar eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten van het Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging.


(1)  PB C 15 van 18.1.2014, blz. 21.


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/44


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 2 december 2014 — Migliore/Commissie

(Zaak F-110/13) (1)

((Openbare dienst - Certificeringprocedure - Certificeringprocedure 2013 - Uitsluiting van verzoeker van de definitieve lijst van ambtenaren die het opleidingsprogramma mogen volgen - Artikel 45 bis van het Statuut))

(2015/C 026/57)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Nunzio Migliore (Sterrebeek, België) (vertegenwoordigers: S. Rodrigues, A. Tymen en A. Blot, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Berardis-Kayser en G. Berscheid, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit van de Commissie om verzoeker niet te plaatsen op de lijst van kandidaten die in 2013 mogen deelnemen aan het opleidingsprogramma „certification”

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Migliore zal zijn eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten van de Europese Commissie.


(1)  PB C 24 van 25.1.2014, blz. 41.


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/45


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 2 december 2014 — Erik Simpson/Raad

(Zaak F-142/11 DEP) (1)

((Openbare dienst - Procedure - Begroting van kosten))

(2015/C 026/58)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Erik Simpson (Brussel, België) (vertegenwoordiger: M. Velardo, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bauer en A. F. Jensen, gemachtigden)

Voorwerp

Openbare dienst — Verzoek om nietigverklaring van het besluit om verzoeker niet te bevorderen naar de rang AD9 nadat hij was geslaagd voor vergelijkend onderzoek EPSO/AD/113/07 „Hoofden van een eenheid (AD 9) op het gebied van de vertaling met Tsjechisch, Ests, Hongaars, Litouws, Lets, Maltees, Pools, Slowaaks en Sloveens als hoofdtaal”, en verzoek om schadevergoeding

Dictum

Het totaalbedrag van de kosten die de Raad van de Europese Unie Simpson moet betalen aan invorderbare kosten in zaak F-142/11 wordt vastgesteld op 8  600 EUR, te vermeerderen met de belasting over de toegevoegde waarde die eventueel over dat bedrag verschuldigd is.


(1)  PB C 65 van 3.3.2012, blz. 26.


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/45


Beroep ingesteld op 9 oktober 2014 — ZZ/Commissie

(Zaak F-106/14)

(2015/C 026/59)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: M. Velardo, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van de Commissie om verzoeker vanaf 1 januari 2014 slechts 2,5 dag extra verlof te geven als „thuisverlof” in plaats van de 5 „reisdagen” die hij genoot op basis van artikel 7 van bijlage V bij het Ambtenarenstatuut, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1023/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van de Commissie, zoals dat volgt uit de pagina „Rechten” van de site SYSPER en zoals bevestigd bij besluit nr. R/396/14 van de Commissie van 2 juli 2014 tot afwijzing van een klacht, om verzoeker vanaf 1 januari 2014 slechts 2,5 dag extra verlof te geven als „thuisverlof” in plaats van de 5 „reisdagen” die hij eerder genoot op basis van artikel 7, eerste alinea, van bijlage V bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie, zoals gewijzigd bij verordening (EU, Euratom) nr. 1023/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie;

verwijzing van de Europese Commissie in de kosten van de procedure.


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/46


Beroep ingesteld op 10 oktober 2014 — ZZ/Commissie

(Zaak F-108/14)

(2015/C 026/60)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: S. Orlandi, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit inzake verzoekers extra pensioenrechten in verband met de overdracht daarvan aan de pensioenregeling van de Unie, waarbij toepassing wordt gegeven aan de nieuwe AUB van de artikelen 11 en 12 van bijlage VIII bij het Ambtenarenstatuut

Conclusies van de verzoekende partij

artikel 9 van de algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut onwettig verklaren;

nietig verklaren het besluit van 16 januari 2014 inzake de extra pensioenrechten die verzoeker vóór zijn indiensttreding heeft verworven, in het kader van de overdracht daarvan aan de pensioenregeling van de instellingen van de Europese Unie, waarbij toepassing wordt gegeven aan de algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut van 3 maart 2011;

verwijzing van de Europese Commissie in de kosten van de procedure.


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/46


Beroep ingesteld op 15 oktober 2014 — ZZ/Commissie

(Zaak F-110/14)

(2015/C 026/61)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: S. Orlandi, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit betreffende verzoekers extra pensioenrechten in de pensioenregeling van de Unie, waarbij toepassing wordt gegeven aan de nieuwe AUB van de artikelen 11 en 12 van bijlage VIII bij het Ambtenarenstatuut

Conclusies van de verzoekende partij

artikel 9 van de algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut onwettig en derhalve niet van toepassing verklaren;

nietig verklaren het besluit van 24 mei 2013 inzake de pensioenrechten die verzoeker vóór zijn indiensttreding heeft verworven, in het kader van de overdracht daarvan aan de pensioenregeling van de instellingen van de Europese Unie, waarbij toepassing wordt gegeven aan de algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut van 3 maart 2011;

verwijzing van de Europese Commissie in de kosten van de procedure.


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/47


Beroep ingesteld op 17 oktober 2014 — ZZ en anderen/Commissie

(Zaak F-112/14)

(2015/C 026/62)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: ZZ e.a. (vertegenwoordiger: S. Orlandi, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van de besluiten van het TABG om verzoekers volgens de nieuwe regels voor de loopbaan en de bevordering zoals die van toepassing zijn na de hervorming van het Ambtenarenstatuut van 1 januari 2014, in te delen in de standaardfunctie „hoofdadministrateur in de overgangsfase” en hun de mogelijkheid van bevordering naar de rang AD 14 te ontnemen, en vervolgens vaststelling van de onwettigheid van artikel 30, lid 3, van bijlage XIII bij het Statuut

Conclusies van de verzoekende partijen

nietigverklaring van de besluiten om verzoekers in te delen in de standaardfunctie „hoofdadministrateur in de overgangsfase”;

verklaring van onwettigheid van artikel 30, lid 3, van bijlage XIII bij het Statuut;

verwijzing van de Europese Commissie in de kosten van de procedure.


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/47


Beroep ingesteld op 23 oktober 2014 — ZZ/Commissie

(Zaak F-116/14)

(2015/C 026/63)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: L. Y. Levi, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van de uitvoerend directeur van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (Eiopa) tot intrekking van een eerder besluit waarbij verzoekster was aangesteld als tijdelijk functionaris van de rang AD 8, en verzoek om vergoeding van de materiële en de immateriële schade die zij zou hebben geleden

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van de uitvoerend directeur van Eiopa van 24 februari 2014 tot intrekking van een eerder besluit van 7 november 2013 waarbij verzoekster, na een bij kennisgeving van vacature 1327TAAD08 ingeleide aanwervingsprocedure, voorlopig en met ingang van 16 september 2013 was aangesteld als tijdelijk functionaris van de rang AD8;

nietigverklaring van het besluit van 24 juli 2014 tot afwijzing van verzoeksters klacht van 25 maart 2014;

veroordeling van de verwerende partij tot vergoeding van de materiële schade bestaande in het verschil tussen de bezoldiging die verzoekster sinds 16 september 2013 in de rang AD 6 verdient en de bezoldiging van de rang AD8, vermeerderd met vertragingsrente berekend volgens de rentevoet van de Europese Centrale Bank, vermeerderd met twee punten;

subsidiair, veroordeling van de verwerende partij tot vergoeding van de materiële schade bestaande in het verschil tussen de bezoldiging van de rang AD6 en die van de rang AD8 tussen 16 september 2013 en 24 februari 2014, vermeerderd met vertragingsrente berekend volgens de rentevoet van de Europese Centrale Bank, vermeerderd met twee punten;

veroordeling van de verwerende partij tot vergoeding van de immateriële schade, welke ex aequo et bono op 20  000 EUR wordt begroot;

verwijzing van de Europese Commissie in alle kosten.


26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/48


Beroep ingesteld op 23 oktober 2014 — ZZ/Raad

(Zaak F-118/14)

(2015/C 026/64)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: C. Garcia-Hirschfeld, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van de besluiten van de Raad om ambtenaren van de rang AD 9 tot en met AD 14 die ambten vervullen met bijzondere verantwoordelijkheden vóór 31 december 2015 in te delen in de standaardfunctie van „hoofd van een administratieve eenheid of gelijkwaardig” of „adviseur of gelijkwaardig” en verzoekers daarvan uit te sluiten

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van besluit nr. 6/14 van het TABG van 3 januari 2014 en van het daarop volgende besluit om 34 ambtenaren van de Raad tewerk te stellen in de standaardfunctie „hoofd van een administratieve eenheid of gelijkwaardig”;

voor zover nodig, nietigverklaring van het besluit van 23 juli 2014 tot afwijzing van de klacht;

verwijzing van de Raad van de Europese Unie in alle kosten.