ISSN 1725-2474

doi:10.3000/17252474.C_2009.267.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 267

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

52e jaargang
7 november 2009


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie

2009/C 267/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese UniePB C 256 van 24.10.2009

1

2009/C 267/02

Eedaflegging door de nieuwe leden van het Hof

1

2009/C 267/03

Verkiezing van de president van het Hof

2

2009/C 267/04

Verkiezing van de kamerpresidenten

2

2009/C 267/05

Benoeming van de eerste advocaat-generaal

2

2009/C 267/06

Toevoeging van de rechters aan de kamers

2

2009/C 267/07

Lijsten om de samenstelling van de rechtsprekende formaties te bepalen

3

2009/C 267/08

Aanwijzing van de kamer belast met de zaken bedoeld in artikel 104 ter van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie

5

2009/C 267/09

Eedaflegging door de nieuwe leden van het Gerecht van eerste aanleg

5

2009/C 267/10

Eedaflegging door een nieuw lid van het Gerecht voor ambtenarenzaken

5

 

Gerecht van eerste aanleg

2009/C 267/11

Verkiezing van een kamerpresident

6

2009/C 267/12

Toevoeging van de rechters aan de kamers

6

 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2009/C 267/13

Zaak C-242/06: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 17 september 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State — Nederland) — Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie/T. Sahin (Associatieovereenkomst EEG-Turkije — Vrij verkeer van werknemers — Invoering van legesheffing voor verkrijging van verblijfsvergunning in gastlidstaat — Schending van standstillbepaling van artikel 13 van besluit nr. 1/80 van associatieraad)

8

2009/C 267/14

Zaak C-411/06: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 8 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Europees Parlement, Raad van de Europese Unie (Beroep tot nietigverklaring — Verordening (EG) nr. 1013/2006 — Overbrenging van afvalstoffen — Keuze van rechtsgrondslag — Artikelen 133 EG en 175, lid 1, EG)

8

2009/C 267/15

Zaak C-42/07: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 8 september 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal de Pequena Instância Criminal do Porto — Portugal) — Liga Portuguesa de Futebol Profissional (CA/LPFP), Bwin International Ltd, voorheen Baw International Ltd/Departamento de Jogos da Santa Casa da Misericórdia de Lisboa (Verzoek om prejudiciële beslissing — Artikel 49 EG — Beperkingen van vrij verrichten van diensten — Exploitatie van kansspelen via internet)

9

2009/C 267/16

Zaak C-269/07: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 10 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Bondsrepubliek Duitsland (Niet-nakoming — Vrij verkeer van werknemers — Verordening (EEG) nr. 1612/68 — Pensioenspaartoelagen — Onbeperkte belastingplichtigheid)

9

2009/C 267/17

Zaak C-416/07: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek (Niet-nakoming — Richtlijnen 91/628/EEG en 93/119/EG — Verordening (EG) nr. 1/2005 — Bescherming van dieren tijdens vervoer en bij slachten of doden — Structurele en algemene schending van gemeenschapsrecht)

10

2009/C 267/18

Gevoegde zaken C-445/07 P en C-455/07 P: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 10 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Ente per le Ville Vesuviane (C-445/07 P), Ente per le Ville Vesuviane/Commissie van de Europese Gemeenschappen (C-455/07 P) (Hogere voorziening — Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) — Valorisatie van infrastructuur met oog op ontwikkeling van toeristische sector in Regione Campania (Italië) — Beëindiging van communautaire financiële bijstand — Beroep tot nietigverklaring — Ontvankelijkheid — Regionale of lokale entiteit — Handelingen die deze entiteit rechtstreeks en individueel raken)

11

2009/C 267/19

Zaak C-446/07: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 10 september 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale civile di Modena — Italië) — Alberto Severi, handelend in eigen naam en als wettelijk vertegenwoordiger van Cavazzuti e figli SpA, thans Grandi Salumifici Italiani SpA/Regione Emilia-Romagna (Richtlijn 2000/13/EG — Etikettering van levensmiddelen bestemd om als zodanig aan eindverbruiker te worden geleverd — Etikettering die koper kan misleiden aangaande oorsprong of herkomst van levensmiddel — Soortnamen in zin van artikel 3 van verordening (EEG) nr. 2081/92 — Invloed)

11

2009/C 267/20

Zaak C-457/07: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 10 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek (Niet-nakoming — Artikelen 28 EG en 30 EG — Producten bestemd voor bouw — Nationale goedkeuringsprocedure — Niet-inaanmerkingneming van in andere lidstaten opgestelde conformiteitscertificaten — Niet-nakomingsarrest van Hof — Niet-uitvoering — Artikel 228 EG — Voorwerp van geschil — Vaststelling tijdens precontentieuze procedure — Latere uitbreiding — Ontoelaatbaarheid)

12

2009/C 267/21

Zaak C-478/07: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 8 september 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Handelsgericht Wien — Oostenrijk) — Budějovický Budvar, národní podnik/Rudolf Ammersin GmbH (Bilaterale verdragen tussen lidstaten — Bescherming in lidstaat van aanduiding van geografische herkomst van andere lidstaat — Benaming Bud — Gebruik van merk American Bud — Artikelen 28 EG en 30 EG — Verordening (EG) nr. 510/2006 — Communautaire beschermingsregeling voor geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen — Toetreding van Tsjechische Republiek — Overgangsmaatregelen — Verordening (EG) nr. 918/2004 — Werkingssfeer van communautaire regeling — Uitputtende werking)

12

2009/C 267/22

Zaak C-519/07 P: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 17 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninklijke FrieslandCampina NV, voorheen Koninklijke Friesland Foods NV, voorheen Friesland Coberco Dairy Foods Holding NV (Hogere voorziening — Staatssteun — Door Nederland ten uitvoer gelegde fiscale steunmaatregel ten gunste van internationale financieringsactiviteiten — Beschikking 2003/515/EG — Onverenigbaarheid met gemeenschappelijke markt — Overgangsbepaling — Ontvankelijkheid — Procesbevoegdheid — Procesbelang — Beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen — Beginsel van gelijke behandeling)

13

2009/C 267/23

Zaak C-520/07 P: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 17 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/MTU Friedrichshafen GmbH (Hogere voorziening — Herstructureringssteun — Beschikking waarbij terugvordering van met gemeenschappelijke markt onverenigbare steun wordt gelast — Artikel 13, lid 1, van verordening (EG) nr. 659/1999 — Hoofdelijke aansprakelijkheid)

14

2009/C 267/24

Zaak C-573/07: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 september 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale amministrativo regionale per la Lombardia — Italië) — Sea s.r.l./Comune di Ponte Nossa (Overheidsopdrachten — Aanbestedingsprocedures — Opdracht betreffende dienst van ophaling, transport en verwijdering van stadsafval — Gunning zonder aanbesteding — Gunning aan aandelenvennootschap waarvan kapitaal volledig in handen is van overheidslichamen maar waarvan statuten voorzien in mogelijkheid van participatie door particuliere investeerders)

14

2009/C 267/25

Zaak C-37/08: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 3 september 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het VAT and Duties Tribunal, London — Verenigd Koninkrijk) — RCI Europe/Her Majesty’s Commissioners of Revenue and Customs (Zesde btw-richtlijn — Fiscaal aanknopingspunt — Diensten die betrekking hebben op onroerend goed — Diensten bestaande in vergemakkelijken van ruil van gebruiksrechten op voor vakantiedoeleinden bestemd onroerend goed door houders van die rechten)

15

2009/C 267/26

Zaak C-44/08: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 10 september 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein oikeus — Finland) — Akavan Erityisalojen Keskusliitto AEK ry e.a./Fujitsu Siemens Computers Oy (Prejudiciële procedure — Richtlijn 98/59/EG — Aanpassing van wetgevingen van lidstaten inzake collectief ontslag — Artikel 2 — Bescherming van werknemers — Voorlichting en raadpleging van werknemers — Concern — Moedervennootschap — Dochteronderneming)

15

2009/C 267/27

Zaak C-76/08: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 10 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Malta (Niet-nakoming — Ontvankelijkheid — Behoud van vogelstand — Richtlijn 79/409/EEG — Lentejacht — Verbod — Afwijking van beschermingsregeling — Voorwaarde inzake ontbreken van andere bevredigende oplossing — Gewettigd vertrouwen)

16

2009/C 267/28

Zaak C-97/08 P: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 september 2009 — Akzo Nobel NV, Akzo Nobel Nederland BV, Akzo Nobel Chemicals International BV, Akzo Nobel Chemicals BV, Akzo Nobel Functional Chemicals BV/Commissie van de Europese Gemeenschappen (Hogere voorziening — Mededinging — Mededingingsregelingen — Artikel 81, lid 1, EG — Artikel 53, lid 1, EER-Overeenkomst — Artikel 23, lid 2, van verordening (EG) nr. 1/2003 — Groep van ondernemingen — Toerekenbaarheid van inbreuken — Aansprakelijkheid van moedermaatschappij voor inbreuken op mededingingsregels door dochterondernemingen — Beslissende invloed van moedermaatschappij — Weerlegbaar vermoeden in geval van deelneming van 100 %)

17

2009/C 267/29

Zaak C-100/08: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk België (Niet-nakoming — Artikelen 28 EG en 30 EG — Bescherming van in wild levende dier en plantensoorten — Regeling inzake houden en verhandeling van in gevangenschap geboren en gekweekte vogels die in andere lidstaten rechtmatig in handel zijn gebracht)

17

2009/C 267/30

Zaak C-128/08: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 16 juli 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Luik — België) — Jacques Damseaux/Belgische Staat (Vrij verkeer van kapitaal — Belasting over roerende inkomsten — Overeenkomst tot voorkoming van dubbele belasting — Verplichting van lidstaten uit hoofde van artikel 293 EG)

18

2009/C 267/31

Zaak C-182/08: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 17 september 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland) — Glaxo Wellcome GmbH & Co. KG/Finanzamt München II (Vrijheid van vestiging en vrij kapitaalverkeer — Vennootschapsbelasting — Verkrijging van aandelen in kapitaalvennootschap — Voorwaarden voor inaanmerkingneming, bij vaststelling van belastinggrondslag van verkrijger, van waardevermindering van aandeel wegens winstuitkering)

18

2009/C 267/32

Zaak C-199/08: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 10 september 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof — Oostenrijk) — Dr. Erhard Eschig/UNIQA Sachversicherung AG (Rechtsbijstandverzekering — Richtlijn 87/344/EEG — Artikel 4, lid 1 — Vrije keuze van advocaat door verzekeringnemer — Contractuele beperking — Meerdere verzekerden die schade lijden door zelfde feit — Keuze van rechtshulpverlener door verzekeraar)

19

2009/C 267/33

Zaak C-201/08: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 september 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hessische Finanzgericht, Kassel — Duitsland) — Plantanol GmbH & Co.KG/Hauptzollamt Darmstadt (Richtlijn 2003/30/EG — Bevordering van gebruik van biobrandstoffen of andere hernieuwbare brandstoffen in vervoer — Richtlijn 2003/96/EG — Communautaire regeling voor belasting van energieproducten en elektriciteit — Mengsel van plantaardige olie, additief en brandstof — Biobrandstoffen — Nationale regeling — Belastingvrijstelling — Vervanging van vrijstelling door verplichting om te voorzien in minimaal aandeel biobrandstoffen in brandstoffen — Overeenstemming met richtlijnen 2003/30/EG en 2003/96/EG — Algemene beginselen van rechtszekerheid en bescherming van gewettigd vertrouwen)

19

2009/C 267/34

Zaak C-206/08: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 september 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend het Thüringer Oberlandesgericht — Duitsland) — Wasser- und Abwasserzweckverband Gotha und Landkreisgemeinden (WAZV Gotha)/Eurawasser Aufbereitungs- und Entsorgungsgesellschaft mbH (Procedures voor plaatsen van opdrachten in sectoren water en energievoorziening, vervoer en postdiensten — Openbare dienst van drinkwatervoorziening en behandeling van afvalwater — Concessieovereenkomst voor diensten — Begrip — Overdracht van aan exploitatie van betrokken dienst verbonden risico op opdrachtnemer)

20

2009/C 267/35

Zaak C-277/08: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 10 september 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de lo Social de Madrid — Spanje) — Francisco Vicente Pereda/Madrid Movilidad SA (Richtlijn 2003/88/EG — Organisatie van arbeidstijd — Recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon — Ziekteverlof — Samenvallen van jaarlijkse vakantie met ziekteverlof — Recht om jaarlijkse vakantie in andere periode te nemen)

20

2009/C 267/36

Zaak C-286/08: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 10 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek (Niet-nakoming — Milieu — Richtlijnen 2006/12/EG en 91/689/EEG — Gevaarlijke afvalstoffen — Verplichting om plan voor beheer van gevaarlijke afvalstoffen op te stellen en goed te keuren — Verplichting om geïntegreerd en toereikend net van verwijderingsinstallaties voor gevaarlijke afvalstoffen op te zetten — Richtlijn 1999/31/EG — Storten van afvalstoffen — Verwijdering van gevaarlijke stoffen)

21

2009/C 267/37

Zaak C-292/08: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 10 september 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden) — German Graphics Graphische Maschinen GmbH/Alice van der Schee, optredend in de hoedanigheid van curator in het faillissement van Holland Binding BV (Insolventie — Toepassing van recht van lidstaat waar procedure wordt geopend — Eigendomsvoorbehoud — Plaats waar goed zich bevindt)

22

2009/C 267/38

Zaak C-347/08: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 17 september 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesgericht Feldkirch — Oostenrijk) — Vorarlberger Gebietskrankenkasse/WGV-Schwäbische Allgemeine Versicherungs AG (Verordening (EG) nr. 44/2001 — Artikelen 9, lid 1, sub b, en 11, lid 2 — Bevoegdheid in verzekeringszaken — Auto-ongeval — Subrogatie van socialezekerheidsorgaan in rechten van slachtoffer — Regres op verzekeraar van vermeende aansprakelijke persoon — Doel van bescherming van zwakke partij)

22

2009/C 267/39

Zaak C-366/08: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 10 september 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht München — Duitsland) — Zentrale zur Bekämpfung unlauteren Wettbewerbs eV/Adolf Darbo AG (Harmonisatie van wetgevingen — Richtlijn 95/2/EG — Bijlage III, deel A — Richtlijn 2001/113/EG — Bijlage I, deel II, tweede alinea — Extra jam of extra confituur die gehalte aan oplosbare droge stof heeft van 58 % en als conserveermiddel kaliumsorbaat (E 202) bevat — Begrip confituren met laag suikergehalte)

23

2009/C 267/40

Zaak C-498/08 P: Beschikking van het Hof van 9 juli 2009 — Fornaci Laterizi Danesi SpA/Commissie van de Europese Gemeenschappen (Hogere voorziening — Beroep tot nietigverklaring — Beroepstermijn — Datum van aanvang — Niet-ontvankelijkheid wegens laattijdigheid — Kennelijk ongegronde hogere voorziening)

23

2009/C 267/41

Zaak C-225/08 P: Hogere voorziening ingesteld op 23 mei 2008 door Nuova Agricast Srl tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 12 maart 2008 in zaak T-443/07, Nuova Agricast Srl/Commissie van de Europese Gemeenschappen

24

2009/C 267/42

Zaak C-295/08 P: Hogere voorziening ingesteld op 3 juli 2008 door Cofra srl tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 15 april 2008 in zaak T-478/07, Cofra srl/Commissie van de Europese Gemeenschappen

24

2009/C 267/43

Zaak C-580/08 P: Hogere voorziening ingesteld op 24 december 2008 door Devrajan Srinivasan tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Zesde kamer) van 3 november 2008 in zaak T-196/08, Srinivasan/Ombudsman

24

2009/C 267/44

Zaak C-29/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 21 januari 2009 door Daniela Marinova tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Zesde kamer) van 5 november 2008 in zaak T-213/08, Marinova/Vrije Universiteit Brussel en Commissie

24

2009/C 267/45

Zaak C-59/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 9 december 2008 door Hasbro, Inc. tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Zesde kamer) vervat in een brief van 22 september 2008 in zaak T-472/07, Enercon/BHIM

24

2009/C 267/46

Zaak C-262/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Köln (Duitsland) op 13 juli 2009 — Wienand Meilicke, Heidi Christa Weyde en Marina Stöffler/Finanzamt Bonn-Innenstadt

25

2009/C 267/47

Zaak C-266/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de College van Beroep voor het Bedrijfsleven (Nederland) op 10 juni 2009 — Stichting Natuur en Milieu, Vereniging Mileudefensie en Vereniging Goede Waar & Co. tegen College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden, andere partijen: Bayer CropScience BV en Nederlandse Stichting voor Fytopharmacie

26

2009/C 267/48

Zaak C-270/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Court of Session (Schotland), Edinburgh (Verenigd Koninkrijk) op 14 juli 2009 — Macdonald Resorts Limited/The Commissioners for her Majesty’s Revenue & Customs

26

2009/C 267/49

Zaak C-273/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank Haarlem (Nederland) op 16 juli 2009 — Premis Medical BV tegen Inspecteur van de Belastingdienst/Douane Rotterdam, kantoor Rotterdam Laan op Zuid

27

2009/C 267/50

Zaak C-274/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht München (Duitsland) op 20 juli 2009 — Privater Rettungsdienst und Krankentransport Stadler/Zweckverband für Rettungsdienst und Feuerwehralarmierung Passau — In het geding geroepen partijen: Malteser Hilfsdienst e.V. en Bayerisches Rotes Kreuz

28

2009/C 267/51

Zaak C-275/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (België) op 21 juli 2009 — Brussels Hoofdstedelijk Gewest e.a. tegen Vlaamse Gewest. Andere partij: Brussels International Airport Company NV, thans The Brussels Airport Company NV

28

2009/C 267/52

Zaak C-276/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (Chancery Division) (England & Wales) (Verenigd Koninkrijk) op 20 juli 2009 — T-Mobile (UK) Ltd/The Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs

29

2009/C 267/53

Zaak C-277/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Court of Session (Scotland), Edinburgh (Verenigd Koninkrijk) op 21 juli 2009 — The Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs/RBS Deutschland Holdings GmbH

30

2009/C 267/54

Zaak C-279/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Kammergericht Berlin (Duitsland) op 22 juli 2009 — DEB Deutsche Energiehandels- und Beratungsgesellschaft mbH/Bundesrepublik Deutschland

31

2009/C 267/55

Zaak C-285/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 24 juli 2009 — Strafzaak tegen R

31

2009/C 267/56

Zaak C-291/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank van Koophandel te Brussel (België) op 27 juli 2009 — Francesco Guarnieri & Cie tegen Vandevelde Eddy VOF

31

2009/C 267/57

Zaak C-296/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Hof van Cassatie van België op 29 juli 2009 — Vlaamse Gemeenschap tegen M. Baesen

31

2009/C 267/58

Zaak C-298/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővarósi Bíróság Gazdasági Kollégiuma (Hongarije) op 29 juli 2009 — RANI Slovakia sro/Hankook Tire Magyarország Kft.

32

2009/C 267/59

Zaak C-299/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Nejvyšší správní soud (Tsjechische Republiek) op 30 juli 2009 — DAR Duale Abfallwirtschaft und Verwertung Ruhrgebiet GmbH/Ministerstvo životního prostředí (Ministerie van milieu)

32

2009/C 267/60

Zaak C-300/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 30 juli 2009 — Staatssecretaris van Justitie, andere partij: F. Toprak

33

2009/C 267/61

Zaak C-301/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 30 juli 2009 — Staatssecretaris van Justitie, andere partij: I. Oguz

33

2009/C 267/62

Zaak C-307/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 3 augustus 2009 — Vicoplus SC PUH, andere partij: Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

34

2009/C 267/63

Zaak C-308/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 3 augustus 2009 — B.A.M. Vermeer Contracting sp. zoo, andere partij: Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

34

2009/C 267/64

Zaak C-309/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 3 augustus 2009 — Olbek Industrial Services sp. zoo, andere partij: Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

34

2009/C 267/65

Zaak C-314/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) op 7 augustus 2009 — Stadt Graz/Strabag AG, Teerag-Asdag AG, Bauunternehmung Granit GesmbH

35

2009/C 267/66

Zaak C-316/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 10 augustus 2009 — MSD Sharp & Dohme GmbH/Merckle GmbH

35

2009/C 267/67

Zaak C-317/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 10 augustus 2009 door ArchiMEDES tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 10 juni 2009 in de gevoegde zaken T-396/05 en T-397/05, ArchiMEDES/Commissie

36

2009/C 267/68

Zaak C-318/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 11 augustus 2009 door A2A SpA, voorheen ASM Brescia SpA, tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Achtste kamer — uitgebreid) van 11 juni 2009 in zaak T-189/03, ASM Brescia SpA/Commissie van de Europese Gemeenschappen

37

2009/C 267/69

Zaak C-319/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 11 augustus 2009 door ACEA SpA tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Achtste kamer — uitgebreid) van 11 juni 2009 in zaak T-297/02, ACEA SpA/Commissie van de Europese Gemeenschappen

38

2009/C 267/70

Zaak C-320/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 11 augustus 2009 door A2A SpA, voorheen ASM Brescia SpA, tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Achtste kamer — uitgebreid) van 11 juni 2009 in zaak T-301/02, AEM/Commissie

39

2009/C 267/71

Zaak C-324/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (England and Wales), Chancery Division, op 12 augustus 2009 — L’Oréal SA, Lancôme parfums et beauté & Cie SNC, Laboratoire Garnier & Cie, L’Oréal (UK) Limited/eBay International AG, eBay Europe SARL, eBay (UK) Limited, Stephan Potts, Tracy Ratchford, Marie Ormsby, James Clarke, Joanna Clarke, Glen Fox, Rukhsana Bi

40

2009/C 267/72

Zaak C-329/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 17 augustus 2009 door Iride SpA, voorheen AMGA SpA tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Achtste kamer — uitgebreid) van 11 juni 2009 in zaak T-300/02, AMGA/Commissie

41

2009/C 267/73

Zaak C-334/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Meiningen (Duitsland) op 24 augustus 2009 — Frank Scheffler/Landkreis Wartburgkreis

42

2009/C 267/74

Zaak C-341/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 21 augustus 2009 door Acegas-APS SpA, voorheen Acqua, Elettricità, Gas e servizi SpA (Acegas) tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Achtste kamer — uitgebreid) van 11 juni 2009 in zaak T-309/02, Acegas/Commissie

42

2009/C 267/75

Zaak C-342/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 26 augustus 2009 door Victor Guedes — Indústria e Comércio, SA tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Achtste kamer) van 11 juni 2009 in zaak T-151/08, Guedes — Indústria e Comércio/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Consorci de l’Espai Rural de Gallecs

43

2009/C 267/76

Zaak C-343/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice, Queen’s Bench Division (Administrative Court) op 26 augustus 2009 — Afton Chemical Limited/Secretary of State for Transport

44

2009/C 267/77

Zaak C-351/09: Beroep ingesteld op 28 augustus 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Malta

45

2009/C 267/78

Zaak C-353/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 2 september 2009 door Perfetti Van Melle SpA tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Achtste kamer) van 1 juli 2009 in zaak T-16/08, Perfetti Van Melle SpA/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), Cloetta Fazer AB

45

2009/C 267/79

Zaak C-357/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad Sofia-grad (Bulgarije) op 7 september 2009 — Said Shamilovich Kadzoev/Ministerstvo na vatreshnite raboti

46

2009/C 267/80

Zaak C-363/09: Beroep ingesteld op 11 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

48

2009/C 267/81

Zaak C-364/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 14 september 2009 door Mineralbrunnen Rhön-Sprudel Egon Schindel GmbH tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Achtste kamer) van 8 juli 2009 in zaak T-226/08, Mineralbrunnen Rhön-Sprudel Egon Schindel GmbH/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen); andere partij in de procedure: Schwarzbräu GmbH

48

2009/C 267/82

Zaak C-365/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 14 september 2009 door Mineralbrunnen Rhön-Sprudel Egon Schindel GmbH tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Achtste kamer) van 8 juli 2009 in zaak T-225/08, Mineralbrunnen Rhön-Sprudel Egon Schindel GmbH/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen); andere partij in de procedure: Schwarzbräu GmbH

49

2009/C 267/83

Zaak C-370/09: Beroep ingesteld op 15 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

50

2009/C 267/84

Zaak C-371/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice of England and Wales, Chancery Division (Verenigd Koninkrijk) op 14 september 2009 — Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs/Isaac International Limited

50

2009/C 267/85

Zaak C-376/09: Beroep ingesteld op 22 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Malta

51

2009/C 267/86

Zaak C-547/07: Beschikking van de president van het Hof van 29 juni 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Polen

52

2009/C 267/87

Zaak C-72/08: Beschikking van de president van de Achtste kamer van het Hof van 1 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Polen

52

2009/C 267/88

Zaak C-129/08: Beschikking van de president van de Zevende kamer van het Hof van 4 juni 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de rechtbank van eerste aanleg te Brugge — België) — Carlos Cloet, Jacqueline Cloet/Westvlaamse Intercommunale voor Economische Expansie, Huisvestingsbeleid en Technische Bijstand CVBA (WVI)

52

 

Gerecht van eerste aanleg

2009/C 267/89

Zaak T-341/05: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 23 september 2009 — Spanje/Commissie (Landbouw — Gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten — Intrekking van uitvoerrestituties voor alle zuivelproducten met bestemming Ceuta en Melilla — Voorwaarden — Non-discriminatiebeginsel — Evenredigheid)

53

2009/C 267/90

Zaak T-385/05: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 23 september 2009 — Transnáutica/Commissie (Douane-unie — Extern communautair douanevervoer — Voor derde landen bestemde vrachten tabak en ethylalcohol — Fraude — Verzoek om kwijtschelding van rechten bij invoer — Artikel 239 van verordening (EEG) nr. 2913/92 — Artikel 905 van verordening (EEG) nr. 2454/93 — Billijkheidsclausule — Bestaan van bijzondere situatie — Doorlopende zekerheid)

53

2009/C 267/91

Zaak T-99/06: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 23 september 2009 — Phildar/BHIM — Comercial Jacinto Parera (FILDOR) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk FILDOR — Ouder nationaal woord- en beeldmerk PHILDAR — Ouder nationaal woordmerk FILDOR — Ouder internationaal woordmerk en ouder internationaal woord- en beeldmerk PHILDAR — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, artikelen 62 en 73 van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 8, lid 1, sub b, artikelen 64 en 75 van verordening (EG) nr. 207/2009])

54

2009/C 267/92

Zaak T-221/06: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 16 september 2009 — Hipp & Co/BHIM — Laboratorios Ordesa (Bebimil) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk Bebimil — Oudere nationale en communautaire woordmerken BLEMIL — Ouder nationaal woordmerk BLEMIL 1 — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009] — Verwarringsgevaar)

54

2009/C 267/93

Zaak T-296/06: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 23 september 2009 — Dongguan Nanzha Leco Stationery/Raad (Dumping — Invoer van hefboommechanismen van oorsprong uit China — Vaststelling van dumpingmarge — Status van marktgerichte onderneming — Vergelijking van normale waarde en exportprijs — Toepassing van andere methode dan die welke was gebruikt bij oorspronkelijk onderzoek — Artikel 2, leden 7, sub a, en 10, van verordening (EG) nr. 384/96)

55

2009/C 267/94

Zaak T-391/06: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 23 september 2009 — Arcandor/BHIM — dm drogerie markt (S-HE) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk S-HE — Ouder nationaal woordmerk SHE, ouder nationaal beeldmerk She en ouder internationaal beeldmerk She — Relatieve weigeringsgrond — Ontbreken van verwarringsgevaar — Ontbreken van overeenstemming tussen tekens — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009])

55

2009/C 267/95

Zaak T-400/06: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 16 september 2009 — Zero Industry/BHIM — zero Germany (zerorh+) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk zerorh+ — Oudere nationale beeld- en woordmerken zero — Verwarringsgevaar — Overeenstemmende tekens — Soortgelijke waren — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009])

56

2009/C 267/96

Zaak T-80/07: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 16 september 2009 — JanSport Apparel/BHIM (BUILT TO RESIST) (Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk BUILT TO RESIST — Absolute weigeringsgrond — Onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 207/2009])

56

2009/C 267/97

Zaak T-103/07: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 23 september 2009 — Fratex Industria e Comércio/BHIM — USA Track & Field (TRACK & FIELD USA) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk TRACK & FIELD USA — Ouder nationaal beeldmerk TRACK & FIELD — Relatieve weigeringsgrond — Ontbreken van verwarringsgevaar — Tekens die niet overeenstemmen — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009])

56

2009/C 267/98

Zaak T-162/07: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 16 september 2009 — Pigasos Alieftiki Naftiki Etaireia/Raad en Commissie (Niet-contractuele aansprakelijkheid — Douane-unie — Bewijs van communautaire oorsprong van producten van zeevisserij — Onmogelijkheid om bepaalde documenten als bewijs over te leggen — Voldoende gekwalificeerde schending van rechtsregel die particulieren rechten toekent — Aansprakelijkheid van Gemeenschap bij gebreke van onrechtmatig gedrag van haar organen)

57

2009/C 267/99

Zaak T-180/07: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 16 september 2009 — Promomadrid/BHIM (MADRIDEXPORTA) (Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk MADRIDEXPORTA — Absolute weigeringsgronden — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 207/2009])

57

2009/C 267/00

Zaak T-183/07: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 23 september 2009 — Polen/Commissie (Milieu — Richtlijn 2003/87/EG — Regeling voor handel in broeikasgasemissierechten — Nationaal plan voor toewijzing van emissierechten van Polen voor periode 2008-2012 — Termijn van drie maanden — Respectieve bevoegdheden van lidstaten en Commissie — Gelijke behandeling — Motiveringsplicht — Artikel 9, leden 1 en 3, en artikel 11, lid 2, van richtlijn 2003/87)

58

2009/C 267/01

Gevoegde zaken T-225/07 en T-364/07: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 29 september 2009 — Thomson Sales Europe/Commissie (Douane-unie — Invoer van in Thailand gefabriceerde kleurentelevisietoestellen — Kwijtschelding van invoerrechten — Klaarblijkelijke nalatigheid — Geen navordering van invoerrechten — Beroep tot nietigverklaring — Bezwarende handeling — Niet-ontvankelijkheid)

58

2009/C 267/02

Zaak T-263/07: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 23 september 2009 — Estland/Commissie (Milieu — Richtlijn 2003/87/EG — Regeling voor handel in broeikasgasemissierechten — Nationaal plan voor toewijzing van emissierechten voor Estland voor periode van 2008 tot en met 2012 — Respectieve bevoegdheden van lidstaten en Commissie — Gelijke behandeling — Artikel 9, leden 1 en 3, en artikel 11, lid 2, van richtlijn 2003/87)

59

2009/C 267/03

Zaak T-291/07: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 23 september 2009 — Viñedos y Bodegas Príncipe Alfonso de Hohenlohe/BHIM — Byass (ALFONSO) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk ALFONSO — Ouder gemeenschapswoordmerk en ouder nationaal woordmerk PRINCIPE ALFONSO — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009] — Omvang van door kamer van beroep te verrichten onderzoek — Verplichting om op volledig beroep te beslissen — Artikel 62, lid 1, van verordening nr. 40/94 [thans artikel 64, lid 1, van verordening nr. 207/2009])

59

2009/C 267/04

Gevoegde zaken T-305/07 en T-306/07: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 16 september 2009 — Offshore Legends/BHIM — Acteon (OFFSHORE LEGENDS in zwart en wit en OFFSHORE LEGENDS in blauw, zwart en groen) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor inschrijving van twee gemeenschapsbeeldmerken OFFSHORE LEGENDS, het ene in zwart en wit, het andere in blauw, zwart en groen — Ouder nationaal beeldmerk OFFSHORE 1 — Relatieve weigeringsgronden — Verwarringsgevaar — Gelijksoortige waren en overeenstemmende tekens — Geen verzoek om bewijs van normaal gebruik van oudere merk — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009] — Artikel 43, leden 2 en 3, van verordening nr. 40/94, juncto artikel 15, lid 2, sub a, van verordening nr. 40/94 [thans artikel 42, leden 2 en 3, en artikel 15, lid 1, tweede alinea, sub a, van verordening nr. 207/2009])

60

2009/C 267/05

Zaak T-391/07: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 16 september 2009 — Alber/BHIM (Handgreep) (Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor driedimensionaal gemeenschapsmerk — Handgreep — Absolute weigeringsgrond — Ontbreken van onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009] — Motiveringsplicht — Artikel 73 van verordening nr. 40/94 [thans artikel 75 van verordening nr. 207/2009] — Beginsel van ambtshalve onderzoek van feiten — Artikel 74, lid 1, van verordening nr. 40/94 [thans artikel 76, lid 1, van verordening nr. 207/2009])

60

2009/C 267/06

Zaak T-396/07: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 23 september 2009 — France Télécom/BHIM (UNIQUE) (Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk UNIQUE — Absolute weigeringsgrond — Ontbreken van onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009])

60

2009/C 267/07

Zaak T-409/07: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 23 september 2009 — Cohausz/BHIM — Izquierdo Faces (acopat) (Gemeenschapsmerk — Nietigheidsprocedure — Gemeenschapsbeeldmerk acopat — Oudere nationale woordmerken COPAT — Relatieve weigeringsgrond — Geen normaal gebruik van oudere merken — Artikel 56, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 57, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 207/2009])

61

2009/C 267/08

Zaak T-458/07: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 16 september 2009 — Dominio de la Vega/BHIM — Ambrosio Velasco (DOMINIO DE LA VEGA) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk DOMINIO DE LA VEGA — Ouder gemeenschapsbeeldmerk PALACIO DE LA VEGA — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009])

61

2009/C 267/09

Zaken T-493/07, T-26/08 en T-27/08: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 23 september 2009 — GlaxoSmithkline e.a./BHIM — Serono Genetics Institute (FAMOXIN) (Gemeenschapsmerk — Nietigheidsprocedure — Gemeenschapswoordmerk FAMOXIN — Oudere nationale woordmerken LANOXIN — Relatieve weigeringsgrond — Ontbreken van verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, en artikel 52, lid 1, sub a, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 8, lid 1, sub b, en artikel 53, lid 1, sub a, van verordening (EG) nr. 207/2009] — Bewijs van gebruik — Artikel 56, leden 2 en 3, van verordening nr. 40/94 [thans artikel 57, leden 2 en 3, van verordening nr. 207/2009])

62

2009/C 267/10

Gevoegde zaken T-20/08 en T-21/08: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 23 september 2009 — Evets/BHIM (DANELECTRO en QWIK TUNE) (Gemeenschapsmerk — Gemeenschapswoordmerk DANELECTRO en gemeenschapsbeeldmerk QWIK TUNE — Niet-inachtneming van termijn voor indiening van aanvraag om vernieuwing van merken — Verzoek tot herstel in vorige toestand — Reformatio in pejus — Rechten van verdediging — Recht om te worden gehoord — Artikel 61, lid 2, artikel 73, tweede volzin, en artikel 78 van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 63, lid 2, artikel 75, tweede volzin, en artikel 81 van verordening (EG) nr. 207/2009)])

62

2009/C 267/11

Zaak T-130/08: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 16 september 2009 — Gres La Sagra/BHIM — Ceramicalcora (VENATTO MARBLE STONE) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk VENATTO MARBLE STONE — Oudere nationale beeldmerken VENETO CERÁMICAS — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009])

62

2009/C 267/12

Zaak T-139/08: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 29 september 2009 — The Smiley Company/BHIM (Weergave van halve glimlach van smiley) (Gemeenschapsmerk — Internationale inschrijving waarin Europese Gemeenschap wordt aangewezen — Beeldmerk dat halve glimlach van smiley weergeeft — Absolute weigeringsgrond — Ontbreken van onderscheidend vermogen — Artikel 146, lid 1, en artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 151, lid 1, en artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009])

63

2009/C 267/13

Zaak T-271/08 P: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 16 september 2009 — Boudova e.a./Commissie (Hogere voorziening — Openbare dienst — Ambtenaren — Voormalige hulpfunctionarissen — Aanstelling — Indeling in rang — Vergelijkende onderzoeken bekendgemaakt vóór inwerkingtreding van het nieuwe Statuut — Herindeling door andere instelling van zijn ambtenaren — Weigering tot herindeling — Beginsel van gelijke behandeling — Beroep tot nietigverklaring — Niet voor beroep vatbaar besluit — Bevestigend besluit — Ontbreken van nieuwe en wezenlijke feiten — Ontbreken van verschoonbare dwaling — Niet-ontvankelijkheid)

63

2009/C 267/14

Zaak T-57/07: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 2 september 2009 — E.ON Ruhrgas en E.ON Földgáz Trade/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Mededinging — Concentratie — Beschikking waarbij concentratie verenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard — Verbintenissen — Brieven van Commissie betreffende verbintenissen — Niet voor beroep vatbare handelingen — Niet-ontvankelijkheid)

64

2009/C 267/15

Zaak T-139/07: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 4 september 2009 — Pioneer Hi-Bred International/Commissie (Harmonisatie van wetgeving — Doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in milieu — Procedure voor verlening van vergunningen voor in handel brengen — Verzuim van Commissie om ontwerpmaatregelen aan regelgevend comité voor te leggen — Beroep wegens nalaten — Geschil zonder voorwerp geraakt — Afdoening zonder beslissing)

64

2009/C 267/16

Zaak T-186/08: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 7 september 2009 — LPN/Commissie (Beroep tot nietigverklaring en tot schadevergoeding — Milieu — Richtlijn 92/43/EEG — Besluit om aan klacht geen gevolg te geven — Geen inleiding van niet-nakomingsprocedure — Toegang tot documenten — Verordening (EG) nr. 1049/2001 — Kennelijke niet-ontvankelijkheid — Afdoening zonder beslissing)

64

2009/C 267/17

Zaak T-375/08 P: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 9 september 2009 — Nijs/Rekenkamer (Hogere voorziening — Openbare dienst — Ambtenaren — Besluit van de Rekenkamer om het mandaat van haar secretaris-generaal te verlengen — Besluit om verzoeker in het kader van de bevorderingsronde 2004 niet te bevorderen — Hogere voorziening deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond)

65

2009/C 267/18

Zaak T-309/09: Beroep ingesteld op 4 augustus 2009 — Sanyō Denki/BHIM — Telefónica O2 Germany (eneloop)

65

2009/C 267/19

Zaak T-315/09: Beroep ingesteld op 10 augustus 2009 — Hoelzer/BHIM (SAFELOAD)

66

2009/C 267/20

Zaak T-317/09: Beroep ingesteld op 14 augustus 2009 — Concord Power Nordal/Commissie

66

2009/C 267/21

Zaak T-318/09: Beroep ingesteld op 14 augustus 2009 — Audi en Volkswagen/BHIM (TDI)

67

2009/C 267/22

Zaak T-320/09: Beroep ingesteld op 14 augustus 2009 — Planet/Commissie

67

2009/C 267/23

Zaak T-321/09: Beroep ingesteld op 14 augustus 2009 — skytron energy/BHIM (arraybox)

68

2009/C 267/24

Zaak T-327/09: Beroep ingesteld op 18 augustus 2009 — Connefroy e.a./Commissie

68

2009/C 267/25

Zaak T-328/09: Beroep ingesteld op 19 augustus 2009 — Producteurs de Légumes de France/Commissie

69

2009/C 267/26

Zaak T-329/09: Beroep ingesteld op 24 augustus 2009 — Fédération Internationale des Logis/BHIM (Kastanjebruin bolstaand vierkant)

69

2009/C 267/27

Zaak T-330/09: Beroep ingesteld op 19 augustus 2009 — RapidEye/Commissie

69

2009/C 267/28

Zaak T-331/09: Beroep ingesteld op 25 augustus 2009 — Novartis/BHIM — Sanochemia Pharmazeutika (TOLPOSAN)

70

2009/C 267/29

Zaak T-332/09: Beroep ingesteld op 20 augustus 2009 — Electrabel/Commissie

71

2009/C 267/30

Zaak T-333/09: Beroep ingesteld op 20 augustus 2009 — Republiek Polen/Commissie

71

2009/C 267/31

Zaak T-335/09: Beroep ingesteld op 24 augustus 2009 — Groupement Adriano, Jaime Ribeiro, Conduril — Construção/Commissie

72

2009/C 267/32

Zaak T-338/09: Beroep ingesteld op 27 augustus 2009 — Müller-Boré & Partner/BHIM — Popp e.a. (MBP)

73

2009/C 267/33

Zaak T-340/09: Beroep ingesteld op 19 augustus 2009 — Evropaïki Dynamiki/Bureau voor publicaties van de Europese Unie

73

2009/C 267/34

Zaak T-343/09: Beroep ingesteld op 1 september 2009 — Amecke Fruchtsaft/BHIM — Beate Uhse (69 Sex up)

75

2009/C 267/35

Zaak T-347/09: Beroep ingesteld op 31 augustus 2009 — Duitsland/Commissie

75

2009/C 267/36

Zaak T-349/09: Beroep ingesteld op 3 september 2009 — PAGO International/BHIM — Tirol Milch (Pago)

76

2009/C 267/37

Zaak T-350/09: Beroep ingesteld op 4 september 2009 — ICO Satellite/Commissie

76

2009/C 267/38

Zaak T-352/09: Beroep ingesteld op 14 september 2009 — Novácke chemické závody/Commissie

77

2009/C 267/39

Zaak T-356/09: Beroep ingesteld op 16 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Association Fédération Club B2A

78

2009/C 267/40

Zaak T-357/09: Beroep ingesteld op 15 september 2009 — Pucci International/BHIM — El Corte Inglés (Emidio Tucci)

78

2009/C 267/41

Zaak T-358/09: Beroep ingesteld op 16 september 2009 — Sociedad Agricola Requingua/BHIM — Consejo Regulador de la Denominación de Origen Toro (TORO DE PIEDRA)

79

2009/C 267/42

Zaak T-359/09: Beroep ingesteld op 14 september 2009 — Jurašinović/Raad van de Europese Unie

80

2009/C 267/43

Zaak T-363/09: Beroep ingesteld op 17 september 2009 — Longevity Health Products/BHIM — Gruppo Lepetit (RESVEROL)

80

2009/C 267/44

Zaak T-365/09: Beroep ingesteld op 17 september 2009 — Michalakopoulou Ktimatiki Touristiki/BHIM — Free (FREE)

81

2009/C 267/45

Zaak T-367/09: Beroep ingesteld op 18 september 2009 — Tecnoprocess/Commissie en Delegatie van de Europese Commissie in de Federale Republiek Nigeria

82

2009/C 267/46

Zaak T-113/06: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 22 september 2009 — Fjord Seafood Norway e.a./Raad

82

2009/C 267/47

Zaak T-404/07: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 21 september 2009 — Ryanair/Commissie

82

 

Gerecht voor ambtenarenzaken

2009/C 267/48

Zaak F-37/05: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 24 september 2009 — Brown/Commissie (Openbare dienst — Vergelijkend onderzoek binnen de instelling — Toelatingsvoorwaarden — Hulpfunctionarissen — Afwijzing van sollicitatie)

83

2009/C 267/49

Zaak F-139/07: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 10 september 2009 — Van Arum/Parlement (Openbare dienst — Ambtenaren — Beoordeling — Beoordelingsrapport — Reikwijdte van de klacht bedoeld in artikel 90 van het Statuut)

83

2009/C 267/50

Zaak F-9/08: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 10 september 2009 — Rosenbaum/Commissie (Openbare dienst — Ambtenaren — Aanstelling — Indeling in rang — Verzoek om herindeling — Werkingssfeer van artikel 13 van bijlage XIII bij het Statuut — Inaanmerkingneming van beroepservaring — Aanwerving in de rang van het vergelijkend onderzoek — Artikel 31 van het Statuut — Non-discriminatiebeginsel — Vrij verkeer van werknemers)

83

2009/C 267/51

Zaak F-36/08: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 24 september 2009 — Schell/Commissie (Openbare dienst — Ambtenaren — Bevordering — Toekenning van gratificatiepunten door directeuren-generaal — Bevorderingsronde 2007)

84

2009/C 267/52

Zaak F-141/06: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 15 september 2009 — Hartwig/Commissie (Aanstelling — Tijdelijke functionarissen die als ambtenaar worden aangesteld — Kandidaten die op reservelijst zijn geplaatst van een vergelijkend onderzoek dat vóór de inwerkingtreding van het nieuwe Statuut is bekendgemaakt — Indeling in rang krachtens nieuwe, minder gunstige bepalingen — Overgangsmaatregelen van bijlage XIII bij Statuut)

84

2009/C 267/53

Zaak F-73/09: Beroep ingesteld op 10 september 2009 — Sukup/Commissie

84

2009/C 267/54

Zaak F-74/09: Beroep ingesteld op 10 september 2009 — Gowitzke/Europol

85

2009/C 267/55

Zaak F-75/09: Beroep ingesteld op 11 september 2009 — Wenig/Commissie

85

2009/C 267/56

Zaak F-32/05: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 15 september 2009 — Perez Santander/Raad

85

2009/C 267/57

Zaak F-38/07: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 25 september 2009 — Caleprico/Commissie

86

2009/C 267/58

Zaak F-58/08: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 25 september 2009 — Avogadri e.a./Commissie

86

NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie

7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/1


2009/C 267/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 256 van 24.10.2009

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 244 van 10.10.2009

PB C 233 van 26.9.2009

PB C 220 van 12.9.2009

PB C 205 van 29.8.2009

PB C 193 van 15.8.2009

PB C 180 van 1.8.2009

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/1


Eedaflegging door de nieuwe leden van het Hof

2009/C 267/02

Na hun benoeming tot rechter bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen bij besluit van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen van 25 februari 2009 (1), voor de periode van 7 oktober 2009 tot en met 6 oktober 2015, hebben de heren M. Safjan en D. Šváby voor het Hof de eed afgelegd op 6 oktober 2009.

Na haar benoeming tot rechter bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen bij besluit van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen van 8 juli 2009 (2), voor de periode van 7 oktober 2009 tot en met 6 oktober 2012, heeft mevrouw M. Berger voor het Hof de eed afgelegd op 6 oktober 2009.

Na zijn benoeming tot advocaat-generaal bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen bij besluit van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen van 25 februari 2009 (1), voor de periode van 7 oktober 2009 tot en met 6 oktober 2015, heeft de heer N. Jääskinen voor het Hof de eed afgelegd op 6 oktober 2009.


(1)  PB L 63, van 7 maart 2009, blz. 13.

(2)  PB L 181, van 14 juli 2009, blz. 26.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/2


Verkiezing van de president van het Hof

2009/C 267/03

De rechters van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen hebben in een vergadering op 7 oktober 2009 overeenkomstig artikel 7, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering de heer V. Skouris verkozen tot president van het Hof voor de periode van 7 oktober 2009 tot en met 6 oktober 2012.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/2


Verkiezing van de kamerpresidenten

2009/C 267/04

De rechters van het Hof van Justitie hebben in een vergadering op 7 oktober 2009 overeenkomstig artikel 10, lid 1, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering de heren A. Tizzano, J. N. Cunha Rodrigues, K. Lenaerts en J. C. Bonichot verkozen tot president van respectievelijk de Eerste, de Tweede, de Derde en de Vierde kamer bestaande uit vijf rechters, voor een periode van drie jaar die verstrijkt op 6 oktober 2012.

De rechters van het Hof van Justitie hebben in een vergadering op 8 oktober 2009 overeenkomstig artikel 10, lid 1, tweede alinea, van het Reglement voor de procesvoering de heer E. Levitz, mevrouw P. Lindh, mevrouw R. Silva de Lapuerta en mevrouw C. Toader verkozen tot president van respectievelijk de Vijfde, de Zesde, de Zevende en de Achtste kamer bestaande uit drie rechters, voor een periode van een jaar die verstrijkt op 6 oktober 2010.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/2


Benoeming van de eerste advocaat-generaal

2009/C 267/05

Het Hof van Justitie heeft overeenkomstig artikel 10, lid 1, derde alinea, van het Reglement voor de procesvoering de heer P. Mengozzi benoemd tot eerste advocaat-generaal voor een periode van een jaar die verstrijkt op 6 oktober 2010.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/2


Toevoeging van de rechters aan de kamers

2009/C 267/06

Het Hof heeft tijdens zijn vergaderingen van 8 en 9 oktober 2009 besloten de rechters aan de kamers toe te voegen als volgt:

 

Eerste kamer

A. Tizzano, president,

A. Borg Barthet, M. Ilešič, E. Levits, J. J. Kasel, M. Safjan en M. Berger, rechters

 

Tweede kamer

J. N. Cunha Rodrigues, president,

A. Rosas, U. Lõhmus, A. Ó Caoimh, P. Lindh en A. Arabadjiev, rechters

 

Derde kamer

K. Lenaerts, president,

R. Silva de Lapuerta, E. Juhász, G. Arestis, J. Malenovský, T. von Danwitz en D. Švaby, rechters

 

Vierde kamer

J.-C. Bonichot, president,

C. W. A. Timmermans, K. Schiemann, P. Kūris L. Bay Larsen en C. Toader, rechters

 

Vijfde kamer

E. Levits, president,

A. Borg Barthet, M. Ilešič, J. J. Kasel, M. Safjan en M. Berger, rechters

 

Zesde kamer

P. Lindh, president,

A. Rosas, U. Lõhmus, A. Ó Caoimh en A. Arabadjiev, rechters

 

Zevende kamer

R. Silva de Lapuerta, president,

E. Juhász, G. Arestis, J. Malenovský, T. von Danwitz en D. Šváby, rechters

 

Achtste kamer

C. Toader, president,

C. W. A. Timmermans, K. Schiemann, P. Kūris en L. Bay Larsen, rechters


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/3


Lijsten om de samenstelling van de rechtsprekende formaties te bepalen

2009/C 267/07

Het Hof heeft tijdens zijn vergadering van 8 oktober 2009 de in artikel 11 ter, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering bedoelde lijst voor het bepalen van de samenstelling van de Grote kamer vastgesteld als volgt:

C. W. A. Timmermans

M. Berger

A. Rosas

D. Šváby

R. Silva de Lapuerta

M. Safjan

K. Schiemann

J.-J. Kasel

P. Kūris

C. Toader

E. Juhász

A. Arabadjiev

G. Arestis

T. von Danwitz

A. Borg Barthet

P. Lindh

M. Ilešič

L. Bay Larsen

J. Malenovský

A. Ó Caoimh

U. Lõhmus

E. Levits

Het Hof heeft tijdens zijn vergadering van 8 oktober 2009 de in artikel 11 quater, lid 2, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering bedoelde lijst voor het bepalen van de samenstelling van de kamers bestaande uit vijf rechters, vastgesteld als volgt:

 

Eerste kamer

A. Borg Barthet

M. Berger

M. Ilešič

M. Safjan

E. Levits

J.-J. Kasel

 

Tweede kamer

A. Rosas

A. Arabadjiev

U. Lõhmus

P. Lindh

A. Ó Caoimh

 

Derde kamer

R. Silva de Lapuerta

D. Šváby

E. Juhász

T. von Danwitz

G. Arestis

J. Malenovský

 

Vierde kamer

C. W. A. Timmermans

C. Toader

K. Schiemann

L. Bay Larsen

P. Kūris

Het Hof heeft tijdens zijn vergadering van 9 oktober 2009 de in artikel 11 quater, lid 2, tweede alinea, van het Reglement voor de procesvoering bedoelde lijst voor het bepalen van de samenstelling van de kamers bestaande uit drie rechters, vastgesteld als volgt:

 

Vijfde kamer

A. Borg Barthet

M. Ilešič

J.-J. Kasel

M. Safjan

M. Berger

 

Zesde kamer

A. Rosas

U. Lõhmus

A. Ó Caoimh

A. Arabadjiev

 

Zevende kamer

E. Juhász

G. Arestis

J. Malenovský

T. von Danwitz

D. Šváby

 

Achtste kamer

C. W. A. Timmermans

K. Schiemann

P. Kūris

L. Bay Larsen


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/5


Aanwijzing van de kamer belast met de zaken bedoeld in artikel 104 ter van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie

2009/C 267/08

Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft in zijn vergadering van 9 oktober 2009 voor een periode van een jaar die verstrijkt op 6 oktober 2010, de Derde kamer van het Hof aangewezen als kamer die overeenkomstig artikel 9, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie belast is met de in artikel 104 ter van het reglement bedoelde zaken.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/5


Eedaflegging door de nieuwe leden van het Gerecht van eerste aanleg

2009/C 267/09

Na hun benoeming tot rechter bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen bij besluiten van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen van 25 februari 2009 (1) en 8 juli 2009 (2), hebben de heer H. Kanninen, voor de periode van 1 september 2009 tot en met 31 augustus 2010, en de heer J. Schwarcz, voor de periode van 7 oktober 2009 tot en met 31 augustus 2010, voor het Hof de eed afgelegd op 6 oktober 2009.


(1)  PB L 56, van 28 februari 2009, blz. 17.

(2)  PB L 181, van 14 juli 2009, blz. 25.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/5


Eedaflegging door een nieuw lid van het Gerecht voor ambtenarenzaken

2009/C 267/10

Na haar benoeming tot rechter bij het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie bij besluit van de Raad van de Europese Unie van 9 juni 2009 (1) voor de periode van 1 september 2009 tot en met 31 augustus 2015 heeft mevrouw I. Rofes i Pujol voor het Hof de eed afgelegd op 6 oktober 2009.


(1)  PB L 156, van 19 juni 2009, blz. 56.


Gerecht van eerste aanleg

7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/6


Verkiezing van een kamerpresident

2009/C 267/11

Op 7 oktober 2009 heeft het Gerecht van eerste aanleg, gelet op het ontslag van kamerpresident V. Tiili, overeenkomstig de artikelen 7, lid 3, en 15 van het Reglement voor de procesvoering I. Wiszniewska-Białecka voor de periode van 7 oktober 2009 tot en met 31 augustus 2010 gekozen als president van de eerste kamer samengesteld uit vijf en uit drie rechters.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/6


Toevoeging van de rechters aan de kamers

2009/C 267/12

Op 7 oktober 2009 heeft de voltallige conferentie van het Gerecht van eerste aanleg, gelet op de ambtsaanvaarding door de rechters H. Kanninen en J. Schwarcz en de verkiezing van I. Wiszniewska-Białecka tot president van de eerste kamer, de besluiten van de voltallige conferentie van 25 september 2007, 8 juli 2008 en 17 september 2008 inzake de toevoeging van de rechters aan de kamers gewijzigd.

Voor de periode van 7 oktober 2009 tot en met 31 augustus 2010 zijn de rechters aan de kamers toegevoegd als volgt:

 

Eerste kamer – uitgebreid, zetelend met vijf rechters:

I. Wiszniewska-Białecka, kamerpresident, F. Dehousse, K. Jürimäe, S. Soldevila Fragoso en H. Kanninen, rechters.

 

Eerste kamer, zetelend met drie rechters:

 

I. Wiszniewska-Białecka, kamerpresident;

 

F. Dehousse, rechter;

 

H. Kanninen, rechter.

 

Tweede kamer – uitgebreid, zetelend met vijf rechters:

I. Pelikánová, kamerpresident, F. Dehousse, K. Jürimäe, S. Soldevila Fragoso en M. Kanninen, rechters.

 

Tweede kamer, zetelend met drie rechters:

 

I. Pelikánová, kamerpresident;

 

K. Jürimäe, rechter;

 

S. Soldevila Fragoso, rechter.

 

Derde kamer – uitgebreid, zetelend met vijf rechters:

J. Azizi, kamerpresident, E. Cremona, I. Labucka, S. Frimodt Nielsen en K. O’Higgins, rechters.

 

Derde kamer, zetelend met drie rechters:

 

J. Azizi, kamerpresident;

 

E. Cremona, rechter;

 

S. Frimodt Nielsen, rechter.

 

Vierde kamer – uitgebreid, zetelend met vijf rechters:

O. Czúcz, kamerpresident, E. Cremona, I. Labucka, S. Frimodt Nielsen en K. O’Higgins, rechters.

 

Vierde kamer, zetelend met drie rechters:

 

O. Czúcz, kamerpresident;

 

I. Labucka, rechter;

 

K. O’Higgins, rechter.

 

Vijfde kamer – uitgebreid, zetelend met vijf rechters:

M. Vilaras, kamerpresident, E. Moavero Milanesi, M. Prek, V. M Ciucă en J. Schwarcz, rechters.

 

Vijfde kamer, zetelend met drie rechters:

 

M. Vilaras, kamerpresident;

 

M. Prek, rechter;

 

V. M. Ciucă, rechter.

 

Zesde kamer – uitgebreid, zetelend met vijf rechters:

A. W. H. Meij, kamerpresident, V. Vadapalas, T. Tchipev, A. Dittrich en L. Truchot, rechters.

 

Zesde kamer, zetelend met drie rechters:

A. W. H. Meij, kamerpresident;

a)

V. Vadapalas en T. Tchipev, rechters.

b)

V. Vadapalas en L. Truchot, rechters.

c)

T. Tchipev en L. Truchot, rechters.

 

Zevende kamer – uitgebreid, zetelend met vijf rechters:

N. J. Forwood, kamerpresident, E. Moavero Milanesi, M. Prek, V. M. Ciucă en J. Schwarcz, rechters.

 

Zevende kamer, zetelend met drie rechters:

 

N. J. Forwood, kamerpresident;

 

E. Moavero Milanesi, rechter;

 

J. Schwarcz, rechter.

 

Achtste kamer – uitgebreid, zetelend met vijf rechters:

M. E. Martins Ribeiro, kamerpresident, S. Papasavvas, N. Wahl, T. Tchipev en A. Dittrich, rechters.

 

Achtste kamer, zetelend met drie rechters:

M. E. Martins Ribeiro, kamerpresident;

a)

S. Papasavvas en N. Wahl, rechters.

b)

S. Papasavvas en A. Dittrich, rechters.

c)

N. Wahl en A. Dittrich, rechters.


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/8


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 17 september 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State — Nederland) — Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie/T. Sahin

(Zaak C-242/06) (1)

(Associatieovereenkomst EEG-Turkije - Vrij verkeer van werknemers - Invoering van legesheffing voor verkrijging van verblijfsvergunning in gastlidstaat - Schending van standstillbepaling van artikel 13 van besluit nr. 1/80 van associatieraad)

2009/C 267/13

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie

Verwerende partij: T. Sahin

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Raad van State — Uitlegging van artikel 13 van besluit nr. 1/80 van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de Associatie, dat is vastgesteld door de Associatieraad die is ingesteld bij de Associatieovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije, juncto artikel 59 van het Aanvullend Protocol dat namens de Gemeenschap is goedgekeurd en bevestigd bij verordening (EEG) nr. 2760/72 van de Raad van 19 december 1972 (PB L 293, blz. 1) — Verplichting tot betaling van leges ter zake van afdoening van aanvraag om verlenging van verblijfsvergunning — Niet tijdig aangevraagde verlenging

Dictum

Artikel 13 van besluit nr. 1/80 van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie, genomen door de Associatieraad die is ingesteld bij de Associatieovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije, moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan de invoering, na de datum van inwerkingtreding van dit besluit ten aanzien van de betrokken lidstaat, van een nationale wettelijke regeling zoals die in het hoofdgeding, waarin voor de verlening of verlenging van een verblijfsvergunning leges wordt geheven, wanneer het bedrag van die leges voor Turkse staatsburgers onevenredig is aan het bedrag dat wordt gevraagd van gemeenschapsburgers.


(1)  PB C 212 van 2.9.2006.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/8


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 8 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Europees Parlement, Raad van de Europese Unie

(Zaak C-411/06) (1)

(Beroep tot nietigverklaring - Verordening (EG) nr. 1013/2006 - Overbrenging van afvalstoffen - Keuze van rechtsgrondslag - Artikelen 133 EG en 175, lid 1, EG)

2009/C 267/14

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: G. Valero Jordana, M. Huttunen en M. Konstantinidis, gemachtigden)

Verwerende partijen: Europees Parlement (vertegenwoordigers: I. Anagnostopoulou en U. Rösslein, gemachtigden), Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Moore en K. Michoel, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partijen: Franse Republiek (vertegenwoordigers: G. de Bergues, A. Adam en G. Le Bras, gemachtigden), Republiek Oostenrijk (vertegenwoordiger: E. Riedl, gemachtigde), Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: E. Jenkinson, E. O’Neil en S. Behzadi-Spencer, gemachtigden, A. Dashwood, barrister)

Voorwerp

Nietigverklaring van verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PB L 190, blz. 1) — Keuze van rechtsgrondslag — Handeling met dubbel doel of twee componenten waarvoor dubbele rechtsgrondslag is vereist (art. 175, lid 1, EG en art. 133 EG)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen wordt verwezen in de kosten.

3)

De Franse Republiek, de Republiek Oostenrijk en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 294 van 2.12.2006.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/9


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 8 september 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal de Pequena Instância Criminal do Porto — Portugal) — Liga Portuguesa de Futebol Profissional (CA/LPFP), Bwin International Ltd, voorheen Baw International Ltd/Departamento de Jogos da Santa Casa da Misericórdia de Lisboa

(Zaak C-42/07) (1)

(Verzoek om prejudiciële beslissing - Artikel 49 EG - Beperkingen van vrij verrichten van diensten - Exploitatie van kansspelen via internet)

2009/C 267/15

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Tribunal de Pequena Instância Criminal do Porto

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Liga Portuguesa de Futebol Profissional (CA/LPFP), Bwin International Ltd, voorheen Baw International Ltd

Verwerende partij: Departamento de Jogos da Santa Casa da Misericórdia de Lisboa

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Tribunal de Pequena Instância Criminal do Porto — Uitlegging van artikelen 43 EG, 49 EG en 56 EG — Nationale wettelijke regeling waarbij aan een bepaalde organisatie het exclusieve recht wordt verleend om kansspelen en loterijen te exploiteren en waarbij de organisatie, het promoten en het inzamelen van sportweddenschappen, ook via internet, als inbreuk wordt aangemerkt — Verbod voor een in een andere lidstaat gevestigde onderneming die online weddenschappen en loterijen exploiteert, om deze weddenschappen en loterijen via internet te promoten, te organiseren en te exploiteren en de winnaars geldprijzen uit te keren

Dictum

Artikel 49 EG staat niet in de weg aan een regeling van een lidstaat als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die marktdeelnemers als Bwin International Ltd die in andere lidstaten zijn gevestigd, waar zij rechtmatig soortgelijke diensten verrichten, verbiedt om via het internet kansspelen aan te bieden op het grondgebied van deze lidstaat.


(1)  PB C 69 van 24.03.2007.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/9


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 10 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-269/07) (1)

(Niet-nakoming - Vrij verkeer van werknemers - Verordening (EEG) nr. 1612/68 - Pensioenspaartoelagen - Onbeperkte belastingplichtigheid)

2009/C 267/16

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: R. Lyal en W. Mölls, gemachtigden)

Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: C. Blaschke en M. Lumma, gemachtigden, D. Wellisch, Rechtsanwalt)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van de artikelen 12 EG, 18 EG en 39 EG, alsmede van artikel 7 van verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap (PB L 257, blz. 2) — Nationale regeling inzake pensioenspaartoelagen, volgens welke de toekenning van de toelage is onderworpen aan de voorwaarde van volledige belastingplichtigheid in de lidstaat, de toelage moet worden terugbetaald zodra de belastingplichtigheid eindigt en het in het kader van deze regeling opgebouwde kapitaal niet mag worden gebruikt voor het verwerven van een door de eigenaar zelf gebruikte woning, tenzij deze woning zich op het nationale grondgebied bevindt

Dictum

1)

De Bondsrepubliek Duitsland is de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 39 EG, artikel 7, lid 2, van verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap en artikel 18 EG, door de bepalingen van de §§ 79 tot en met 99 van het Einkommensteuergesetz (wet op de inkomstenbelasting) inzake aanvullend ouderdomspensioen vast te stellen en te handhaven, voor zover op grond van die bepalingen:

aan grensarbeiders en hun echtgenoten de pensioenspaartoelage wordt geweigerd wanneer deze niet onbeperkt belastingplichtig zijn in die lidstaat;

aan de grensarbeiders verbod wordt opgelegd om het gesubsidieerde kapitaal te gebruiken voor de aankoop of de bouw van een niet in Duitsland gelegen voor eigen woondoeleinden dienende woning, en

de toelage moet worden terugbetaald ingeval de onbeperkte belastingplichtigheid in deze lidstaat eindigt.

2)

De Bondsrepubliek Duitsland wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 199 van 25.8.2007.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/10


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

(Zaak C-416/07) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijnen 91/628/EEG en 93/119/EG - Verordening (EG) nr. 1/2005 - Bescherming van dieren tijdens vervoer en bij slachten of doden - Structurele en algemene schending van gemeenschapsrecht)

2009/C 267/17

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: H. Tserepa-Lacombe en F. Erlbacher, gemachtigden)

Verwerende partij: Helleense Republiek (vertegenwoordigers: S. Charitaki, S. Papaïoannou en E.-M. Mamouna, gemachtigden)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van de artikelen 5, 8, 9 en 18, lid 2, van richtlijn 91/628/EEG van 19 november 1991 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en tot wijziging van de richtlijnen 90/425/EEG en 91/496/EEG (PB L 340, blz. 17) — Schending van de artikelen 5, lid 4, 6, lid 1, 13, lid 3 en 4, 15, lid 1, 25, 26 en 27, lid 1, van verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad, van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en van verordening (EG) nr. 1255/97/2005 (PB L 3, blz. 1) — Schending van de artikelen 3, 5, lid 1, 6, lid 1, en 8 van richtlijn 93/119/EG van de Raad van 22 december 1993 inzake de bescherming van dieren bij het slachten en doden (PB L 340, blz. 21)

Dictum

1)

Door niet de maatregelen te hebben genomen die noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen

dat de bevoegde autoriteiten de verplichte controles van de reisschema’s verrichten;

dat er in de veerhavens of in de onmiddellijke omgeving daarvan installaties zijn waar de dieren na de ontscheping kunnen rusten;

dat de controles van de vervoermiddelen en de dieren daadwerkelijk worden verricht;

dat de regels inzake het bedwelmen van dieren bij het slachten worden nageleefd, en

dat in de slachthuizen passende inspecties en controles worden verricht,

is de Helleense Republiek de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 5, deel A, punt 2, sub d i, eerste streepje, en 8 van richtlijn 91/628/EEG van de Raad van 19 november 1991 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en tot wijziging van de richtlijnen 90/425/EEG en 91/496/EEG, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 806/2003 van de Raad van 14 april 2003, en punt 7, sub b, van punt 48 van hoofdstuk VII van de bijlage bij deze richtlijn, zoals gewijzigd bij verordening nr. 806/2003, en krachtens de artikelen 3, 5, lid 1, sub d, 6, lid 1, en 8 van richtlijn 93/119/EG van de Raad van 22 december 1993 inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

De Helleense Republiek wordt verwezen in twee derde van de kosten. De Commissie van de Europese Gemeenschappen wordt verwezen in een derde van de kosten.


(1)  PB C 283 van 24.11.2007.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/11


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 10 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Ente per le Ville Vesuviane (C-445/07 P), Ente per le Ville Vesuviane/Commissie van de Europese Gemeenschappen (C-455/07 P)

(Gevoegde zaken C-445/07 P en C-455/07 P) (1)

(Hogere voorziening - Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) - Valorisatie van infrastructuur met oog op ontwikkeling van toeristische sector in Regione Campania (Italië) - Beëindiging van communautaire financiële bijstand - Beroep tot nietigverklaring - Ontvankelijkheid - Regionale of lokale entiteit - Handelingen die deze entiteit rechtstreeks en individueel raken)

2009/C 267/18

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwiranten: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: L. Flynn, gemachtigde, A. Dal Ferro, avvocato) (C-445/07 P), Ente per le Ville Vesuviane (vertegenwoordiger: E. Soprano, avvocato) (C-455/07 P)

Andere partijen in de procedure: Ente per le Ville Vesuviane (vertegenwoordiger: E. Soprano, avvocato) (C-455/07 P), Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: L. Flynn, gemachtigde, A. Dal Ferro, avvocato) (C-445/07 P)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 18 juli 2007 in zaak T-189/02, Ente per le Ville Vesuviane/Commissie, waarbij het Gerecht heeft verworpen het beroep tot nietigverklaring van beschikking D(2002)810111 van de Commissie van 13 maart 2002 tot beëindiging van de financiële bijstand van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) uit hoofde van infrastructuurinvesteringen in Campanië (Italië) betreffende een geïntegreerd systeem voor de valorisatie voor toeristische doeleinden van drie Vesuviaanse villa’s (EFRO nr. 86/05/04/054)

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 18 juli 2007, Ente per le Ville Vesuviane/Commissie (T-189/02), wordt vernietigd voor zover daarbij ontvankelijk is verklaard het door Ente per le Ville Vesuviane ingestelde beroep tot nietigverklaring van beschikking D (2002) 810111 van de Commissie van 13 maart 2002 tot beëindiging van de financiële bijstand uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) uit hoofde van infrastructuurinvesteringen in Campanië (Italië) betreffende een geïntegreerd systeem voor de valorisatie voor toeristische doeleinden van drie Vesuviaanse villa’s.

2)

Het door Ente per le Ville Vesuviane ingestelde beroep tot nietigverklaring van de genoemde beschikking wordt niet-ontvankelijk verklaard.

3)

Er behoeft geen uitspraak te worden gedaan op de hogere voorziening van Ente per le Ville Vesuviane.

4)

Ente per le Ville Vesuviane wordt verwezen in de kosten van deze instantie alsmede in die van de procedure in eerste aanleg.


(1)  PB C 297 van 8.12.2007.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/11


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 10 september 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale civile di Modena — Italië) — Alberto Severi, handelend in eigen naam en als wettelijk vertegenwoordiger van Cavazzuti e figli SpA, thans Grandi Salumifici Italiani SpA/Regione Emilia-Romagna

(Zaak C-446/07) (1)

(Richtlijn 2000/13/EG - Etikettering van levensmiddelen bestemd om als zodanig aan eindverbruiker te worden geleverd - Etikettering die koper kan misleiden aangaande oorsprong of herkomst van levensmiddel - Soortnamen in zin van artikel 3 van verordening (EEG) nr. 2081/92 - Invloed)

2009/C 267/19

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale civile di Modena

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Alberto Severi, handelend in eigen naam en als wettelijk vertegenwoordiger van Cavazzuti e figli SpA, thans Grandi Salumifici Italiani SpA

Verwerende partij: Regione Emilia-Romagna

In tegenwoordigheid van: Associazione fra Produttori per la Tutela del „Salame Felino”

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Tribunale civile di Modena — Uitlegging van artikelen 3, lid 1, en 13, lid 3, van verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad van 14 juli 1992, inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 208, blz. 1), thans artikelen 3, lid 1, en 13, lid 2, van verordening (EG) nr. 510/06 — Benaming van een levensmiddel waarin een plaats wordt genoemd die niet is geregistreerd als BOB of BGA in de zin van de genoemde verordening — Mogelijkheid voor producenten die er te goeder trouw en voortdurend gebruik van hebben gemaakt voordat de verordening in werking trad om die benaming te gebruiken op de gemeenschappelijke markt — „Salame Felino”

Dictum

1)

De artikelen 3, lid 1, en 13, lid 3, van verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad van 14 juli 1992 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2796/2000 van de Commissie van 20 december 2000, moeten aldus worden uitgelegd dat een geografische verwijzingen bevattende benaming van een levensmiddel, waarvoor een aanvraag tot registratie als beschermde oorsprongsbenaming of beschermde geografische aanduiding in de zin van verordening nr. 2081/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2796/2000, is ingediend, niet kan worden vermoed een soortnaam te zijn in afwachting van de eventuele indiening van de registratieaanvraag bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen door de nationale autoriteiten. Dat een benaming een soortnaam is in de zin van verordening nr. 2081/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2796/2000, kan niet worden vermoed zolang de Commissie geen besluit heeft genomen over de aanvraag tot registratie van de benaming, in voorkomend geval door de aanvraag af te wijzen op de specifieke grond dat de benaming een soortnaam is geworden.

2)

De artikelen 3, lid 1, en 13, lid 3, van verordening nr. 2081/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2796/2000, juncto artikel 2 van richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame, moeten aldus worden uitgelegd dat een geografische verwijzingen bevattende benaming van een levensmiddel, die niet is geregistreerd als beschermde oorsprongsbenaming of beschermde geografische aanduiding, rechtmatig kan worden gebruikt op voorwaarde dat de etikettering van het product met die benaming een gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument niet misleidt. Om uit te maken of dit het geval is, kunnen de nationale rechterlijke instanties rekening houden met de duur van het gebruik van de benaming. Of de producent of winkelier al dan niet te goeder trouw is, is daarentegen niet relevant.


(1)  PB C 51 van 23.02.2008.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/12


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 10 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

(Zaak C-457/07) (1)

(Niet-nakoming - Artikelen 28 EG en 30 EG - Producten bestemd voor bouw - Nationale goedkeuringsprocedure - Niet-inaanmerkingneming van in andere lidstaten opgestelde conformiteitscertificaten - Niet-nakomingsarrest van Hof - Niet-uitvoering - Artikel 228 EG - Voorwerp van geschil - Vaststelling tijdens precontentieuze procedure - Latere uitbreiding - Ontoelaatbaarheid)

2009/C 267/20

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: S. Pardo Quintillán en P. Guerra e Andrade, gemachtigden)

Verwerende partij: Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Inês Fernandes, gemachtigde, N. Ruiz en C. Farinhas, advogados)

Voorwerp

Niet-nakoming — Artikel 228 EG — Niet-uitvoering van arrest van Hof van 10 november 2005 in zaak C-432/03 — Verzoek om oplegging van dwangsom

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 297 van 8.12.2007.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/12


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 8 september 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Handelsgericht Wien — Oostenrijk) — Budějovický Budvar, národní podnik/Rudolf Ammersin GmbH

(Zaak C-478/07) (1)

(Bilaterale verdragen tussen lidstaten - Bescherming in lidstaat van aanduiding van geografische herkomst van andere lidstaat - Benaming „Bud” - Gebruik van merk American Bud - Artikelen 28 EG en 30 EG - Verordening (EG) nr. 510/2006 - Communautaire beschermingsregeling voor geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen - Toetreding van Tsjechische Republiek - Overgangsmaatregelen - Verordening (EG) nr. 918/2004 - Werkingssfeer van communautaire regeling - Uitputtende werking)

2009/C 267/21

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Handelsgericht Wien

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Budějovický Budvar, národní podnik

Verwerende partij: Rudolf Ammersin GmbH

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Handelsgericht Wien — Uitlegging van de artikelen 28 en 30 EG van verordening (EG) nr. 918/2004 van de Commissie van 29 april 2004 betreffende overgangsbepalingen voor de bescherming van oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen van landbouwproducten en levensmiddelen ingevolge de toetreding van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije (PB L 163, blz. 88) en van verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 93, blz. 12) — Benaming die in het land van herkomst niet verwijst naar een bepaalde plaats of streek en in die lidstaat als gekwalificeerde geografische aanduiding is beschermd alsook merkbescherming geniet — Door het Hof in zijn arrest van 18 november 2003, Budějovický Budvar (C-216/01) gestelde voorwaarden waarbij de absolute bescherming van een dergelijke benaming als geografische aanduiding kan worden beschouwd als verenigbaar met artikel 28 EG — Gevolgen van het ontbreken van registratie van een dergelijke benaming op gemeenschapsniveau voor de handhaving van de reeds bestaande nationale bescherming ervan en van die welke door een bilaterale overeenkomst met een andere lidstaat wordt gegarandeerd

Dictum

1)

Uit punt 101 van het arrest van 18 november 2003, Budějovický Budvar (C-216/01) vloeit het volgende voort:

om te bepalen of een benaming zoals die in het hoofdgeding kan worden beschouwd als een eenvoudige en indirecte aanduiding van geografische herkomst waarvan de bescherming krachtens de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bilaterale verdragen kan worden gerechtvaardigd volgens de criteria van artikel 30 EG, moet de verwijzende rechter onderzoeken of, volgens de in Tsjechië heersende feitelijke omstandigheden en opvattingen, deze benaming, ook al is zij als zodanig geen geografische naam, op zijn minst geschikt is om de consument erop te wijzen dat het daarmee aangeduide product uit een bepaalde streek of plaats op het grondgebied van deze lidstaat afkomstig is;

de verwijzende rechter moet bovendien nagaan, opnieuw volgens de in Tsjechië heersende feitelijke omstandigheden en opvattingen, of zoals in punt 99 van dat arrest wordt uiteengezet de in het hoofdgeding aan de orde zijnde benaming, op of na de datum van inwerkingtreding van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bilaterale verdragen, in deze lidstaat niet tot soortnaam is geworden, nu het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in de punten 99 en 100 van datzelfde arrest reeds heeft beslist dat het doel van de bij deze verdragen ingevoerde beschermingsregeling bestaat in de bescherming van de industriële en commerciële eigendom in de zin van artikel 30 EG;

bij gebreke van een gemeenschapsrechtelijk voorschrift ter zake staat het aan de verwijzende rechter om overeenkomstig zijn nationaal recht te beslissen of een consumentenenquête nodig is om duidelijkheid te brengen over welke feitelijke omstandigheden en opvattingen in Tsjechië heersen, in het kader van zijn onderzoek of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde benaming „Bud” kan worden beschouwd als een eenvoudige en indirecte aanduiding van geografische herkomst en in deze lidstaat niet tot soortnaam is geworden. Eveneens overeenkomstig zijn nationaal recht moet de verwijzende rechter, indien hij een consumentenenquête nodig acht, voor deze onderzoeken bepalen welk percentage van consumenten voldoende significant is, en

artikel 30 EG bevat geen concreet vereiste voor de kwaliteit en de duur van het gebruik dat van een benaming in de lidstaat van oorsprong wordt gemaakt, opdat bescherming ervan gerechtvaardigd is volgens dit artikel. Of een dergelijk vereiste geldt in het hoofdgeding, moet door de verwijzende rechter worden uitgemaakt overeenkomstig het toepasselijke nationale recht en inzonderheid overeenkomstig de beschermingsregeling waarin is voorzien in de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bilaterale verdragen.

2)

De communautaire beschermingsregeling zoals ingevoerd bij verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen, heeft uitputtende werking zodat deze verordening zich verzet tegen toepassing van een beschermingsregeling waarin is voorzien in verdragen tussen twee lidstaten, zoals de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bilaterale verdragen, volgens welke een benaming die overeenkomstig het recht van een lidstaat is erkend als oorsprongsbenaming, wordt beschermd in een andere lidstaat waar daadwerkelijk op deze bescherming aanspraak wordt gemaakt ofschoon voor deze oorsprongsbenaming geen aanvraag tot registratie op grond van deze verordening is ingediend.


(1)  PB C 22 van 26.1.2008.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/13


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 17 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninklijke FrieslandCampina NV, voorheen Koninklijke Friesland Foods NV, voorheen Friesland Coberco Dairy Foods Holding NV

(Zaak C-519/07 P) (1)

(Hogere voorziening - Staatssteun - Door Nederland ten uitvoer gelegde fiscale steunmaatregel ten gunste van internationale financieringsactiviteiten - Beschikking 2003/515/EG - Onverenigbaarheid met gemeenschappelijke markt - Overgangsbepaling - Ontvankelijkheid - Procesbevoegdheid - Procesbelang - Beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen - Beginsel van gelijke behandeling)

2009/C 267/22

Procestaal: Nederlands

Partijen

Rekwirante: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: H. van Vliet en S. Noë, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: Koninklijke FrieslandCampina NV, voorheen Koninklijke Friesland Foods NV, voorheen Friesland Coberco Dairy Foods Holding NV (vertegenwoordigers: E. Pijnacker Hordijk en W. Geursen, advocaten)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 12 september 2007, Koninklijke Friesland Foods NV (voorheen Friesland Coberco Dairy Foods Holding NV)/Commissie (T-348/03), waarbij het Gerecht artikel 2 van beschikking 2003/515/EG van de Commissie van 17 februari 2003 betreffende de door Nederland ten uitvoer gelegde steunmaatregel ten gunste van internationale financieringsactiviteiten (PB L 180, blz. 52) heeft nietig verklaard, voor zover daarbij van de overgangsregeling worden uitgesloten de marktdeelnemers die op 11 juli 2001 bij de Nederlandse belastingdienst reeds een verzoek om toepassing van de betrokken steunregeling hadden ingediend, waarop op die datum nog geen beslissing was genomen

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 12 september 2007, Koninklijke Friesland Foods/Commissie (T-348/03), wordt vernietigd.

2)

De zaak wordt verwezen naar het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen.

3)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


(1)  PB C 37 van 09.02.2008.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/14


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 17 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/MTU Friedrichshafen GmbH

(Zaak C-520/07 P) (1)

(Hogere voorziening - Herstructureringssteun - Beschikking waarbij terugvordering van met gemeenschappelijke markt onverenigbare steun wordt gelast - Artikel 13, lid 1, van verordening (EG) nr. 659/1999 - Hoofdelijke aansprakelijkheid)

2009/C 267/23

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: K. Gross en B. Martenczuk, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: MTU Friedrichshafen GmbH (vertegenwoordigers: Th. Lübbig en M. le Bell, Rechtsanwälte)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer — uitgebreid) van 12 september 2007 in zaak T-196/02, MTU Friedrichshafen/Commissie, waarbij het Gerecht artikel 3, lid 2, van beschikking 2002/898/EG van de Commissie van 9 april 2002 betreffende de staatssteun van Duitsland ten gunste van SKL Motoren- und Systembautechnik GmbH nietig heeft verklaard, voor zover daarbij aan MTU Friedrichshafen GmbH de hoofdelijke verplichting tot terugbetaling van 2,71 miljoen EUR wordt opgelegd — Grenzen aan en voorwaarden voor toepassing van artikel 13, lid 1, van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999, op grond waarvan de Commissie een definitieve beschikking inzake de onverenigbaarheid van steun kan geven op grond van de beschikbare informatie, wanneer de betrokken lidstaat niet voldoet aan een bevel tot het verstrekken van informatie

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 22 van 26.1.2008.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/14


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 september 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale amministrativo regionale per la Lombardia — Italië) — Sea s.r.l./Comune di Ponte Nossa

(Zaak C-573/07) (1)

(Overheidsopdrachten - Aanbestedingsprocedures - Opdracht betreffende dienst van ophaling, transport en verwijdering van stadsafval - Gunning zonder aanbesteding - Gunning aan aandelenvennootschap waarvan kapitaal volledig in handen is van overheidslichamen maar waarvan statuten voorzien in mogelijkheid van participatie door particuliere investeerders)

2009/C 267/24

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale amministrativo regionale per la Lombardia

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Sea s.r.l.

Verwerende partij: Comune di Ponte Nossa

In aanwezigheid van: Servizi Tecnologici Comuni — Se.T.Co. SpA

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Tribunale amministrativo regionale per la Lombardia (Italië) — Uitlegging van de artikelen 12 EG, 43 EG, 49 EG en 86 EG — Procedures voor plaatsen van overheidsopdrachten — Openbare dienst van ophaling, transport en verwijdering van stadsafval — Onderhandse aanbesteding aan naamloze vennootschap waarvan kapitaal volledig in handen is van overheidslichamen maar waarvan statuut voorziet in mogelijkheid van participatie door particuliere investeerders

Dictum

De artikelen 43 EG en 49 EG, het beginsel van gelijke behandeling en het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit alsmede de daaruit voortvloeiende transparantieverplichting verzetten zich niet tegen de onderhandse aanbesteding van een overheidsopdracht voor diensten aan een aandelenvennootschap waarvan het kapitaal volledig in handen van de overheid is, wanneer het overheidslichaam dat de aanbestedende dienst is op die vennootschap toezicht uitoefent zoals op zijn eigen diensten en die vennootschap het merendeel van haar activiteiten verricht ten behoeve van het lichaam dat haar beheerst of de lichamen die haar beheersen.

Onder voorbehoud van toetsing door de verwijzende rechter van de doeltreffendheid van de betrokken statutaire bepalingen, kan het toezicht dat de aandeelhoudende lichamen op die vennootschap uitoefenen, worden aangemerkt als toezicht zoals op hun eigen diensten, in omstandigheden als die van de zaak in het hoofdgeding, waar:

de activiteiten van die vennootschap beperkt zijn tot het grondgebied van die lichamen en het merendeel daarvan wordt verricht te hunner behoeve, en

die lichamen via statutaire organen bestaande uit hun vertegenwoordigers een doorslaggevende invloed zowel op de strategische doelstellingen als op de belangrijke beslissingen van die vennootschap uitoefenen.


(1)  PB C 64 van 8.3.2008.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/15


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 3 september 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het VAT and Duties Tribunal, London — Verenigd Koninkrijk) — RCI Europe/Her Majesty’s Commissioners of Revenue and Customs

(Zaak C-37/08) (1)

(Zesde btw-richtlijn - Fiscaal aanknopingspunt - Diensten die betrekking hebben op onroerend goed - Diensten bestaande in vergemakkelijken van ruil van gebruiksrechten op voor vakantiedoeleinden bestemd onroerend goed door houders van die rechten)

2009/C 267/25

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

VAT and Duties Tribunal, London

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: RCI Europe

Verwerende partij: Her Majesty’s Commissioners of Revenue and Customs

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — VAT and Duties Tribunal, London — Uitlegging van artikelen 9, lid 2, sub a, en 26 van Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1) — Vaststelling van plaats waar diensten fiscaal moeten worden geacht te zijn verricht — Diensten bestaande in vergemakkelijken van ruil van gebruiksrechten op voor vakantiedoeleinden bestemd onroerend goed door houders van genoemde rechten, die lid zijn van door belastingplichtige hiertoe opgerichte vereniging, met rechten van andere houders

Dictum

Artikel 9, lid 2, sub a, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, moet aldus worden uitgelegd dat de plaats van diensten die worden verricht door een vereniging waarvan de activiteit bestaat in het organiseren van de ruil van rechten van gebruik in deeltijd van vakantiewoningen tussen haar leden, als tegenprestatie waarvoor deze vereniging van haar leden inschrijvingsgeld, jaarlijks lidmaatschapsgeld en een ruilvergoeding ontvangt, de plaats is waar het onroerend goed is gelegen met betrekking waartoe het betrokken lid het recht van gebruik in deeltijd houdt.


(1)  PB C 92 van 12.04.2008.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/15


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 10 september 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein oikeus — Finland) — Akavan Erityisalojen Keskusliitto AEK ry e.a./Fujitsu Siemens Computers Oy

(Zaak C-44/08) (1)

(Prejudiciële procedure - Richtlijn 98/59/EG - Aanpassing van wetgevingen van lidstaten inzake collectief ontslag - Artikel 2 - Bescherming van werknemers - Voorlichting en raadpleging van werknemers - Concern - Moedervennootschap - Dochteronderneming)

2009/C 267/26

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Korkein oikeus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Akavan Erityisalojen Keskusliitto AEK ry e.a.

Verwerende partij: Fujitsu Siemens Computers Oy

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Korkein oikeus — Uitlegging van de artikelen 2, 3 en 4 van richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag (PB L 225, blz. 16) — Vaststelling van het tijdstip van het ontstaan van de verplichting voor een dochtervennootschap om raadpleging van de vertegenwoordigers van haar personeel te beginnen — Binnen een concern vastgestelde plannen of beslissingen betreffende de wijziging van de activiteiten van een tot dit concern behorende dochtervennootschap

Dictum

1)

Artikel 2, lid 1, van richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag, moet aldus worden uitgelegd dat de goedkeuring, binnen een concern, van strategische beslissingen of wijzigingen in de activiteiten die de werkgever ertoe dwingen een collectief ontslag te overwegen of te plannen, voor deze werkgever een verplichting doet ontstaan om de vertegenwoordigers van de werknemers te raadplegen.

2)

Het ontstaan van de verplichting van de werkgever om met raadpleging over het overwogen collectieve ontslag te beginnen, hangt niet ervan af of hij reeds in staat is, de vertegenwoordigers van de werknemers alle in artikel 2, lid 3, eerste alinea, sub b, van richtlijn 98/59 vereiste gegevens te verstrekken.

3)

Artikel 2, lid 1, van richtlijn 98/59, gelezen in samenhang met artikel 2, lid 4, eerste alinea, van deze richtlijn, moet aldus worden uitgelegd dat in het geval van een concern dat bestaat uit een moedervennootschap en een of meer dochtervennootschappen, de verplichting tot raadpleging van de vertegenwoordigers van de werknemers, voor de dochtervennootschap die de hoedanigheid van werkgever heeft, pas ontstaat wanneer deze dochtervennootschap waarbinnen het collectieve ontslag kan plaatsvinden, is geïdentificeerd.

4)

Artikel 2, lid 1, van richtlijn 98/59, gelezen in samenhang met artikel 2, lid 4, hiervan, moet aldus worden uitgelegd dat in het geval van een concern de raadplegingsprocedure door de dochtervennootschap waarop het collectieve ontslag betrekking heeft, moet worden afgesloten alvorens die dochtervennootschap, in voorkomend geval op rechtstreekse instructie van haar moedervennootschap, de overeenkomsten van de door dat ontslag geraakte werknemers opzegt.


(1)  PB C 107 van 26.4.2008.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/16


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 10 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Malta

(Zaak C-76/08) (1)

(Niet-nakoming - Ontvankelijkheid - Behoud van vogelstand - Richtlijn 79/409/EEG - Lentejacht - Verbod - Afwijking van beschermingsregeling - Voorwaarde inzake ontbreken van „andere bevredigende oplossing” - Gewettigd vertrouwen)

2009/C 267/27

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: D. Recchia, D. Lawunmi en P. Oliver, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Malta (vertegenwoordigers: S. Camilleri, D. Mangion, gemachtigden, en J. Bouckaert, advocaat)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van artikel 9 van richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 103, blz. 1) — Niet-naleving van de door de richtlijn gestelde criteria voor de verlening van een afwijking op basis waarvan in de lente op de kwartel en de tortelduif kan worden gejaagd

Dictum

1)

Door het openen van de jacht op de kwartel (coturnix coturnix) en de tortelduif (streptopelia turtur) tijdens de voorjaarstrek van de jaren 2004 tot en met 2007 te hebben toegestaan, zonder te voldoen aan de voorwaarden van artikel 9, lid 1, van richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand, zoals gewijzigd, voor de jaren 2004 tot en met 2006, bij verordening (EG) nr. 807/2003 van de Raad van 14 april 2003, en, voor het jaar 2007, bij richtlijn 2006/105/EG van de Raad van 20 november 2006, is de Republiek Malta de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Republiek Malta wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 92 van 12.4.2008.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/17


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 september 2009 — Akzo Nobel NV, Akzo Nobel Nederland BV, Akzo Nobel Chemicals International BV, Akzo Nobel Chemicals BV, Akzo Nobel Functional Chemicals BV/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-97/08 P) (1)

(Hogere voorziening - Mededinging - Mededingingsregelingen - Artikel 81, lid 1, EG - Artikel 53, lid 1, EER-Overeenkomst - Artikel 23, lid 2, van verordening (EG) nr. 1/2003 - Groep van ondernemingen - Toerekenbaarheid van inbreuken - Aansprakelijkheid van moedermaatschappij voor inbreuken op mededingingsregels door dochterondernemingen - Beslissende invloed van moedermaatschappij - Weerlegbaar vermoeden in geval van deelneming van 100 %)

2009/C 267/28

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwiranten: Akzo Nobel NV, Akzo Nobel Nederland BV, Akzo Nobel Chemicals International BV, Akzo Nobel Chemicals BV, Akzo Nobel Functional Chemicals BV (vertegenwoordigers: C. Swaak, M. van der Woude en M. Mollica, advocaten)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: X. Lewis en F. Castillo de la Torre, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 12 december 2007 in zaak T-112/05, Akzo Nobel e.a./Commissie, houdende verwerping van het beroep tot nietigverklaring van beschikking 2005/566/EG van de Commissie van 9 december 2004 in een procedure op grond van artikel 81 van het EG-Verdrag en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (Zaak COMP/E-2/37.533 — Cholinechloride) (PB L 190, blz. 22) betreffende een geheel van overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen bestaande uit het bepalen van prijzen, het verdelen van de markten en het coördineren van het optreden jegens concurrenten op de Europese cholinechloridemarkt — Begrip „onderneming” in de zin van artikel 81 EG en van artikel 23, lid 2, van verordening nr. 1/2003

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Akzo Nobel NV, Akzo Nobel Nederland BV, Akzo Nobel Chemicals International BV, Akzo Nobel Chemicals BV en Akzo Nobel Functional Chemicals BV worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 128 van 24.5.2008.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/17


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk België

(Zaak C-100/08) (1)

(Niet-nakoming - Artikelen 28 EG en 30 EG - Bescherming van in wild levende dier en plantensoorten - Regeling inzake houden en verhandeling van in gevangenschap geboren en gekweekte vogels die in andere lidstaten rechtmatig in handel zijn gebracht)

2009/C 267/29

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: S. Pardo Quintillán en R. Troosters, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk België (vertegenwoordigers: T. Materne, gemachtigde, G. Van Calster, advocaat)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van artikel 28 EG — Bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten — Verbod op het houden van bepaalde in andere lidstaten legaal op de markt gebrachte vogels

Dictum

1)

Het Koninkrijk België is

door de invoer, het houden en de verkoop van in gevangenschap geboren en gekweekte vogels die in andere lidstaten rechtmatig in de handel zijn gebracht, aan beperkende voorwaarden te onderwerpen die de betrokken marktdeelnemers verplichten om de merking van de specimens te wijzigen opdat deze aan de specifiek in de Belgische wetgeving gestelde voorwaarden voldoet, en door noch de merking die in andere lidstaten wordt aanvaard, noch de certificaten die zijn afgegeven overeenkomstig verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer, te aanvaarden, en

door de handelaars de mogelijkheid te ontzeggen om afwijkingen te verkrijgen op het verbod op het houden van Europese inheemse vogels die in andere lidstaten rechtmatig in de handel zijn gebracht,

de krachtens artikel 28 EG op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het Koninkrijk België wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 128 van 24.5.2008.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/18


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 16 juli 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Luik — België) — Jacques Damseaux/Belgische Staat

(Zaak C-128/08) (1)

(Vrij verkeer van kapitaal - Belasting over roerende inkomsten - Overeenkomst tot voorkoming van dubbele belasting - Verplichting van lidstaten uit hoofde van artikel 293 EG)

2009/C 267/30

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Rechtbank van eerste aanleg te Luik

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Jacques Damseaux

Verwerende partij: Belgische Staat

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Rechtbank van eerste aanleg te Luik (België) — Uitlegging van de artikelen 56 EG, 58 EG en 293 EG — Roerende inkomsten uit het buitenland zwaarder belast dan roerende inkomsten die zijn uitgekeerd door een in de woonstaat gevestigde vennootschap — Belemmering van het vrije verkeer van kapitaal — Draagwijdte van verdragen ter voorkoming van dubbele belasting — Verplichting voor de lidstaten op grond van artikel 293 EG

Dictum

Aangezien het gemeenschapsrecht bij de huidige stand ervan voor een situatie als aan de orde in het hoofdgeding niet in algemene criteria voorziet voor de verdeling van de bevoegdheden tussen de lidstaten ter zake van de afschaffing van dubbele belasting binnen de Europese Gemeenschap, verzet artikel 56 EG zich niet tegen een bilateraal belastingverdrag zoals aan de orde in het hoofdgeding, op grond waarvan dividenden die door een in een lidstaat gevestigde vennootschap worden uitgekeerd aan een in een andere lidstaat wonende aandeelhouder, in beide lidstaten kunnen worden belast, en dat er niet in voorziet dat op de lidstaat waar de aandeelhouder woont, een onvoorwaardelijke verplichting tot voorkoming van de daaruit voortvloeiende juridische dubbele belasting rust.


(1)  PB C 142 van 7.6.2008.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/18


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 17 september 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland) — Glaxo Wellcome GmbH & Co. KG/Finanzamt München II

(Zaak C-182/08) (1)

(Vrijheid van vestiging en vrij kapitaalverkeer - Vennootschapsbelasting - Verkrijging van aandelen in kapitaalvennootschap - Voorwaarden voor inaanmerkingneming, bij vaststelling van belastinggrondslag van verkrijger, van waardevermindering van aandeel wegens winstuitkering)

2009/C 267/31

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzhof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Glaxo Wellcome GmbH & Co. KG

Verwerende partij: Finanzamt München II

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Bundesfinanzhof — Uitlegging van de artikelen 43 EG en 56 EG — Verkrijging door een tot verrekening van vennootschapsbelasting gerechtigde belastingplichtige van een aandeel in een onbeperkt belastingplichtige kapitaalvennootschap — Nationaal stelsel dat bij de vaststelling van de belastinggrondslag van de verkrijger rekening houdt met de waardevermindering van het aandeel wegens de dividenduitkering bij verkrijging van een tot verrekening van vennootschapsbelasting gerechtigde aandeelhouder, maar deze vermindering van de belastinggrondslag uitsluit bij verkrijging van een niet tot verrekening van vennootschapsbelasting gerechtigde aandeelhouder

Dictum

Artikel 73 B van het EG-Verdrag (thans artikel 56 EG) moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een wettelijke regeling van een lidstaat die de waardevermindering van aandelen ten gevolge van winstuitkeringen uitsluit van de belastinggrondslag van een ingezeten belastingplichtige wanneer deze belastingplichtige aandelen in een ingezeten kapitaalvennootschap verkrijgt van een niet-ingezeten aandeelhouder, terwijl in geval van een verkrijging van aandelen van een ingezeten aandeelhouder een dergelijke waardevermindering de belastinggrondslag van de verkrijger vermindert.

Deze vaststelling gaat op wanneer een dergelijke wettelijke regeling niet verder gaat dan noodzakelijk is om van een evenwichtige verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen de lidstaten te waarborgen en volstrekt kunstmatige constructies te voorkomen die geen verband houden met de economische realiteit en alleen bedoeld zijn om onterecht een fiscaal voordeel te verkrijgen. Het staat aan de verwijzende rechter te onderzoeken of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde wettelijke regeling niet verder gaat dan noodzakelijk is om deze doelstellingen te bereiken.


(1)  PB C 197 van 2.8.2008.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/19


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 10 september 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof — Oostenrijk) — Dr. Erhard Eschig/UNIQA Sachversicherung AG

(Zaak C-199/08) (1)

(Rechtsbijstandverzekering - Richtlijn 87/344/EEG - Artikel 4, lid 1 - Vrije keuze van advocaat door verzekeringnemer - Contractuele beperking - Meerdere verzekerden die schade lijden door zelfde feit - Keuze van rechtshulpverlener door verzekeraar)

2009/C 267/32

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberster Gerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Dr. Erhard Eschig

Verwerende partij: UNIQA Sachversicherung AG

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Oberster Gerichtshof (Oostenrijk) — Uitlegging van artikel 4, lid 1, sub a, van richtlijn 87/344/EEG van de Raad van 22 juni 1987 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de rechtsbijstandverzekering (PB L 185, blz. 77) — Clausule in de algemene verzekeringsvoorwaarden van een rechtsbijstandverzekeraar op grond waarvan deze laatste in een schadegeval waarin een groot aantal verzekeringnemers schade heeft geleden door een zelfde gebeurtenis, een rechtshulpverlener te kiezen, waardoor bijgevolg het recht van de individuele verzekeringnemer om vrij zijn raadsman te kiezen wordt beperkt (zogenaamde „collectieveschadeclausule”).

Dictum

Artikel 4, lid 1, sub a, van richtlijn 87/344/EEG van de Raad van 22 juni 1987 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de rechtsbijstandverzekering, moet aldus worden uitgelegd dat de rechtsbijstandverzekeraar zich niet het recht kan voorbehouden zelf de rechtshulpverlener voor alle betrokken verzekerden te kiezen wanneer een groot aantal verzekeringnemers schade lijdt door eenzelfde feit.


(1)  PB C 197 van 2.8.2008.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/19


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 september 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hessische Finanzgericht, Kassel — Duitsland) — Plantanol GmbH & Co.KG/Hauptzollamt Darmstadt

(Zaak C-201/08) (1)

(Richtlijn 2003/30/EG - Bevordering van gebruik van biobrandstoffen of andere hernieuwbare brandstoffen in vervoer - Richtlijn 2003/96/EG - Communautaire regeling voor belasting van energieproducten en elektriciteit - Mengsel van plantaardige olie, additief en brandstof - Biobrandstoffen - Nationale regeling - Belastingvrijstelling - Vervanging van vrijstelling door verplichting om te voorzien in minimaal aandeel biobrandstoffen in brandstoffen - Overeenstemming met richtlijnen 2003/30/EG en 2003/96/EG - Algemene beginselen van rechtszekerheid en bescherming van gewettigd vertrouwen)

2009/C 267/33

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Hessisches Finanzgericht, Kassel

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Plantanol GmbH & Co.KG

Verwerende partij: Hauptzollamt Darmstadt

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Hessisches Finanzgericht (Duitsland) — Uitlegging van artikel 3 van richtlijn 2003/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 mei 2003 ter bevordering van het gebruik van biobrandstoffen of andere hernieuwbare brandstoffen in het vervoer (PB L 123, blz. 42) en van het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel — Nationale regeling die de belastingvrijstelling voor biobrandstoffen in brandstofmengsels vóór afloop van in de eerdere regeling bepaalde duur vervangt door de verplichting tot bijmenging van biobrandstoffen in conventionele brandstoffen, met als gevolg dat tot dusver begunstigde producenten worden benadeeld

Dictum

1)

Artikel 3 van richtlijn 2003/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 mei 2003 ter bevordering van het gebruik van biobrandstoffen of andere hernieuwbare brandstoffen in het vervoer, moet aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een nationale regeling als die aan de orde in het hoofdgeding, die een product als dat in het hoofdgeding, dat bestaat in een mengsel van plantaardige olie, fossiele dieselolie en specifieke additieven, uitsluit van de daarin opgenomen belastingvrijstelling voor biobrandstoffen.

2)

De algemene beginselen van rechtszekerheid en bescherming van het gewettigd vertrouwen staan in beginsel niet eraan in de weg dat een lidstaat de belastingvrijstelling voor een product als dat in het hoofdgeding, afschaft vóór de in de nationale regeling aanvankelijk geplande afloopdatum. Voor een dergelijke afschaffing is hoe dan ook niet vereist dat zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen. De verwijzende rechter dient evenwel in het kader van een algehele beoordeling in het individuele geval te onderzoeken of die beginselen in het hoofdgeding in acht zijn genomen en daarbij rekening te houden met alle daarvoor relevante omstandigheden.


(1)  PB C 183 van 19.07.2008.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/20


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 september 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend het Thüringer Oberlandesgericht — Duitsland) — Wasser- und Abwasserzweckverband Gotha und Landkreisgemeinden (WAZV Gotha)/Eurawasser Aufbereitungs- und Entsorgungsgesellschaft mbH

(Zaak C-206/08) (1)

(Procedures voor plaatsen van opdrachten in sectoren water en energievoorziening, vervoer en postdiensten - Openbare dienst van drinkwatervoorziening en behandeling van afvalwater - Concessieovereenkomst voor diensten - Begrip - Overdracht van aan exploitatie van betrokken dienst verbonden risico op opdrachtnemer)

2009/C 267/34

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Thüringer Oberlandesgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Wasser- und Abwasserzweckverband Gotha und Landkreisgemeinden (WAZV Gotha)

Verwerende partij: Eurawasser Aufbereitungs- und Entsorgungsgesellschaft mbH

In tegenwoordigheid van: Stadtwirtschaft Gotha GmbH, Wasserverband Lausitz Betriebsführungs GmbH (WAL),

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Thüringer Oberlandesgericht — Uitlegging van artikel 1, lid 2, sub a en d, en lid 3, sub b, van richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water en energievoorziening, vervoer en postdiensten (PB L 134, blz. 1) — Aanbesteding voor het verrichten, in de vorm van een concessieovereenkomst van openbare diensten, van openbare dienstverlening op het gebied van de productie, het transport en de distributie van drinkwater en op het gebied van de afvoer en behandeling van afvalwater — Criteria voor onderscheid tussen overheidsopdracht voor het verrichten van diensten en concessieovereenkomst voor openbare diensten

Dictum

De omstandigheid dat de opdrachtnemer in het kader van een overeenkomst inzake het verrichten van diensten niet rechtstreeks door de aanbestedende dienst wordt vergoed, maar het recht heeft om vergoedingen van derden te innen, volstaat om deze overeenkomst aan te merken als „concessieovereenkomst voor diensten” in de zin van artikel 1, lid 3, sub b, van richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water en energievoorziening, vervoer en postdiensten, wanneer de opdrachtnemer het op de aanbestedende dienst rustende exploitatierisico in zijn geheel of althans voor een aanzienlijk deel op zich neemt, ook al is dit risico op grond van de wijze waarop de dienst publiekrechtelijk is georganiseerd, van meet aan zeer beperkt.


(1)  PB C 247 van 27.9.2008.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/20


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 10 september 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de lo Social de Madrid — Spanje) — Francisco Vicente Pereda/Madrid Movilidad SA

(Zaak C-277/08) (1)

(Richtlijn 2003/88/EG - Organisatie van arbeidstijd - Recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon - Ziekteverlof - Samenvallen van jaarlijkse vakantie met ziekteverlof - Recht om jaarlijkse vakantie in andere periode te nemen)

2009/C 267/35

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Juzgado de lo Social de Madrid

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Francisco Vicente Pereda

Verwerende partij: Madrid Movilidad SA

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Juzgado de lo Social de Madrid — Uitlegging van artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PB L 229, blz. 9) — Werknemer met ziekteverlof in de door de onderneming vastgestelde periode van jaarlijkse vakantie, als gevolg van een arbeidsongeval dat vóór de jaarlijkse vakantie heeft plaatsgevonden — Recht van de werknemer om zijn jaarlijkse vakantie in een andere periode te nemen

Dictum

Artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd, moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen nationale bepalingen of collectieve arbeidsovereenkomsten die bepalen dat een werknemer die met ziekteverlof is tijdens de jaarlijkse vakantieperiode die is vastgelegd in de vakantieplanning van de onderneming waar hij werkt, na zijn herstel zijn jaarlijkse vakantie niet kan nemen in een andere periode dan de aanvankelijk vastgestelde, in voorkomend geval buiten de overeenkomstige referentieperiode.


(1)  PB C 223 van 30.08.2008.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/21


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 10 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

(Zaak C-286/08) (1)

(Niet-nakoming - Milieu - Richtlijnen 2006/12/EG en 91/689/EEG - Gevaarlijke afvalstoffen - Verplichting om plan voor beheer van gevaarlijke afvalstoffen op te stellen en goed te keuren - Verplichting om geïntegreerd en toereikend net van verwijderingsinstallaties voor gevaarlijke afvalstoffen op te zetten - Richtlijn 1999/31/EG - Storten van afvalstoffen - Verwijdering van gevaarlijke stoffen)

2009/C 267/36

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Patakia en J.-B. Laignelot, gemachtigden)

Verwerende partij: Helleense Republiek (vertegenwoordiger: E. Skandalou, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van de artikelen 1, lid 2, en 6 van richtlijn 91/689/EEG van de Raad van 12 december 1991 betreffende gevaarlijke afvalstoffen (PB L 377, blz. 20) en van de artikelen 5, leden 1 en 2, 7, leden 1 en 4, en 8 van richtlijn 2006/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende afvalstoffen (PB L 114, blz. 9), [voorheen richtlijn 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975, zoals gewijzigd bij richtlijn 91/156/EEG van de Raad van 18 maart 1991] — Schending van de artikelen 3, lid 1, 6 tot en met 9, 13 en 14 van richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen (PB L 182, blz. 1) — Verzuim om een plan voor het beheer van gevaarlijke afvalstoffen op te stellen dat aan de vereisten van de gemeenschapswetgeving voldoet, en om een geïntegreerd en toereikend net van verwijderingsinstallaties voor gevaarlijke afvalstoffen op te zetten — Niet-nakoming van de verplichtingen wat het beheer en het storten van afvalstoffen betreft

Dictum

1)

Door niet binnen een redelijke termijn een plan voor het beheer van gevaarlijke afvalstoffen op te stellen en goed te keuren dat voldoet aan de vereisten van de toepasselijke gemeenschapsregeling, en door geen geïntegreerd en toereikend net van verwijderingsinstallaties voor gevaarlijke afvalstoffen op te zetten dat zich kenmerkt door gebruik van de meest geschikte methodes om een hoog niveau van bescherming van het milieu en de volksgezondheid te waarborgen,

en door niet alle nodige maatregelen te treffen om, wat het beheer van gevaarlijke afvalstoffen betreft, de inachtneming te verzekeren van de artikelen 4 en 8 van richtlijn 2006/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende afvalstoffen, alsook van de artikelen 3, lid 1, 6 tot en met 9, 13 en 14 van richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999, betreffende het storten van afvalstoffen,

is de Helleense Republiek de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens (i) de artikelen 1, lid 2, en 6 van richtlijn 91/689/EEG van de Raad van 12 december 1991 betreffende gevaarlijke afvalstoffen junctis de artikelen 5, leden 1 en 2, alsmede 7, lid 1, van richtlijn 2006/12, (ii), artikel 1, lid 2, van richtlijn 91/689 junctis de artikelen 4 en 8 van richtlijn 2006/12, en (iii) de artikelen 3, lid 1, 6 tot en met 9, 13 en 14 van richtlijn 1999/31.

2)

De Helleense Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 223 van 30.8.2008.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/22


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 10 september 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden) — German Graphics Graphische Maschinen GmbH/Alice van der Schee, optredend in de hoedanigheid van curator in het faillissement van Holland Binding BV

(Zaak C-292/08) (1)

(Insolventie - Toepassing van recht van lidstaat waar procedure wordt geopend - Eigendomsvoorbehoud - Plaats waar goed zich bevindt)

2009/C 267/37

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: German Graphics Graphische Maschinen GmbH

Verwerende partij: Alice van der Schee, optredend in de hoedanigheid van curator in het faillissement van Holland Binding BV

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Hoge Raad der Nederlanden — Uitlegging van de artikelen 4, lid 2, sub b, 7, lid 1, en 25 van verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures (PB L 160, blz. 1) en van artikel 1, lid 2, sub b, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1) — Materiële werkingssfeer van verordeningen — Rechten van „lidstaat waar procedure wordt geopend” — Eigendomsvoorbehoud — Plaats waar goed zich bevindt — Uitsluiting van werkingssfeer van verordening Brussel I

Dictum

1)

Artikel 25, lid 2, van verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures, moet aldus worden uitgelegd dat de woorden „voor zover dat verdrag van toepassing is” inhouden dat alvorens de erkennings- en tenuitvoerleggingsregeling van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, van toepassing kan worden geacht op andere dan de in artikel 25, lid 1, van verordening nr. 1346/2000 bedoelde beslissingen, moet worden nagegaan of die beslissingen niet buiten de materiële werkingssfeer van verordening nr. 44/2001 vallen.

2)

De uitzondering bedoeld in artikel 1, lid 2, sub b, van verordening nr. 44/2001 juncto artikel 7, lid 1, van verordening nr. 1346/2000 moet, gelet op het bepaalde in artikel 4, lid 2, sub b, van laatstgenoemde verordening, aldus worden uitgelegd dat zij niet geldt voor een op een eigendomsvoorbehoud gegronde vordering van een verkoper tegen een koper in staat van faillissement, wanneer het goed waarop dat eigendomsvoorbehoud rust, zich op het tijdstip waarop tegen die koper een insolventieprocedure wordt geopend, bevindt in de lidstaat waar die procedure is geopend.


(1)  PB C 272 van 25.10.2008.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/22


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 17 september 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesgericht Feldkirch — Oostenrijk) — Vorarlberger Gebietskrankenkasse/WGV-Schwäbische Allgemeine Versicherungs AG

(Zaak C-347/08) (1)

(Verordening (EG) nr. 44/2001 - Artikelen 9, lid 1, sub b, en 11, lid 2 - Bevoegdheid in verzekeringszaken - Auto-ongeval - Subrogatie van socialezekerheidsorgaan in rechten van slachtoffer - Regres op verzekeraar van vermeende aansprakelijke persoon - Doel van bescherming van zwakke partij)

2009/C 267/38

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landesgericht Feldkirch

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Vorarlberger Gebietskrankenkasse

Verwerende partij: WGV-Schwäbische Allgemeine Versicherungs AG

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Landesgericht Feldkirch — Uitlegging van de artikelen 9, lid 1, sub b, en 11, lid 2, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1) — Bevoegdheid in verzekeringenszaken — Vordering die een socialezekerheidsorgaan krachtens wettelijke subrogatie heeft ingesteld bij een gerecht van de plaats waar dit orgaan is gevestigd, tegen een verzekeraar die is gevestigd op het grondgebied van een andere lidstaat

Dictum

De verwijzing in artikel 11, lid 2, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken naar artikel 9, lid 1, sub b, ervan, moet aldus worden uitgelegd dat een socialezekerheidsorgaan dat is gesubrogeerd in de rechten van de door een auto-ongeval rechtstreeks getroffene, bij de rechter van zijn lidstaat van vestiging niet rechtstreeks een vordering kan instellen tegen de in een andere lidstaat gevestigde verzekeraar van de persoon die verantwoordelijk zou zijn voor het ongeval.


(1)  PB C 272 van 25.10.2008.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/23


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 10 september 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht München — Duitsland) — Zentrale zur Bekämpfung unlauteren Wettbewerbs eV/Adolf Darbo AG

(Zaak C-366/08) (1)

(Harmonisatie van wetgevingen - Richtlijn 95/2/EG - Bijlage III, deel A - Richtlijn 2001/113/EG - Bijlage I, deel II, tweede alinea - Extra jam of extra confituur die gehalte aan oplosbare droge stof heeft van 58 % en als conserveermiddel kaliumsorbaat (E 202) bevat - Begrip „confituren met laag suikergehalte”)

2009/C 267/39

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberlandesgericht München

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Zentrale zur Bekämpfung unlauteren Wettbewerbs eV

Verwerende partij: Adolf Darbo AG

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Oberlandesgericht München — Uitlegging van bijlage III, deel A, bij richtlijn 95/2/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 20 februari 1995 betreffende levensmiddelenadditieven met uitzondering van kleurstoffen en zoetstoffen (PB L 61, blz. 1) en van punt II, tweede alinea, van bijlage I bij richtlijn 2001/113/EG van de Raad van 20 december 2001 inzake voor menselijke voeding bestemde vruchtenjam of -confituur, -gelei en marmelade, alsmede kastanjepasta (PB 2002, L 10, blz. 67) — Mogelijkheid om onder de benaming „extra jam” een confituur in de handel te brengen met een gehalte aan oplosbare droge stof van 58 % en die als conserveermiddel kaliumsorbaat (E 202) bevat — Begrip „confituren met laag suikergehalte”

Dictum

Het begrip „confituren met laag suikergehalte” in deel A van bijlage III bij richtlijn 95/2/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 20 februari 1995 betreffende levensmiddelenadditieven met uitzondering van kleurstoffen en zoetstoffen, zoals gewijzigd bij richtlijn 98/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 oktober 1998, ziet op jam/confituur met de benamingen „jam”/„confituur” en „extra jam”/„extra confituur” waarvan het suikergehalte aanzienlijk is verlaagd ten opzichte van de referentiewaarde van 60 %. Producten met de benaming „extra jam”/„extra confituur” die een suikergehalte van 58 % hebben, kunnen niet worden aangemerkt als producten met een laag suikergehalte in de zin van deze bepaling.


(1)  PB C 272 van 25.10.2008.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/23


Beschikking van het Hof van 9 juli 2009 — Fornaci Laterizi Danesi SpA/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-498/08 P) (1)

(Hogere voorziening - Beroep tot nietigverklaring - Beroepstermijn - Datum van aanvang - Niet-ontvankelijkheid wegens laattijdigheid - Kennelijk ongegronde hogere voorziening)

2009/C 267/40

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirante: Fornaci Laterizi Danesi SpA (vertegenwoordiger: M. Salvi, avvocato)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: C. Zadra en D. Recchia, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Eerste kamer) van 9 september 2008, Fornaci Laterizi Danesi/Commissie (T-224/08), waarbij niet-ontvankelijk is verklaard het beroep tot nietigverklaring van beschikking 2008/25/EG van de Commissie van 13 november 2007 tot vaststelling, op grond van richtlijn 92/43/EEG van de Raad, van een eerste bijgewerkte lijst van gebieden van communautair belang voor de continentale biogeografische regio (PB L 12, blz. 383), voor zover op die lijst onder de referentie IT20A0018 een aan rekwirante toebehorend terrein is opgenomen.

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Fornaci Laterizi Danesi SpA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 69 van 21.3.2009.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/24


Hogere voorziening ingesteld op 23 mei 2008 door Nuova Agricast Srl tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 12 maart 2008 in zaak T-443/07, Nuova Agricast Srl/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-225/08 P)

2009/C 267/41

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirante: Nuova Agricast Srl (vertegenwoordiger: A. Calabrese, avvocato)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Bij beschikking van 29 juni 2009 heeft het Hof van Justitie (Achtste kamer) de hogere voorziening afgewezen.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/24


Hogere voorziening ingesteld op 3 juli 2008 door Cofra srl tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 15 april 2008 in zaak T-478/07, Cofra srl/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-295/08 P)

2009/C 267/42

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirante: Cofra srl (vertegenwoordiger: A. Calabrese, avvocato)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Bij beschikking van 29 juni 2009 heeft het Hof van Justitie (Achtste kamer) de hogere voorziening afgewezen.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/24


Hogere voorziening ingesteld op 24 december 2008 door Devrajan Srinivasan tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Zesde kamer) van 3 november 2008 in zaak T-196/08, Srinivasan/Ombudsman

(Zaak C-580/08 P)

2009/C 267/43

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: Devrajan Srinivasan (vertegenwoordiger: J. Morton, Solicitor)

Andere partij in de procedure: Europees Ombudsman

Bij beschikking van 25 juni 2009 heeft het Hof van Justitie (Zesde kamer) de hogere voorziening niet-ontvankelijk verklaard.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/24


Hogere voorziening ingesteld op 21 januari 2009 door Daniela Marinova tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Zesde kamer) van 5 november 2008 in zaak T-213/08, Marinova/Vrije Universiteit Brussel en Commissie

(Zaak C-29/09 P)

2009/C 267/44

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Daniela Marinova (vertegenwoordiger: G. Georgiev, advocate)

Andere partijen in de procedure: Vrije Universiteit Brussel, Commissie van de Europese Gemeenschappen

Bij beschikking van 1 juli 2009 heeft het Hof van Justitie (Achtste kamer) de hogere voorziening niet-ontvankelijk verklaard.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/24


Hogere voorziening ingesteld op 9 december 2008 door Hasbro, Inc. tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Zesde kamer) vervat in een brief van 22 september 2008 in zaak T-472/07, Enercon/BHIM

(Zaak C-59/09 P)

2009/C 267/45

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Hasbro, Inc. (vertegenwoordiger: M. Edenborough, Barrister)

Andere partij in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Bij beschikking van 10 juli 2009 heeft het Hof van Justitie (Vijfde kamer) de hogere voorziening niet-ontvankelijk verklaard.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/25


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Köln (Duitsland) op 13 juli 2009 — Wienand Meilicke, Heidi Christa Weyde en Marina Stöffler/Finanzamt Bonn-Innenstadt

(Zaak C-262/09)

2009/C 267/46

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht Köln

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Wienand Meilicke, Heidi Christa Weyde en Marina Stöffler

Verwerende partij: Finanzamt Bonn-Innenstadt

Prejudiciële vragen

1)

Verzetten het vrije verkeer van kapitaal zoals neergelegd in de artikelen 56, lid 1, EG en 58, lid 1, sub a, en lid 3, EG, het doeltreffendheidsbeginsel en het effectiviteitsbeginsel zich tegen een regeling zoals § 36, lid 2, tweede zin, punt 3, van het Einkommensteuergesetz (wet inzake de inkomstenbelasting; hierna: „EStG”) (in de ten tijde van de feiten geldende versie), volgens welke de vennootschapsbelasting ten belope van 3/7 van de brutodividenden wordt verrekend met de inkomstenbelasting voor zover deze brutodividenden niet voortkomen uit uitkeringen waarvoor eigen vermogen in de zin van § 30, lid 2, punt 1, van het Körperschaftsteuergesetz (wet inzake de vennootschapsbelasting; hierna: „KStG”) (in de ten tijde van de feiten geldende versie) is gebruikt, hoewel de daadwerkelijk betaalde vennootschapsbelasting op dividenden ontvangen van een in een andere lidstaat gevestigde vennootschap in feite niet kan worden berekend en nog hoger zou kunnen zijn?

2)

Verzetten het vrije verkeer van kapitaal zoals neergelegd in de artikelen 56, lid 1, EG en 58, lid 1, sub a, en lid 3, EG, het doeltreffendheidsbeginsel en het effectiviteitsbeginsel zich tegen een regeling, zoals § 36, lid 2, tweede zin, punt 3, vierde zin, sub b, EStG (in de ten tijde van de feiten geldende versie), volgens welke het belastingkrediet voor vennootschapsbelasting slechts kan worden verkregen mits een certificaat betreffende die belasting wordt overgelegd in de zin van §§ 44 en volgende KStG (in de ten tijde van de feiten geldende versie) dat met name gegevens bevat over het bedrag van de vennootschapsbelasting die in mindering kan worden gebracht, alsmede de samenstelling van de uitkering volgens de verschillende delen van het beschikbare eigen vermogen op grond van een speciale indeling van het eigen vermogen in de zin van § 30 KStG (in de ten tijde van de feiten geldende versie), hoewel de daadwerkelijk betaalde buitenlandse vennootschapsbelasting die kan worden verrekend in feite niet kan worden berekend en het certificaat over de buitenlandse dividenden feitelijk onmogelijk over te leggen is?

3)

Volgt uit het vrije verkeer van kapitaal zoals neergelegd in de artikelen 56, lid 1, EG en 58, lid 1, sub a, en lid 3, EG, dat wanneer een vennootschapsbelastingcertificaat in de zin van § 44 KStG (in de ten tijde van de feiten geldende versie) feitelijk niet kan worden overgelegd en wanneer de daadwerkelijk betaalde vennootschapsbelasting op de buitenlandse dividenden niet kan worden berekend, het bedrag van vennootschapsbelasting moet worden geraamd en, in voorkomend geval, ook de gedragen indirecte vennootschapsbelasting moet worden meegerekend?

4)

a)

Ingeval vraag 2 ontkennend wordt beantwoord en een vennootschapsbelastingcertificaat nodig is:

Dienen het doeltreffendheidbeginsel en het effectiviteitsbeginsel aldus te worden begrepen dat zij zich verzetten tegen een regeling zoals § 175, lid 2, tweede zin, Abgabenordnung (Duits belastingwetboek; hierna: „AO”) juncto artikel 97 § 9, lid 3, Einführungsgesetz zur Abgabenordnung (wet tot invoering van het belastingwetboek; hierna: „EGAO”), volgens welke met name de overlegging van een vennootschapsbelastingcertificaat vanaf 29 oktober 2004 niet meer als een gebeurtenis met terugwerkende kracht wordt beschouwd, waardoor de verrekening van de buitenlandse vennootschapsbelasting bij definitieve vaststelling van de inkomstenbelasting procedureel gezien onmogelijk wordt, zonder dat in een overgangsperiode is voorzien om de verrekening van buitenlandse vennootschapsbelasting te vragen?

b)

Ingeval vraag 2 bevestigend wordt beantwoord en geen vennootschapscertificaat nodig is:

Dienen het vrije verkeer van kapitaal zoals neergelegd in artikel 56 EG, het doeltreffendheidsbeginsel en het effectiviteitsbeginsel aldus te worden begrepen dat zij zich verzetten tegen een regeling zoals § 175, lid 1, eerste volzin, punt 2, AO, volgens welke een belastingaanslag moet worden gewijzigd wanneer zich een gebeurtenis met terugwerkende kracht voordoet, zoals de overlegging van een vennootschapsbelastingcertificaat, waardoor een verrekening van vennootschapsbelasting met betrekking tot binnenlandse dividenden ook bij definitieve aanslagen inkomstenbelasting mogelijk is terwijl dit met betrekking tot buitenlandse dividenden niet mogelijk zou zijn bij ontbreken van een vennootschapsbelastingcertificaat?


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/26


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de College van Beroep voor het Bedrijfsleven (Nederland) op 10 juni 2009 — Stichting Natuur en Milieu, Vereniging Mileudefensie en Vereniging Goede Waar & Co. tegen College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden, andere partijen: Bayer CropScience BV en Nederlandse Stichting voor Fytopharmacie

(Zaak C-266/09)

2009/C 267/47

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

College van Beroep voor het Bedrijfsleven

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeksters

:

 

Stichting Natuur en Milieu

 

Vereniging Mileudefensie

 

Vereniging Goede Waar & Co

Verweerder

:

College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden

Andere partijen

:

 

Bayer CropScience BV

 

Nederlandse Stichting voor Fytopharmacie

Prejudiciële vragen

1)

Moet het begrip milieu-informatie in artikel 2 richtlijn 2003/4/EG (1) aldus worden uitgelegd, dat daaronder is begrepen informatie die wordt overgelegd in het kader van een nationale procedure tot (uitbreiding van de) toelating van een gewasbeschermingsmiddel met het oog op de vaststelling van de maximale hoeveelheid van een bestrijdingsmiddel, bestanddeel daarvan of omzettingsproducten, die in eet- of drinkwaren aanwezig mogen zijn?

2)

Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord: Wat is de verhouding tussen artikel 14 richtlijn 91/414/EEG (2) en richtlijn 2003/4/EG, voor zover van belang voor de toepassing op informatie als omschreven in de hiervoor geformuleerde vraag, en met name: brengt deze verhouding mee dat slechts toepassing kan worden gegeven aan artikel 14 richtlijn 91/414/EEG voor zover daarmee geen afbreuk wordt gedaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 4, tweede lid, richtlijn 2003/4/EG?

3)

Als uit het antwoord op de hiervoor aangeduide eerste en tweede vraag voortvloeit dat verweerder in casu gehouden is toepassing te geven aan artikel 4 richtlijn 2003/4/EG, brengt artikel 4 van deze richtlijn dan mee dat de in deze bepaling voorgeschreven afweging van het algemene belang dat met openbaarmaking is gediend tegen het specifieke belang dat is gediend met de weigering om openbaar te maken, op toepassingsniveau dient plaats te vinden dan wel dat deze afweging kan worden gemaakt in nationale regelgeving?


(1)  Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van richtlijn 90/313/EEG van de Raad (PB L 41, blz. 26).

(2)  Richtlijn van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230, blz. 1).


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/26


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Court of Session (Schotland), Edinburgh (Verenigd Koninkrijk) op 14 juli 2009 — Macdonald Resorts Limited/The Commissioners for her Majesty’s Revenue & Customs

(Zaak C-270/09)

2009/C 267/48

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

The Court of Session (Schotland), Edinburgh

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Macdonald Resorts Limited

Verwerende partij: The Commissioners for her Majesty’s Revenue & Customs

Prejudiciële vragen

1)

Wanneer MRL, in overeenstemming met het bepaalde in de statuten van de club en de bijbehorende contracten, contractuele rechten („Points Rights”) verstrekt die de verkrijger recht geven op punten die hij jaarlijks kan inwisselen voor het verblijf in en het gebruik van timeshare-accommodatie in de resorts van MRL, moet die dienst dan worden gekwalificeerd:

a)

als de verpachting of verhuur van onroerende goederen in de zin van artikel 13 B, sub b, van de Zesde btw-richtlijn (thans artikel 135, lid 1, sub l, van richtlijn 2006/112( (1))); of

b)

als lidmaatschap van een club of

c)

anderszins?

2)

Is het voor het antwoord op de eerste vraag van belang dat:

a)

in sommige gevallen de contractuele rechten worden verkregen doordat de klant bij MRL in ruil daarvoor zijn reeds bestaande rechten op verblijf in timeshare-accommodatie op een bepaalde plaats voor een of meerdere vaste weken inbrengt?

b)

de klant in een willekeurig jaar kan besluiten zijn recht op punten voor dat jaar niet of slechts gedeeltelijk in te wisselen voor verblijfsrechten, en in plaats daarvan ervoor kan kiezen om zijn of haar rechten toe te voegen aan die voor het daaropvolgende jaar, dan wel, afhankelijk van de contractuele bedingen van het programma in een willekeurig jaar, het aantal punten voor dat jaar kan uitbreiden door punten te „lenen” van die welke hem of haar het daaropvolgende jaar toekomen;

c)

de onroerende goederen die deel uitmaken van het bestand van beschikbare accommodaties kunnen wijzigen tussen het tijdstip waarop Points Rights worden verkregen en dat waarop de punten worden ingewisseld voor verblijfsrechten;

d)

het aantal punten waarop de klant elk jaar recht heeft, door de dienstverrichter in overeenstemming met de contractuele bepalingen van het programma kan worden gewijzigd;

e)

verzoekster van tijd tot tijd houders van Points Rights toegang kan bieden tot een extern timeshare-programma;

f)

verzoekster van tijd tot tijd houders van Points Rights de mogelijkheid kan bieden hun punten in te wisselen voor accommodatie in door verzoekster geleide hotels, dan wel voor andere door verzoekster geboden voordelen?

3)

Wanneer een belastingplichtige de in de eerste en de tweede vraag beschreven diensten verricht,

a)

zijn dit dan „diensten met betrekking tot onroerende goederen” in de zin van artikel 9, lid 2, sub a, van de Zesde btw-richtlijn (thans artikel 45 van richtlijn 2006/112);

b)

indien het antwoord op vraag 3a bevestigend luidt: hoe moet de plaats van de dienst worden vastgesteld wanneer de leden van de club hun contractuele rechten kunnen uitoefenen door timeshare-accommodatie te betrekken in meer dan één lidstaat, en op het moment van de prestatie niet bekend is in welke accommodatie het verblijf zal plaatsvinden?


(1)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1).


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/27


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank Haarlem (Nederland) op 16 juli 2009 — Premis Medical BV tegen Inspecteur van de Belastingdienst/Douane Rotterdam, kantoor Rotterdam Laan op Zuid

(Zaak C-273/09)

2009/C 267/49

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank Haarlem

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: Premis Medical BV

Verweerder: Inspecteur van de Belastingdienst/Douane Rotterdam, kantoor Rotterdam Laan op Zuid

Prejudiciële vragen

1)

Is de Verordening (EG) Nr. 729/2004 (1) van de Commissie van 15 april 2004, 20.4.2004 NL Publicatieblad van de Europese Unie L 113/5, gerectificeerd in het Publicatieblad van de Europese Unie L 173 van 7 mei 2004, bladzijde 9, geldig, in die zin dat de in de rectificatie opgenomen bijlage de geldige bijlage is? Zo ja:

2)

Is de Verordening (EG) Nr. 729/2004 van de Commissie van 15 april 2004, 20.4.2004 NL Publicatieblad van de Europese Unie L 113/5, gerectificeerd in het Publicatieblad van de Europese Unie L 173 van 7 mei 2004, bladzijde 9, ongeldig, omdat de Commissie in deze verordening de werkingsfeer van post 9021 heeft beperkt? Indien de verordening geldig is:

3)

Is de Verordening (EG) Nr. 729/2004 van de Commissie van 15 apri1 2004, 20.4.2004 NL Publicatieblad van de Europese Unie L 113/5, gerectificeerd in het Publicatieblad van de Europese Unie L 173 van 7 mei 2004, bladzijde 9, ongeldig, omdat de Commissie de rollator onjuist heeft ingedeeld in de GN?


(1)  Verordening (EG) nr. 729/2004 van de Commissie van 15 april 2004 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur (PB L 113, blz. 5).


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/28


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht München (Duitsland) op 20 juli 2009 — Privater Rettungsdienst und Krankentransport Stadler/Zweckverband für Rettungsdienst und Feuerwehralarmierung Passau — In het geding geroepen partijen: Malteser Hilfsdienst e.V. en Bayerisches Rotes Kreuz

(Zaak C-274/09)

2009/C 267/50

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberlandesgericht München

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Privater Rettungsdienst und Krankentransport Stadler

Verwerende partij: Zweckverband für Rettungsdienst und Feuerwehralarmierung Passau

In het geding geroepen partijen: Malteser Hilfsdienst e.V. en Bayerisches Rotes Kreuz

Prejudiciële vragen

Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen worden krachtens artikel 234, eerste alinea, EG de volgende vragen gesteld betreffende de uitlegging van richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (1) (hierna: „richtlijn”):

1)

Moet een overeenkomst inzake het verrichten van diensten (in casu: eerstehulpdiensten), volgens welke de ondernemer geen rechtstreekse vergoeding van de aanbestedende dienst ontvangt, maar

a)

de vergoeding voor het gebruik van de te verrichten diensten wordt bepaald middels onderhandelingen tussen de ondernemer en derden, die eveneens aanbestedende diensten zijn (in casu: socialeverzekeringsinstellingen)

b)

bij gebreke van overeenstemming is voorzien in de beslissing van een speciaal hiervoor bedoeld arbitrageorgaan, wiens beslissing door een nationale rechter wordt getoetst, en

c)

de vergoeding niet rechtstreeks door de gebruiker aan de ondernemer wordt uitbetaald, maar in regelmatige deelbetalingen door een centraal betalingsorgaan, waarop de ondernemer wettelijk een beroep dient te doen,

alleen om deze reden worden beschouwd als een concessieovereenkomst voor diensten in de zin van artikel 1, lid 4, van de richtlijn, — en niet als een overheidsopdracht voor diensten in de zin van artikel 1, lid 2, sub a en d, van de richtlijn?

2)

Indien de eerste prejudiciële vraag ontkennend moet worden beantwoord, is er dan sprake van een concessieovereenkomst voor diensten, indien het met de openbare dienstverlening verbonden exploitatierisico is beperkt, omdat

a)

de vergoedingen voor het gebruik van de verrichte diensten volgens een wettelijke regeling moeten worden gebaseerd op de kosten die op basis van bedrijfseconomische beginselen kunnen worden geraamd en samen gaan met een behoorlijke dienstverlening, een economische en zuinige bedrijfsvoering alsook een krachtige organisatie, en

b)

de vergoeding voor het gebruik verschuldigd is door solvente socialeverzekeringsinstellingen,

c)

een zekere exclusiviteit met betrekking tot de exploitatie in het contractueel vastgelegde gebied is gewaarborgd,

maar de ondernemer dit beperkte risico volledig op zich neemt?


(1)  PB L 134, blz. 114.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/28


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (België) op 21 juli 2009 — Brussels Hoofdstedelijk Gewest e.a. tegen Vlaamse Gewest. Andere partij: Brussels International Airport Company NV, thans The Brussels Airport Company NV

(Zaak C-275/09)

2009/C 267/51

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekers

:

Brussels Hoofdstedelijk Gewest e.a.

Verweerder

:

Vlaamse Gewest

Andere partij

:

 

Brussels International Airport Company NV, thans:

 

The Brussels Airport Company NV

Prejudiciële vragen

1)

Wanneer onderscheiden vergunningen vereist zijn voor enerzijds de infrastructuurwerken voor een vliegveld met een start- en landingsbaan van ten minste 2 100 meter en anderzijds de exploitatie van dat vliegveld, en deze laatste vergunning — de milieuvergunning — slechts voor een bepaalde termijn wordt verleend, moet dan de term „aanleg”, vermeld in punt 7.a) van de bijlage I bij de richtlijn 85/337/EEG (1) van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, gewijzigd bij de richtlijn 97/11/EG van de Raad van 3 maart 1997, zo worden begrepen dat niet alleen voor het oprichten van de infrastructuurwerken een milieueffectenrapport opgemaakt moet worden, maar ook voor de exploitatie van het vliegveld?

2)

Geldt deze verplichte milieueffectenbeoordeling ook voor de vernieuwing van de milieuvergunning van het vliegveld, zo in het geval waarin deze vernieuwing niet gepaard gaat met enige verandering of uitbreiding van de exploitatie als in het geval waarin een dergelijke verandering of uitbreiding wel degelijk wordt beoogd?

3)

Maakt het, voor de verplichting van de milieueffectenrapportage in het kader van de vernieuwing van een milieuvergunning voor een vliegveld, een verschil uit of er eerder, naar aanleiding van een vorige exploitatievergunning, reeds een milieueffectenrapport opgemaakt is en of het vliegveld reeds in uitbating was op het ogenblik dat de milieueffectenrapportage door de Europese of de internrechtelijke regelgever ingevoerd is?


(1)  PB L 175, blx. 40


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/29


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (Chancery Division) (England & Wales) (Verenigd Koninkrijk) op 20 juli 2009 — T-Mobile (UK) Ltd/The Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs

(Zaak C-276/09)

2009/C 267/52

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Justice (Chancery Division) (England & Wales)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: T-Mobile (UK) Ltd

Verwerende partij: The Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs

Prejudiciële vragen

1)

Wat zijn de kenmerken van een vrijgestelde dienst die „tot een overmaking van geld [leidt] en juridische en financiële wijzigingen meebreng[t]”?

Met name:

a)

Geldt de vrijstelling voor diensten die anders niet zouden behoeven te worden verricht door een van de financiële instellingen die i) een rekening voor een bepaald bedrag debiteren, ii) een andere rekening voor hetzelfde bedrag crediteren, of iii) een taak uitvoeren tussen i) en ii)?

b)

Geldt de vrijstelling voor diensten die, ook al omvatten zij niet het afboeken van een bedrag van de ene rekening en het bijschrijven van hetzelfde bedrag op de andere rekening, wel in een overmaking van geld resulteren en om die reden achteraf als de oorzaak van die overmaking kunnen worden gezien?

2)

Geldt de vrijstelling voor „handelingen […] betreffende […]betalingen [of] overmakingen” van artikel 13, B, sub d, punt 3, van de Zesde richtlijn( (1)) voor een dienst die bestaat in het verkrijgen en verwerken van betalingen per krediet- of debetkaart, zoals door de belastingplichtige in het onderhavige geval uitgevoerd? Inzonderheid, vallen deze diensten onder artikel 13, B, sub d, punt 3, wanneer de transmissie van afwikkelingsbestanden aan het einde van elke dag door de belastingplichtige ertoe leidt dat de rekening van de klant automatisch wordt gedebiteerd en de rekening van de belastingplichtige wordt gecrediteerd?

3)

Maakt het voor het antwoord op de tweede vraag verschil of de belastingplichtige zelf dan wel door de tussenkomst van zijn acquiring bank de autorisatiecodes voor verdere transmissie verkrijgt?

4)

Geldt de vrijstelling voor „bemiddeling inzake kredieten” van artikel 13, B, sub d, punt 1, van de Zesde richtlijn voor diensten zoals de belastingplichtige in het onderhavige geval aanbiedt bij kredietkaartbetalingen, waarbij de kredietkaart van de klant als gevolg van deze diensten wordt gedebiteerd met een verder kredietbedrag?

5)

Geldt de vrijstelling voor „handelingen […] betreffende […] betalingen [of] overmakingen” voor de diensten van aanvaarding en verwerking van betalingen via derden die als agent optreden, zoals de diensten die in casu door de belastingplichtige via het postkantoor en PayPoint worden geboden?

6)

Geldt de vrijstelling voor „handelingen […] betreffende […] betalingen [of] overmakingen” voor de diensten van verkrijging en verwerking van betalingen per cheque die met de post naar de belastingplichtige of zijn agent wordt verzonden, welke betalingen door de belastingplichtige en zijn bank moeten worden verwerkt?

7)

Geldt de vrijstelling voor „handelingen […] betreffende […] betalingen [of] overmakingen” voor de diensten die de belastingplichtige in het onderhavige geval aanbiedt, namelijk de inontvangstneming en verwerking van aan de balie van een bank verrichte betalingen die via het bankenstelsel op de bankrekening van de belastingplichtige worden bijgeschreven?

8)

Welke factoren moeten in aanmerking worden genomen bij de beslissing of een heffing (zoals de heffing voor de verwerking van een betaling in het onderhavige geval) die een belastingplichtige zijn klant oplegt wanneer de klant ervoor kiest de belastingplichtige te betalen door middel van een bepaalde betalingsmethode, en die apart is aangegeven in de overeenkomst en afzonderlijk gespecificeerd op de klantenfacturen, een afzonderlijke dienstverrichting voor de toepassing van de btw is?


(1)  Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1).


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/30


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Court of Session (Scotland), Edinburgh (Verenigd Koninkrijk) op 21 juli 2009 — The Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs/RBS Deutschland Holdings GmbH

(Zaak C-277/09)

2009/C 267/53

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Court of Session (Scotland), Edinburgh

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: The Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs

Verwerende partij: RBS Deutschland Holdings GmbH

Prejudiciële vragen

In omstandigheden als die van de onderhavige zaak, waarin:

a)

een Duitse dochteronderneming van een bank in het Verenigd Koninkrijk auto’s heeft gekocht in het Verenigd Koninkrijk om ze te leasen aan een niet tot de groep behorende onderneming in het Verenigd Koninkrijk en over die aankopen belasting over de toegevoegde waarde heeft betaald;

b)

volgens de toepasselijke wettelijke regeling van het Verenigd Koninkrijk de leasing van auto’s wordt aangemerkt als een in Duitsland verrichte dienst en derhalve in het Verenigd Koninkrijk daarover geen belasting over de toegevoegde waarde wordt geheven, terwijl naar Duits recht deze handelingen worden aangemerkt als een levering van goederen in het Verenigd Koninkrijk en derhalve in Duitsland daarover geen belasting over de toegevoegde waarde wordt geheven, met als gevolg dat in geen van beide lidstaten over deze handelingen btw in een later stadium wordt aangerekend;

c)

de bank in het Verenigd Koninkrijk haar Duitse dochteronderneming als leasinggever koos en de looptijd van de leasingovereenkomsten bepaalde teneinde het belastingvoordeel te verkrijgen dat over de leaseprijs geen btw verschuldigd was:

1)

Dient artikel 17, lid 3, sub a, van de Zesde richtlijn (1) (thans artikel 169, sub a, van de btw-basisrichtlijn) aldus te worden uitgelegd dat de belastingautoriteiten van het Verenigd Koninkrijk de Duitse dochteronderneming het recht mogen weigeren op aftrek van de btw die in het Verenigd Koninkrijk over de aankoop van de auto’s is betaald?

2)

Moet de nationale rechter bij de beantwoording van de eerste vraag zijn onderzoek uitbreiden om rekening te houden met de mogelijke toepassing van het verbod van misbruik?

3)

Ingeval de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, is de aftrek van de voorbelasting over de aankoop van de auto’s dan in strijd met het doel van de desbetreffende bepalingen van de Zesde richtlijn en is aldus voldaan aan de eerste voorwaarde voor misbruik als omschreven door het Hof in punt 74 van zijn arrest Halifax [van 21 februari 2006], (C-255/02, [Jurispr. blz. I-1609]), gelet op onder meer het beginsel van fiscale neutraliteit?

4)

Ingeval de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, dient de rechter dan ook van oordeel te zijn dat het wezenlijke doel van de handelingen erin bestaat een belastingvoordeel te verkrijgen, zodat is voldaan aan de tweede voorwaarde voor misbruik als omschreven in punt 75 van het genoemde arrest van het Hof, in omstandigheden waarin, bij een commerciële transactie tussen „at arm’s length” handelende partijen, als leasinggever van auto’s voor een klant in het Verenigd Koninkrijk een Duitse dochteronderneming wordt gekozen, en de voorwaarden van de leasingovereenkomsten worden vastgesteld, met de bedoeling het belastingvoordeel te verkrijgen dat over de leaseprijs geen belasting in een later stadium wordt aangerekend?


(1)  Zesde richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1).


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/31


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Kammergericht Berlin (Duitsland) op 22 juli 2009 — DEB Deutsche Energiehandels- und Beratungsgesellschaft mbH/Bundesrepublik Deutschland

(Zaak C-279/09)

2009/C 267/54

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Kammergericht Berlin

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: DEB Deutsche Energiehandels- und Beratungsgesellschaft mbH

Verwerende partij: Bundesrepublik Deutschland

Prejudiciële vraag

Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen wordt krachtens artikel 234 EG de volgende prejudiciële vraag gesteld:

Bestaan er bezwaren tegen een nationale regeling op grond waarvan voor de indiening van een vordering in rechte de betaling van een voorschot in de kosten wordt verlangd en een rechtspersoon die dit voorschot niet kan opbrengen niet voor kosteloze rechtsbijstand in aanmerking komt, gelet op het feit dat de verkrijging van schadevergoeding volgens de beginselen van de overheidsaansprakelijkheid naar gemeenschapsrecht, niet in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk mag worden gemaakt door de wijze waarop de lidstaten in hun nationale recht uitwerking geven aan de voorwaarden voor schadevorderingen en aan de procedure voor indiening van een vordering wegens overheidsaansprakelijkheid naar gemeenschapsrecht?


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/31


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 24 juli 2009 — Strafzaak tegen R

(Zaak C-285/09)

2009/C 267/55

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partij in het hoofdgeding

R

Prejudiciële vraag:

Moet artikel 28 quater, A, sub a, van de Zesde richtlijn (1) in die zin worden uitgelegd dat vrijstelling van belasting over de toegevoegde waarde voor levering van goederen moet worden geweigerd, wanneer de levering weliswaar heeft plaatsgevonden, maar op grond van objectieve feiten vaststaat dat de belastingplichtige verkoper

a)

wist dat hij met de levering deelnam aan een transactie van goederen die bedoeld was om de belasting over de toegevoegde waarde te ontduiken, of

b)

handelingen heeft verricht die tot doel hadden de identiteit van de echte koper te verbergen om deze of een derde in de gelegenheid te stellen de belasting over de toegevoegde waarde te ontduiken?


(1)  Zesde richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145 van 13.6.1977, blz. 1).


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/31


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank van Koophandel te Brussel (België) op 27 juli 2009 — Francesco Guarnieri & Cie tegen Vandevelde Eddy VOF

(Zaak C-291/09)

2009/C 267/56

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank van Koophandel te Brussel

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: Francesco Guarnieri & Cie

Verweerster: Vandevelde Eddy VOF

Prejudiciële vraag

Staan de artikelen 28, 29 en 30 van het Verdrag van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Gemeenschap eraan in de weg dat een eiser met de Monegaskse nationaliteit die in België een rechtsvordering instelt om beta1ing te bekomen van facturen, uitgeschreven voor de levering van twisterglazen en theelichtjes, meer toebehoren, op verzoek van een verweerder met de Belgische nationaliteit verplicht wordt borg te stellen voor de betaling van uit het geding voortvloeiende kosten en schadevergoedingen waarin hij kan worden verwezen?


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/31


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Hof van Cassatie van België op 29 juli 2009 — Vlaamse Gemeenschap tegen M. Baesen

(Zaak C-296/09)

2009/C 267/57

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hof van Cassatie van België

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker: Vlaamse Gewest

Verweerder: M. Baesen

Prejudiciële vraag

1)

Dient voor de toepassing van artikel 13, lid 2, d), van verordening (EEG) nr. 1408/71 (1) het begrip „ambtenaren en met hen gelijkgestelden” uitgelegd te worden op basis van het nationale stelsel van sociale zekerheid waarbij de betrokkene is aangesloten?

2)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, dient dan de betrokkene die krachtens een arbeidsovereenkomst tewerkgesteld is door een werkgever uit de publieke sector en volgens het nationale stelsel voor bepaalde takken van sociale zekerheid als bedoeld in artikel 4, lid 1, van de verordening onder de toepassing valt van de socialezekerheidsregeling voor werknemers, terwijl hij voor de takken van sociale zekerheid als bedoeld in artikel 4, lid 1, e), van de verordening onder de toepassing valt van een bijzondere regeling voor ambtenaren, als een met ambtenaar gelijkgestelde te worden beschouwd in de zin van artikel 3, lid 2, d), van de verordening nr. 1408/71?


(1)  Verordening van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB L 149, blz. 2).


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/32


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővarósi Bíróság Gazdasági Kollégiuma (Hongarije) op 29 juli 2009 — RANI Slovakia sro/Hankook Tire Magyarország Kft.

(Zaak C-298/09)

2009/C 267/58

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Fővarósi Bíróság Gazdasági Kollégiuma

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: RANI Slovakia sro

Verwerende partij: Hankook Tire Magyarország Kft.

Prejudiciële vragen

1)

Kan punt 19 van de considerans van richtlijn 96/71/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten, gelet op de artikelen 3, sub c, en 59 van het Verdrag van Rome, aldus worden uitgelegd dat, wat uitzendactiviteiten betreft, een lidstaat in zijn nationaal recht vrij de voorwaarden mag vaststellen die gelden voor werkgevers (bedrijven) die dergelijke activiteiten op zijn grondgebied willen verrichten, en de erkenning als uitzendbedrijf mag voorbehouden aan op zijn grondgebied gevestigde bedrijven?

2)

Kan artikel 1, lid 4, van richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad aldus worden uitgelegd dat, wat de afgifte van een vergunning voor de uitoefening van de activiteiten in kwestie betreft, bedrijven die in de betrokken lidstaat zijn gevestigd gunstiger mogen worden behandeld dan bedrijven die in een andere lidstaat zijn gevestigd?

3)

Kunnen de artikelen 59, 62 en 63 van het Verdrag van Rome, gelezen in onderlinge samenhang, aldus worden uitgelegd dat beperkingen die golden ten tijde van de toetreding tot de Europese Unie mogen blijven voortbestaan zonder dat zij strijdig met het gemeenschapsrecht worden geacht, zolang de Raad geen programma — of richtlijnen ter uitvoering daarvan — vaststelt tot bepaling van de voorwaarden voor liberalisering van dit soort diensten?

4)

Indien het antwoord op de vorige vragen ontkennend luidt: kan de beperking die inhoudt dat uitzendactiviteiten uitsluitend mogen worden verricht door bedrijven die in de betrokken lidstaat zijn gevestigd en geregistreerd, worden gerechtvaardigd door een algemeen belang, zodat die beperking verenigbaar met de artikelen 59 en 65 van het Verdrag van Rome kan worden geacht?


(1)  PB L 18 van 21.1.1997, blz. 1.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/32


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Nejvyšší správní soud (Tsjechische Republiek) op 30 juli 2009 — DAR Duale Abfallwirtschaft und Verwertung Ruhrgebiet GmbH/Ministerstvo životního prostředí (Ministerie van milieu)

(Zaak C-299/09)

2009/C 267/59

Procestaal: Tsjechisch

Verwijzende rechter

Nejvyšší správní soud

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: DAR Duale Abfallwirtschaft und Verwertung Ruhrgebiet GmbH

Verwerende partij: Ministerstvo životního prostředí (Ministerie van milieu)

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 2, sub i en k, van verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle (1) op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap, junctis artikel 1, sub e en f, van richtlijn 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen (2) en punt D 10 van bijlage II A en punt R 1 van bijlage II B bij die richtlijn, aldus worden uitgelegd dat aan het eerste door het Hof van Justitie in zijn arrest van 13 februari 2003, Commissie/Luxemburg (C-458/00, Jurispr. blz. I-1553) geformuleerde criterium om verbranding van afvalstoffen te kunnen beschouwen als nuttige toepassing van afvalstoffen voor het opwekken van energie in de zin van punt R 1 van bijlage II B bij die richtlijn (namelijk dat de verrichting voornamelijk tot doel heeft ervoor te zorgen dat afvalstoffen een nuttige functie, te weten het opwekken van energie, kunnen vervullen) ook kan worden voldaan in een geval waarin geen enkele van de door het Hof in dat arrest als factoren ten bewijze van nuttige toepassing van afvalstoffen genoemde omstandigheden aanwezig is, namelijk in een geval waarin de exploitant van de installatie waarin de afvalstoffen dienen te worden verbrand, aan de leverancier van de afvalstoffen geen betaling voor de verwerking verschuldigd is en de installatie technisch niet geschikt is om op primaire energiebronnen te werken ingeval te weinig afvalstoffen worden aangevoerd?

2)

Indien die vraag bevestigend moet worden beantwoord: onder welke voorwaarden kan de verwerking in een dergelijk geval als nuttige toepassing van afvalstoffen worden aangemerkt?

a)

Mag het aspect betaling voor de verwerking van de afvalstoffen volledig buiten beschouwing worden gelaten, of is het, om de verwerking als nuttige toepassing van afvalstoffen te kunnen aanmerken, op zijn minst noodzakelijk dat de inkomsten die de exploitant van de installatie uit de verkoop van de door verbranding van een bepaalde hoeveelheid afvalstoffen opgewekte thermische of elektrische energie heeft verkregen, groter zijn dan de inkomsten die hij haalt uit de betalingen die hij voor het afnemen van de afvalstoffen ontvangt?

b)

Kan, wat de aard van de installatie van de afnemer van de afvalstoffen betreft, als voldoende bewijs dat het gaat om nuttige toepassing van afvalstoffen worden beschouwd, dat de installatie in de beschikking waarbij de exploitatievergunning wordt verleend, formeel als een installatie voor nuttige toepassing van afvalstoffen voor het opwekken van energie wordt aangemerkt en dat de exploitant van de installatie zich contractueel ertoe heeft verbonden om een bepaalde hoeveelheid thermische energie in het net in te voeren en bij niet nakoming van die verbintenis een contractuele boete oploopt, of is het, om de verrichting als nuttige toepassing van afvalstoffen te kunnen aanmerken, op zijn minst noodzakelijk dat de exploitant van de installatie deze juridisch, technisch en economisch daadwerkelijk, althans voor een bepaalde tijd, op andere brandstoffen dan afvalstoffen kan laten werken?


(1)  PB L 30 van 6.2.1993, blz. 1-28.

(2)  PB L 194 van 25.7.1975, blz. 39-41.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/33


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 30 juli 2009 — Staatssecretaris van Justitie, andere partij: F. Toprak

(Zaak C-300/09)

2009/C 267/60

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker: Staatssecretaris van Justitie

Andere partij: F. Toprak

Prejudiciële vraag

Moet artikel 13 van besluit nr. 1/80 [van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie, vastgesteld door de Associatieraad die is ingesteld bij de Associatieovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije] aldus worden uitgelegd dat onder een nieuwe beperking in de zin van die bepaling mede dient te worden verstaan een aanscherping ten opzichte van een na 1 december 1980 in werking getreden bepaling, die een versoepeling inhield van de op 1 december 1980 geldende bepaling, indien deze aanscherping geen verslechtering ten opzichte van de op 1 december 1980 geldende bepaling behelst?


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/33


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 30 juli 2009 — Staatssecretaris van Justitie, andere partij: I. Oguz

(Zaak C-301/09)

2009/C 267/61

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker: Staatssecretaris van Justitie

Andere partij: I. Oguz

Prejudiciële vraag

Moet artikel 13 van besluit nr. 1/80 [van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie, vastgesteld door de Associatieraad die is ingesteld bij de Associatieovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije] aldus worden uitgelegd dat onder een nieuwe beperking in de zin van die bepaling mede dient te worden verstaan een aanscherping ten opzichte van een na 1 december 1980 in werking getreden bepaling, die een versoepeling inhield van de op 1 december 1980 geldende bepaling, indien deze aanscherping geen verslechtering ten opzichte van de op 1 december 1980 geldende bepaling behelst?


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/34


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 3 augustus 2009 — Vicoplus SC PUH, andere partij: Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

(Zaak C-307/09)

2009/C 267/62

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: Vicoplus SC PUH

Andere partij: Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Prejudiciële vraag

1)

Moeten de artikelen 49 en 50 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling, zoals vervat in artikel 2 van de Wet arbeid vreemdelingen, gelezen in samenhang met artikel 1e, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen, op grond waarvan voor het ter beschikking stellen van werknemers als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder c, van richtlijn 96/71/EG (1) een tewerkstellingsvergunning is vereist?

2)

Aan de hand van welke criteria dient te worden bepaald of sprake is van het ter beschikking stellen van werknemers in de zin van artikel 1, derde lid, aanhef en onder c, van richtlijn 96/71/EG?


(1)  Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (PB 1997, L 18, blz. 1).


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/34


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 3 augustus 2009 — B.A.M. Vermeer Contracting sp. zoo, andere partij: Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

(Zaak C-308/09)

2009/C 267/63

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: B.A.M. Vermeer Contractiong sp. zoo

Andere partij: Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Prejudiciële vraag

1)

Moeten de artikelen 49 en 50 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling, zoals vervat in artikel 2 van de Wet arbeid vreemdelingen, gelezen in samenhang met artikel 1e, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen, op grond waarvan voor het ter beschikking stellen van werknemers als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder c, van richtlijn 96/71/EG (1) een tewerkstellingsvergunning is vereist?

2)

Aan de hand van welke criteria dient te worden bepaald of sprake is van het ter beschikking stellen van werknemers in de zin van artikel 1, derde lid, aanhef en onder c, van richtlijn 96/71/EG?


(1)  Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (PB 1997, L 18, blz. 1).


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/34


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 3 augustus 2009 — Olbek Industrial Services sp. zoo, andere partij: Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

(Zaak C-309/09)

2009/C 267/64

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: Olbek Industrial Services sp. zoo

Andere partij: Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Prejudiciële vraag

1)

Moeten de artikelen 49 en 50 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling, zoals vervat in artikel 2 van de Wet arbeid vreemdelingen, gelezen in samenhang met artikel 1e, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen, op grond waarvan voor het ter beschikking stellen van werknemers als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder c, van richtlijn 96/71/EG (1) een tewerkstellingsvergunning is vereist?

2)

Aan de hand van welke criteria dient te worden bepaald of sprake is van het ter beschikking stellen van werknemers in de zin van artikel 1, derde lid, aanhef en onder c, van richtlijn 96/71/EG?


(1)  Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (PB 1997, L 18, blz. 1).


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/35


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) op 7 augustus 2009 — Stadt Graz/Strabag AG, Teerag-Asdag AG, Bauunternehmung Granit GesmbH

(Zaak C-314/09)

2009/C 267/65

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberster Gerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Stadt Graz

Verwerende partij: Strabag AG, Teerag-Asdag AG, Bauunternehmung Granit GesmbH

Prejudiciële vragen

1)

Verzetten de artikelen 1, lid 1, en 2, lid 1, sub c, van richtlijn 89/665/EEG van de Raad van 21 december 1989 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken (1), of andere bepalingen van deze richtlijn, zich tegen een nationale regeling die het recht op schadevergoeding bij schending van het communautaire aanbestedingsrecht door de opdrachtgever afhankelijk stelt van het vereiste van schuld, ook wanneer deze regeling aldus wordt toegepast dat de schuld van de organen van de opdrachtgever in beginsel wordt vermoed en zijn beroep op het ontbreken van individuele bekwaamheden, en daarmee op het in zoverre ontbreken van subjectieve verwijtbaarheid, wordt uitgesloten?

2)

Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord:

Moet artikel 2, lid 7, van richtlijn 89/665/EEG van de Raad van 21 december 1989 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken, aldus worden uitgelegd dat de daarin voorgeschreven waarborging van de doeltreffendheid van de tenuitvoerlegging van de besluiten in beroepsprocedures meebrengt dat het besluit van een commissie van toezicht op aanbestedingen bindend is voor alle aan de procedure deelnemende partijen, derhalve eveneens voor de opdrachtgever?

3)

Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord:

Is het in overeenstemming met artikel 2, lid 7, van richtlijn 89/665/EEG van de Raad van 21 december 1989 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken, dat de opdrachtgever een onherroepelijk geworden besluit van een commissie van toezicht op aanbestedingen naast zich neerlegt, of is hij daartoe zelfs verplicht, en, zo ja, onder welke voorwaarden?


(1)  PB L 395, blz. 33.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/35


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 10 augustus 2009 — MSD Sharp & Dohme GmbH/Merckle GmbH

(Zaak C-316/09)

2009/C 267/66

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: MSD Sharp & Dohme GmbH

Verwerende partij: Merckle GmbH

Prejudiciële vraag

Aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen wordt de volgende prejudiciële vraag voorgelegd over de uitlegging van richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (1), zoals laatstelijk gewijzigd bij richtlijn 2008/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 (2):

Omvat artikel 88, lid 1, sub a, van richtlijn 2001/83/EG tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik ook een publieksreclame voor alleen op recept verkrijgbare geneesmiddelen, wanneer deze alleen informatie bevat die aan de voor de toelating bevoegde autoriteiten in het kader van de toelatingsprocedure is meegedeeld en sowieso toegankelijk wordt voor eenieder die het middel koopt, en wanneer de informatie de betrokkene niet ongevraagd wordt aangeboden, maar op internet alleen toegankelijk is voor degene die zelf deze informatie probeert te verkrijgen?


(1)  PB L 311, blz. 67.

(2)  PB L 81, blz. 51.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/36


Hogere voorziening ingesteld op 10 augustus 2009 door ArchiMEDES tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 10 juni 2009 in de gevoegde zaken T-396/05 en T-397/05, ArchiMEDES/Commissie

(Zaak C-317/09 P)

2009/C 267/67

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Architecture, Microclimat, Énergies Douces Europe et Sud, sarl (ArchiMEDES) (vertegenwoordiger: P.-P. Van Gehuchten, advocaat)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

ArchiMEDES verzoekt het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen om vernietiging van het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 10 juni 2009 in de gevoegde zaken T-396/05 en T-397/05 en om toewijzing van het in haar inleidende verzoekschriften gevorderde, namelijk:

nietigverklaring van de in de brief van 5 oktober 2005 vervatte beschikking van de Commissie, die op 10 oktober 2005 aan haar is betekend, om haar een verrekening van hun wederzijdse schuldvorderingen tegen te werpen;

nietigverklaring van de in de brief van 30 augustus 2005 vervatte beschikking tot terugvordering en van debetnota nr. 3240705638 van 23 augustus 2005, die op 2 september 2005 aan haar zijn betekend;

vernietiging van de beschikking van de Commissie om het contract per 30 augustus 2005 op te zeggen;

veroordeling van de Commissie tot betaling van 125 906 EUR, vermeerderd met de wettelijke vertragingsrente sinds 12 februari 2002;

subsidiair, veroordeling van de Commissie tot betaling van 103 551,90 EUR, vermeerderd met de wettelijke vertragingsrente sinds 12 februari 2002,

en verwijzing van de Commissie in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

ArchiMEDES baseert haar hogere voorziening op vier middelen:

 

Met haar eerste middel betreffende haar verzoek tot nietigverklaring van de in de brief van de Commissie van 5 oktober 2005 vervatte beschikking tot verrekening van schuldvorderingen stelt rekwirante, dat het Gerecht artikel 230 EG en artikel 1291 van het Franse burgerlijk wetboek heeft geschonden en het bestreden arrest onjuist of helemaal niet heeft gemotiveerd. Volgens rekwirante is de beschikking tot verrekening een voor beroep vatbare handeling als bedoeld in artikel 230 EG en is de door de Commissie in casu gegeven beschikking vastgesteld in strijd met de voorwaarden van artikel 1291 van het Franse burgerlijk wetboek die gelden voor het tussen ArchiMEDES en de Commissie gesloten contract volgens hetwelk een vordering bij betwisting ervan pas zeker is wanneer er een uitspraak is waarbij de schuldenaar wordt veroordeeld tot betaling van die vordering aan de schuldeiser. Het Gerecht heeft derhalve voornoemde bepalingen geschonden met zijn beslissing dat ArchiMEDES geen belang meer had bij de nietigverklaring van de beschikking van 5 oktober 2005 omdat die beschikking een onregelmatige eenzijdige handeling zou zijn.

 

Met haar tweede middel stelt ArchiMEDES schending van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, van artikel 64 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, van het algemene beginsel van litis denuntiatio, van de rechten van verdediging en van het recht op een eerlijk proces voor zover het Gerecht, zonder opgaaf van redenen, heeft geweigerd haar verzoek toe te wijzen dat de andere partijen bij het contract werden opgeroepen om te verschijnen, en dat de uitspraak voor alle partijen bij het contract geldt. Daardoor zou de facto de procedurele gelijkheid worden doorbroken tussen partijen bij een contract dat de Commissie bindt aan verschillende partners omdat de Commissie in voorkomend geval haar beroep zou kunnen richten tegen al haar wederpartijen terwijl die mogelijkheid niet zou bestaan in het geval dat een van de contractpartijen beroep instelt.

 

Met haar derde middel, dat twee onderdelen bevat, stelt ArchiMEDES dat het Gerecht de artikelen 1134 en 1165 van het Franse burgerlijk wetboek, het beginsel van het gezag van de handelingen, de artikelen 1.1 en 10 van contract BU/209/95, de artikelen 2.1, 2.2, 21.1 en 21.4 van bijlage II bij dat contract heeft geschonden en het bestreden arrest niet of onjuist heeft gemotiveerd. Zij voert aan dat het Gerecht voornoemde bepalingen heeft geschonden enerzijds door de rechten en plichten van de verschillende contractpartijen van elkaar te scheiden terwijl op hen gezamenlijk en hoofdelijk de verplichting tot uitvoering van contract BU/209/95 rust, en anderzijds door haar als een derde bij het contract aan te merken omdat zij een onderaannemer is, terwijl zij wel degelijk een contractpartij is.

 

Met haar vierde middel stelt ArchiMEDES dat het Gerecht de artikelen 1134 en 1184 van het Franse burgerlijk wetboek, het beginsel van het gezag van de handelingen en artikel 5 van bijlage II bij contract BU/209/95 heeft geschonden en dat het bestreden arrest een motiveringsgebrek en een tegenstrijdigheid bevat, voor zover het Gerecht de Commissie het recht heeft toegekend om voornoemd contract per 30 augustus 2005 eenzijdig op te zeggen, hoewel het heeft vastgesteld dat de Commissie het eindverslag meer dan drie jaar eerder stilzwijgend had goedgekeurd.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/37


Hogere voorziening ingesteld op 11 augustus 2009 door A2A SpA, voorheen ASM Brescia SpA, tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Achtste kamer — uitgebreid) van 11 juni 2009 in zaak T-189/03, ASM Brescia SpA/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-318/09 P)

2009/C 267/68

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirante: A2A SpA, voorheen ASM Brescia SpA (vertegenwoordigers: A. Santa Maria, A. Giardina, C. Croff en G. Pizzonia, advocaten)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

het arrest in zaak T-189/03 vernietigen wegens schending van het gemeenschapsrecht, in het bijzonder van artikel 87 EG, alsmede wegens gebrek aan motivering, voor zover daarbij de driejarige vrijstelling van vennootschapsbelasting als staatssteun wordt aangemerkt;

het arrest vernietigen wegens verkeerde en tegenstrijdige toepassing van het gemeenschapsrecht, voor zover daarbij de driejarige vrijstelling van vennootschapsbelasting niet als bestaande steun wordt aangemerkt;

het arrest vernietigen wegens schending van het gemeenschapsrecht, voor zover daarbij de rechtmatigheid van het in de beschikking vervatte bevel tot terugvordering wordt bevestigd; en dus

de beschikking (1) nietig verklaren, voor zover daarbij wordt vastgesteld dat de overgangsregeling gedurende welke de fiscale behandeling van de plaatselijke nutsbedrijven waarin de overheid een meerderheidsdeelneming heeft, ongewijzigd blijft, met de gemeenschappelijke markt onverenigbare steun vormt (artikel 2 van de beschikking), en/of voor zover Italië daarbij wordt gelast die steun van de begunstigden terug te vorderen (artikel 3 van de beschikking);

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

1)

Met haar eerste middel stelt A2A SpA schending door het Gerecht van artikel 87, lid 1, EG en gebrek aan motivering, voor zover in het arrest de driejarige vrijstelling van vennootschapsbelasting als staatssteun wordt aangemerkt. Rekwirante betoogt in het bijzonder dat de Commissie in haar beschikking niet heeft aangetoond dat in casu is voldaan aan twee van de in artikel 87, lid 1, EG genoemde voorwaarden, te weten vervalsing van de mededinging en ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de lidstaten. Verder is het Gerecht niet genoegzaam nagegaan op welke premissen de Commissie de kwalificatie als „steun” heeft gebaseerd, wat het in het kader van het door de gemeenschapsrechtspraak verlangde „volledige” onderzoek nochtans had moeten doen.

2)

Met haar tweede middel stelt rekwirante subsidiair schending door het Gerecht van artikel 88 EG en van de motiveringsplicht, en verzoekt zij tegelijk om vernietiging van het arrest, voor zover daarbij de driejarige vrijstelling van vennootschapsbelasting als „nieuwe steun” wordt aangemerkt. In het bijzonder heeft het Gerecht, dat de beweringen van de Commissie slaafs heeft overgenomen, ontkend dat de gedurende drie jaar geldende „standstill”-maatregelen ten gunste van de in vennootschappen op aandelen omgezette gemeentelijke bedrijven als „bestaande steun” kunnen worden beschouwd. Tot de tegengestelde bevinding komt men evenwel wanneer men bedenkt dat de betrokken belastingvrijstellingsregeling ook vóór de inwerkingtreding van het EG-Verdrag van toepassing was op de gemeentelijke bedrijven die, zoals de Commissie zelf heeft toegegeven, dezelfde economische eenheid vormen als de „wet nr. 142/90-vennootschappen”.

3)

Met haar derde middel verzoekt A2A ten slotte, meer subsidiair, om vernietiging van het arrest wegens schending van het gemeenschapsrecht en van de daarin verankerde beginselen, voor zover daarbij de rechtmatigheid van het in de beschikking vervatte bevel tot terugvordering wordt bevestigd. Volgens rekwirante moet het arrest worden vernietigd, voor zover daarbij, anders dan in de precedenten van de communautaire rechterlijke instanties, de rechtmatigheid van het in de beschikking vervatte algemene bevel wordt bevestigd en in wezen wordt verklaard dat de nationale autoriteiten elke beoordelingsvrijheid ontberen.


(1)  Beschikking 2003/193/EG van de Commissie van 5 juni 2002 inzake de steunmaatregel betreffende belastingvrijstellingen en leningen tegen gunstige voorwaarden die Italië heeft verstrekt ten gunste van nutsbedrijven waarin de overheid een meerderheidsdeelneming heeft (PB 2003, L 77, blz. 21).


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/38


Hogere voorziening ingesteld op 11 augustus 2009 door ACEA SpA tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Achtste kamer — uitgebreid) van 11 juni 2009 in zaak T-297/02, ACEA SpA/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-319/09 P)

2009/C 267/69

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirante: ACEA SpA (vertegenwoordigers: L. Radicati di Brozolo, A. Giardina en T. Ubaldi, advocaten)

Andere partijen in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen, ACSM Como SpA, AEM — Azienda Energetica Metropolitana Torino — SPA

Conclusies

het arrest in zaak T-297/02 vernietigen voor zover daarin geen consequenties zijn verbonden aan het verzuim om de verschillende toepassingen van de driejarige vrijstelling van vennootschapsbelasting gedifferentieerd te onderzoeken en de algemene en abstracte kwalificatie van de driejaarlijkse vrijstelling als staatssteun is bevestigd;

het arrest vernietigen voor zover daarin de driejarige vrijstelling van vennootschapsbelasting niet als bestaande steun in de zin van artikel 1, sub b-v, van verordening (EG) nr. 659/1999 (1) is gekwalificeerd;

het arrest vernietigen voor zover dit de rechtmatigheid van het bevel tot terugvordering in artikel 3 van de beschikking (2) bevestigt;

de Commissie in de kosten van beide instanties verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante roept vier middelen ter ondersteuning van haar vorderingen in.

Het eerste middel is ontleend aan een juiste rechtsopvatting bij de toepassing van 88 EG en van verordening (EG) nr. 659/1999, alsmede een motiveringsgebrek van het bestreden arrest met betrekking tot het verzuim de verschillende toepassingen van de driejarige vrijstelling van vennootschapsbelasting in artikel 3, lid 70, van wet nr. 549/1995 en in artikel 66, lid 14, van voorlopig wetbesluit nr. 331/1993, gedifferentieerd te onderzoeken. Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en een motiveringsgebrek waar het, in het licht van de specifieke omstandigheden van het geval en de inlichtingen waarover de Commissie beschikte, geen consequenties heeft verbonden aan het abstracte en onvolledige onderzoek en de daaraan door de Commissie verbonden conclusies in de litigieuze beschikking, onder verwijzing naar de verschillende situaties waarin de belastingvrijstelling van toepassing was.

Het tweede middel betreft de onjuiste toepassing van artikel 87, lid 1, EG door het Gerecht en een motiveringsgebrek, voor zover dit de algemene en abstracte kwalificatie van de driejarige vrijstelling van vennootschapsbelasting als staatssteun heeft bevestigd. Meer bepaald heeft het Gerecht geen juist onderzoek verricht naar de omstandigheden van de onderhavige zaak en de veronderstellingen waarop de Commissie de kwalificatie van de desbetreffende maatregel als staatssteun heeft gebaseerd, zoals het evenwel in de uitoefening van zijn volledige rechtsmacht had moeten doen. Het Gerecht heeft dus de beschikking van de Commissie bevestigd, niettegenstaande dat niet is aangetoond dat, althans met betrekking tot sommige sectoren waarin de vrijstelling is toegepast, aan twee van de in artikel 87, lid 1, EG voorziene voorwaarden niet is voldaan: het vermogen de mededinging te verstoren en het intracommunautaire handelsverkeer ongunstig te beïnvloeden.

Het derde middel heeft betrekking op een gebrekkige en tegenstrijdige motivering, alsook een onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging en de toepassing van artikel 88, lid 1, EG en van artikel 1, sub b-v, van verordening (EG) nr. 659/1999 als gevolg van de kwalificatie van de driejarige vrijstelling van vennootschapsbelasting als nieuwe steun. Het Gerecht heeft immers geen consequenties verbonden aan de omstandigheid dat in de onderhavige zaak de kwalificatie van bestaande steun, in de zin van artikel 1, sub b-v, van verordening (EG) nr. 659/1999, niet is gehanteerd, ofschoon uit de context en de omstandigheden van de onderhavige zaak voortvloeit dat de kwalificatie als nieuwe steun, althans met betrekking tot sommige sectoren waarin de vrijstelling is toegepast, niet gerechtvaardigd was.

Het vierde middel betreft een onjuiste rechtsopvatting en een motiveringsgebrek op het punt van de rechtmatigheid van het bevel tot terugvordering in artikel 3 van de litigieuze beschikking. In het licht van de omstandigheden van de zaak, heeft het Gerecht immers gedwaald door te oordelen dat het bevel tot terugvordering in het beschikkende gedeelte een zo ruim mogelijke reikwijdte mocht hebben en geheel onvoorwaardelijk mocht zijn, ook al bevatte de beschikking enkel een abstracte, generieke en onvolledige beoordeling van de belastingvrijstelling.


(1)  Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 83, blz. 1).

(2)  Beschikking van de Commissie van 5 juni 2002 inzake de steunmaatregel betreffende belastingvrijstellingen en leningen tegen gunstige voorwaarden die Italië heeft verstrekt ten gunste van nutsbedrijven waarin de overheid een meerderheidsdeelneming heeft (PB 2003, L 77, blz. 21).


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/39


Hogere voorziening ingesteld op 11 augustus 2009 door A2A SpA, voorheen ASM Brescia SpA, tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Achtste kamer — uitgebreid) van 11 juni 2009 in zaak T-301/02, AEM/Commissie

(Zaak C-320/09 P)

2009/C 267/70

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirante: A2A SpA, voorheen ASM Brescia SpA (vertegenwoordigers: A. Giardina, A. Santa Maria, C. Croff en G. Pizzonia, avvocati)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

het arrest in zaak T-301/02 vernietigen wegens schending van het gemeenschapsrecht, met name van artikel 87 EG, en wegens gebrekkige motivering, voor zover de driejarige vrijstelling van vennootschapsbelasting als staatssteun wordt gekwalificeerd;

het arrest vernietigen wegens onjuiste en tegenstrijdige toepassing van het gemeenschapsrecht, voor zover de driejarige vrijstelling van vennootschapsbelasting niet als bestaande steun wordt gekwalificeerd;

het arrest vernietigen wegens schending van het gemeenschapsrecht, voor zover het in de beschikking (1) gegeven bevel tot terugvordering rechtmatig wordt geacht; dienvolgens

de beschikking nietig verklaren, voor zover hierin wordt vastgesteld dat het overgangssysteem van fiscale continuïteit voor lokale nutsbedrijven waarin de overheid een meerderheidsdeelneming heeft, onrechtmatige en met de gemeenschappelijke markt onverenigbare staatssteun vormt (artikel 2 van de beschikking) en/of voor zover hierbij van Italië wordt gevorderd dat zij deze steun terugvordert van de begunstigden (artikel 3 van de beschikking);

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met haar eerste middel stelt A2A S.p.A. dat het Gerecht artikel 87, lid 1, EG heeft geschonden en zijn motiveringsplicht niet is nagekomen, voor zover het de driejarige vrijstelling van vennootschapsbelasting als staatssteun heeft gekwalificeerd. Meer in het bijzonder heeft de Commissie in de beschikking niet aangetoond dat in casu is voldaan aan twee van de voorwaarden van artikel 87, lid 1, EG, namelijk vervalsing van de mededinging en beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de lidstaten. Het Gerecht heeft de premissen waarop de Commissie de kwalificatie „steun” heeft gebaseerd, niet correct onderzocht, hoewel het volgens de rechtspraak een „volledig” onderzoek diende te verrichten.

Met haar tweede middel stelt verzoekster subsidiair dat het Gerecht artikel 88 EG heeft geschonden en zijn motiveringsplicht niet is nagekomen, en vordert zij voorts vernietiging van het arrest, voor zover de driejarige vrijstelling van vennootschapsbelasting als „nieuwe steun” wordt gekwalificeerd. Meer in het bijzonder is het Gerecht, dat slaafs de vaststellingen van de Commissie heeft overgenomen, voorbijgegaan aan het feit dat de driejarige vrijstelling ten gunste van gemeentelijke bedrijven die zijn omgevormd tot aandelenvennootschappen, als „bestaande steun” kan worden beschouwd. Een tegenovergestelde conclusie als die van het Gerecht dringt zich op indien ervan uit wordt gegaan dat de betrokken vrijstellingsregeling vóór de inwerkingtreding van het EG-Verdrag ook van toepassing was op gemeentelijke bedrijven, die, zoals de Commissie zelf heeft erkend, dezelfde economische entiteit vormen als de vennootschappen in de zin van wet nr. 142/90.

Met haar derde middel vordert A2A, meer subsidiair, vernietiging van het arrest wegens schending van het gemeenschapsrecht en de hierin vervatte beginselen, voor zover het in de beschikking gegeven bevel tot terugvordering rechtmatig wordt geacht. Volgens verzoekster dient het arrest te worden vernietigd omdat het in de beschikking vervatte algemene bevel in strijd met de vroegere communautaire rechtspraak rechtmatig wordt geacht en in wezen wordt vastgesteld dat de nationale autoriteiten elke discretionaire bevoegdheid ontberen.


(1)  Beschikking 2003/193/EG van de Commissie van 5 juni 2002 inzake de steunmaatregel betreffende belastingvrijstellingen en leningen tegen gunstige voorwaarden die Italië heeft verstrekt ten gunste van nutsbedrijven waarin de overheid een meerderheidsdeelneming heeft (PB 2003, L 77, blz. 21).


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/40


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (England and Wales), Chancery Division, op 12 augustus 2009 — L’Oréal SA, Lancôme parfums et beauté & Cie SNC, Laboratoire Garnier & Cie, L’Oréal (UK) Limited/eBay International AG, eBay Europe SARL, eBay (UK) Limited, Stephan Potts, Tracy Ratchford, Marie Ormsby, James Clarke, Joanna Clarke, Glen Fox, Rukhsana Bi

(Zaak C-324/09)

2009/C 267/71

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Justice (England and Wales), Chancery Division

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: L’Oréal SA, Lancôme parfums et beauté & Cie SNC, Laboratoire Garnier & Cie, L’Oréal (UK) Limited

Verwerende partij: eBay International AG, eBay Europe SARL, eBay (UK) Limited, Stephan Potts, Tracy Ratchford, Marie Ormsby, James Clarke, Joanna Clarke, Glen Fox, Rukhsana Bi

Prejudiciële vragen

1)

Zijn testers van parfums en cosmetische middelen (dat wil zeggen monsters die in detailhandelzaken worden gebruikt om producten aan de consument te demonstreren) en „dramming bottles” („doseerflessen”, dat wil zeggen recipiënten waaruit kleine hoeveelheden kunnen worden genomen om als gratis monster aan de consument te geven), die niet bestemd zijn om aan de consument te worden verkocht (en waarop vaak staat dat zij niet worden verkocht of niet afzonderlijk worden verkocht), maar kosteloos worden verstrekt aan de erkende distributeurs van de merkhouder, „in de handel gebracht” in de zin van artikel 7, lid 1, van de Eerste richtlijn 89/104/EEG (1) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (merkenrichtlijn) en artikel 13, lid 1, van verordening (EG) nr. 40/94 (2) van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (verordening inzake het gemeenschapsmerk)?

2)

Heeft de merkhouder een „gegronde reden” in de zin van artikel 7, lid 2, van de merkenrichtlijn en artikel 13, lid 2, van de verordening inzake het gemeenschapsmerk om zich te verzetten tegen verdere verhandeling van parfums en cosmetische middelen waarvan de dozen (of een andere buitenverpakking) zonder zijn toestemming zijn verwijderd?

3)

Luidt het antwoord op vraag 2 anders indien:

a)

de verwijdering van de dozen (of een andere buitenverpakking) tot gevolg heeft dat de uitgepakte producten niet de informatie dragen die wordt vereist door artikel 6, lid 1, van richtlijn 76/768/EEG (3) van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake cosmetische producten (richtlijn inzake cosmetische producten), en in het bijzonder niet de ingrediënten of de uiterste datum van houdbaarheid vermelden?

b)

de omstandigheid dat dergelijke informatie ontbreekt, meebrengt dat het te koop aanbieden of de verkoop van de uitgepakte producten een strafbare handeling vormt in de lidstaat waarin deze producten door derden te koop worden aangeboden of worden verkocht?

4)

Luidt het antwoord op vraag 2 anders indien verdere verhandeling het imago van de producten en dus de reputatie van het merk schaadt of kan schaden? Indien dat het geval is, bestaat voor dit effect een vermoeden of dient de merkhouder het aan te tonen?

5)

Is, wanneer een handelaar die een elektronische markt beheert, het gebruik van een teken dat gelijk is aan een ingeschreven merk als zoekwoord van een zoekmachine-aanbieder verwerft, zodat de zoekmachine het teken aan een gebruiker vertoont in een gesponsorde link naar de website van de beheerder van de elektronische markt, bij de vertoning van het teken in de gesponsorde link sprake van „gebruik” van het teken in de zin van artikel 5, lid 1, sub a, van de merkenrichtlijn en artikel 9, lid 1, sub a, van de verordening inzake het gemeenschapsmerk?

6)

Is, wanneer het aanklikken van de in vraag 5 bedoelde gesponsorde link de gebruiker rechtstreeks leidt naar advertenties of verkoopaanbiedingen voor producten die gelijk zijn aan die waarvoor het merk is ingeschreven onder het teken dat door derden op de website is geplaatst, waarvan, afhankelijk van de status van de respectieve producten, sommige wel en sommige geen inbreuk maken op het merk, sprake van gebruik van het teken door de beheerder van de elektronische markt „voor” de inbreukmakende producten in de zin van artikel 5, lid 1, sub a, van de merkenrichtlijn en artikel 9, lid 1, sub a, van de verordening inzake het gemeenschapsmerk?

7)

Volstaat het, wanneer de producten waarop de reclame of verkoopaanbieding op de in vraag 6 bedoelde website betrekking heeft, ook producten omvatten die niet door de merkhouder of met diens toestemming in de EER in het verkeer zijn gebracht, dat de advertentie of de verkoopaanbieding is gericht tot de consument op het grondgebied waarop het merk bescherming geniet om te kunnen spreken van gebruik dat valt onder artikel 5, lid 1, sub a, van de merkenrichtlijn en artikel 9, lid 1, sub a, van de verordening inzake het gemeenschapsmerk en niet onder artikel 7, lid 1, van de merkenrichtlijn en artikel 13, lid 1, van de verordening inzake het gemeenschapsmerk, of moet de merkhouder aantonen dat de advertentie of de verkoopaanbieding noodzakelijkerwijs meebrengt dat de betrokken producten in het verkeer worden gebracht op het grondgebied waarop het merk bescherming geniet?

8)

Luiden de antwoorden op de vragen 5 tot en met 7 anders indien het door de merkhouder aan de orde gestelde gebruik inhoudt dat het teken op de website van de beheerder van de elektronische markt zelf wordt vertoond, en niet in een gesponsorde link?

9)

Indien het volstaat dat de advertentie of de verkoopaanbieding is gericht de consument op het grondgebied waar het merk bescherming geniet om te kunnen spreken van gebruik dat valt onder artikel 5, lid 1, sub a, van de merkenrichtlijn en artikel 9, lid 1, sub a, van de verordening inzake het gemeenschapsmerk en niet onder artikel 7, lid 1, van de merkenrichtlijn en artikel 13, lid 1, van de verordening inzake het gemeenschapsmerk:

a)

bestaat dit gebruik uit of omvat het de „opslag van de door een afnemer van de dienst verstrekte informatie” in de zin van artikel 14, lid 1, van richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (richtlijn inzake elektronische handel)?

b)

is, indien het gebruik niet uitsluitend bestaat uit activiteiten die onder artikel 14, lid 1, van de richtlijn inzake elektronische handel vallen, maar zulke activiteiten omvat, de beheerder van de elektronische markt vrijgesteld van aansprakelijkheid voor zover het gebruik bestaat uit dergelijke activiteiten en, indien dit het geval is, kan een schadevergoeding of een andere financiële vergoeding worden toegekend met betrekking tot zulk gebruik waarvoor de beheerder niet is vrijgesteld van aansprakelijkheid?

c)

is, in omstandigheden waarin de beheerder van de elektronische markt op de hoogte is van het feit dat bij het adverteren, het te koop aanbieden en het verkopen van producten op zijn website inbreuk is gemaakt op ingeschreven merken, en dat op die ingeschreven merken verder inbreuk kan worden gemaakt door het adverteren, het te koop aanbieden of het verkopen van dezelfde of vergelijkbare producten door dezelfde of andere gebruikers van de website, sprake van „daadwerkelijke kennis” of „besef” in de zin van artikel 14, lid 1, van de richtlijn inzake elektronische handel?

10)

Vereist artikel 11 van richtlijn 2004/48/EG (4) van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (handhavingsrichtlijn), wanneer een derde de diensten van een tussenpersoon zoals een beheerder van een website heeft gebruikt om inbreuk te maken op een ingeschreven merk, dat de lidstaten er zorg voor dragen dat de merkhouder een rechterlijk bevel kan verkrijgen tegen de tussenpersoon om verdere inbreuken op bedoeld merk te voorkomen en zich zo te verzetten tegen het voortzetten van die specifieke inbreukmakende handeling, en indien dat het geval is, wat is de draagwijdte van het rechterlijk bevel dat moet worden uitgevaardigd?


(1)  Eerste richtlijn 89/104/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB L 40, blz. 1).

(2)  PB L 11, blz. 1.

(3)  Richtlijn 76/768/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake cosmetische producten (PB L 262, blz. 169).

(4)  PB L 157, blz. 45.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/41


Hogere voorziening ingesteld op 17 augustus 2009 door Iride SpA, voorheen AMGA SpA tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Achtste kamer — uitgebreid) van 11 juni 2009 in zaak T-300/02, AMGA/Commissie

(Zaak C-329/09 P)

2009/C 267/72

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirante: Iride SpA, voorheen AMGA SpA (vertegenwoordigers: L. Radicati di Brozolo en T. Ubaldi, avvocati)

Andere partijen in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen, A2A SpA, voorheen ASM Brescia SpA

Conclusies

het arrest in zaak T-300/02 vernietigen wegens verdraaiing van de gegevens in het dossier en de verkeerde gevolgen rechtens die het Gerecht daaraan heeft verbonden, voor zover het verklaart dat Azienda Mediterranea Gas e Acqua SpA (AMGA) door de bestreden beschikking (1) niet individueel wordt geraakt en haar beroep in zaak T-300/02 niet-ontvankelijk is;

het beroep in zaak T-300/02 ontvankelijk verklaren en de zaak verwijzen naar het Gerecht van eerste aanleg voor de beslissing ten gronde overeenkomstig artikel 61 van het Statuut van het Hof van Justitie;

de Commissie verwijzen in de kosten van beide procedures.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante baseert haar hogere voorziening op één middel betreffende de verdraaiing van de gegevens in het dossier en de verkeerde gevolgen rechtens die het Gerecht heeft verbonden aan de onjuiste vaststellingen in het arrest overeenkomstig artikel 230, vierde alinea, EG en de relevante communautaire rechtspraak. Naar de mening van Iride heeft het Gerecht met name volledig de gegevens verdraaid die de vennootschap aan het Gerecht heeft voorgelegd ter bevestiging dat AMGA de daadwerkelijke begunstigde is van de individuele steun die uit hoofde van de bestreden regeling is verleend en waarvan de Commissie terugvordering heeft gelast. Wegens die verdraaiing van de gegevens in het dossier heeft het Gerecht dus de onjuiste conclusie rechtens getrokken dat de vennootschap door de bestreden beschikking niet individueel wordt geraakt en dat haar beroep dus niet-ontvankelijk is.


(1)  Beschikking 2003/193/EG van de Commissie van 5 juni 2002 inzake de steunmaatregel betreffende belastingvrijstellingen en leningen tegen gunstige voorwaarden die Italië heeft verstrekt ten gunste van nutsbedrijven waarin de overheid een meerderheidsdeelneming heeft (PB 2003, L 77, blz. 21).


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/42


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Meiningen (Duitsland) op 24 augustus 2009 — Frank Scheffler/Landkreis Wartburgkreis

(Zaak C-334/09)

2009/C 267/73

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Meiningen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Frank Scheffler

Verwerende partij: Landkreis Wartburgkreis

Prejudiciële vraag

Mag een lidstaat overeenkomstig artikel 1, lid 2, en artikel 8, leden 2 en 4, van richtlijn 91/439/EEG (1) de hem bij artikel 8, lid 2, van richtlijn 91/439/EEG verleende bevoegdheid om zijn nationale bepalingen die betrekking hebben op de beperking, schorsing, intrekking of nietigverklaring van de rijbevoegdheid toe te passen op de houder van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs, uitoefenen op basis van een rijgeschiktheidsrapport dat wordt overgelegd door de houder van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs, als dit deskundigenverslag weliswaar na de afgifte van het rijbewijs werd opgesteld en dan nog op grond van een na de afgifte van het rijbewijs uitgevoerd onderzoek van de betrokkene, maar verwijst naar omstandigheden die dateren van vóór de afgifte van het rijbewijs?


(1)  Richtlijn 91/439/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs (PB L 237, blz. 1).


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/42


Hogere voorziening ingesteld op 21 augustus 2009 door Acegas-APS SpA, voorheen Acqua, Elettricità, Gas e servizi SpA (Acegas) tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Achtste kamer — uitgebreid) van 11 juni 2009 in zaak T-309/02, Acegas/Commissie

(Zaak C-341/09 P)

2009/C 267/74

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirante: Acegas-APS SpA, voorheen Acqua, Elettricità, Gas e servizi SpA (Acegas) (vertegenwoordigers: F. Ferletic en F. Spitaleri, avvocati, L. Daniele, professore)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

het arrest van het van het Gerecht van eerste aanleg van 11 juni 2009 in zaak T-309/02 Acegas APS/Commissie vernietigen en de zaak terugverwijzen naar het Gerecht voor een beslissing ten gronde;

de Commissie verwijzen in alle kosten van de hogere voorziening en de beslissing omtrent de kosten van de procedure voor het Gerecht aanhouden;

Indien het Hof zou beslissen dat de zaak ten gronde in staat van wijzen is:

beschikking 2003/193/EG (1) van de Commissie van 5 juni 2002 inzake de steunmaatregel betreffende belastingvrijstellingen en leningen tegen gunstige voorwaarden die Italië heeft verstrekt ten gunste van nutsbedrijven waarin de overheid een meerderheidsdeelneming heeft, in haar geheel nietig verklaren;

subsidiair, artikel 3 van de bestreden beschikking nietig verklaren voor zover de Italiaanse Staat daarbij wordt gelast de toegekende steun terug te vorderen van de verkrijgers;

de Commissie van de Europese Gemeenschappen verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure en van de procedure in eerste aanleg.

Middelen en voornaamste argumenten

Eerste middel: schending van artikel 230, vierde alinea, EG — uitsluiting van individuele geraaktheid op basis van onjuiste en irrelevante feitelijke gegevens

ACEGAS-APS beklemtoont dat het recht om op te komen tegen beschikkingen van de Commissie inzake steunregelingen volgens vaste rechtspraak afhangt van twee voorwaarden: de verzoeker moet de daadwerkelijk begunstigde zijn van steun die wordt toegekend uit hoofde van de regeling waarop de beschikking betrekking heeft, en de beschikking moet een verplichting tot terugvordering van de steun bevatten. ACEGAS-APS merkt op dat in het onderhavige geval aan beide voorwaarden was voldaan. Het Gerecht heeft het beroep echter ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard, onder verwijzing naar latere, onjuiste, feitelijke omstandigheden, die irrelevant zijn en die buiten de bevoegdheid van het Gerecht vallen.

Tweede middel: schending van artikel 230, vierde alinea, EG — gegevens en omstandigheden daterend van na de vaststelling van de beschikking hadden niet in aanmerking mogen worden genomen bij de beoordeling of rekwirante individueel is geraakt

ACEGAS-APS stelt dat aan de voorwaarden waarin beroep mag worden ingesteld, moet zijn voldaan op het tijdstip waarop de bestreden beschikking wordt vastgesteld. Het Gerecht heeft echter blijk gegeven van een onjuiste opvatting door uit te sluiten dat ACEGAS-APS individueel was geraakt, door zich te baseren op latere feitelijke omstandigheden die betrekking hadden op de procedure die door de bevoegde autoriteiten was ingesteld om de vermeende toegekende steun terug te vorderen.

Derde middel: schending van de rechten van verweer van rekwirante — onregelmatigheden in de procedure voor het Gerecht waardoor afbreuk is gedaan aan de belangen van rekwirante — verkeerde opvatting van de bewijzen — motiveringsgebrek en tegenstrijdige motivering

In de procedure in eerste aanleg heeft het Gerecht twee schriftelijke vragen gesteld aan respectievelijk ACEGAS-APS en de Italiaanse Republiek, opdat hem werd meegedeeld wat de omvang was van de vermeende steun die rekwirante had ontvangen. Met het stellen van deze vragen heeft het Gerecht de rechten van verweer van ACEGAS-APS geschonden. Het Gerecht heeft voorts de inhoud van de verstrekte antwoorden verkeerd opgevat, waarin werd bevestigd dat rekwirante de „daadwerkelijke begunstigde” was van de door de Commissie bestreden vrijstellingsregeling IRPEG.


(1)  PB 2003, L 77, blz. 21.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/43


Hogere voorziening ingesteld op 26 augustus 2009 door Victor Guedes — Indústria e Comércio, SA tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Achtste kamer) van 11 juni 2009 in zaak T-151/08, Guedes — Indústria e Comércio/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Consorci de l’Espai Rural de Gallecs

(Zaak C-342/09 P)

2009/C 267/75

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Victor Guedes — Indústria e Comércio, SA (vertegenwoordiger: B. Braga da Cruz, advocaat)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Consorci de l’Espai Rural de Gallecs

Conclusies

het arrest van 11 juni 2009 van het Gerecht van eerste aanleg in zaak T-151/08 (samenhangende zaken: beslissing van 16 januari 2008 in zaak R 986/2007-2 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt; beslissing van 27 april 2007 van de afdeling merken van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt in oppositieprocedure B 828 634), eveneens overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het gemeenschapsrecht, vernietigen,

de inschrijving van gemeenschapsmerk nr. 3 710 597 weigeren voor de waren van de klassen 29 en 31;

verweerder verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

In haar beslissing heeft de afdeling merken van het BHIM geoordeeld dat een aantal van de betrokken waren dezelfde of duidelijk soortgelijk waren, doch dat de conflicterende merken verschilden, zonder na te gaan of het oudere merk „GALLO” bekend is.

De tweede kamer van beroep is deze bevinding bijgetreden en heeft gepreciseerd dat, hoewel de bekendheid van het oudere merk „GALLO” genoegzaam was bewezen, de betrokken merken verschilden.

Het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen heeft ingestemd met het oordeel van de kamer van beroep dat de betrokken merken fonetisch, grafisch en begripsmatig verschilden.

Rekwirante betwist dit oordeel, aangezien de merken GALLO en GALLECS dezelfde of soortgelijke waren aanduiden, en overeenstemmen.

In feite bestaan er verschillende beslissingen van de gemeenschapsinstellingen waarin is geoordeeld dat merken die dezelfde beginelementen bevatten, in die mate overeenstemmen dat verwarringsgevaar ontstaat, en dus niet naast elkaar op de markt kunnen bestaan.

Bovendien is geoordeeld en erkend dat het merk GALLO bekend is, waardoor het onderscheidend vermogen van het oudere merk in Portugal vergroot.

Er bestaat dus een reëel risico dat verweerder ongerechtvaardigd voordeel haalt uit de reputatie van het oudere Portugese merk „GALLO”, waarvoor verzoekster houder is.

Rekwirante stelt dus dat het bestreden arrest in strijd is met de bepalingen van artikel 8, lid 1, sub b, en 5, van de verordening inzake het gemeenschapsmerk.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/44


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice, Queen’s Bench Division (Administrative Court) op 26 augustus 2009 — Afton Chemical Limited/Secretary of State for Transport

(Zaak C-343/09)

2009/C 267/76

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Justice, Queen’s Bench Division (Administrative Court)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Afton Chemical Limited

Verwerende partij: Secretary of State for Transport

Prejudiciële vragen

Met betrekking tot de bepalingen over metaalhoudende additieven in richtlijn 2009/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot wijziging van richtlijn 98/70/EG met betrekking tot de specificatie van benzine, dieselbrandstof en gasolie en tot invoering van een mechanisme om de emissies van broeikasgassen te monitoren en te verminderen, tot wijziging van richtlijn 1999/32/EG van de Raad met betrekking tot de specificatie van door binnenschepen gebruikte brandstoffen en tot intrekking van richtlijn 93/12/EEG (hierna: „richtlijn”) (1):

1)

Wat het gedeelte van artikel 1, lid 8, betreft waarbij een nieuw artikel 8 bis, lid 2, houdende beperking van het methylcyclopentadieen-mangaan-tricarbonylgehalte in brandstoffen per 1 januari 2011 tot 6 mg mangaan per liter en per 1 januari 2014 tot 2 mg mangaan per liter, is ingelast in richtlijn 98/70 (2), is de vaststelling van deze limieten:

1)

onrechtmatig omdat zij op een duidelijke beoordelingsfout berust;

2)

onrechtmatig wegens schending van de vereisten voor toepassing van het voorzorgsbeginsel;

3)

onrechtmatig wegens schending van het evenredigheidsbeginsel;

4)

onrechtmatig wegens schending van het beginsel van gelijke behandeling;

5)

onrechtmatig wegens schending van het beginsel van rechtszekerheid?

2)

Wat het gedeelte van artikel 1, lid 8, betreft waarbij een nieuw artikel 8 bis, leden 4, 5 en 6, houdende een vereiste tot etikettering van alle brandstoffen die metaalhoudende additieven bevatten met de aanduiding „bevat metaalhoudende additieven”, is ingelast in richtlijn 98/70, is de vaststelling van dit vereiste:

1)

onrechtmatig omdat zij op een duidelijke beoordelingsfout berust;

2)

onrechtmatig wegens schending van het evenredigheidsbeginsel?


(1)  PB L 140, blz. 88.

(2)  Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van richtlijn 93/12/EEG van de Raad (PB L 350, blz. 58).


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/45


Beroep ingesteld op 28 augustus 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Malta

(Zaak C-351/09)

2009/C 267/77

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: S. Pardo Quintillán, K. Xuereb, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Malta

Conclusies

vaststellen dat de Republiek Malta

(a)

door niet, overeenkomstig artikel 8, leden 1 en 2, van richtlijn 2000/60/EG (1), monitoringsprogramma’s voor binnenlandse oppervlaktewateren op te stellen en operationeel te maken,

(b)

en door niet, overeenkomstig artikel 15, lid 2, van die richtlijn, de verplichting na te komen om beknopte verslagen voor te leggen met betrekking tot de monitoringsprogramma’s voor binnenlandse oppervlaktewateren,

de artikelen 8 en 15 van voornoemde richtlijn schendt;

Republiek Malta verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Overeenkomstig artikel 15, lid 2, van de richtlijn, was de uiterste datum voor het voorleggen van beknopte verslagen met betrekking tot monitoringsprogramma’s 22 maart 2007. Voorts is de verplichting om het beknopt verslag met betrekking tot de monitoringsprogramma’s voor binnenlandse wateren voor te leggen onafhankelijk van enige verplichting om het eerste Plan voor afwateringsbeheer voor te leggen. Tot op heden is er geen beknopt verslag met betrekking tot monitoringsprogramma’s voor binnenlandse oppervlaktewateren voorgelegd. Derhalve is de Commissie van mening dat de Republiek Malta de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 15, lid 2, van de richtlijn.

Op basis van bovenstaande, door de Republiek Malta verstrekte informatie, en op basis van het ontbreken van informatie over het door de Republiek Malta voor te leggen beknopt verslag met betrekking tot monitoringsprogramma’s voor binnenlandse oppervlaktewateren, is de Commissie bijgevolg voorts van mening dat de Republiek Malta tot op heden heeft verzuimd om, overeenkomstig artikel 8, leden 1 en 2, van de richtlijn, monitoringsprogramma’s voor binnenlandse oppervlaktewateren op te stellen en operationeel te maken. Deze programma’s zijn essentieel om een samenhangend totaalbeeld te krijgen van de watertoestand binnen elk stroomgebiedsdistrict. (2)


(1)  Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327, blz. 1).

(2)  Artikel 8, lid 1, van richtlijn 2000/60/EG.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/45


Hogere voorziening ingesteld op 2 september 2009 door Perfetti Van Melle SpA tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Achtste kamer) van 1 juli 2009 in zaak T-16/08, Perfetti Van Melle SpA/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), Cloetta Fazer AB

(Zaak C-353/09 P)

2009/C 267/78

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Perfetti Van Melle SpA (vertegenwoordigers: P. Perani en P. Pozzi, advocaten)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), Cloetta Fazer AB

Conclusies

de hogere voorziening gegrond verklaren en dientengevolge het arrest van het Gerecht van eerste aanleg in zaak T-16/08 geheel vernietigen overeenkomstig artikel 61 van het Statuut van het Hof van Justitie en artikel 113 van het Reglement voor de procesvoering;

de zaak afdoen — indien de stand van de procedure dit toelaat — door de beslissing van de nietigheidsafdeling van het BHIM van 24 november 2005 in zaak nr. 941 C 973065 te vernietigen en verweerders verwijzen in de kosten van de procedure voor het Gerecht van eerste aanleg en het Hof van Justitie, alsmede in de kosten van de procedure tot nietigverklaring voor het BHIM.

Middelen en voornaamste argumenten

1.   Rechtsgronden

Met haar hogere voorziening komt Perfetti Van Melle S.p.A. op tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg in zaak T-16/08, dat op 1 juli 2009 is uitgesproken en op 2 juli 2009 betekend.

Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert rekwirante aan dat in het arrest van het Gerecht van eerste aanleg waartegen haar hogere voorziening is gericht, artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (1), juncto artikel 53, lid 1, sub a, van deze verordening, verkeerd wordt uitgelegd en toegepast.

1.1.   Eerste grief: het Gerecht van eerste aanleg heeft verzuimd de betrokken merken te onderzoeken op basis van de criteria „globale beoordeling” of „totaalindruk”.

In beginsel dient de beoordeling of er verwarringsgevaar bestaat gelet op de visuele, auditieve en begripsmatige overeenstemming tussen de betrokken merken, een globale beoordeling te zijn op basis van de door de merken opgeroepen totaalindruk, waarbij bijzondere aandacht dient te worden besteed aan de onderscheidende en dominerende bestanddelen ervan. Volgens rekwirante heeft het Gerecht van eerste aanleg dit beginsel genegeerd door met name uitsluitend op basis van het feit dat de merken als gemeenschappelijk bestanddeel „CENTER” hebben, te oordelen dat er verwarringsgevaar bestaat.

In het bestreden arrest worden de merken niet „globaal” beoordeeld en wordt de erdoor opgeroepen „totaalindruk” niet geanalyseerd. In het bestreden arrest wordt daarentegen een analytische benadering gevolgd; het merk „CENTER” en het eerste woordelement „CENTER” van het conflicterende merk worden onderzocht zonder dat enig belang wordt gehecht aan het tweede woordelement „SHOCK”. Weliswaar wordt in het bestreden arrest geen gewag gemaakt van het criterium „globale beoordeling” en „totaalindruk”, doch het volstaat niet om een rechtscriterium te vermelden en te herhalen. Voor een juiste toepassing van het recht is het van belang dat criterium te volgen en op een correcte wijze toe te passen op het concrete geval. In het bestreden arrest is dat niet gebeurd. Daarin wordt alleen verklaard dat de twee te vergelijken merken overeenstemmen doordat het woordelement „CENTER” in beide merken voorkomt zonder dat wordt toegelicht waarom de aanwezigheid van het woordelement „SHOCK” niet volstaat om verwarringsgevaar uit te sluiten.

Daarom voert rekwirante bovendien aan dat in het bestreden arrest de feiten onjuist worden opgevat en de motiveringsplicht niet wordt nagekomen.

1.2.   Tweede grief: in het bestreden arrest heeft het Gerecht van eerste aanleg verzuimd een aantal uiterst belangrijke en relevante gegevens in overweging te nemen.

Het bestreden arrest vormt bovendien schending van artikel 8, lid 1, sub b, doordat wordt nagelaten gegevens te beoordelen die uiterst relevant zijn voor de vaststelling of gevaar voor verwarring van de merken bestaat. Het Gerecht van eerste aanleg heeft met name geen rekening gehouden met het gegeven dat de te vergelijken merken sinds lang naast elkaar bestaan, en met het gegeven dat de facto geen verwarring bestaat, zoals ten overvloede is toegelicht in het bij het Gerecht van eerste aanleg ingediende verzoekschrift.

Het Gerecht van eerste aanleg heeft voorts evenmin een ander relevant gegeven in overweging genomen, namelijk het aandachtsniveau van het relevante publiek. In feite volgt het Gerecht van eerste aanleg een onlogische redenering wanneer het verklaart dat een redelijk geïnformeerde en normaal omzichtige en oplettende consument de aanwezigheid van het woord „SHOCK” niet zal waarnemen en niet zal herkennen dat de conflicterende merken niet alleen visueel en auditief maar ook begripsmatig verschillen, namelijk het merk „CENTER” is een woord dat duidt op „het middelpunt van iets” en het merk „CENTER SHOCK” is wegens de aanwezigheid van het zeer onderscheidende bestanddeel „SHOCK” een uitdrukking die een sterke sensatie (een schok) oproept die de consument zal voelen wanneer hij de kauwgum doormidden bijt.

2.   Conclusies

de hogere voorziening gegrond verklaren en dientengevolge het arrest van het Gerecht van eerste aanleg geheel vernietigen overeenkomstig artikel 61 van het Statuut van het Gerecht van eerste aanleg en artikel 113 van het Reglement voor de procesvoering;

de zaak afdoen indien de stand van de procedure dit toelaat door de beslissing van de nietigheidsafdeling van het BHIM van 24 november 2005 in zaak nr. 941 C 973065 te vernietigen en verweerders verwijzen in de kosten van de procedure voor het Gerecht van eerste aanleg en het Hof van Justitie, alsmede in de kosten van de procedure tot nietigverklaring voor het BHIM, overeenkomstig artikel 122 van het Reglement voor de procesvoering;

subsidiair, indien de stand van de procedure dit niet mogelijk maakt, de zaak terugwijzen naar het Gerecht van eerste aanleg voor verdere afdoening in overeenstemming met de door het Hof van Justitie vastgestelde bindende criteria.


(1)  PB 1994, L 11, blz. 1.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/46


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad Sofia-grad (Bulgarije) op 7 september 2009 — Said Shamilovich Kadzoev/Ministerstvo na vatreshnite raboti

(Zaak C-357/09)

2009/C 267/79

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Administrativen sad Sofia-grad

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Said Shamilovich Kadzoev

Verwerende partij: Ministerstvo na vatreshnite raboti

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 15, leden 5 en 6, van richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, aldus worden uitgelegd dat:

a)

wanneer het nationale recht van de lidstaat vóór de omzetting van de vereisten van genoemde richtlijn geen maximumtermijn voor de inbewaringstelling, noch redenen voor de verlenging daarvan voorschreef en bij de omzetting van de richtlijn niet is bepaald dat de nieuwe bepalingen terugwerkende kracht hebben, die vereisten van deze richtlijn slechts toepasselijk zijn en de termijn doen lopen vanaf de omzetting ervan in het nationale recht van de lidstaat?

b)

tot de termijn voor de inbewaringstelling in een speciale inrichting met het oog op verwijdering, in de zin van genoemde richtlijn, niet wordt gerekend de periode gedurende welke de uitvoering van een verwijderingsbesluit [van het grondgebied] van de lidstaat krachtens een uitdrukkelijke was geschorst omdat een procedure tot het aanvragen van asiel op verzoek van een onderdaan van een derde land werd gevoerd, zelfs als hij gedurende deze procedure verder in dezelfde speciale inrichting voor bewaring heeft verbleven, wanneer de nationale wetgeving van de lidstaat dat toestaat?

2)

Moet artikel 15, leden 5 en 6, van richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, aldus worden uitgelegd dat tot de termijn voor de inbewaringstelling in een speciale inrichting met het oog op verwijdering, in de zin van genoemde richtlijn, niet wordt gerekend de periode gedurende welke de tenuitvoerlegging van een verwijderingsbesluit [van het grondgebied] van de lidstaat krachtens een uitdrukkelijke bepaling was geschorst omdat een beroepsprocedure tegen genoemd besluit bij de rechter aanhangig was, zelfs als hij gedurende deze procedure verder in dezelfde speciale inrichting voor bewaring heeft verbleven, omdat de onderdaan niet over geldige identiteitsdocumenten beschikt en er derhalve twijfel bestaat over zijn identiteit of omdat hij niet beschikt over middelen van bestaan of omdat hij agressief gedrag vertoont?

3)

Moet artikel 15, lid 4, van richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, aldus worden uitgelegd dat de verwijdering redelijkerwijs niet mogelijk is, wanneer:

a)

op het moment van toetsing van de inbewaringstelling door de rechter, de staat waar de belanghebbende onderdaan van is, heeft geweigerd hem een reisdocument met het oog op zijn terugkeer te verstrekken en er tot dat moment geen overeenstemming met het derde land is om de belanghebbende daar op te nemen, hoewel de administratieve organen van de lidstaat hun pogingen in die zin voortzetten?

b)

op het moment van toetsing van de inbewaringstelling door de rechter een overeenkomst inzake terugkeer bestond tussen de Europese Unie en de staat waar belanghebbende onderdaan van is, maar wegens het bestaan van nieuwe bewijzen — namelijk een geboortecertificaat van de belanghebbende — de lidstaat geen beroep heeft gedaan op de bepalingen van genoemde overeenkomst, en de belanghebbende niet wil terugkeren?

c)

de mogelijkheden tot verlenging van de termijnen voor de inbewaringstelling, voorzien in artikel 15, lid 6, van de richtlijn zijn verlopen, en er met een derde land geen overeenkomst inzake terugkeer is gesloten op het moment van de toetsing van de inbewaringstelling door de rechter aan artikel 15, lid 6, sub b, van de richtlijn?

4)

Moet artikel 15, leden 5 en 6, van richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, aldus worden uitgelegd dat wanneer bij de toetsing van de inbewaringstelling met het oog op de verwijdering van de belanghebbende naar een derde land wordt vastgesteld dat er geen redelijk uitzicht op verwijdering is en dat de gronden voor de verlenging van zijn inbewaringstelling zijn uitgeput:

a)

zijn onmiddellijke vrijlating niet moet worden gelast, wanneer aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan: de belanghebbende beschikt niet over geldige identiteitspapieren, ongeacht hoelang zij nog geldig zijn, zodat er twijfel over zijn identiteit bestaat, hij vertoont agressief gedrag, hij beschikt over geen enkel middel van bestaan en er is geen enkele derde die zich heeft verbonden in zijn levenbehoeften te voorzien?

b)

met het oog op de beslissing omtrent de vrijlating moet worden beoordeeld of de onderdaan van het derde land, overeenkomstig de bepalingen van het nationale recht van de lidstaat, beschikt over de noodzakelijke middelen om op het grondgebied van de lidstaat te verblijven en over een adres waar hij kan wonen? (1)


(1)  PB L 348, blz. 98.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/48


Beroep ingesteld op 11 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-363/09)

2009/C 267/80

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: L. Parpala en F. Jimeno Fernández, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Spanje

Conclusies

vaststellen dat het Koninkrijk Spanje, door de handhaving van artikel 38 van wet 43/2002 van 20 november 2002 inzake de gewasbescherming, de krachtens artikel 13 van richtlijn 91/414/EEG (1) op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

Koninkrijk Spanje verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met richtlijn 91/414/EEG wordt gehoor gegeven aan de noodzaak om de nationale bepalingen betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen te harmoniseren. Daartoe worden bij deze richtlijn eenvormige bepalingen vastgesteld betreffende de voorwaarden en de procedures voor toelating van die producten.

Artikel 13 van deze richtlijn bevat de regeling met betrekking tot enerzijds de door de aanvragers van een toelating voor een bepaald gewasbeschermingsmiddel te verstrekken informatie en anderzijds het gebruik en de bescherming van die informatie door, afgezien van bepaalde uitzonderingen, de vertrouwelijke behandeling daarvan te waarborgen.

De richtlijn brengt een volledige harmonisatie tot stand, zodat een lidstaat geen nationale wettelijke regeling kan vaststellen die de marktdeelnemers verplicht de door een oorspronkelijke aanvrager van een toelating verstrekte gegevens te delen, behoudens onder de in artikel 13, lid 7, gestelde voorwaarden.

Artikel 38 van wet 43/2002 geeft buiten de in de richtlijn uitdrukkelijk genoemde gevallen toch toegang tot gegevens over de resultaten van studies en experimenten.

De Commissie is van mening dat de Spaanse staat geen discretionaire marge had bij de omzetting van artikel 13 van richtlijn 91/414/EEG in nationaal recht en geen procedure tot nietigverklaring van deze bepaling heeft ingeleid, zodat de invoering van een afwijking van de regeling voor toegang tot de in het dossier betreffende de toelating van gewasbeschermingsmiddelen vervatte gegevens schending van het gemeenschapsrecht oplevert, wanneer die afwijking niet in voornoemde richtlijn is voorzien.


(1)  Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230, blz. 1).


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/48


Hogere voorziening ingesteld op 14 september 2009 door Mineralbrunnen Rhön-Sprudel Egon Schindel GmbH tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Achtste kamer) van 8 juli 2009 in zaak T-226/08, Mineralbrunnen Rhön-Sprudel Egon Schindel GmbH/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen); andere partij in de procedure: Schwarzbräu GmbH

(Zaak C-364/09 P)

2009/C 267/81

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Mineralbrunnen Rhön-Sprudel Egon Schindel GmbH (vertegenwoordiger: P. Wadenbach, advocaat)

Andere partijen in de procedure:

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Schwarzbräu GmbH

Conclusies

1)

het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 8 juli 2009 in zaak T-226/08 vernietigen;

2)

beslissing R1124/2004-4 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 8 april 2008 vernietigen;

3)

gemeenschapsmerk nr. 505503 „ALASKA” wegens het bestaan van absolute weigeringsgronden volledig schrappen;

4)

verweerder verwijzen in de kosten van de procedure.

Subsidiair, met betrekking tot de conclusie onder nr. 3,

gemeenschapsmerk nr. 505503 „ALASKA” ten minste voor de volgende waren nietig verklaren: „minerale en gazeuse wateren en andere alcoholvrije dranken behorend tot klasse 32”

Middelen en voornaamste argumenten

Onderhavige hogere voorziening is ingesteld tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg, waarbij het beroep van rekwirante tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt van 8 april 2008 werd verworpen. Met deze beslissing heeft de kamer van beroep de vordering van rekwirante tot nietigverklaring van het gemeenschapswoordmerk „ALASKA” voor alle waren waarop de inschrijving betrekking heeft (minerale en gazeuse wateren en andere alcoholvrije dranken; vruchtendranken en vruchtensappen; siropen en andere preparaten voor de bereiding van dranken), afgewezen.

Het geschil tussen partijen betreft in wezen de vraag of er een absolute weigeringsgrond bestaat in de vorm van een vrijhoudingsbehoefte van een aanduiding van geografische herkomst.

In hogere voorziening beroept rekwirante zich op de verkeerde uitlegging van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 40/94 (hierna: „verordening nr. 40/94”) door het Gerecht van eerste aanleg, in het bijzonder tegen de achtergrond van de in de rechtspraak ontwikkelde beginselen.

Volgens de bewoordingen van bovenvermelde bepaling van verordening nr. 40/94 volstaat het opdat een inschrijving van een gemeenschapsmerk wordt geweigerd, dat het merk uitsluitend bestaat uit tekens of aanduidingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van de plaats van herkomst van de waren waarop de aanvraag betrekking heeft. Daaruit volgt dat ook geografische aanduidingen die door ondernemingen kunnen worden gebruikt, voor hen als aanduidingen van plaats van herkomst van de betrokken categorie van waren moeten worden vrijgehouden. Voor de toepassing van deze bepaling van verordening nr. 40/94 is niet vereist dat er een concrete, actuele of ernstige vrijhoudingsbehoefte bestaat.

Indien het Gerecht artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94 en de in de rechtspraak ontwikkelde beginselen correct had toegepast op het onderhavige geval, had het moeten vaststellen dat Alaska het grootste drinkwaterreservoir van de Verenigde Staten is, dat het relevante publiek Alaska in verband brengt met een natuurlijke overvloed aan zuiver water in de verschillende vormen ervan, dat in Alaska in economisch relevante mate mineraalwater wordt geproduceerd en dit water reeds binnen de Gemeenschap wordt verhandeld en een verdere verhandeling dus ernstig in aanmerking moest worden genomen. Het is dus duidelijk dat de aanduiding „ALASKA” in de toekomst door concurrenten als herkomstaanduiding kan worden gebruikt.

In de plaats daarvan heeft het Gerecht artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94 en de in de rechtspraak ontwikkelde beginselen verkeerd toegepast door via een opportuniteitsonderzoek, te weten een onderzoek of de commercialisatie van mineraalwater uit Alaska in de Gemeenschap uit economisch standpunt (concurrentieverhoudingen, transportkosten) zinvol is, bijkomende voorwaarden te stellen die verder gaan dan de uiteengezette beginselen. Deze uitgebreidere voorwaarden moeten in het kader van de regeling van artikel 7, lid 1, sub c, de bewoordingen ervan, en in het bijzonder in het kader van de in de rechtspraak ontwikkelde beginselen als te streng worden beschouwd en zij leiden tot een uitlegging die te ver gaat en onverenigbaar is met de doelstelling van de communautaire regelgeving.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/49


Hogere voorziening ingesteld op 14 september 2009 door Mineralbrunnen Rhön-Sprudel Egon Schindel GmbH tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Achtste kamer) van 8 juli 2009 in zaak T-225/08, Mineralbrunnen Rhön-Sprudel Egon Schindel GmbH/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen); andere partij in de procedure: Schwarzbräu GmbH

(Zaak C-365/09 P)

2009/C 267/82

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Mineralbrunnen Rhön-Sprudel Egon Schindel GmbH (vertegenwoordiger: P. Wadenbach, advocaat)

Andere partijen in de procedure:

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Schwarzbräu GmbH

Conclusies

1)

het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 8 juli 2009 in zaak T-225/08 vernietigen;

2)

beslissing R877/2004-4 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 8 april 2008 vernietigen;

3)

gemeenschapsmerk nr. 505552 „ALASKA” wegens het bestaan van absolute weigeringsgronden volledig schrappen;

4)

verweerder verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Onderhavige hogere voorziening is ingesteld tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg, waarbij het beroep van rekwirante tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt van 8 april 2008 werd verworpen. Met deze beslissing heeft de kamer van beroep de afwijzing door de nietigheidsafdeling van de vordering van rekwirante tot nietigverklaring van het gemeenschapsbeeldmerk „ALASKA” bevestigd. De vordering van rekwirante was gericht tegen alle waren van klasse 32 waarop de inschrijving betrekking heeft (minerale en gazeuse wateren en andere alcoholvrije dranken; vruchtendranken en vruchtensappen; siropen en andere preparaten voor de bereiding van dranken).

Het geschil tussen partijen betreft in wezen de vraag of er een absolute weigeringsgrond bestaat in de vorm van een vrijhoudingsbehoefte van een aanduiding van geografische herkomst.

In hogere voorziening beroept rekwirante zich op de verkeerde uitlegging van artikel 7, lid 1, sub c van verordening (EG) nr. 40/94 (hierna: „verordening nr. 40/94”) door het Gerecht van eerste aanleg, in het bijzonder tegen de achtergrond van de door de rechtspraak ontwikkelde beginselen.

Volgens de bewoordingen van bovenvermelde bepaling van verordening nr. 40/94 volstaat het opdat een inschrijving van een gemeenschapsmerk wordt geweigerd, dat het merk uitsluitend bestaat uit tekens of aanduidingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van de plaats van herkomst van de waren waarop de aanvraag betrekking heeft. Daaruit volgt dat ook geografische aanduidingen die door ondernemingen kunnen worden gebruikt, voor hen als aanduidingen van plaats van herkomst van de betrokken categorie van waren moeten worden vrijgehouden. Voor de toepassing van deze bepaling van verordening nr. 40/94 is niet vereist dat er een concrete, actuele of ernstige vrijhoudingsbehoefte bestaat.

Indien het Gerecht artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94 en de in de rechtspraak ontwikkelde beginselen correct had toegepast in het onderhavige geval, had het moeten vaststellen dat Alaska het grootste drinkwaterreservoir van de Verenigde Staten is, dat het relevante publiek Alaska in verband brengt met een natuurlijke overvloed aan zuiver water in de verschillende vormen ervan, dat in Alaska in economisch relevante mate mineraalwater wordt geproduceerd en dit water reeds binnen de Gemeenschap wordt verhandeld en een verdere verhandeling dus ernstig in aanmerking moest worden genomen. Het is dus duidelijk dat de aanduiding „ALASKA” in de toekomst door concurrenten kan worden gebruikt als een herkomstaanduiding.

In de plaats daarvan heeft het Gerecht artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94 en de in de rechtspraak ontwikkelde beginselen verkeerd toegepast door via een opportuniteitsonderzoek, te weten een onderzoek of de commercialisatie van mineraalwater uit Alaska in de Gemeenschap uit economisch standpunt (concurrentieverhoudingen, transportkosten) zinvol is, bijkomende voorwaarden te stellen die verder gaan dan de uiteengezette beginselen. Deze uitgebreidere voorwaarden moeten in het kader van de regeling van artikel 7, lid 1, sub c, de bewoordingen ervan, en in het bijzonder in het kader van de in de rechtspraak ontwikkelde beginselen als te streng worden beschouwd en zij leiden tot een uitlegging die te ver gaat en onverenigbaar is met de doelstelling van de communautaire regelgeving.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/50


Beroep ingesteld op 15 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

(Zaak C-370/09)

2009/C 267/83

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: A. Margeli en M. Karanasou Apostolopoulou, gemachtigden)

Verwerende partij: Helleense Republiek

Conclusies

vaststellen dat de Helleense Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2006/21/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën en houdende wijziging van richtlijn 2004/35/EG, althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Helleense Republiek verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van richtlijn 2006/21/EG in nationaal recht is op 1 mei 2008 verstreken.


(1)  PB L 102 van 11.4.2006, blz. 15.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/50


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice of England and Wales, Chancery Division (Verenigd Koninkrijk) op 14 september 2009 — Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs/Isaac International Limited

(Zaak C-371/09)

2009/C 267/84

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Justice of England and Wales, Chancery Division

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs

Verwerende partij: Isaac International Limited

Prejudiciële vragen

1)

Is, in omstandigheden als die in de onderhavige zaak, waarin een importeur gevestigd en actief is in twee lidstaten en goederen invoert in één lidstaat die hij onmiddellijk naar een andere lidstaat vervoert, bij de vergunning bijzondere bestemming die wordt vereist voor het verkrijgen van vrijstelling van antidumpingrechten overeenkomstig artikel 14, sub c, van verordening nr. 88/97 (1) van de Commissie, meer dan één douaneadministratie betrokken, in de zin van artikel 292, lid 3, van verordening nr. 2454/93 (2) van de Commissie?

2)

Kan, in omstandigheden als die in de onderhavige zaak, waarin een importeur niet de vereiste vergunning heeft verkregen voor het gebruik van de procedure inzake de bijzondere bestemming van artikel 14, sub c, van verordening nr. 88/97 van de Commissie, niettemin vrijstelling van antidumpingrechten worden verkregen overeenkomstig artikel 212 bis van verordening nr. 2913/92 (3) van de Raad?

3)

Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, zijn dan bij de beoordeling of een handelaar in een situatie als die van Isaac manifest nalatig is geweest,

a)

de bepalingen van artikel 14, sub c, van verordening nr. 88/97 van de Commissie en artikel 292, lid 3, van verordening nr. 2454/93 van de Commissie voldoende duidelijk opdat een handelaar die zich er niet van heeft vergewist, door het Publicatieblad te raadplegen, dat hij niet in aanmerking kwam voor de vereenvoudigde vergunning wegens de betrokkenheid van meer dan één douaneadministratie, als manifest nalatig moet worden aangemerkt?

b)

Subsidiair, en indien de toepasselijke bepalingen als complex moeten worden aangemerkt, staat het aan een handelaar om aan de belastingautoriteiten om verduidelijking te vragen alvorens de importen te verrichten? Is voor de beantwoording van deze vraag van belang of de handelaar op subjectieve wijze, doch abusievelijk, tot de conclusie was gekomen dat de relevante bepalingen, wat hun toepassing betreft, duidelijk waren?

c)

Hoe moet de ervaring van een handelaar in een situatie als die van Isaac, die zich hoofdzakelijk bezighoudt met de invoer van rijwielonderdelen uit China, die vijf personeelsleden in dienst heeft die zich met de invoer bezighouden, en die binnen een tijdvak van 16 maanden 33 gelijksoortige importen heeft verricht, worden gekwalificeerd? Meer bepaald, dient een dergelijke handelaar als ervaren te worden aangemerkt?

d)

Kunnen de belastingautoriteiten van een lidstaat zich bij de beoordeling of een handelaar in een situatie als die van Isaac manifest nalatig is geweest, beroepen op bekendgemaakte wetgeving zoals het UK Tariff, dat op bepaalde kantoren van de belastingautoriteiten en in openbare bibliotheken weliswaar gratis kan worden geraadpleegd, doch op het internet alleen beschikbaar is tegen betaling van een jaarabonnement?


(1)  Verordening (EG) nr. 88/97 van de Commissie van 20 januari 1997 tot goedkeuring van de vrijstelling van de invoer van bepaalde delen van rijwielen, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, van de uitbreiding bij verordening (EG) nr. 71/97 van de Raad van het bij verordening (EEG) nr. 2474/93 van de Raad ingestelde antidumpingrecht (PB L 17, blz. 17).

(2)  Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253, blz. 1).

(3)  Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1).


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/51


Beroep ingesteld op 22 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Malta

(Zaak C-376/09)

2009/C 267/85

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: A. Alcover San Pedro en E. Depasquale, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Malta

Conclusies

vaststellen dat de Republiek Malta, door de niet-kritische toepassingen van halonen in brandbeveiligingssystemen en blustoestellen op schepen niet buiten gebruik te stellen en deze halonen niet terug te winnen, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 4, lid 4, sub v, en 16 van verordening (EG) nr. 2037/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen (1);

de Republiek Malta verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Blijkens de artikelen 4, lid 4, sub v, en 16 van de verordening, juncto artikel 2 van de Toetredingsakte, moest de Republiek Malta halonen bevattende brandbeveiligingssystemen en blustoestellen, uitgezonderd de kritische toepassingen die zijn opgenomen in bijlage VII bij de verordening, vóór 1 mei 2004 buiten gebruik stellen, en deze halonen met geschikte technologieën terugwinnen.

Bij gebreke van enige informatie dat de Republiek Malta niet-kritische toepassingen van halonen in brandbeveiligingssystemen en blustoestellen op alle schepen die zijn opgenomen in het als bijlage bij haar antwoord op de ingebrekestelling gevoegde formulier, buiten gebruik heeft gesteld en deze halonen heeft teruggewonnen, concludeert de Commissie dat de Republiek Malta de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 4, lid 4, sub v, en 16 van de verordening.


(1)  PB L 244, blz. 1.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/52


Beschikking van de president van het Hof van 29 juni 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Polen

(Zaak C-547/07) (1)

2009/C 267/86

Procestaal: Pools

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 51 van 23.2.2008.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/52


Beschikking van de president van de Achtste kamer van het Hof van 1 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Polen

(Zaak C-72/08) (1)

2009/C 267/87

Procestaal: Pools

De president van de Achtste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 92 van 12.4.2008.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/52


Beschikking van de president van de Zevende kamer van het Hof van 4 juni 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de rechtbank van eerste aanleg te Brugge — België) — Carlos Cloet, Jacqueline Cloet/Westvlaamse Intercommunale voor Economische Expansie, Huisvestingsbeleid en Technische Bijstand CVBA (WVI)

(Zaak C-129/08) (1)

2009/C 267/88

Procestaal: Nederlands

De president van de Zevende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 142 van 7.6.2008.


Gerecht van eerste aanleg

7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/53


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 23 september 2009 — Spanje/Commissie

(Zaak T-341/05) (1)

(„Landbouw - Gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten - Intrekking van uitvoerrestituties voor alle zuivelproducten met bestemming Ceuta en Melilla - Voorwaarden - Non-discriminatiebeginsel - Evenredigheid”)

2009/C 267/89

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordigers: J. Cárcamo en M. Muñoz Pérez, abogados del Estado)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: C. Cattabriga en F. Jimeno Fernández, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tot nietigverklaring van verordening (EG) nr. 909/2005 van de Commissie van 16 juni 2005 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer in de sector melk en zuivelproducten (PB L 154, blz. 10), voor zover Ceuta en Melilla behoren tot de bestemmingen vallend onder code L01 van de bijlage.

Dictum

1)

De bijlage bij verordening (EG) nr. 909/2005 van de Commissie van 16 juni 2005 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer in de sector melk en zuivelproducten, wordt nietig verklaard voor zover Ceuta en Melilla behoren tot de bestemmingen vallend onder code L01 van de bijlage.

2)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 271 van 29.10.2005.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/53


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 23 september 2009 — Transnáutica/Commissie

(Zaak T-385/05) (1)

(„Douane-unie - Extern communautair douanevervoer - Voor derde landen bestemde vrachten tabak en ethylalcohol - Fraude - Verzoek om kwijtschelding van rechten bij invoer - Artikel 239 van verordening (EEG) nr. 2913/92 - Artikel 905 van verordening (EEG) nr. 2454/93 - Billijkheidsclausule - Bestaan van bijzondere situatie - Doorlopende zekerheid”)

2009/C 267/90

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Transnáutica — Transportes e Navegação, SA (Matosinhos, Portugal) (vertegenwoordigers: C. Fernández Vicién, I. Moreno-Tapia Rivas, D. Ortigão Ramos en B. Aniceto Silva, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: X. Lewis en J. Hottiaux, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tot nietigverklaring van beschikking REM 05/2004 van de Commissie van 6 juli 2005, waarbij terugbetaling en kwijtschelding van bepaalde invoerrechten is geweigerd

Dictum

1)

Beschikking REM 05/2004 van de Commissie van 6 juli 2005 wordt nietig verklaard.

2)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 330 van 24.12.2005.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/54


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 23 september 2009 — Phildar/BHIM — Comercial Jacinto Parera (FILDOR)

(Zaak T-99/06) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk FILDOR - Ouder nationaal woord- en beeldmerk PHILDAR - Ouder nationaal woordmerk FILDOR - Ouder internationaal woordmerk en ouder internationaal woord- en beeldmerk PHILDAR - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, artikelen 62 en 73 van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 8, lid 1, sub b, artikelen 64 en 75 van verordening (EG) nr. 207/2009]”)

2009/C 267/91

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Phildar SA (Roubaix, Frankrijk) (vertegenwoordiger: E. Baud, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Comercial Jacinto Parera SA (Barcelona, Spanje)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 16 januari 2006 (zaak R 245/2004-2) inzake een oppositieprocedure tussen Phildar SA en Comercial Jacinto Parera, SA

Dictum

1)

De beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 16 januari 2006 (zaak R 245/2004-2) wordt vernietigd.

2)

Het BHIM wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 121 van 20.5.2006.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/54


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 16 september 2009 — Hipp & Co/BHIM — Laboratorios Ordesa (Bebimil)

(Zaak T-221/06) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk Bebimil - Oudere nationale en communautaire woordmerken BLEMIL - Ouder nationaal woordmerk BLEMIL 1 - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009] - Verwarringsgevaar”)

2009/C 267/92

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Hipp & Co KG (Sachseln, Zwitserland) (vertegenwoordigers: M. Kinkeldey en A. Bognár, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: S. Laitinen en A. Folliard-Monguiral, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Laboratorios Ordesa, SL (Sant Boi de Llobregat, Spanje) (vertegenwoordigers: R. Thierie en E. Sugrañes Coca, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 2 juni 2006 (zaak R 571/2005-1) inzake een oppositieprocedure tussen Laboratorios Ordesa, SL en Hipp & Co. KG

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Hipp & Co. KG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 237 van 30.9.2006.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/55


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 23 september 2009 — Dongguan Nanzha Leco Stationery/Raad

(Zaak T-296/06) (1)

(„Dumping - Invoer van hefboommechanismen van oorsprong uit China - Vaststelling van dumpingmarge - Status van marktgerichte onderneming - Vergelijking van normale waarde en exportprijs - Toepassing van andere methode dan die welke was gebruikt bij oorspronkelijk onderzoek - Artikel 2, leden 7, sub a, en 10, van verordening (EG) nr. 384/96”)

2009/C 267/93

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Dongguan Nanzha Leco Stationery Mfg. Co., Ltd (Dongguan, China) (vertegenwoordiger: A. Bentley, QC)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J.-P. Hix, gemachtigde, bijgestaan door G. Gerrisch, advocaat)

Interveniëntes aan de zijde van verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: H. van Vliet en T. Scharf, gemachtigden); IML Industria Meccanica Lombarda Srl (Offanengo, Italië); Interkov spol. s r.o. (Bráník, Tsjechië); MI.ME.CA. Srl (Ricengo, Italië); en NIKO — kovinarsko podjetje, d.d., Železniki (Železniki, Slovenië) (vertegenwoordiger: R. Bierwagen, advocaat)

Voorwerp

Verzoek om gedeeltelijke nietigverklaring van verordening (EG) nr. 1136/2006 van de Raad van 24 juli 2006 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op hefboommechanismen uit de Volksrepubliek China (PB L 205, blz. 1), voor zover deze verzoekster betreft

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Dongguan Nanzha Leco Stationery Mfg. Co., Ltd zal haar eigen kosten alsmede die van de Raad van de Europese Unie, IML Industria Meccanica Lombarda Srl, Interkov spol. s r.o., MI.ME.CA. Srl en NIKO — kovinarsko podjetje, d.d., Železniki, dragen.

3)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 310 van 16.12.2006.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/55


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 23 september 2009 — Arcandor/BHIM — dm drogerie markt (S-HE)

(Zaak T-391/06) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk S-HE - Ouder nationaal woordmerk SHE, ouder nationaal beeldmerk She en ouder internationaal beeldmerk She - Relatieve weigeringsgrond - Ontbreken van verwarringsgevaar - Ontbreken van overeenstemming tussen tekens - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009]”)

2009/C 267/94

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Arcandor AG, voorheen Karstadt Quelle AG (Essen, Duitsland) (vertegenwoordigers: V. von Bomhard, W. Renck en T. Dolde, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: R. Pethke, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: dm drogerie markt GmbH (Wals, Oostenrijk) (vertegenwoordigers: N. Dick en M. Dyck, advocaten)

Voorwerp

Beroep ingesteld tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 26 september 2006 (zaak R 301/2006-1) inzake een oppositieprocedure tussen Karstadt Quelle AG en dm drogerie markt GmbH

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Arcandor AG, voorheen Karstadt Quelle AG, wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 42 van 24.2.2007.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/56


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 16 september 2009 — Zero Industry/BHIM — zero Germany (zerorh+)

(Zaak T-400/06) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk zerorh+ - Oudere nationale beeld- en woordmerken zero - Verwarringsgevaar - Overeenstemmende tekens - Soortgelijke waren - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009]”)

2009/C 267/95

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Zero Industry Srl (Mariano Comense, Italië) (vertegenwoordigers: M. Rapisardi en N. Colombo, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: D. Botis, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: zero Germany GmbH & Co. KG, voorheen zero International Holding GmbH & Co. KG (Bremen, Duitsland) (vertegenwoordigers: W.-D. Kuntze, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 5 oktober 2006 (zaak R 958/2005-1) inzake een oppositieprocedure tussen zero Germany GmbH & Co. KG en Zero Industry Srl

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Zero Industry Srl wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 56 van 10.3.2007.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/56


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 16 september 2009 — JanSport Apparel/BHIM (BUILT TO RESIST)

(Zaak T-80/07) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk BUILT TO RESIST - Absolute weigeringsgrond - Onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 207/2009]”)

2009/C 267/96

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: JanSport Apparel Corp. (Wilmington, Delaware, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: C. Bercial Arias, C. Casalonga en K. Dimidjian-Lecompte, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: aanvankelijk S. Laitinen, vervolgens O. Mondéjar Ortuño, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep ingesteld tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 12 januari 2007 (zaak R 1090/2006-2) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordmerk BUILT TO RESIST als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

JanSport Apparel Corp. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 95 van 28.4.2007.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/56


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 23 september 2009 — Fratex Industria e Comércio/BHIM — USA Track & Field (TRACK & FIELD USA)

(Zaak T-103/07) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk TRACK & FIELD USA - Ouder nationaal beeldmerk TRACK & FIELD - Relatieve weigeringsgrond - Ontbreken van verwarringsgevaar - Tekens die niet overeenstemmen - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009]”)

2009/C 267/97

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Fratex Indústria e Comércio, Ltda (São Paolo, Brazilië) (vertegenwoordiger: B. Braga da Cruz, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: O. Mondéjar Ortuño, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: USA Track & Field, Inc. (Indiana, Verenigde Staten van Amerika)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 18 januari 2007 (zaak R 1061/2005-4) inzake een oppositieprocedure tussen Fratex Indústria e Comércio, Ltda en USA Track & Field, Inc.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Fratex Indústria e Comércio, Ltda wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 140 van 23.6.2007.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/57


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 16 september 2009 — Pigasos Alieftiki Naftiki Etaireia/Raad en Commissie

(Zaak T-162/07) (1)

(„Niet-contractuele aansprakelijkheid - Douane-unie - Bewijs van communautaire oorsprong van producten van zeevisserij - Onmogelijkheid om bepaalde documenten als bewijs over te leggen - Voldoende gekwalificeerde schending van rechtsregel die particulieren rechten toekent - Aansprakelijkheid van Gemeenschap bij gebreke van onrechtmatig gedrag van haar organen”)

2009/C 267/98

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Pigasos Alieftiki Naftiki Etaireia (Moschato, Griekenland) (vertegenwoordigers: N. Skandamis en E. Perakis, advocaten)

Verwerende partijen: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk F. Florindo Gijón en M.-M. Joséphidès, vervolgens F. Florido Gijón en M. Balta, gemachtigden) en Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: aanvankelijk E. Cujo, S. Schønberg en M. Konstantinidis, vervolgens S. Schønberg en M. Patakia, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep strekkende tot vergoeding van de schade die verzoekster stelt te hebben geleden door het verzuim van de Raad en de Commissie om bepalingen vast te stellen op grond waarvan de douaneautoriteiten van een lidstaat als bewijs van de communautaire oorsprong van producten van de zeevisserij andere documenten kunnen aanvaarden dan het formulier T2M bedoeld in verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253, blz. 1).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Pigasos Alieftiki Naftiki Etaireia wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 155 van 7.7.2007.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/57


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 16 september 2009 — Promomadrid/BHIM (MADRIDEXPORTA)

(Zaak T-180/07) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk MADRIDEXPORTA - Absolute weigeringsgronden - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 207/2009]”)

2009/C 267/99

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Promomadrid Desarrollo Internacional de Madrid, SA (Madrid, Spanje) (vertegenwoordiger: M. Aznar Alonso, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: S. Palmero Cabezas, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep ingesteld tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 7 maart 2007 (zaak R 1130/2006-1) inzake een verzoek tot inschrijving van het beeldmerk MADRIDEXPORTA als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

De beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 7 maart 2007 (zaak R 1130/2006-1) wordt nietig verklaard.

2)

Het BHIM wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 155 van 7.7.2007.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/58


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 23 september 2009 — Polen/Commissie

(Zaak T-183/07) (1)

(„Milieu - Richtlijn 2003/87/EG - Regeling voor handel in broeikasgasemissierechten - Nationaal plan voor toewijzing van emissierechten van Polen voor periode 2008-2012 - Termijn van drie maanden - Respectieve bevoegdheden van lidstaten en Commissie - Gelijke behandeling - Motiveringsplicht - Artikel 9, leden 1 en 3, en artikel 11, lid 2, van richtlijn 2003/87”)

2009/C 267/100

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Republiek Polen (vertegenwoordigers: aanvankelijk E. Ośniecka-Tamecka, vervolgens T. Nowakowski, vervolgens T. Kozek, vervolgens M. Dowgielewicz en ten slotte M. Dowgielewicz, M. Jarosz en M. Nowacki, gemachtigden)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: U. Wölker en K. Herrmann, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verzoekende partij: Republiek Hongarije (vertegenwoordigers: J. Fazekas, R. Somssich en M. Fehér, gemachtigden), Republiek Litouwen (vertegenwoordiger: D. Kriaučiūnas, gemachtigde), en Slowaakse Republiek (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Čorba, vervolgens B. Ricziová, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van verwerende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: aanvankelijk Z. Bryanston-Cross en C. Gibbs, gemachtigden, bijgestaan door H. Mercer, barrister, vervolgens I. Rao en S. Ossowski, gemachtigden, bijgestaan door J. Maurici, barrister)

Voorwerp

Beroep tot gehele of gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C (2007) 1295 def. van de Commissie van 26 maart 2007 betreffende het nationale plan voor de toewijzing van broeikasgasemissierechten dat Polen voor de periode van 2008 tot en met 2012 heeft meegedeeld overeenkomstig richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275, blz. 32)

Dictum

1)

Beschikking C (2007) 1295 def. van de Commissie van 26 maart 2007 betreffende het nationale plan voor de toewijzing van broeikasgasemissierechten dat de Republiek Polen voor de periode van 2008 tot en met 2012 heeft meegedeeld overeenkomstig richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad, wordt nietig verklaard.

2)

De Commissie wordt, behalve in haar eigen kosten, verwezen in de kosten van de Republiek Polen.

3)

De Republiek Hongarije, de Republiek Litouwen, de Slowaakse Republiek en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 155 van 7.7.2007.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/58


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 29 september 2009 — Thomson Sales Europe/Commissie

(Gevoegde zaken T-225/07 en T-364/07) (1)

(„Douane-unie - Invoer van in Thailand gefabriceerde kleurentelevisietoestellen - Kwijtschelding van invoerrechten - Klaarblijkelijke nalatigheid - Geen navordering van invoerrechten - Beroep tot nietigverklaring - Bezwarende handeling - Niet-ontvankelijkheid”)

2009/C 267/101

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Thomson Sales Europe (Boulogne-Billancourt, Frankrijk) (vertegenwoordigers: F. Goguel en F. Foucault, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: in zaak T-225/07, X. Lewis, H. van Vliet en S. Schønberg, en, in zaak T-364/07, X. Lewis en M. Patakia, gemachtigden)

Voorwerp

In zaak T-225/07, beroep tot nietigverklaring van beschikking REM nr. 03/05 van de Commissie van 7 mei 2007, waarbij aan de Franse autoriteiten is meegedeeld dat de kwijtschelding van invoerrechten op in Thailand gefabriceerde kleurentelevisietoestellen bedoeld in hun aanvraag van 14 september 2005 niet gerechtvaardigd was, en, in zaak T-364/07, beroep tot nietigverklaring van de brief van de Commissie van 20 juli 2007, waarbij niet wordt bevestigd dat het recht bestaat dat wordt afgezien van navordering van invoerrechten op die toestellen

Dictum

1)

De beroepen worden verworpen.

2)

Thomson Sales Europe wordt verwezen in haar eigen kosten alsmede in die van de Commissie van de Europese Gemeenschappen.


(1)  PB C 211 van 8.9.2007.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/59


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 23 september 2009 — Estland/Commissie

(Zaak T-263/07) (1)

(„Milieu - Richtlijn 2003/87/EG - Regeling voor handel in broeikasgasemissierechten - Nationaal plan voor toewijzing van emissierechten voor Estland voor periode van 2008 tot en met 2012 - Respectieve bevoegdheden van lidstaten en Commissie - Gelijke behandeling - Artikel 9, leden 1 en 3, en artikel 11, lid 2, van richtlijn 2003/87”)

2009/C 267/102

Procestaal: Ests

Partijen

Verzoekende partij: Republiek Estland (vertegenwoordiger: L. Uibo, gemachtigde)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: U. Wölker en T. Tamme, advocaten)

Interveniënten aan de zijde van verzoekende partij: Republiek Litouwen (vertegenwoordiger: D. Kriaučiūnas, gemachtigde) en Slowaakse Republiek (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Čorba, vervolgens B. Ricziová, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van verwerende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: aanvankelijk Z. Bryanston-Cross, vervolgens L. Seeboruth en tot slot S. Ossowski, gemachtigden, bijgestaan door J. Maurici, barrister)

Voorwerp

Nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 4 mei 2007 betreffende het nationaal toewijzingsplan voor broeikasgasemissierechten dat door Estland voor de periode van 2008 tot 2012 is aangemeld overeenkomstig richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275, blz. 32)

Dictum

1)

De beschikking van de Commissie van 4 mei 2007 betreffende het nationale plan voor de toewijzing van broeikasgasemissierechten dat de Republiek Estland voor de periode van 2008 tot en met 2012 heeft aangemeld overeenkomstig richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad, wordt nietig verklaard.

2)

De Commissie draagt, naast haar eigen kosten, de kosten van de Republiek Estland.

3)

De Republiek Litouwen, de Slowaakse Republiek en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 223 van 22.9.2007 (Rectificatie C 247 van 20.10.2007).


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/59


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 23 september 2009 — Viñedos y Bodegas Príncipe Alfonso de Hohenlohe/BHIM — Byass (ALFONSO)

(Zaak T-291/07) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk ALFONSO - Ouder gemeenschapswoordmerk en ouder nationaal woordmerk PRINCIPE ALFONSO - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009] - Omvang van door kamer van beroep te verrichten onderzoek - Verplichting om op volledig beroep te beslissen - Artikel 62, lid 1, van verordening nr. 40/94 [thans artikel 64, lid 1, van verordening nr. 207/2009]”)

2009/C 267/103

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Viñedos y Bodegas Príncipe Alfonso de Hohenlohe, SA (Cenicero, Spanje) (vertegenwoordigers: M. Lobato García-Miján en B. Díaz de Escauriaza, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: S. Palmero Cabezas en J. Laporta Insa, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: González Byass, SA (Cádiz, Spanje)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 29 mei 2007 (zaak R 1110/2006-2) inzake een oppositieprocedure tussen Viñedos y Bodegas Príncipe Alfonso de Hohenlohe, SA en González Byass, SA.

Dictum

1)

De beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 29 mei 2007 (zaak R 1110/2006-2) wordt vernietigd.

2)

Het BHIM wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 235 van 6.10.2007.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/60


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 16 september 2009 — Offshore Legends/BHIM — Acteon (OFFSHORE LEGENDS in zwart en wit en OFFSHORE LEGENDS in blauw, zwart en groen)

(Gevoegde zaken T-305/07 en T-306/07) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor inschrijving van twee gemeenschapsbeeldmerken OFFSHORE LEGENDS, het ene in zwart en wit, het andere in blauw, zwart en groen - Ouder nationaal beeldmerk OFFSHORE 1 - Relatieve weigeringsgronden - Verwarringsgevaar - Gelijksoortige waren en overeenstemmende tekens - Geen verzoek om bewijs van normaal gebruik van oudere merk - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009] - Artikel 43, leden 2 en 3, van verordening nr. 40/94, juncto artikel 15, lid 2, sub a, van verordening nr. 40/94 [thans artikel 42, leden 2 en 3, en artikel 15, lid 1, tweede alinea, sub a, van verordening nr. 207/2009]”)

2009/C 267/104

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Offshore Legends (Nevele, België) (vertegenwoordigers: P. Maeyaert en N. Clarembeaux, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Acteon (Saint-Tropez, Frankrijk) (vertegenwoordiger: M. Milon, advocaat)

Voorwerp

Twee beroepen, ingesteld tegen twee beslissingen van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 29 mei 2007 (zaken R 1031/2006-2 en R 1038/2006-2) inzake oppositieprocedures tussen Acteon en Offshore Legends.

Dictum

1)

De beroepen worden verworpen.

2)

Offshore Legends wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 269 van 10.11.2007.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/60


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 16 september 2009 — Alber/BHIM (Handgreep)

(Zaak T-391/07) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor driedimensionaal gemeenschapsmerk - Handgreep - Absolute weigeringsgrond - Ontbreken van onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009] - Motiveringsplicht - Artikel 73 van verordening nr. 40/94 [thans artikel 75 van verordening nr. 207/2009] - Beginsel van ambtshalve onderzoek van feiten - Artikel 74, lid 1, van verordening nr. 40/94 [thans artikel 76, lid 1, van verordening nr. 207/2009]”)

2009/C 267/105

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Alfons Alber (Verano, Italië) (vertegenwoordiger: S. Schneller, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep ingesteld tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 16 augustus 2007 (zaak R 361/2007-4), alsmede tegen de beslissing van de onderzoeker van het BHIM van 16 januari 2007 in diezelfde zaak, voor zover daarbij de aanvraag voor gemeenschapsmerk nr. 4396727 voor sommige daarin bedoelde waren is afgewezen

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Alfons Alber wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 315 van 22.12.2007.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/60


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 23 september 2009 — France Télécom/BHIM (UNIQUE)

(Zaak T-396/07) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk UNIQUE - Absolute weigeringsgrond - Ontbreken van onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009]”)

2009/C 267/106

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: France Télécom (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: B. Potot en C. Bertheux Scotte, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep ingesteld tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 3 september 2007 (zaak R 585/2007-2) inzake een verzoek om inschrijving van het woordteken UNIQUE als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

France Télécom wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 315 van 22.12.2007.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/61


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 23 september 2009 — Cohausz/BHIM — Izquierdo Faces (acopat)

(Zaak T-409/07) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Nietigheidsprocedure - Gemeenschapsbeeldmerk acopat - Oudere nationale woordmerken COPAT - Relatieve weigeringsgrond - Geen normaal gebruik van oudere merken - Artikel 56, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 57, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 207/2009]”)

2009/C 267/107

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Helge B. Cohausz (Düsseldorf, Duitsland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk I. Friedhoff, vervolgens S. von Petersdorff-Campen en H. Timmann, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: D. Botis, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: José Izquierdo Faces (Bilbao, Spanje) (vertegenwoordiger: H. Bock, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 6 september 2007 (zaak R 289/2006-1) inzake een nietigheidsprocedure tussen Helge B. Cohausz en José Izquierdo Faces

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Helge B. Cohausz wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 8 van 12.1.2008.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/61


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 16 september 2009 — Dominio de la Vega/BHIM — Ambrosio Velasco (DOMINIO DE LA VEGA)

(Zaak T-458/07) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk DOMINIO DE LA VEGA - Ouder gemeenschapsbeeldmerk PALACIO DE LA VEGA - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009]”)

2009/C 267/108

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Dominio de la Vega, SL (Requena, Spanje) (vertegenwoordigers: E. Caballero Oliver en A. Sanz-Bermell y Martínez, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. Laporta Insa, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Ambrosio Velasco, SA (Dicastillo, Spanje) (vertegenwoordigers: E. Armijo Chávarri en A. Castán Pérez-Gómez, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 3 oktober 2007 (zaak R 1431/2006-2) inzake een oppositieprocedure tussen Ambrosio Velasco, SA en Dominio de la Vega, SL

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Dominio de la Vega, SL wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 51 van 23.2.2008.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/62


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 23 september 2009 — GlaxoSmithkline e.a./BHIM — Serono Genetics Institute (FAMOXIN)

(Zaken T-493/07, T-26/08 en T-27/08) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Nietigheidsprocedure - Gemeenschapswoordmerk FAMOXIN - Oudere nationale woordmerken LANOXIN - Relatieve weigeringsgrond - Ontbreken van verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, en artikel 52, lid 1, sub a, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 8, lid 1, sub b, en artikel 53, lid 1, sub a, van verordening (EG) nr. 207/2009] - Bewijs van gebruik - Artikel 56, leden 2 en 3, van verordening nr. 40/94 [thans artikel 57, leden 2 en 3, van verordening nr. 207/2009]”)

2009/C 267/109

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: GlaxoSmithkline SpA (Verona, Italië); Laboratórios Wellcome de Portugal, Lda (Algés, Portugal); en The Wellcome Foundation Ltd (Greenford, Middlesex, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: R. Gilbey, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: A. Folliard-Monguiral en D. Botis, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Serono Genetics Institute SA (Évry, Frankrijk)

Voorwerp

Drie beroepen, ingesteld tegen de beslissingen van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 14 september 2007 (zaak R 8/2007-1), van 20 november 2007 (zaak R 10/2007-1) en van 19 november 2007 (zaak R 9/2007-1), inzake nietigheidsprocedures tussen enerzijds GlaxoSmithkline SpA, Laboratórios Wellcome de Portugal, Lda en The Wellcome Foundation Ltd en anderzijds Serono Genetics Institute SA

Dictum

1)

De zaken T-493/07, T-26/08 en T-27/08 worden gevoegd voor het onderhavige arrest.

2)

De beroepen worden verworpen.

3)

GlaxoSmithkline SpA, Laboratórios Wellcome de Portugal, Lda en The Wellcome Foundation Ltd worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 51 van 23.2.2008.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/62


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 23 september 2009 — Evets/BHIM (DANELECTRO en QWIK TUNE)

(Gevoegde zaken T-20/08 en T-21/08) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Gemeenschapswoordmerk DANELECTRO en gemeenschapsbeeldmerk QWIK TUNE - Niet-inachtneming van termijn voor indiening van aanvraag om vernieuwing van merken - Verzoek tot herstel in vorige toestand - Reformatio in pejus - Rechten van verdediging - Recht om te worden gehoord - Artikel 61, lid 2, artikel 73, tweede volzin, en artikel 78 van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 63, lid 2, artikel 75, tweede volzin, en artikel 81 van verordening (EG) nr. 207/2009)]”)

2009/C 267/110

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Evets Corps. (Irvine, Californië, Verenigde Staten van Amerika) (vertegenwoordiger: S. Ryan, solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen twee beslissingen van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 5 november 2007 (zaken R 603/2007-4 en R 604/2007-4) inzake het door verzoekster ingediende verzoek tot herstel in de vorige toestand

Dictum

1)

De beroepen worden verworpen.

2)

Evets Corp. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 64 van 8.3.2008.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/62


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 16 september 2009 — Gres La Sagra/BHIM — Ceramicalcora (VENATTO MARBLE STONE)

(Zaak T-130/08) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk VENATTO MARBLE STONE - Oudere nationale beeldmerken VENETO CERÁMICAS - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009]”)

2009/C 267/111

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Gres La Sagra, SL (Alameda de la Sagra, Spanje) (vertegenwoordigers: T. Villate Consonni en J. Calderón Chavero, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Ceramicalcora, SA (Alcora, Spanje)

Voorwerp

Beroep ingesteld tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 30 januari 2008 (zaak R 1609/2006-4) inzake een oppositieprocedure tussen Ceramicalcora, SA en Gres La Sagra, SL

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Gres La Sagra, SL wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 116 van 9.5.2008.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/63


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 29 september 2009 — The Smiley Company/BHIM (Weergave van halve glimlach van smiley)

(Zaak T-139/08) (1)

(Gemeenschapsmerk - Internationale inschrijving waarin Europese Gemeenschap wordt aangewezen - Beeldmerk dat halve glimlach van smiley weergeeft - Absolute weigeringsgrond - Ontbreken van onderscheidend vermogen - Artikel 146, lid 1, en artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 151, lid 1, en artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009])

2009/C 267/112

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: The Smiley Company SPRL (Brussel, België) (vertegenwoordiger: A. Deutsch, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 7 februari 2008 (R 958/2007-4) inzake de internationale inschrijving, waarin de Europese Gemeenschap wordt aangewezen, van het beeldmerk dat een halve glimlach van een smiley weergeeft

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

The Smiley Company SPRL wordt verwezen in de kosten, daaronder begrepen de kosten met betrekking tot haar indeplaatsstelling voor Franklin Loufrani.


(1)  PB C 142 van 7.6.2008.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/63


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 16 september 2009 — Boudova e.a./Commissie

(Zaak T-271/08 P) (1)

(„Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Voormalige hulpfunctionarissen - Aanstelling - Indeling in rang - Vergelijkende onderzoeken bekendgemaakt vóór inwerkingtreding van het nieuwe Statuut - Herindeling door andere instelling van zijn ambtenaren - Weigering tot herindeling - Beginsel van gelijke behandeling - Beroep tot nietigverklaring - Niet voor beroep vatbaar besluit - Bevestigend besluit - Ontbreken van nieuwe en wezenlijke feiten - Ontbreken van verschoonbare dwaling - Niet-ontvankelijkheid”)

2009/C 267/113

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwiranten: Stanislava Boudova (Howald, Luxemburg); Iveta Adovica (Luxemburg, Luxemburg); Juraj Kuba (Konz, Duitsland); Heinrihs Puciriuss (Luxemburg); Agnieszka Strzelecka (Aarlen, België); Izabela Szyprowska (Berbourg, Luxemburg); Timea Tibai (Luxemburg); en Birute Vaituleviciene (Luxemburg) (vertegenwoordiger: M.-A. Lucas, advocaat)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en G. Berscheid, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 21 april 2008, Boudova e.a./Commissie (F-78/07, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van die beschikking

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Boudova, Adovica, Kuba, Puciriuss, Strzelecka, Szyprowska, Tibai en Vaituleviciene zullen hun eigen kosten dragen alsmede de kosten die de Commissie in het kader van deze procedure heeft gemaakt.


(1)  PB C 260 van 11.10.2008.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/64


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 2 september 2009 — E.ON Ruhrgas en E.ON Földgáz Trade/Commissie

(Zaak T-57/07) (1)

(„Beroep tot nietigverklaring - Mededinging - Concentratie - Beschikking waarbij concentratie verenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard - Verbintenissen - Brieven van Commissie betreffende verbintenissen - Niet voor beroep vatbare handelingen - Niet-ontvankelijkheid”)

2009/C 267/114

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: E.ON Ruhrgas International AG (Essen, Duitsland) en E.ON Földgáz Trade Zrt (Boedapest, Hongarije) (vertegenwoordigers: G. Wiedemann en T. Lübbig, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: A. Bouquet en V. Di Bucci, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van de besluiten die beweerdelijk zijn vervat in de brieven van de Commissie van 19 december 2006 en 16 januari 2007 betreffende de door E.ON Ruhrgas International AG aangegane verbintenissen bedoeld in artikel 3 van de beschikking van de Commissie van 21 december 2005, waarbij een concentratie verenigbaar verklaard wordt met de gemeenschappelijke markt en de EER-Overeenkomst (Zaak COMP/M.3696 — E.ON/MOL)

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

E.ON Ruhrgas International AG en E.ON Földgáz Trade Zrt dragen hun eigen kosten alsmede die van de Commissie van de Europese Gemeenschappen.


(1)  PB C 95 van 28.4.2007.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/64


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 4 september 2009 — Pioneer Hi-Bred International/Commissie

(Zaak T-139/07) (1)

(„Harmonisatie van wetgeving - Doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in milieu - Procedure voor verlening van vergunningen voor in handel brengen - Verzuim van Commissie om ontwerpmaatregelen aan regelgevend comité voor te leggen - Beroep wegens nalaten - Geschil zonder voorwerp geraakt - Afdoening zonder beslissing”)

2009/C 267/115

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Pioneer Hi-Bred International, Inc. (Iowa, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: J. Temple Lang, solicitor)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: aanvankelijk D. Lawunmi en C. Zadra, gemachtigden, vervolgens P. Oliver en C. Zadra, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek dat ertoe strekt, overeenkomstig artikel 232 EG te doen vaststellen dat de Commissie, door niet onder toepassing van artikel 5, lid 2, van besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (PB L 184, p. 23), aan het regelgevend comité de ontwerpmaatregelen voor te leggen die moesten worden genomen met betrekking tot de aanmelding van verzoekster inzake het in de handel brengen van genetisch gemodificeerd maïs van de teeltlijn 1507, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 18, lid 1, van richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van richtlijn 90/220/EEG van de Raad (PB L 106, blz. 1)

Dictum

1)

Op het onderhavige beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen zal haar eigen kosten dragen en die van Pioneer Hi-Bred International, Inc.


(1)  PB C 155 van 7.7.2007.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/64


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 7 september 2009 — LPN/Commissie

(Zaak T-186/08) (1)

(„Beroep tot nietigverklaring en tot schadevergoeding - Milieu - Richtlijn 92/43/EEG - Besluit om aan klacht geen gevolg te geven - Geen inleiding van niet-nakomingsprocedure - Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Kennelijke niet-ontvankelijkheid - Afdoening zonder beslissing”)

2009/C 267/116

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Liga para Protecção da Natureza (LPN) (Lissabon, Portugal) (vertegenwoordigers: P. Vinagre e Silva, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: P. Costa de Oliveira en D. Recchia, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Inez Fernandes, T. Moreira en A. de Oliveira Mendonça, gemachtigden, bijgestaan door D. Abecasis en A. Marques, advocaten)

Voorwerp

Beroep tot nietigverklaring, in de eerste plaats van de beschikking van de Commissie van 28 februari 2008, zoals vermeld in de onder kenmerk ENV.A.2/MAS/mm/D (2008) 5542 aan verzoekster gerichte brief van de Commissie van 3 april 2008, waarbij de Commissie haar voornemen heeft kenbaar gemaakt om geen gevolg te geven aan verzoeksters klacht betreffende de beweerde onverenigbaarheid van een project voor de aanleg van een stuwdam in de rivier Sabor (Portugal) met richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake het behoud van de in het wild levende vogels, de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206, blz. 7) (klacht 2003/4523 — project voor de aanleg van de stuwdam „Baixo Sabor”), en in de tweede plaats van een beweerd impliciet besluit van de Commissie houdende weigering om verzoekster toegang tot bepaalde documenten te verschaffen, alsook een tot schadevordering

Dictum

1)

Op het beroep hoeft niet meer te worden beslist voor zover het strekt tot nietigverklaring van een beweerd impliciet besluit tot afwijzing van een verzoek om toegang tot documenten uit hoofde van artikel 8, lid 3, van verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.

2)

Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard voor het overige.

3)

De Liga para Protecção da Natureza (LPN) draagt haar eigen kosten, alsook de kosten van de Commissie van de Europese Gemeenschappen.

4)

De Portugese Republiek draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 183 van 19.7.2008.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/65


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 9 september 2009 — Nijs/Rekenkamer

(Zaak T-375/08 P) (1)

(„Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Besluit van de Rekenkamer om het mandaat van haar secretaris-generaal te verlengen - Besluit om verzoeker in het kader van de bevorderingsronde 2004 niet te bevorderen - Hogere voorziening deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond”)

2009/C 267/117

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirant: Bart Nijs (Bereldange, Luxemburg) (vertegenwoordigers: F. Rollinger en A. Hertzog, advocaten)

Andere partij in de procedure: Rekenkamer van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: T. Kennedy, J.-M. Stenier en G. Corstens, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 26 juni 2008, Nijs/Rekenkamer (F-108/07, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van die beschikking

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Nijs zal zijn eigen kosten dragen alsmede de kosten die de Rekenkamer van de Europese Gemeenschappen in het kader van deze procedure heeft gemaakt.


(1)  PB C 301 van 22.11.2008.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/65


Beroep ingesteld op 4 augustus 2009 — Sanyō Denki/BHIM — Telefónica O2 Germany (eneloop)

(Zaak T-309/09)

2009/C 267/118

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Sanyō Denki Kabushiki Kaisha (Osaka, Japan) (vertegenwoordigers: M. De Zorti, M. Koch en T. Grimm, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Telefónica O2 Germany GmbH & Co. OHG (München, Duitsland)

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 6 mei 2009 in zaak R 794/2008-2;

verwijzing van het BHIM in de kosten van de procedure;

verwijzing van de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep in de kosten van de procedure, daaronder begrepen die kosten die zijn opgekomen in de beroepsprocedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „eneloop” voor waren van klasse 9 (aanvraag nr. 4 620 225)

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Telefónica O2 Germany GmbH & Co. OHG

Oppositiemerk of -teken: onder meer Duits woordmerk „LOOP” voor waren en diensten van de klassen 9, 38 en 42 (merk nr. 30 416 654,5)

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 (1) doordat er geen gevaar voor verwarring van de conflicterende merken bestaat.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/66


Beroep ingesteld op 10 augustus 2009 — Hoelzer/BHIM (SAFELOAD)

(Zaak T-315/09)

2009/C 267/119

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Oliver Hoelzer (Remscheid, Duitsland) (vertegenwoordigers: G. Rother en J. Vogtmeier, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 3 juni 2009 in zaak R 1157/2008-4) vernietigen;

verweerder verwijzen in de kosten van de procedure, daaronder begrepen de kosten die zijn opgekomen in de procedure voor de kamer van beroep.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „SAFELOAD” voor waren van de klassen 6 en 12 (aanvraag nr. 6 330 831)

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 207/2009 (1) doordat het woordbestanddeel van het aangevraagde merk de kenmerken van de betrokken waren niet beschrijft.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/66


Beroep ingesteld op 14 augustus 2009 — Concord Power Nordal/Commissie

(Zaak T-317/09)

2009/C 267/120

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Concord Power Nordal GmbH (Hamburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: C. von Hammerstein, C.-S. Schweer en C. Wünschmann, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

beschikking nr. CAB D(2009) van verweerster van 12 juni 2009 nietig verklaren, voor zover zij betrekking heeft op het gasleidingsproject Ostseepipeline-Anbindungsleitung (hierna: „OPAL”);

verweerster in de kosten verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster, de verantwoordelijke voor het gasleidingsproject NORDAL, komt op tegen een aan de Duitse energietoezichthouder, de Bundesnetzagentur, gericht schrijven van de Commissie van 12 juni 2009 waarin zij de Bundesnetzagentur gelast bepaalde aspecten van haar overeenkomstig artikel 22 van richtlijn 2003/55/EG (1) voor de OPAL verleende ontheffing te wijzigen. Verzoekster verwijt de Commissie dat zij geen deugdelijk bezwaar heeft gemaakt tegen de toegekende afwijking van de reglementering voor een bepaalde transportcapaciteit van de OPAL naar Tsjechië.

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vijf middelen aan.

In de eerste plaats stelt verzoekster dat de OPAL niet voldoet aan de in artikel 22, lid 1, van richtlijn 2003/55/EG gestelde voorwaarden, omdat zij geen interconnector is, de mededinging en de leverings- en voorzieningszekerheid niet versterkt, geen ongewoon investeringsrisico vormt en het ontvlechtingsgebod schendt. Hieromtrent wordt tevens aangevoerd dat de ontheffing ten koste gaat van de mededinging en van de efficiënte werking van de interne markt en het gereguleerde systeem.

In de tweede plaats voert verzoekster aan dat de aan de ontheffing verbonden voorwaarden ter vermijding van een verstoring van de mededinging niet geschikt of niet haalbaar zijn.

Verzoekster stelt bovendien schending van artikel 82 EG, van haar fundamentele rechten (met name de vrijheid van ondernemerschap en het eigendomsrecht), en van het beginsel van gemeenschapstrouw.


(1)  Richtlijn 2003/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en houdende intrekking van richtlijn 98/30/EG (PB L 176, blz. 57).


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/67


Beroep ingesteld op 14 augustus 2009 — Audi en Volkswagen/BHIM (TDI)

(Zaak T-318/09)

2009/C 267/121

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partijen: Audi AG (Ingolstadt, Duitsland), Volkswagen AG (Wolfsburg, Duitsland) (vertegenwoordiger: P. Kather, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt van 14 mei 2009 in zaak R 226/2007-1 vernietigen;

het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „TDI” voor waren van klasse 12 (aanvraagnr. 3 179 058)

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen:

schending van artikel 7, lid 3, van verordening (EG) nr. 207/2009 (1), aangezien het aangevraagde merk afdoende is ingeburgerd;

schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening nr. 207/2009, aangezien het aangevraagde merk het vereiste onderscheidend vermogen heeft;

schending van artikel 76, lid 1, eerste volzin, van verordening nr. 207/2009, aangezien verweerder niet is ingegaan op bewijsaanbiedingen van verzoeksters;

schending van artikel 75 van verordening nr. 207/2009.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/67


Beroep ingesteld op 14 augustus 2009 — Planet/Commissie

(Zaak T-320/09)

2009/C 267/122

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Planet AE, naamloze vennootschap voor het verrichten van adviesdiensten (vertegenwoordiger: V. Christianos, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietig verklaren de twee beschikkingen van de Commissie (OLAF) waarbij is verzocht, verzoekster eerst in categorie W1a en vervolgens in categorie W1b van het Systeem voor Vroegtijdige Waarschuwing (SVW) te registreren;

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep strekt tot nietigverklaring, enerzijds van de beschikking van de Commissie waarbij is verzocht, verzoekster in categorie W1a van het SVW te registreren, en anderzijds van de beschikking van de Commissie waarbij is verzocht, die eerste beschikking aldus te wijzigen dat verzoekster per 25 mei 2009 in de ongunstigere categorie W1b van het SVW wordt geregistreerd.

Verzoekster beroept zich op schending van wezenlijke vormvoorschriften door het niet in acht nemen van de voorwaarden die in besluit 2008/969/EG (1) worden gesteld met betrekking tot de vormvereisten waaraan de registraties in het SVW moeten voldoen om aan het gemeenschapsrecht te beantwoorden. Met name beklemtoont verzoekster dat overeenkomstig artikel 8, lid 1, van voormeld besluit het bevoegde orgaan van de Commissie dat verantwoordelijk is voor het ondertekenen van een overeenkomst, verplicht is de natuurlijke of rechtspersoon waarvoor een verzoek tot registratie van een waarschuwing in het SVW is ingediend, vooraf te informeren over de eventuele registratie van gegevens die hem betreffen. Bovendien moet volgens artikel 3, lid 1, sub c, van voormeld besluit de registratie naar behoren met redenen zijn omkleed.

Voorts betoogt verzoekster dat de niet-inachtneming van de in artikel 8 van besluit 2008/969/EG gestelde voorwaarden ook inbreuk maakt op grondbeginselen en fundamentele rechten die door het gemeenschapsrecht worden erkend. Volgens verzoekster is de gedraging van de Commissie in strijd met het beginsel van behoorlijk bestuur, neergelegd in artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aangezien de Commissie verzoekster niet vooraf en in de voorgeschreven vorm, overeenkomstig het bepaalde in artikel 8, lid 1, van besluit 2008/969/EG, op de hoogte heeft gebracht, en haar dus de mogelijkheid heeft ontnomen om haar standpunt kenbaar te maken. Daarnaast heeft de Commissie, naar verzoekster stelt, ook haar zorgplicht geschonden. Bovendien is de gedraging van de Commissie in strijd met artikel 1 van de Bestuurlijke gedragscode van het personeel van de Commissie bij de contacten met het publiek.

Ten slotte verwijt verzoekster de Commissie schending van het recht om vooraf te worden gehoord, het recht van verweer en het vermoeden van onschuld, daar verzoekster niet de gelegenheid heeft gekregen om haar standpunt en haar bezwaren kenbaar te maken met betrekking tot de beschikkingen inzake registratie in het SVW die het bevoegde orgaan van de Commissie zich voornam vast te stellen.


(1)  2008/969/EG, Euratom: Besluit van de Commissie van 16 december 2008 betreffende het systeem voor vroegtijdige waarschuwing dat door de ordonnateurs van de Commissie en de uitvoerende agentschappen kan worden gebruikt (PB L 344, blz. 125).


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/68


Beroep ingesteld op 14 augustus 2009 — skytron energy/BHIM (arraybox)

(Zaak T-321/09)

2009/C 267/123

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: skytron energy GmbH & Co. KG (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordiger: H.-J. Omsels, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt van 4 juni 2009 in zaak R 1680/2008-1 vernietigen;

subsidiair, de zaak terugverwijzen naar het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt;

het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „arraybox” voor waren en diensten van de klassen 9, 37, 38 en 42 (aanvraagnr. 6 710 479)

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening nr. 207/2009 (1), aangezien het aangevraagde teken niet beschrijvend is en het vereiste onderscheidend vermogen heeft.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/68


Beroep ingesteld op 18 augustus 2009 — Connefroy e.a./Commissie

(Zaak T-327/09)

2009/C 267/124

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Philippe Connefroy (Le Rozel, Frankrijk), Jean-Guy Gueguen (Carantec, Frankrijk) en EARL de Cavagnan (Bouglon, Frankrijk) (vertegenwoordiger: C. Galvez, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de bestreden beschikking nietig verklaren op grond van artikel 230, vierde alinea, EG;

de Commissie verwijzen in alle kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekers vorderen nietigverklaring van beschikking C(2009) 203 def. van de Commissie van 28 januari 2009 (1), waarbij de Commissie de staatssteun die de Franse Republiek aan producenten van groenten en fruit heeft verleend in het kader van „noodplannen” om de commercialisering van in Frankrijk geoogste landbouwproducten te vergemakkelijken, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt heeft verklaard en de Franse Republiek heeft gelast de betrokken steun terug te vorderen.

De door verzoekers aangevoerde middelen en voornaamste argumenten zijn gelijk aan of komen overeen met die welke zijn aangevoerd in het kader van zaak T-243/09, Fedecom/Commissie. (2)


(1)  PB L 127, blz. 11 — bekendgemaakt onder nummer 2009/402/EG.

(2)  PB 2009, C 205, blz. 43.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/69


Beroep ingesteld op 19 augustus 2009 — Producteurs de Légumes de France/Commissie

(Zaak T-328/09)

2009/C 267/125

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Les Producteurs de Légumes de France (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger: O. Fachin, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de bestreden beschikking nietig verklaren op grond van artikel 230, vierde alinea, EG;

de Commissie van de Europese Gemeenschappen verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster vordert nietigverklaring van beschikking C(2009) 203 def. van de Commissie van 28 januari 2009 (1), waarbij de Commissie de staatssteun die de Franse Republiek aan producenten van groenten en fruit heeft verleend in het kader van „noodplannen” om de commercialisering van in Frankrijk geoogste landbouwproducten te vergemakkelijken, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt heeft verklaard en de Franse Republiek heeft gelast de betrokken steun terug te vorderen.

Ter onderbouwing van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan:

schending van het beginsel van gewettigd vertrouwen, daar het feit dat de Commissie gedurende de periode 1992-2002 op de hoogte heeft kunnen zijn van het bestaan van de noodplannen, maar toch geen procedure heeft ingeleid, bij de producenten het vertrouwen in de regelmatigheid van die plannen heeft kunnen wekken;

een vergissing met betrekking tot het bedrag van de voor 2001 gevraagde restituties, dat van invloed is op het totaalbedrag van de restituties en de opeisbare rente.


(1)  PB L 127, blz. 11– bekendgemaakt onder nummer 2009/402/EG.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/69


Beroep ingesteld op 24 augustus 2009 — Fédération Internationale des Logis/BHIM (Kastanjebruin bolstaand vierkant)

(Zaak T-329/09)

2009/C 267/126

Taal van het verzoekschrift: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Fédération Internationale des Logis (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger: C. Champagner Katz, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 11 juni 2009 in zaak R 0202/2009-1 vernietigen en de inschrijving van het aangevraagde merk toestaan;

het BHIM verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: merk dat een kastanjebruin bolstaand vierkant weergeeft voor waren en diensten van de klassen 3, 18, 24, 43 en 44 — aanvraagnr. 6468722

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de inschrijvingsaanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009, aangezien de weergave van een vierkant met bolstaande zijden in een bijzonder en specifiek kastanjebruin onderscheidend vermogen heeft met betrekking tot de waren en diensten waarvoor de inschrijving is aangevraagd, voor zover deze elementen het merk een bijzonder aspect verlenen voor deze waren en diensten.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/69


Beroep ingesteld op 19 augustus 2009 — RapidEye/Commissie

(Zaak T-330/09)

2009/C 267/127

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: RapidEye AG (Brandenburg an der Havel, Duitsland) (vertegenwoordiger: T. Jestaedt, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de beschikking van de Commissie in de brief van 9 juni 2009„staatssteun CP 183/2009 — Duitsland, RapidEye AG (controle achteraf MSR 1998 — N 416/2002)” nietig verklaren voor zover de Commissie daarbij steun met een steunintensiteit van 35 % van het bruto subsidie-equivalent en een steunbedrag van 44 199 321,36 EUR ontoelaatbaar acht en een nieuwe aanmelding eist voor steun die een steunintensiteit van 30,22 % respectievelijk een maximaal toegestaan steunbedrag van 37 316 000 EUR overschrijdt;

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie keurde bij beschikking C(2002) 3570 def. van 2 oktober 2002 staatssteun ten gunste van RapidEye AG (steunmaatregel nr. N 416/2002 — Duitsland [Brandenburg], steun voor RapidEye AG) op grond van de multisectorale kaderregeling betreffende regionale steun voor grote investeringsprojecten (1) goed, waarbij een maximaal toegestane steunintensiteit en een maximaal toegestaan steunbedrag zijn bepaald (hierna: „beschikking van de Commissie van 2 oktober 2002”).

In casu keert verzoekster zich tegen de brief van de Commissie D(2009)569 van 9 juni 2009 betreffende staatssteun CP 183/2009 — Duitsland, RapidEye AG (controle achteraf MSR 1998 — N 416/2002). In die brief wordt van de Duitse autoriteiten in het bijzonder verlangd, zich te houden aan de steunintensiteit en het steunbedrag die de Commissie in haar beschikking van 2 oktober 2002 heeft goedgekeurd, en te bevestigen dat alle aan de begunstigden boven het maximum toegestane bedrag uitbetaalde bedragen worden teruggevorderd.

Verzoekster baseert haar beroep op vijf middelen.

In de eerste plaats stelt verzoekster dat artikel 87 EG en 88 EG en artikel 2, lid 1, van verordening (EG) nr. 659/1999 (2), zijn geschonden daar steun tot een steunintensiteit van 35 % door de beschikking van de Commissie van 2 oktober 2002 is gedekt.

Voorts stelt verzoekster dat verweerster haar bevoegdheid heeft misbruikt doordat zij in strijd met haar beschikking van 2 oktober 2002 steun tot een steunintensiteit van 35 % niet zonder nieuwe aanmelding wil toestaan.

In de derde plaats stelt verzoekster dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, daar verzoekster de door de steun te stimuleren investering heeft verricht in het vertrouwen dat steun tot een steunintensiteit van 35 % is verleend.

Subsidiair wordt ook schending van artikel 88, lid 3, EG aangevoerd. Dienaangaande stelt verzoekster dat, ook wanneer de beschikking van de Commissie van 2 oktober 2002 aldus moet worden uitgelegd dat zij slechts een maximaal toegestane steunintensiteit van 30,22 % toestaat, het bij de verhoging tot een intensiteit van 35 % slechts om een onbelangrijke wijziging van de steun gaat die geen nieuwe aanmelding behoeft.

Ten slotte stelt verzoekster subsidiair dat artikel 3 van verordening (EG) nr. 800/2008 (3) is geschonden. Dienaangaande verwijt zij de Commissie dat zij bij een verhoging van de steun tot 35 % van de maximaal toegestane steunintensiteit een nieuwe aanmelding verlangt zonder na te gaan of de steun overeenkomstig artikel 3 van verordening nr. 800/2008 is vrijgesteld.


(1)  PB 1998, C 107, blz. 7.

(2)  Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [88 EG] (PB L 83, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard („de algemene groepsvrijstellingsverordening”).


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/70


Beroep ingesteld op 25 augustus 2009 — Novartis/BHIM — Sanochemia Pharmazeutika (TOLPOSAN)

(Zaak T-331/09)

2009/C 267/128

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Novartis AG (Bazel, Zwitserland) (vertegenwoordiger: N. Hebeis, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Sanochemia Pharmazeutika AG

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van 18 juni 2009 in zaak R 1601/2007-1 vernietigen;

het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Sanochemia Pharmazeutika AG

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „TOLPOSAN” voor waren van klasse 5 (aanvraagnr. 4 134 383)

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: internationale inschrijving van het woordmerk „TONOPAN” voor waren van klasse 5 (nr. 227 508)

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 (1), aangezien er gevaar voor verwarring van de conflicterende merken bestaat.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/71


Beroep ingesteld op 20 augustus 2009 — Electrabel/Commissie

(Zaak T-332/09)

2009/C 267/129

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Electrabel (vertegenwoordigers: M. Pittie en P. Honoré, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

het beroep ontvankelijk en gegrond verklaren;

primair, de bestreden beschikking in haar geheel nietig verklaren;

subsidiair, de artikelen 2 en 3 van de bestreden beschikking nietig verklaren of althans het bedrag van de bij artikel 2 van de bestreden beschikking aan verzoekster opgelegde geldboete verminderen;

in ieder geval de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster vordert primair nietigverklaring van beschikking C(2009) 4416 def. van de Commissie van 10 juni 2009, waarbij de Commissie heeft vastgesteld dat verzoekster inbreuk had gemaakt op artikel 7, lid 1, van verordening nr. 4064/89 (1), door een concentratie van communautaire dimensie tot stand te brengen voordat deze was aangemeld en met de gemeenschappelijke markt verenigbaar was verklaard. Subsidiair vordert verzoekster nietigverklaring of althans vermindering van het bedrag van de haar bij artikel 2 van de bestreden beschikking opgelegde geldboete.

Tot staving van haar beroep voert verzoekster vier middelen aan:

onjuiste kwalificatie van de inbreuk wegens, met name, een verwarring tussen de inbreuk bestaande in de niet-aanmelding van de concentratie, en de inbreuk bestaande in de te vroege totstandbrenging van de concentratie, en bijgevolg tegenstrijdige motivering waar het de kwalificatie van de inbreuk en de beoordeling van de duur ervan betreft;

schending van de artikelen 3, lid 3, en 14, lid 2, van verordening nr. 4064/89, alsook van de richtsnoeren van de Commissie betreffende het begrip concentratie, door vast te stellen dat Electrabel op 23 december 2003 de facto uitsluitende zeggenschap over Compagnie Nationale du Rhône had verworven. Verzoekster stelt dat de Commissie (i) voorbij is gegaan aan relevante elementen van de zaak, met name het feit dat Compagnie Nationale du Rhône een publieke onderneming is; (ii) de definitie van de facto uitsluitende zeggenschap die zij in haar richtsnoeren betreffende het begrip concentratie heeft vastgesteld, onvolledig en onjuist heeft toegepast, en (iii) meerdere kennelijke beoordelingsfouten heeft gemaakt betreffende met name de bestuursorganen van de Compagnie Nationale du Rhône;

verjaring van de bevoegdheid van de Commissie om in het onderhavige geval een sanctie op te leggen; en

schending van het evenredigheidsbeginsel, het beginsel van behoorlijk bestuur en het vertrouwensbeginsel, door aan verzoekster een dergelijk hoge geldboete op te leggen voor een inbreuk die geen gevolgen had voor de mededinging.


(1)  Verordening (EEG) nr. 4064/89 van de Raad van 21 december 1989 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PB L 395, blz. 1; herpublicering integrale tekst in PB 1990, L 257, blz. 13, zoals gerectificeerd).


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/71


Beroep ingesteld op 20 augustus 2009 — Republiek Polen/Commissie

(Zaak T-333/09)

2009/C 267/130

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Republiek Polen (vertegenwoordiger: M. Dowgielewicz, gemachtigde)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietigverklaring van bijlage I bij beschikking 2009/444/EG van de Commissie van 10 juni 2009 [Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 4375] tot toewijzing aan de lidstaten van de bedragen die voortvloeien uit de in de artikelen 7 en 10 van verordening (EG) nr. 73/2009 (1) van de Raad bedoelde modulatie in de jaren 2009 tot en met 2012, voor zover daarbij aan de lidstaten voor het jaar 2012 de bedragen worden toegewezen die voortvloeien uit de modulatie overeenkomstig artikel 9, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 73/2009;

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De Republiek Polen verzoekt om gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking 2009/444/EG van de Commissie en baseert haar beroep op de volgende middelen.

In de eerste plaats stelt verzoekster schending van het beginsel van de normenhiërarchie door de vaststelling van met artikel 9, lid 2, van verordening nr. 73/2009 (2) strijdige maatregelen. Verzoekster voert dienaangaande aan dat de bestreden beschikking de voor de gehele periode 2009–2012 voorziene bedragen uitsluitend toewijst aan de vijftien oude lidstaten terwijl die staten volgens artikel 9, lid 2, van verordening nr. 73/2009 vanaf 2012 niet meer de enige lidstaten zullen zijn waarvoor de modulatie geldt. Gelet op het voorgaande, dient voornoemd mechanisme met betrekking tot 2012 ook voor de nieuwe lidstaten te gelden.

In de tweede plaats stelt verzoekster schending van het beginsel van de verdeling van de door de modulatie gegenereerde middelen volgens objectieve criteria, zoals dit voortvloeit uit punt 14 van de considerans van verordening nr. 73/2009 en artikel 9, lid 2, van die verordening, alsmede schending van het solidariteitsbeginsel.

In de derde plaats stelt verzoekster schending van het discriminatieverbod, aangezien volgens verzoekster de door de Commissie toegepaste criteria bij de verdeling van de middelen uit de modulatie voor 2012 (zoals de datum van de toetreding van een bepaalde lidstaat tot de Europese Unie en de hoogte van de bijdrage van een bepaalde lidstaat tot het verkrijgen van middelen uit de modulatie), die hebben geleid tot de uitsluiting van de Republiek Polen en de andere nieuwe lidstaten van een aandeel in die middelen, niet objectief zijn en geen evenredige verdeling van de uit het modulatiemechanisme voortvloeiden lasten en voordelen waarborgen.

In de vierde plaats stelt verzoekster dat de bestreden beschikking artikel 253 EG schendt, omdat de Commissie de redenen voor de uitsluiting van de nieuwe lidstaten van een aandeel in 2012 in een deel van de door de modulatie gegenereerde middelen, die volgens objectieve criteria worden verdeeld tussen alle lidstaten die het modulatiemechanisme toepassen, noch in de bestreden beschikking, in het bijzonder in de considerans daarvan, noch tijdens de werkzaamheden aan de bestreden beschikking heeft vermeld.

In de vijfde plaats verwijt verzoekster de Commissie schending van een wezenlijk procedurevoorschrift omdat zij de bestreden beschikking in strijd met de procedurevoorschriften van het beheerscomité voor directe betalingen en artikel 3 van verordening nr. 1 van de Raad van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (3), heeft vastgesteld. Verzoekster stelt dat de Commissie de vertegenwoordiger van de Republiek Polen, ondanks het daartoe ingediende verzoek, het ontwerp van de bestreden beschikking niet in het Pools heeft doen toekomen waardoor het voor verzoekster moeilijk was dit ontwerp te beoordelen en de onvermijdelijke raadplegingen te verrichten.


(1)  PB L 148 van 11.6.2009, blz. 29.

(2)  Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1782/2003 (PB L 30 van 31.1.2009, blz. 16).

(3)  PB 17 van 6.10.1958, blz. 358.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/72


Beroep ingesteld op 24 augustus 2009 — Groupement Adriano, Jaime Ribeiro, Conduril — Construção/Commissie

(Zaak T-335/09)

2009/C 267/131

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Groupement Adriano, Jaime Ribeiro, Conduril — Construção, ACE (Póvoa de Varzim, Portugal) (vertegenwoordigers: A. Pinto Cardoso en L. Fuzeta da Ponte, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietigverklaring van de beschikking van de Commissie, vervat in debetnota nr. 3230905272 van 12 juni 2009, en van haar beschikking, vervat in de kennisgeving van 3 augustus 2009, waarbij verzoekster wordt aangemaand het in deze debetnota genoemde bedrag, vermeerderd met verwijlintresten, binnen een termijn van twee weken te voldoen ter uitvoering van overeenkomst AH04/2004 betreffende de aanleg van een deel van de spoorlijn tussen Tanger en Saïda („Projet de la Rocade Méditaréenne” [Project Mediterrane Verbindingsweg]), die door de Gemeenschap in het kader van het MEDA I-programma wordt gefinancierd;

verwijzing van de verwerende partij in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De besluiten zijn vatbaar voor beroep, aangezien zij definitieve en bindende beschikkingen vormen, en de partijen zijn bevoegd om beroep in te stellen.

Tegen beide besluiten worden de volgende middelen aangevoerd:

 

Absolute onbevoegdheid: verweerster is geen „aanbestedende dienst”, aangezien haar optreden geen steun vindt in een contractueel beding. Verweerster is dus niet alleen onbevoegd als aanbestedende dienst, maar ook om een bedrag van verzoekster te vorderen.

 

Schending van wezenlijke vormvoorwaarden, meer bepaald van de motiveringsplicht. Volgens artikel 253 van het Verdrag moeten de handelingen van de instellingen met redenen worden omkleed. Volgens de rechtspraak moet de motivering expliciet, duidelijk, coherent en relevant zijn. Het besluit kan niet impliciet of stilzwijgend worden gemotiveerd en mag niet in duistere bewoordingen worden gesteld. Er mag geen tegenstrijdigheid bestaan tussen de verschillende gronden of tussen de gronden en het dispositief. De bestreden besluiten zijn totaal niet gemotiveerd. Er is evenmin voldaan aan de vormvoorwaarde dat de beroepsmogelijkheden worden vermeld.

 

Schending van de regels van het Verdrag, met name van de artikelen 211 tot en met 219, van het Reglement van Orde van de Commissie en van het beginsel „pacta sunt servanda”.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/73


Beroep ingesteld op 27 augustus 2009 — Müller-Boré & Partner/BHIM — Popp e.a. (MBP)

(Zaak T-338/09)

2009/C 267/132

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Müller-Boré & Partner (München, Duitsland) (vertegenwoordigers: C.Osterrieth en T.Schmitz, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partijen in de procedure voor de kamer van beroep: E. Popp (München, Duitsland), W.E. Sajda (München), J. Bohnenberger (München), V. Kruspig (München)

Conclusies

de beslissing van de vierde kamer van beroep van 23 juni 2009 in zaak R 1176/2007-4 vernietigen en aldus herzien dat het beroep geheel wordt verworpen en de oppositie geheel wordt afgewezen,

het Bureau verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „MBP” voor diensten van de klassen 35 en 42 (aanvraag nr. 1 407 857)

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: E. Popp, W. E. Sajda, J. Bohnenberger en V. Kruspig

Oppositiemerk of -teken: woordmerk „ip_law@mbp.” voor diensten van klasse (gemeenschapsmerk nr. 667 105) alsmede de naar de Duitse merkenwet bijzondere handelsbenaming „mbp.de”

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: gedeeltelijke toewijzing van de oppositie

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 (1) doordat geen gevaar voor verwarring van de conflicterende merken bestaat.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/73


Beroep ingesteld op 19 augustus 2009 — Evropaïki Dynamiki/Bureau voor publicaties van de Europese Unie

(Zaak T-340/09)

2009/C 267/133

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE (Athene, Griekenland) (vertegenwoordigers: N. Korogiannakis en M. Dermitzakis, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor publicaties van de Europese Unie

Conclusies

Nietigverklaring van het besluit van het Publicatiebureau om de offertes die verzoekster had ingediend in het kader van openbare aanbesteding nr. 10017 „CORDIS” perceel B „Editorial and Publishing Services” en perceel C „Provision of New Digital Information Services” af te wijzen, en de offerte die verzoekster had ingediend in het kader van openbare aanbesteding nr. 10017 „CORDIS” perceel E „Development and Maintenance of Core Services” voor de gunning van bovengenoemd leveringscontract te kiezen als derde contractant in het cascademechanisme (PB 208/S 242-321376, zoals gewijzigd bij PB 2009/S 40-057377), welk besluit aan verzoekster is meegedeeld bij brief van 9 juni 2009, en alle overige daarmee verband houdende besluiten van het Publicatiebureau, waaronder het besluit tot gunning van de desbetreffende opdrachten aan de gekozen inschrijvers;

veroordeling van het Publicatiebureau tot vergoeding van de door verzoekster in de aanbestedingsprocedure geleden schade van 7 215 405 EUR (5 291 935 EUR voor perceel B, 975 000 EUR voor perceel C en 948 470 EUR voor perceel E);

verwijzing van het Publicatiebureau in de kosten van de procedure en overige kosten in verband met dit beroep, zelfs als het beroep wordt verworpen.

Middelen en voornaamste argumenten

Met dit beroep vordert verzoekster de nietigverklaring van het besluit van het Publicatiebureau om: a) de offertes die verzoekster had ingediend in het kader van openbare aanbesteding nr. 10017 „CORDIS” perceel B „Editorial and Publishing Services” en perceel C „Provision of New Digital Information Services” af te wijzen, b) de offerte die verzoekster had ingediend in het kader van openbare aanbesteding nr. 10017 „CORDIS” perceel E „Development and Maintenance of Core Services” voor de gunning van bovengenoemd leveringscontract te kiezen als derde contractant in het cascademechanisme (PB 208/S 242-321376, zoals gewijzigd bij PB 2009/S 40-057377).

Verzoekster stelt in de eerste plaats met betrekking tot perceel B dat bij de behandeling van de inschrijvers is gediscrimineerd, daar een van de leden van het gekozen consortium niet voldeed aan de uitsluitingscriteria en dus had moeten worden geacht zijn contractuele verplichtingen tegenover de Commissie ernstig te hebben verzuimd. Bovendien stelt verzoekster dat de artikelen 93, lid 1, sub f, en 94 van het Financieel Reglement (1) en het beginsel van behoorlijk bestuur door de aanbestedende dienst zijn geschonden en dat de Commissie sancties had moeten opleggen zoals bepaald in artikel 96 van het Financieel Reglement en de artikelen 133a en 134a van de voorschriften tot uitvoering (2) daarvan.

Ten tweede stelt verzoekster dat de aanbestedende dienst heeft nagelaten, de relatieve merites van de gekozen inschrijver bekend te maken.

Ten derde stelt verzoekster dat de Commissie bij de beoordeling van haar inschrijving diverse kennelijke fouten heeft gemaakt en in strijd heeft gehandeld met het beginsel van gelijke behandeling, door nieuwe gunningscriteria in te voeren, die niet waren gespecificeerd in de Tender Specifications („TS”). Verder betoogt verzoekster dat de aanbestedende dienst in strijd heeft gehandeld met artikel 148, leden 1 en 3, van de uitvoeringsvoorschriften, alsook met het beginsel van behoorlijk bestuur.

Betreffende perceel C stelt verzoekster dat bij de behandeling van de inschrijvers is gediscrimineerd, daar een van de leden van het derde consortium in het cascademechanisme niet voldeed aan de uitsluitingscriteria en dus had moeten worden geacht zijn contractuele verplichtingen ernstig te hebben verzuimd. In de tweede plaats stelt verzoekster dat de aanbestedende dienst de relatieve merites van de gekozen inschrijver niet bekend heeft gemaakt, en in strijd heeft gehandeld met het beginsel van goed bestuur.

Betreffende perceel E betoogt verzoekster dat een van de leden van het gekozen consortium niet voldeed aan de uitsluitingscriteria, omdat deze in ernstig verzuim bij de nakoming van een eerder contract had moeten worden verklaard, en dat een van de andere leden van hetzelfde consortium voor twee jaar had moeten worden uitgesloten van alle aanbestedingen daar deze schuldig was bevonden aan illegale activiteiten. Bovendien betoogt verzoekster dat een van de leden van het gekozen consortium gebruik maakt van aannemers uit landen die geen lid zijn van de WTO/GPA, (3) hetgeen in strijd is met de TS van de aanbesteding, met het beginsel van transparantie en het discriminatieverbod en met de artikelen 106 en 107 van het Financieel Reglement. Verzoekster betoogt dat aannemers uit landen die geen lid zijn van de WTO/GPA niet mogen worden toegelaten tot, noch deelnemen aan aanbestedingen van de Europese instellingen, direct noch indirect, noch ook als onderaannemer werk mogen verrichten dat valt onder het Financieel Reglement of richtlijn 2004/18/EG. (4)

Ten slotte stelt verzoekster dat de aanbestedende dienst haar besluit niet heeft gemotiveerd, diverse kennelijke beoordelingsfouten heeft gemaakt, nieuwe gunningscriteria heeft ingevoerd die niet in de TS stonden en bij de beoordeling van verzoeksters offerte en die van een andere inschrijver in strijd heeft gehandeld met het beginsel van gelijke behandeling.


(1)  Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB 2002, L 248, blz. 1).

(2)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen, zoals gewijzigd bij verordening (EG, Euratom) nr. 478/2007 van de Commissie van 23 april 2007 (PB 2007, L 111, blz. 13).

(3)  Multilateral Agreement on Government Procurement concluded within the World Trade Organization (multilaterale overeenkomst inzake overheidsopdrachten, gesloten binnen de Wereldhandelsorganisatie).

(4)  Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PB 2004, L 134, blz. 14).


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/75


Beroep ingesteld op 1 september 2009 — Amecke Fruchtsaft/BHIM — Beate Uhse (69 Sex up)

(Zaak T-343/09)

2009/C 267/134

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Amecke Fruchtsaft GmbH & Co. KG (Menden, Duitsland) (vertegenwoordigers: R. Kaase en J.-C. Plate, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Beate Uhse Einzelhandels GmbH

Conclusies

het beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 11 juni 2009 in zaak R 1728/2008-1 ontvankelijk verklaren;

de bestreden beslissing wegens schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 (1) vernietigen;

verweerder verwijzen in de kosten van de procedure, daaronder begrepen de kosten die in de oppositie- en de beroepsprocedure zijn opgekomen.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Beate Uhse Einzelhandels GmbH

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „69 Sex up” voor waren en diensten van de klassen 32 en 41 (aanvraag nr. 5 274 303)

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: Duits woordmerk „sex:h:up” voor waren van de klassen 5, 29, 30 en 32 (nr. 30 531 669), waarbij de oppositie enkel is gericht tegen de aanvraag voor waren van klasse 32

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: vernietiging van de bestreden beslissing en verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 doordat er gevaar voor verwarring van de conflicterende merken bestaat.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/75


Beroep ingesteld op 31 augustus 2009 — Duitsland/Commissie

(Zaak T-347/09)

2009/C 267/135

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: M. Lumma en B. Klein)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

beschikking SG-Greffe (2009) D/3985 van de Commissie in de procedure betreffende steunmaatregel nr. NN 8/2009 van 2 juli 2009 nietig verklaren, voor zover de aangemelde maatregelen daarin worden aangemerkt als staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, EG;

de verwerende partij verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster komt op tegen beschikking C (2009) 5080 def. van de Commissie van 2 juli 2009 betreffende een steunregeling die bestaat in de gratis overdracht van delen van nationale natuurreservaten die eigendom zijn van de federale overheid en de subsidiëring van grote natuurbeschermingsprojecten (staatssteun NN 8/2009 — Duitsland — Natuurbeschermingsgebieden). In deze beschikking is de Commissie van mening dat de aangemelde steunregeling overeenkomstig artikel 86, lid 2, EG verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt. Verzoekster vecht de bestreden beschikking aan voor zover de aangemelde maatregelen daarin als steunmaatregelen in de zin van artikel 87, lid 1, EG worden gekwalificeerd.

Tot staving van haar vordering voert verzoekster aan dat verweerster artikel 87, lid 1, EG in verschillende opzichten onjuist heeft toegepast. In dit verband wordt in het bijzonder gesteld dat verweerster de natuurbeschermingsorganisaties ten onrechte als ondernemingen aanmerkt en ten onrechte heeft nagelaten een noodzakelijke algehele evaluatie te maken van de aangemelde maatregelen. Bovendien bezorgen de aangemelde maatregelen de natuurbeschermingsorganisaties geen voordeel dat met staatssteun heeft te maken. Verzoekster stelt verder een verkeerde toepassing van het vierde criterium dat is neergelegd in het arrest van het Hof van Justitie van 24 juli 2003, Altmark Trans en Regierungspräsidium Magdeburg (C-280/00, Jurispr. 2003, blz. I-7747).

Subsidiair wordt schending van de motiveringsplicht van artikel 253 EG aangevoerd.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/76


Beroep ingesteld op 3 september 2009 — PAGO International/BHIM — Tirol Milch (Pago)

(Zaak T-349/09)

2009/C 267/136

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: PAGO International GmbH (Klagenfurt, Oostenrijk) (vertegenwoordigers: C. Hauer en C. Schumacher, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Tirol Milch reg.Gen.mbH Innsbruck (Innsbruck, Oostenrijk)

Conclusies

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 1 juli 2009 betreffende procedure tot doorhaling nr. 2025 C (gemeenschapsmerk nr. 915 488) aldus wijzigen dat het beroep van Tirol Milch registrierte Genossenschaft mit beschränkter Haftung tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling van 4 augustus 2008 wordt verworpen, alsmede verwijzing van Tirol Milch registrierte Genossenschaft mit beschränkter Haftung in de kosten van de beroepsprocedure;

subsidiair, de beslissing van de vierde kamer van beroep vernietigen en de zaak voor een nieuwe beslissing terugwijzen naar het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen).

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan nietigverklaring is gevorderd: beeldmerk in kleur „Pago”voor waren van klasse 32 (gemeenschapsmerk nr. 915 488)

Houder van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: Tirol Milch registrierte Genossenschaft mit beschränkter Haftung

Beslissing van de nietigheidsafdeling: gedeeltelijke vervallenverklaring van het gemeenschapsmerk

Beslissing van de kamer van beroep: gedeeltelijke vernietiging van de beslissing van de nietigheidsafdeling en vervallenverklaring van het gemeenschapsmerk

Aangevoerde middelen:

schending van artikel 51 juncto artikel 15, lid 1, sub a, van verordening (EG) nr. 207/2009 (1), daar ten onrechte niet bewezen is geacht dat het betrokken merk is gebruikt op een wijze die de verkregen rechten in stand houdt.

schending van artikel 75 van verordening nr. 207/2009 en van communautaire grondrechten, met name het recht op een eerlijk proces.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/76


Beroep ingesteld op 4 september 2009 — ICO Satellite/Commissie

(Zaak T-350/09)

2009/C 267/137

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: ICO Satellite Ltd (Slough, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: S. Tupper, Solicitor)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

beschikking nr. 2009/449/EG van 13 mei 2009 inzake de selectie van exploitanten van pan-Europese systemen die mobiele satellietdiensten (MSS) aanbieden, nietig verklaren overeenkomstig de artikelen 230 EG en 231 EG;

verwerende partij verwijzen in de kosten van de procedure en alle andere maatregelen gelasten die het Gerecht gepast acht.

Middelen en voornaamste argumenten

Met haar beroep vordert verzoekster nietigverklaring van beschikking nr. 2009/449/EG van de Commissie van 13 mei 2009 inzake de selectie van exploitanten van pan-Europese systemen die mobiele satellietdiensten (MSS) aanbieden. (1)

Verzoekster betoogt dat de bestreden beschikking haar eigendomsrechten afneemt die haar toekomen op grond van het internationale recht. Zij beweert voorts dat de bestreden beschikking onrechtmatig is omdat de Commissie:

a)

verzoekster heeft gediscrimineerd door een vroegere voorzitter van de raad van bestuur van Inmarsat Ventures Limited („Inmarsat”) deel te laten nemen aan het besluitvormingsproces, waardoor inbreuk werd gemaakt op wezenlijke vormvoorschriften en op het gelijkheidsbeginsel; en

b)

onredelijk heeft gehandeld, door aan Inmarsat en Solaris Mobile Limited de voorkeur te geven boven verzoekster, terwijl laatstgenoemde objectief beter in staat is om MSS aan te bieden.

Volgens verzoekster heeft verweerster, door de bestreden beschikking vast te stellen, onevenredig, discriminerend en in strijd met verzoeksters gewettigd vertrouwen gehandeld. Voorts betoogt verzoekster dat de bestreden beschikking tevens inbreuk maakt op het haar bij artikel 1 van Protocol nr. 1 bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens („EVRM”) gewaarborgde recht op ongestoord genot van haar eigendom, en op het recht op eerbiediging van haar burgerlijke rechten, met inbegrip van eigendomsrechten en het in artikel 6 EVRM neergelegde recht op een eerlijke en openbare behandeling van haar zaak.


(1)  Beschikking nr. 2009/449/EG van de Commissie van 13 mei 2009 inzake de selectie van exploitanten van pan-Europese systemen die mobiele satellietdiensten (MSS) aanbieden [Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 3746] (PB L 149, blz. 65).


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/77


Beroep ingesteld op 14 september 2009 — Novácke chemické závody/Commissie

(Zaak T-352/09)

2009/C 267/138

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Novácke chemické závody, a.s. (Nováky, Slowaakse Republiek) (vertegenwoordiger: A. Černejová, lawyer)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

De bestreden beschikking ten aanzien van verzoekster nietig verklaren en derhalve de boete die verzoekster is opgelegd nietig verklaren; of

subsidiair, de bij artikel 2 van de beschikking aan verzoekster opgelegde boete nietig verklaren althans aanzienlijk verlagen; en

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster vordert in het onderhavige beroep nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 22 juli 2009 (Zaak nr. COMP/F/39.396 — Calcium en magnesium reagentia voor de staal- en gasindustrie), waarin de Commissie verzoekster samen met andere ondernemingen aansprakelijk stelt voor schending van de artikelen 81 EG en 53 EER door marktverdeling, quota, toewijzing van afnemers, prijsbepaling en uitwisseling van gevoelige handelsinformatie tussen leveranciers van calciumcarbide en magnesiumkorrels. Subsidiair vordert verzoekster op basis van artikel 31 van verordening (EG) nr. 1/2003 nietigverklaring of verlaging van haar opgelegde boete.

Het beroep is gebaseerd op het volgende:

 

Verzoekster stelt ten eerste dat de Commissie algemene beginselen van gemeenschapsrecht, namelijk het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van gelijke behandeling, heeft geschonden door verzoekster een buitensporige en disproportionele boete op te leggen.

 

Verzoekster stelt ten tweede dat de Commissie niet heeft nagegaan in hoeverre verzoekster in staat is om de boete te betalen en welk risico bestaat dat de boete leidt tot haar faillissement. Verzoekster stelt met name dat de Commissie wezenlijke procedurevoorschriften heeft geschonden, dat zij het door verzoekster overgelegde bewijs, waaruit blijkt dat indien de Commissie haar een boete oplegt, direct gevaar voor een faillissementsprocedure dreigt, niet goed heeft onderzocht. Derhalve heeft de Commissie een kennelijke beoordelingsfout begaan door voornoemd risico niet te hebben vastgesteld en punt 35 van de Richtsnoeren niet op verzoekster te hebben toegepast.

 

Verzoekster betoogt ten derde dat het opleggen van de boete aan verzoekster direct zal leiden tot haar faillissement alsmede haar verdwijning als concurrent van de betrokken markt. Volgens verzoekster heeft de Commissie aldus artikel 3, lid 1, sub g, EG geschonden door de mededinging op de betrokken markt te vervalsen of uit te schakelen.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/78


Beroep ingesteld op 16 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Association Fédération Club B2A

(Zaak T-356/09)

2009/C 267/139

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: A..-M. Rouchaud-Joët en N. Bambara, gemachtigden, bijgestaan door E. Bouttier, advocaat)

Verweerster: Association Fédération Club B2A (Étupes, Frankrijk)

Conclusies

de Fédération, vertegenwoordigd door haar Voorzitter, veroordelen om verzoekster partij een bedrag van […] EUR [….] te betalen, samengesteld uit een hoofdsom van 62 500 EUR […] en een bedrag van […] EUR vertragingsrente per […];

de Fédération veroordelen tot een bedrag van 7 000 EUR ter dekking van de kosten die de Europese Commissie heeft moeten maken ter invordering van haar schuldvordering;

de Fédération verwijzen in de kosten van deze zaak.

Middelen en voornaamste argumenten

De Europese Gemeenschap, vertegenwoordigd door de Commissie, heeft met verweerster partij een subsidieovereenkomst gesloten voor een project „oprichting en stimuleren van een federatie van regionale netwerken van Business Angels in de grensstreek tussen Frankrijk, Duitsland en Zwitserland”. Het project, in de loop waarvan de Commissie verweerster een voorschot van 62 500 EUR heeft betaald, is op 30 september 2002 rond.

Verweerster had zich in het kader van de overeenkomst onder andere ertoe verbonden, een eindverslag in te dienen. Daar het door verweerster ingediende verslag onvolledig was, heeft de Commissie haar in gebreke gesteld om een verslag over te leggen dat aan de doelstellingen voldeed. Deze ingebrekestelling alsook tal van brieven werden door verweerster niet beantwoord. De Commissie heeft verweerster dan ook een debetnota en vervolgens een invorderingsopdracht ten bedrage van 62 500 EUR gestuurd.

Aangezien deze schuldvordering nog steeds niet is voldaan, vordert de Commissie veroordeling van verweerster tot betaling van het verschuldigde bedrag alsmede tot schadevergoeding om alle kosten die de Commissie ter invordering van haar schuldvordering heeft moeten maken te dekken. De Commissie voert aan dat i) verweerster de krachtens de overeenkomst op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen door geen volledig eindverslag in te dienen en ii) de Commissie het bedrag van 62 500 EUR heeft betaald als voorschot totdat het eindverslag zou zijn aanvaard.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/78


Beroep ingesteld op 15 september 2009 — Pucci International/BHIM — El Corte Inglés (Emidio Tucci)

(Zaak T-357/09)

2009/C 267/140

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Emilio Pucci International BV (Baarn, Nederland) (vertegenwoordigers: M. Boletto, E. Gavuzzi, G. Lazzeretti en P. Roncaglia, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: El Corte Inglés, SA (Madrid, Spanje)

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 18 juni 2009 in de gevoegde zaken R 770/2008-2 en R 826/2008-2 vernietigen voor zover daarbij inschrijving van het gemeenschapsmerk „Emidio Tucci” (aanvraag nr. 3 679 594) wordt aanvaard voor alle in de aanvraag opgegeven waren en diensten van klassen 1, 2, 4-17, 19, 20, 21, 22, 23, 26-45;

verweerder verwijzen in de kosten die verzoekster zijn opgekomen in deze procedure;

de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep verwijzen in de kosten die verzoekster zijn opgekomen in de procedure voor de oppositieafdeling en de kamer van beroep van het BHIM.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „Emidio Tucci” voor waren en diensten van de klassen 1-45

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: gemeenschapsbeeldmerk „Emilio Pucci” voor waren van de klassen 18 en 24; Italiaans woordmerk „EMILIO PUCCI” voor waren van de klassen 3, 14, 18, 21, 24, 25 en 33; Italiaans woordmerk „EMILIO PUCCI” voor waren van de klassen 9, 12, 18, 20, 26, 27 en 34; Italiaans beeldmerk „Emilio Pucci” voor waren van de klassen 14, 18, 24 en 25

Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: gedeeltelijke toewijzing van het beroep in de zaken R 826/2008-2 en R 770/2008-2; verwerping van het beroep voor het overige

Aangevoerde middelen: schending van de artikelen 8, lid 1, sub b, en 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009 doordat de kamer van beroep ten onrechte heeft geconcludeerd dat deze wettelijke bepalingen geen toepassing konden vinden voor de door het betrokken gemeenschapsmerk aangeduide waren en diensten van de klassen 1, 2, 4-17, 19, 20 en 21 (ten dele), 22, 23 en 26-45


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/79


Beroep ingesteld op 16 september 2009 — Sociedad Agricola Requingua/BHIM — Consejo Regulador de la Denominación de Origen Toro (TORO DE PIEDRA)

(Zaak T-358/09)

2009/C 267/141

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Sociedad Agricola Requingua Ltda (Santiago, Chili) (vertegenwoordiger: E. Vorbuchner, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Consejo Regulador de la Denominación de Origen Toro (Toro, Spanje)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 18 juni 2009 in zaak R 1117/2008-2;

verwijzing van verweerder in alle kosten, onder meer de kosten die zijn opgekomen in de oppositieprocedure, de procedure voor de kamer van beroep en in de onderhavige procedure; en

verwijzing van de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep in haar eigen kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „TORO DE PIEDRA” voor waren van klasse 33

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Oppositiemerk of -teken: gemeenschapsbeeldmerk „D. ORIGEN TORO” voor waren van klasse 33; Spaans beeldmerk „Denominación de Origen TORO” voor waren van klasse 33

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub, van verordening nr. 207/2009 doordat de kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat er gevaar voor verwarring van de betrokken merken bestaat; schending van artikel 75, lid 2, van verordening nr. 2007/2009 en van het recht te worden gehoord doordat de kamer van beroep verzoeksters laatste betoog niet heeft gehoord; niet-nakoming van de motiveringsplicht van artikel 75, lid 1, van verordening nr. 207/2009 doordat de kamer van beroep niet heeft toegelicht waarom zij geen rekening heeft gehouden met verzoeksters betoog.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/80


Beroep ingesteld op 14 september 2009 — Jurašinović/Raad van de Europese Unie

(Zaak T-359/09)

2009/C 267/142

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Ivan Jurašinović (Angers, Frankrijk) (vertegenwoordiger: A. Beguin, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietig verklaren het uitdrukkelijke besluit van 17 juni 2009 en het daaropvolgende impliciete besluit waarbij verzoeker de toegang is geweigerd tot de volgende documenten:

verslagen van de waarnemers van de Europese Unie die van 1 tot en met 31 augustus 1995 aanwezig waren in het gebied rond Knin in Kroatië;

documenten met de referentie „ECMM RC Knin Log Reports”;

de Raad van de EU — Secretariaat-Generaal veroordelen de toegang in elektronische vorm tot de opgevraagde documenten toe te staan;

de Raad van de EU veroordelen tot betaling aan verweerder van een vergoeding van proceskosten ten bedrage van 2 000 EUR exclusief BTW, zijnde 2 392 EUR inclusief BTW, vermeerderd met rente tegen de rentevoet van de ECB op de dag van inschrijving van het verzoekschrift.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker vordert nietigverklaring van het uitdrukkelijke besluit van 17 juni 2009 en het daaropvolgende impliciete besluit van de Raad waarbij hem de toegang is geweigerd tot de verslagen van de waarnemers van de Europese Unie die van 1 tot en met 31 augustus 1995 aanwezig waren in het gebied rond Knin in Kroatië, en tot de documenten met de referentie „ECMM RC Knin Log Reports”.

Verzoeker baseert zijn beroep op twee middelen:

geen ondermijning van de bescherming van het openbaar belang wat betreft de internationale betrekkingen ingevolge artikel 4, lid 1, sub a, van verordening nr. 1049/2001 (1), aangezien:

voor de opgevraagde documenten geen enkele specifieke bescherming kan gelden; en

zelfs indien wordt verondersteld dat hiervoor een specifieke bescherming kan gelden, de helft van de in artikel 4, lid 7, van verordening nr. 1049/2001 bedoelde maximumperiode voor bescherming is verlopen, hetgeen het verlenen van toegang tot de opgevraagde documenten rechtvaardigt;

de betrokken documenten bovendien, bij gebreke van beschermende classificatie, niet onder de categorie gevoelige documenten in de zin van artikel 9 van verordening nr. 1049/2001 vallen;

geen ondermijning van de bescherming van gerechtelijke procedures en juridisch advies overeenkomstig artikel 4, lid 3, van verordening nr. 1049/2001, aangezien:

deze uitzondering de bescherming betreft van gerechtelijke procedures van de Europese Unie en de lidstaten, terwijl de Raad in casu zijn weigering toegang te verlenen rechtvaardigt met een gerechtelijke procedure voor het Joegoslavië-tribunaal;

de opgevraagde documenten reeds zijn medegedeeld aan de partijen bij het Gotovinaproces voor het Joegoslavië-tribunaal, hetgeen rechtvaardigt dat ook toegang hiertoe wordt verleend aan verzoeker;

de Raad niet is belast met het toezicht op het goede procesverloop bij het Joegoslavië-tribunaal; en

openbaarmaking van de opgevraagde documenten door een hoger openbaar belang wordt gerechtvaardigd.


(1)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145, blz. 43).


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/80


Beroep ingesteld op 17 september 2009 — Longevity Health Products/BHIM — Gruppo Lepetit (RESVEROL)

(Zaak T-363/09)

2009/C 267/143

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Longevity Health Products, Inc. (Nassau, Bahamas) (vertegenwoordiger: J. Korab, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Gruppo Lepetit SpA (Lainate, Italië)

Conclusies

verzoeksters beroep ontvankelijk verklaren,

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 9 juli 2009 in zaak R 1204/2008-2 vernietigen en de door de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep ingestelde vordering tot nietigverklaring van gemeenschapsmerk 5 244 512 afwijzen,

verweerder verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „RESVEROL” voor waren en diensten van de klassen 3, 5 en 35

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Oppositiemerk of -teken: nationale merken „LESTEROL” voor waren van klasse 5

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 doordat de kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat er gevaar voor verwarring van de betrokken merken bestond.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/81


Beroep ingesteld op 17 september 2009 — Michalakopoulou Ktimatiki Touristiki/BHIM — Free (FREE)

(Zaak T-365/09)

2009/C 267/144

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Michalakopoulou Ktimatiki Touristiki AE (Athene, Griekenland) (vertegenwoordigers: A. Koliothomas en K. Papadiamantis, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Free SAS (Parijs, Frankrijk)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 11 juni 2009 in zaak R 1346/2008-1 vernietigen;

de oppositie afwijzen;

verweerder verwijzen in de kosten van de procedure voor het Gerecht van eerste aanleg; en

de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep verwijzen in de kosten van die procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „FREE” voor waren van klasse 16

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Oppositiemerk of -teken: nationaal woordmerk „FREE” dat in Frankrijk is ingeschreven voor diensten van klasse 38; nationaal beeldmerk „FREE LA LIBERTÉ N’A PAS DE PRIX” dat in Frankrijk is ingeschreven voor diensten van de klassen 35 en 38

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling en volledige afwijzing van de gemeenschapsmerkaanvraag

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 van de Raad, daar de kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat er gevaar voor verwarring tussen de betrokken merken bestond; schending van artikel 75 van verordening nr. 207/2009 van de Raad wegens gebrek aan motivering door de kamer van beroep van haar bevinding dat de waren van klasse 16 waarop het betrokken gemeenschapsmerk betrekking heeft, soortgelijk zijn aan de diensten van klasse 38 waarop het oudere merk betrekking heeft.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/82


Beroep ingesteld op 18 september 2009 — Tecnoprocess/Commissie en Delegatie van de Europese Commissie in de Federale Republiek Nigeria

(Zaak T-367/09)

2009/C 267/145

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Tecnoprocess Srl (Rome, Italië) (vertegenwoordiger: A. Majoli, advocaat)

Verwerende partijen: Commissie van de Europese Gemeenschappen, Delegatie van de Europese Commissie in de Federale Republiek Nigeria

Conclusies

vaststelling krachtens artikel 232 EG van de nalatigheid van de EU-delegatie te Abuja en van de Europese Commissie.

verklaring op grond van artikel 288 van het Verdrag dat de delegatie en de Commissie jegens verzoekster niet-contractueel aansprakelijk zijn, en veroordeling van de verwerende partijen, elk voor zich en hoofdelijk, tot vergoeding van de schade aan verzoekster van 600 000 (zeshonderdduizend) EUR.

Middelen en voornaamste argumenten

De verzoekende vennootschap in onderhavige zaak is dezelfde als in de zaak T-264/09, Tecnoprocess/Commissie en Delegatie van de Europese Commissie in Marokko. (1)

Het voorwerp van het geding betreft de omstandigheden waaronder de overeenkomst „EuropeAid 123511/D/SUP/NG — Supply, Installation, delivery, Comisioning and After-Sale Service of 114 27 Kva Generators to the EC Assisted Prime Project in Nigeria” is uitgevoerd, waarmee de levering en de installatie van 114 generatoren van 27 Kva, en het aanbieden van klantenservice, ten gunste van „National Authorising Officer, National Planning Commission”, en met name van de vestigingen van deze instelling in zes geografische hoofdgebieden van Nigeria, moesten worden verzekerd.

Verzoekster stelt dat verweersters niet zorgvuldig zijn geweest bij de controle van de omstandigheden waaronder de betrokken overeenkomst werd uitgevoerd, en geen bevredigende oplossing hebben geboden die recht doet aan haar belangen, gelet op de ernstige tekortkomingen die bij de uitvoering van de overeenkomst kunnen worden geconstateerd.

De middelen en voornaamste argumenten die zij ter ondersteuning van haar conclusies aanvoert, zijn vergelijkbaar met die in voormelde zaak T-264/09.


(1)  PB C 220, van 12.9.2009, blz. 16.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/82


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 22 september 2009 — Fjord Seafood Norway e.a./Raad

(Zaak T-113/06) (1)

2009/C 267/146

Procestaal: Engels

De president van de Vijfde kamer heeft de gedeeltelijke doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 131 van 3.6.2006.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/82


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 21 september 2009 — Ryanair/Commissie

(Zaak T-404/07) (1)

2009/C 267/147

Procestaal: Engels

De president van de Zesde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 8 van 12.1.2008.


Gerecht voor ambtenarenzaken

7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/83


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 24 september 2009 — Brown/Commissie

(Zaak F-37/05) (1)

(Openbare dienst - Vergelijkend onderzoek binnen de instelling - Toelatingsvoorwaarden - Hulpfunctionarissen - Afwijzing van sollicitatie)

2009/C 267/148

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Michael Brown (Overijse, België) (vertegenwoordiger: L. Vogel, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: H. Tserepa-Lacombe en K. Herrmann, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van het besluit van de jury van vergelijkend onderzoek COM/PB/04, een vergelijkend onderzoek voor de overgang van categorie C naar categorie B, houdende weigering om verzoeker toe te laten tot de voorselectie van dit vergelijkend onderzoek, op grond dat hij op de uiterste datum voor indiening van de sollicitaties niet aan de vereiste statutaire voorwaarde voldeed

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 193 van 06/08/2005, blz. 36 (zaak aanvankelijk ingeschreven bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen onder nummer T-208/05 en bij beschikking van 15.12.2005 verwezen naar het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie).


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/83


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 10 september 2009 — Van Arum/Parlement

(Zaak F-139/07) (1)

(Openbare dienst - Ambtenaren - Beoordeling - Beoordelingsrapport - Reikwijdte van de klacht bedoeld in artikel 90 van het Statuut)

2009/C 267/149

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Rinse van Arum (Winksele, België) (vertegenwoordiger: W. van den Muijsenbergh, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: J. F. De Wachter, C. Burgos en K. Zejdová, gemachtigden)

Voorwerp

Ambtenaren — Verzoek om wijziging of, subsidiair, nietigverklaring van het beoordelingsrapport en om veroordeling van de verwerende partij tot betaling van een symbolische schadevergoeding van 1 EUR

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 92 van 12.4.2009, blz. 49.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/83


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 10 september 2009 — Rosenbaum/Commissie

(Zaak F-9/08) (1)

(Openbare dienst - Ambtenaren - Aanstelling - Indeling in rang - Verzoek om herindeling - Werkingssfeer van artikel 13 van bijlage XIII bij het Statuut - Inaanmerkingneming van beroepservaring - Aanwerving in de rang van het vergelijkend onderzoek - Artikel 31 van het Statuut - Non-discriminatiebeginsel - Vrij verkeer van werknemers)

2009/C 267/150

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Eckehard Rosenbaum (Bonn, Duitsland) (vertegenwoordiger: H.-J. Rüber, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en B. Eggers, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van de verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Simm en M. Bauer, gemachtigden

Voorwerp

Openbare dienst — Enerzijds, nietigverklaring van het besluit tot indeling van verzoeker, die is geslaagd voor een vergelijkend onderzoek voor de vorming van een aanwervingreserve van administrateurs van de rang A7/A6, voor zover hij daarbij wordt ingedeeld in de rang AD 6/2 en, anderzijds, verzoek om herindeling

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Rosenbaum wordt verwezen in zijn kosten en in die van de Commissie van de Europese Gemeenschappen.

3)

De Raad van de Europese Unie, interveniënt, draagt zijn eigen kosten.


(1)  PB C 64 van 8/3/2008, blz. 70.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/84


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 24 september 2009 — Schell/Commissie

(Zaak F-36/08) (1)

(Openbare dienst - Ambtenaren - Bevordering - Toekenning van gratificatiepunten door directeuren-generaal - Bevorderingsronde 2007)

2009/C 267/151

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Arno Schell (Brussel, België) (vertegenwoordiger: F. Frabetti, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: C. Berardis-Kayser en G. Berscheid, gemachtigden)

Voorwerp

Openbare dienst — Nietigverklaring van verzoekers loopbaanontwikkelingsrapport over de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 alsmede nietigverklaring van zijn bevorderingsrapport over het jaar 2007

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Schell zal alle kosten dragen.


(1)  PB C 142 van 07/06/2008, blz. 40.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/84


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 15 september 2009 — Hartwig/Commissie

(Zaak F-141/06) (1)

(Aanstelling - Tijdelijke functionarissen die als ambtenaar worden aangesteld - Kandidaten die op reservelijst zijn geplaatst van een vergelijkend onderzoek dat vóór de inwerkingtreding van het nieuwe Statuut is bekendgemaakt - Indeling in rang krachtens nieuwe, minder gunstige bepalingen - Overgangsmaatregelen van bijlage XIII bij Statuut)

2009/C 267/152

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Marc Hartwig (Brussel, België) (vertegenwoordiger: T. Bontinck, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en H. Krämer, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van de op 16 april 2006 in werking getreden besluiten van de Commissie en het Parlement waarbij verzoeker, die als tijdelijk functionaris was ingedeeld in de rang B*7 en is geslaagd voor extern vergelijkend onderzoek PE/34/B, krachtens de bepalingen van bijlage XIII bij het Statuut als ambtenaar is aangesteld en is ingedeeld in de rang B*3, salaristrap 2

Dictum

1)

Er behoeft geen uitspraak meer te worden gedaan over het beroep in zaak F-141/06, Hartwig/Commissie.

2)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 20 van 27/1/2007, blz. 40.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/84


Beroep ingesteld op 10 september 2009 — Sukup/Commissie

(Zaak F-73/09)

2009/C 267/153

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Viktor Sukup (Brussel, België) (vertegenwoordigers: Stéphane Rodriguez en Christophe Bernard-Glanz, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van het Bureau beheer en afwikkeling van individuele rechten van de Europese Commissie om verzoeker geen toelage voor een kind ten laste of de schooltoelage toe te kennen

Conclusies van de verzoekende partij

het onderhavige beroep ontvankelijk verklaren;

het besluit van het TABG van 22 januari 2009 tot afwijzing van verzoekers verzoek en, voor zover nodig, het besluit van het TABG van 29 mei 2009 tot afwijzing van zijn klacht, nietig verklaren;

de verwerende partij verwijzen in de kosten.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/85


Beroep ingesteld op 10 september 2009 — Gowitzke/Europol

(Zaak F-74/09)

2009/C 267/154

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Werner Siegfried Gowitzke (′s-Gravenhage, Nederland) (vertegenwoordiger: D.C. Coppens, advocaat)

Verwerende partij: Europol

Voorwerp en beschrijving van het geding

Verzoek om nietigverklaring van het besluit van Europol van 5 juni 2009 houdende afwijzing van verzoekers verzoek om zijn indeling te wijzigen in de rang 5, salaristrap 1

Conclusies van de verzoekende partij

het besluit van Europol houdende afwijzing van verzoekers verzoek om zijn indeling te wijzigen in de rang 5, salaristrap 1, nietig verklaren;

de verwerende partij verwijzen in de kosten van de procedure.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/85


Beroep ingesteld op 11 september 2009 — Wenig/Commissie

(Zaak F-75/09)

2009/C 267/155

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Fritz Harald Wenig (Brussel, België) (vertegenwoordigers: Georges-Albert Dal en Dominique Voillemot, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Voorwerp en beschrijving van het geding

Enerzijds, verzoek om nietigverklaring van het stilzwijgende besluit tot afwijzing van verzoekers verzoek om bijstand van de Europese Commissie van 23 september 2008 en, anderzijds, verzoek om nietigverklaring van het afwijzende besluit van de Europese Commissie van 14 november 2008

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het stilzwijgende besluit tot afwijzing van verzoekers op 23 september 2008 ingediende verzoek om bijstand van de Europese Commissie bij de inbreuk op zijn rechten die hij heeft ondervonden naar aanleiding van de publicatie van een beledigend en lasterlijk artikel dat op 7 september 2008 is gepubliceerd op de internetsite van het Britse dagblad Sunday Times en de onrechtmatige handelingen van de schrijvers ervan;

voor zover het wordt beschouwd als een uitdrukkelijk besluit tot afwijzing van verzoekers aanvullend verzoek om bijstand, nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 14 november 2008, voor zover daarbij verzoekers verzoek om bijstand in het kader van de organisatie van „Worst Conflicts of Interest Award” waardoor hij in geding wordt gebracht en inbreuk wordt gemaakt op zijn eerbaarheid en zijn vermoeden van onschuld, wordt afgewezen;

veroordeling van de verwerende partij tot betaling van een vergoeding voor zijn materiële en immateriële schade;

verwijzing van de verwerende partij in de kosten.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/85


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 15 september 2009 — Perez Santander/Raad

(Zaak F-32/05) (1)

2009/C 267/156

Procestaal: Frans

De president van de Tweede kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 193 van 06/05/2008, blz. 32 (aanvankelijk ingeschreven bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen onder nummer T-201/05 en overgedragen aan het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie bij beschikking van 15.12.2005).


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/86


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 25 september 2009 — Caleprico/Commissie

(Zaak F-38/07) (1)

2009/C 267/157

Procestaal: Italiaans

De president van de Tweede kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 140 van 23/06/2007, blz. 45.


7.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 267/86


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 25 september 2009 — Avogadri e.a./Commissie

(Zaak F-58/08) (1)

2009/C 267/158

Procestaal: Frans

De president van de Tweede kamer heeft de doorhaling gelast van de naam van Monica Leva van de lijst van verzoekende partijen.


(1)  PB C 209 van 15/08/2008, blz. 74.