ISSN 1725-2474

doi:10.3000/17252474.C_2009.129.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 129

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

52e jaargang
6 juni 2009


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie

2009/C 129/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese UniePB C 113 van 16.5.2009

1

 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2009/C 129/02

Zaak C-290/08 P: Hogere voorziening ingesteld op 1 juli 2008 door Carlos Correia de Matos tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 9 april 2008 in zaak T-38/08, Correia de Matos/Commissie

2

2009/C 129/03

Zaak C-41/09: Beroep ingesteld op 29 januari 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk der Nederlanden

2

2009/C 129/04

Zaak C-57/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 10 februari 2009 — Bondsrepubliek Duitsland/B, procesdeelnemer: de vertegenwoordiger van het belang van de Bondsrepubliek bij het Bundesverwaltungsgericht

3

2009/C 129/05

Zaak C-79/09: Beroep ingesteld op 23 februari 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk der Nederlanden

3

2009/C 129/06

Zaak C-91/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 6 maart 2009 — Eis.de GmbH/BBY Vertriebsgesellschaft mbH

4

2009/C 129/07

Zaak C-92/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Wiesbaden (Duitsland) op 6 maart 2009 — Volker und Markus Schecke GbR/Land Hessen, Interveniënt: Bundesanstalt für Landwirtschaft und Ernährung

4

2009/C 129/08

Zaak C-97/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Unabhängige Finanzsenat, Außenstelle Wien (Oostenrijk) op 10 maart 2009 — Ingrid Schmelz/Finanzamt Waldviertel

5

2009/C 129/09

Zaak C-98/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Trani (Italië) op 6 maart 2009 — Francesca Sorge/Poste Italiane SpA

6

2009/C 129/10

Zaak C-99/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Najwyższy (Polen) op 11 maart 2009 — Polska Telefonia Cyfrowa Sp. z o.o./Hoofd van de Urząd Komunikacji Elektronicznej

6

2009/C 129/11

Zaak C-101/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 13 maart 2009 — Bondsrepubliek Duitsland/D, procesdeelnemers: de vertegenwoordiger van het belang van de Bondsrepubliek bij het Bundesverwaltungsgericht en de vertegenwoordiger van de Bondsrepubliek voor asielaangelegenheden bij het Bundesamt für Migration und Flüchtlinge

7

2009/C 129/12

Zaak C-102/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Firenze (Italië) op 13 maart 2009 — Camar Srl/Presidenza del Consiglio dei Ministri

7

2009/C 129/13

Zaak C-103/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Court of Appeal (Verenigd Koninkrijk) op 13 maart 2009 — Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs/Weald Leasing Limited

8

2009/C 129/14

Zaak C-105/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State (België) op 20 maart 2009 — Terre wallonne/Waals Gewest

8

2009/C 129/15

Zaak C-110/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State (België) op 23 maart 2009 — Vereniging zonder winstoogmerk Inter-Environnement Wallonie/Waals Gewest

9

2009/C 129/16

Zaak C-116/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bezirksgericht Ried i.I. (Oostenrijk) op 30 maart 2009 — Strafzaak tegen Antonio Formato, Lenka Rohackova, Torsten Kuntz, Gardel Jong Aten, Hubert Kanatschnig, Jarmila Szabova, Zdenka Powerova, Nousia Nettuno

10

2009/C 129/17

Zaak C-123/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht München (Duitsland) op 3 april 2009 — Roecki Sporthandschuhe GmbH & Co. KG/Hauptzollamt München

10

2009/C 129/18

Zaak C-124/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 3 april 2009 — Smit Reizen BV tegen Minister van Verkeer en Waterstaat

11

 

Gerecht van eerste aanleg

2009/C 129/19

Zaak T-286/05: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 22 april 2009 — CESD-Communautaire/Commissie (Overheidsopdrachten — Ernstige ingebrekestelling — Artikel 93, lid 1, sub f, van verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 — Beroep tot nietigverklaring — Onjuiste toepassing van het recht — Bevoegdheid Gerecht — Procesbelang — Ontvankelijkheid — Misbruik van bevoegdheid — Kennelijk onjuiste beoordeling — Motivering — Recht van verweer)

12

2009/C 129/20

Zaak T-118/06: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 2 april 2009 — Zuffa/BHIM (ULTIMATE FIGHTING CHAMPIONSHIP) (Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk ULTIMATE FIGHTING CHAMPIONSHIP — Absolute weigeringsgronden — Ontbreken van onderscheidend vermogen — Beschrijvend karakter — Motiveringsplicht — Artikel 7, lid 1, sub b en c, en artikel 73 van verordening (EG) nr. 40/94)

12

2009/C 129/21

Zaak T-289/06: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 22 april 2009 — CESD-Communautaire/Commissie (Overheidsopdrachten — Vaststelling van ernstig uitvoeringsgebrek — Artikel 93, lid 1, sub f, van verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 — Beroep tot nietigverklaring — Feitelijke en juridische vergissing — Bevoegdheid van Gerecht — Procesbelang — Ontvankelijkheid — Misbruik van bevoegdheid — Kennelijk onjuiste beoordeling — Motivering — Rechten van verdediging )

13

2009/C 129/22

Zaak T-473/07: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 2 april 2009 — Commissie/Berrisford (Hogere voorziening — Openbare dienst — Ambtenaren — Bevordering — Bevorderingsronde 2005 — Artikel 45 van Statuut — Vergelijking van verdiensten — Verplichting om rekening te houden met de hoedanigheid van overgebleven ambtenaar van de betrokkene)

13

2009/C 129/23

Zaak T-125/07: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 25 maart 2009 — Scientific and Technological Committee of AGH e.a./Commissie (Beroep wegens nalaten — Technologieën voor ondergrondse opslag van kooldioxide — Uitblijven van standpunt van Commissie — Niet-ontvankelijkheid)

13

2009/C 129/24

Zaak T-81/09: Beroep ingesteld op 24 februari 2009 — Griekenland/Commissie

14

2009/C 129/25

Zaak T-89/09: Beroep ingesteld op 25 februari 2009 — Poll/Commissie

14

2009/C 129/26

Zaak T-97/09: Beroep ingesteld op 4 maart 2009 — Duitsland/Commissie

15

2009/C 129/27

Zaak T-108/09: Beroep ingesteld op 16 maart 2009 — Ravensburger/BHIM — Educa Borras (MEMORY)

16

2009/C 129/28

Zaak T-113/09: Beroep ingesteld op 19 maart 2009 — PromoCell bioscience alive/BHIM (SupplementPack)

16

2009/C 129/29

Zaak T-124/09: Beroep ingesteld op 30 maart 2009 — Valigeria Roncato/BHIM — Roncato (CARLO RONCATO)

17

2009/C 129/30

Zaak T-125/09: Beroep ingesteld op 26 maart 2009 — Gruener Janura/BHIM — Centum Aqua Marketing (HUNDERTWASSER)

17

2009/C 129/31

Zaak T-126/09: Beroep ingesteld op 24 maart 2009 — Italië/Commissie

18

2009/C 129/32

Zaak T-131/09: Beroep ingesteld op 2 april 2009 — Farmeco/BHIM — Allergan (BOTUMAX)

18

2009/C 129/33

Zaak T-132/09: Beroep ingesteld op 6 april 2009 — Epcos/BHIM — Epco Sistemas (EPCOS)

19

2009/C 129/34

Zaak T-137/09: Beroep ingesteld op 6 april 2009 — Nike International/BHIM — Muñoz Molina (R10)

19

 

Gerecht voor ambtenarenzaken

2009/C 129/35

Zaak F-23/09: Beroep ingesteld op 13 maart 2009 — Cerafogli/ECB

21

2009/C 129/36

Zaak F-29/09: Beroep ingesteld op 30 maart 2009 — Lebedef en Jones/Commissie

21

2009/C 129/37

Zaak F-30/09: Beroep ingesteld op 31 maart 2009 — Chaouch/Commissie

21

2009/C 129/38

Zaak F-31/09: Beroep ingesteld op 26 maart 2009 — Noël/Raad

22

2009/C 129/39

Zaak F-32/09: Beroep ingesteld op 1 april 2009 — Andrikopoulou/Raad

22

2009/C 129/40

Zaak F-33/09: Beroep ingesteld op 1 april 2009 — Tzvetanova/Commissie

22

NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie

6.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/1


2009/C 129/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 113 van 16.5.2009

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 102 van 1.5.2009

PB C 90 van 18.4.2009

PB C 82 van 4.4.2009

PB C 69 van 21.3.2009

PB C 55 van 7.3.2009

PB C 44 van 21.2.2009

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

6.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/2


Hogere voorziening ingesteld op 1 juli 2008 door Carlos Correia de Matos tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 9 april 2008 in zaak T-38/08, Correia de Matos/Commissie

(Zaak C-290/08 P)

2009/C 129/02

Procestaal: Portugees

Partijen

Rekwirant: Carlos Correia de Matos (vertegenwoordiger: C.I. Correia de Matos, advogada)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Bij beschikking van 10 februari 2009 heeft het Gerecht van eerste aanleg (Achtste kamer) de hogere voorziening afgewezen.


6.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/2


Beroep ingesteld op 29 januari 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk der Nederlanden

(Zaak C-41/09)

2009/C 129/03

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekster: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: D. Triantafyllou en W. Roels, gemachtigden)

Verweerder: Koninkrijk der Nederlanden

Conclusies

1.

vast te stellen dat het Koninkrijk der Nederlanden, door een verlaagd BTW-tarief toe te passen op de levering, invoer en intracommunautaire verwerving van bepaalde levende dieren, en met name paarden, die niet gewoonlijk bestemd zijn voor de bereiding of de productie van levensmiddelen voor menselijke of dierlijke consumptie, de krachtens artikel 12 in samenhang met bijlage H bij de Zesde BTW-richtlijn (1) — artikelen 96, 97, 98 en artikel 99, lid 1, in samenhang met bijlage III bij de BTW-richtlijn (2) — op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

2.

het Koninkrijk der Nederlanden in de kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie is van oordeel dat de Nederlandse Wet op de omzetbelasting inbreuk maakt op de bepalingen van de artikelen 96, 97, 98, en van artikel 99, lid 1, in samenhang met bijlage III bij de BTW-richtlijn door een verlaagd BTW-tarief toe te passen op de levering van bepaalde levende dieren (met name paarden), ook in gevallen waarin deze dieren niet voor de voortbrenging of de productie van voedingsmiddelen bestemd zijn. Meer bepaald is de Commissie van mening dat levende dieren — en met name paarden — die gewoonlijk niet voor gebruik als voedingsmiddel bestemd zijn, niet onder categorie 1 van bijlage III bij de BTW-richtlijn vallen.

Categorie I van bijlage III moet zoals iedere andere bepaling betreffende de verlaagde BTW-tarieven volgens vaste rechtspraak strikt worden uitgelegd. Bovendien is het verlaagde tarief, gelet op de formulering van categorie 1 in bijlage III bij de richtlijn, van toepassing op levensmiddelen.


(1)  Zesde richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1).

(2)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 11).


6.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/3


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 10 februari 2009 — Bondsrepubliek Duitsland/B, procesdeelnemer: de vertegenwoordiger van het belang van de Bondsrepubliek bij het Bundesverwaltungsgericht

(Zaak C-57/09)

2009/C 129/04

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesverwaltungsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Bondsrepubliek Duitsland

Verwerende partij: B

Procesdeelnemer: De vertegenwoordiger van het belang van de Bondsrepubliek bij het Bundesverwaltungsgericht

Prejudiciële vragen

1)

Is sprake van een ernstig, niet-politiek misdrijf of een handeling welke in strijd is met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties in de zin van artikel 12, lid 2, sub b en c, van richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 [inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming] (1), wanneer de asielzoeker heeft behoord tot een organisatie die voorkomt in de lijst van personen, groepen en entiteiten in de bijlage bij het Gemeenschappelijk Standpunt van de Raad betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme, en die gebruik maakt van terroristische methoden, en de asielzoeker de gewapende strijd van deze organisatie actief heeft gesteund?

2)

Indien vraag 1 bevestigend moet worden beantwoord: is voor de uitsluiting van erkenning als vluchteling krachtens artikel 12, lid 2, sub b en c, van richtlijn 2004/83/EG vereist dat de asielzoeker nog steeds gevaar oplevert?

3)

Indien vraag 2 ontkennend moet worden beantwoord: is voor de uitsluiting van erkenning als vluchteling krachtens artikel 12, lid 2, sub b en c, van richtlijn 2004/83/EG een evenredigheidstoetsing in het individuele geval vereist?

4)

Indien vraag 3 bevestigend moet worden beantwoord:

a)

Moet bij de evenredigheidstoetsing worden meegewogen dat de asielzoeker verwijderingsbescherming geniet op grond van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 4 november 1950 of op grond van nationale bepalingen?

b)

Is de uitsluiting alleen onevenredig in zeer specifieke uitzonderingsgevallen?

5)

Is het in de zin van artikel 3 van richtlijn 2004/83/EG met de richtlijn verenigbaar dat de asielzoeker, ondanks dat zich een uitsluitingsgrond krachtens artikel 12, lid 2, van de richtlijn voordoet, naar nationaal constitutioneel recht in aanmerking komt voor asiel?


(1)  PB L 304, blz. 12.


6.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/3


Beroep ingesteld op 23 februari 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk der Nederlanden

(Zaak C-79/09)

2009/C 129/05

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekster: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: D. Triantafyllou en W. Roels, gemachtigden)

Verweerster: Koninkrijk der Nederlanden

Conclusies

1.

vast te stellen dat het Koninkrijk der Nederlanden, door vrijstelling van btw te verlenen voor het ter beschikking stellen van personeel in de sociaal-culturele sector, de gezondheidssector, de onderwijssector, aan zogenaamde euregio's en ter bevordering van arbeidsmobiliteit, de krachtens artikel 2, lid 1, onder c), artikel 13, artikel 24, lid 1, en artikel 132 van de BTW-richtlijn (1) op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

2.

het Koninkrijk der Nederlanden in de kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie is van mening dat de terbeschikkingstelling van personeel in de sociaal-culturele sector, de gezondheidssector en de onderwijssector overeenkomstig de artikelen 2, 9 en 24 van de BTW-richtlijn in de belastingheffing moet worden betrokken en dat noch de vrijstellingen van artikel 132, lid 1, onder b) c) g) en i), noch de vrijstelling van artikel 132, lid 1, onder n), op deze dienstverlening van toepassing zijn.


(1)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 11).


6.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/4


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 6 maart 2009 — Eis.de GmbH/BBY Vertriebsgesellschaft mbH

(Zaak C-91/09)

2009/C 129/06

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Eis.de GmbH

Verwerende partij: BBY Vertriebsgesellschaft mbH

Prejudiciële vraag

Is er sprake van „gebruik” in de zin van artikel 5, lid 1, tweede volzin, sub a, van richtlijn 89/104/EEG (1), indien een derde een teken dat gelijk is aan het merk, zonder toestemming van de merkhouder, als Keyword bij een zoekmachine-aanbieder registreert met het doel dat wanneer het teken dat gelijk is aan het merk als zoekwoord in de zoekmachine wordt ingegeven, er in een van de lijst met zoekresultaten afgescheiden advertentieveld een wervende elektronische verwijzing (link) naar de website van de derde verschijnt met reclame voor dezelfde waren of diensten, indien voorts deze verwijzing als „gesponsorde koppelingen” is aangeduid en de advertentie zelf noch het teken noch anderszins een verwijzing naar de merkhouder of naar de door hem aangeboden producten bevat?


(1)  Eerste Richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB L 40, van 11.2.1989, blz. 1).


6.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/4


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Wiesbaden (Duitsland) op 6 maart 2009 — Volker und Markus Schecke GbR/Land Hessen, Interveniënt: Bundesanstalt für Landwirtschaft und Ernährung

(Zaak C-92/09)

2009/C 129/07

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Wiesbaden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Volker und Markus Schecke GbR

Verwerende partij: Land Hessen

Interveniënt: Bundesanstalt für Landwirtschaft und Ernährung

Prejudiciële vragen

1)

Zijn de artikelen 42, lid 1, punt 8 ter, en 44 bis van verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB L 209 van 11.8.2005, blz. 1), die zijn ingelast bij verordening (EG) nr. 1437/2007 van de Raad van 26 november 2007 tot wijziging van verordening (EG) nr. 1290/2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB L 322, blz. 1), ongeldig?

2)

Is verordening (EG) nr. 259/2008 (EG) van de Commissie van 18 maart 2008 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad met betrekking tot de bekendmaking van informatie over de begunstigden van financiële middelen uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (PB L 76, blz. 28)

a)

ongeldig?

b)

dan wel alleen geldig omdat richtlijn 2006/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende de bewaring van gegevens die zijn gegenereerd of verwerkt in verband met het aanbieden van openbaar beschikbare elektronische communicatiediensten of van openbare communicatienetwerken en tot wijziging van richtlijn 2002/58/EG (PB L 105, blz. 54) ongeldig is?

Indien de in de eerste en de tweede vraag genoemde bepalingen geldig zijn:

3)

Moet artikel 18, lid 2, tweede streepje, van richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281, blz. 31) aldus worden uitgelegd, dat de bekendmaking overeenkomstig verordening (EG) nr. 259/2008 van de Commissie van 18 maart 2008 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad met betrekking tot de bekendmaking van informatie over de begunstigden van financiële middelen uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) pas mag geschieden wanneer de in dit artikel voorziene procedure, die in de plaats treedt van de aanmelding bij de toezichthoudende autoriteit, is uitgevoerd?

4)

Moet artikel 20 van richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281, blz. 31) aldus worden uitgelegd, dat de bekendmaking overeenkomstig verordening (EG) nr. 259/2008 van de Commissie van 18 maart 2008 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad met betrekking tot de bekendmaking van informatie over de begunstigden van financiële middelen uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) pas mag geschieden wanneer het in het nationale recht in deze voorgeschreven voorafgaand onderzoek heeft plaats gevonden?

5)

Indien de vierde vraag bevestigend wordt beantwoord: Moet artikel 20 van richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281, blz. 31) aldus worden uitgelegd, dat er geen sprake is van een daadwerkelijk voorafgaand onderzoek wanneer dit onderzoek heeft plaatsgevonden op de grondslag van een register in de zin van artikel 18, lid 2, tweede streepje, van deze richtlijn waarin de verplichte informatie niet is opgenomen?

6)

Moet artikel 7 — en in het bijzonder het bepaalde sub e — van richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281, blz. 31) aldus worden uitgelegd, dat het zich verzet tegen een praktijk om IP-adressen van de gebruiker van een homepage zonder diens uitdrukkelijke toestemming te bewaren?


6.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/5


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Unabhängige Finanzsenat, Außenstelle Wien (Oostenrijk) op 10 maart 2009 — Ingrid Schmelz/Finanzamt Waldviertel

(Zaak C-97/09)

2009/C 129/08

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Unabhängige Finanzsenat, Außenstelle Wien

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ingrid Schmelz

Verwerende partij: Finanzamt Waldviertel

Prejudiciële vragen

1)

Zijn de zinsnede „alsmede de leveringen van goederen en de diensten die worden verricht door een niet in het binnenland gevestigde belastingplichtige” in artikel 24, lid 3, en in artikel 28 decies van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (1) (hierna: „Zesde richtlijn”), zoals gewijzigd bij punt 21 van richtlijn 92/111/EEG van de Raad van 14 december 1992 tot wijziging van richtlijn 77/388/EEG en tot invoering van vereenvoudigingsmaatregelen op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde (2), alsmede de nationale wettelijke regeling tot omzetting van deze bepaling, in strijd met het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, in het bijzonder met het verbod van discriminatie (artikel 12 EG), de vrijheid van vestiging (artikelen 43 EG e.v.), de vrijheid van dienstverrichting (artikelen 49 EG e.v.), of met grondrechten van de Gemeenschap (het gemeenschapsrechtelijke gelijkheidsbeginsel), omdat de bepaling tot gevolg heeft dat burgers van de Unie die niet in het betrokken binnenland zijn gevestigd, van de belastingvrijstelling op grond van artikel 24, lid 2, van de Zesde richtlijn (bijzondere regeling voor kleine ondernemingen) zijn uitgesloten, terwijl burgers van de Unie die wel in het betrokken binnenland zijn gevestigd, van deze belastingvrijstelling gebruik kunnen maken, voor zover de betrokken lidstaat in overeenstemming met de richtlijn een belastingvrijstelling voor kleine ondernemers toekent?

2)

Zijn de zinsnede „de goederenleveringen en de diensten die worden verricht door een belastingplichtige die niet is gevestigd in de lidstaat waar de btw verschuldigd is” in artikel 283, lid 1, sub c, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (3) (hierna: „richtlijn 2006/112”), alsmede de nationale wettelijke regeling tot omzetting van deze bepaling, in strijd met het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, in het bijzonder met het verbod van discriminatie (artikel 12 EG), de vrijheid van vestiging (artikelen 43 EG e.v.), de vrijheid van dienstverrichting (artikelen 49 EG e.v.), of met grondrechten van de Gemeenschap (het gemeenschapsrechtelijke gelijkheidsbeginsel), omdat de bepaling tot gevolg heeft dat burgers van de Unie die niet in de betrokken lidstaat zijn gevestigd, van de belastingvrijstelling op grond van de artikelen 282 e.v. van richtlijn 2006/112 (bijzondere regeling voor kleine ondernemingen) zijn uitgesloten, terwijl burgers van de Unie die wel in de betrokken lidstaat zijn gevestigd, van deze belastingvrijstelling gebruik kunnen maken, voor zover de betrokken lidstaat in overeenstemming met de richtlijn een belastingvrijstelling voor kleine ondernemers toekent?

3)

Ingeval vraag 1 bevestigend wordt beantwoord: is de zinsnede „alsmede de leveringen van goederen en de diensten die worden verricht door een niet in het binnenland gevestigde belastingplichtige” in artikel 24, lid 3, en in artikel 28 decies van de Zesde richtlijn ongeldig in de zin van artikel 234, eerste alinea, sub b, EG?

4)

Ingeval vraag 2 bevestigend wordt beantwoord: is de zinsnede „de goederenleveringen en de diensten die worden verricht door een belastingplichtige die niet is gevestigd in de lidstaat waar de btw verschuldigd is” in artikel 283, lid 1, sub c, van richtlijn 2006/112 ongeldig in de zin van artikel 234, eerste alinea, sub b, EG?

5)

Ingeval vraag 3 bevestigend wordt beantwoord: moet onder „jaarlijkse omzetdrempel” in de zin van bijlage XV bij het Verdrag tussen het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, Ierland, de Italiaanse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden, de Portugese Republiek, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (lidstaten van de Europese Unie) en het Koninkrijk Noorwegen, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden, betreffende de toetreding van het Koninkrijk Noorwegen, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden tot de Europese Unie, samen met de Slotakte (EU-toetredingsverdrag), afdeling IX, Belastingen, punt 2, sub c (4), respectievelijk [onder „jaaromzet” in de zin] van artikel 24 van de Zesde richtlijn worden verstaan de omzet die gedurende een jaar wordt behaald in de betrokken lidstaat waarvoor gebruik wordt gemaakt van de regeling voor kleine ondernemers, dan wel de omzet die de ondernemer gedurende een jaar behaalt op het gehele grondgebied van de Gemeenschap?

6)

Ingeval vraag 4 bevestigend wordt beantwoord: moet onder „jaarlijkse omzet” in de zin artikel 287 van richtlijn 2006/112 worden verstaan de omzet die gedurende een jaar wordt behaald in de betrokken lidstaat waarvoor gebruik wordt gemaakt van de regeling voor kleine ondernemers, dan wel de omzet die de ondernemer gedurende een jaar behaalt op het gehele grondgebied van de Gemeenschap?


(1)  PB L 145, blz. 1.

(2)  PB L 384, blz. 47.

(3)  PB L 347, blz. 1.

(4)  PB 1994, C 241, blz. 335.


6.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/6


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Trani (Italië) op 6 maart 2009 — Francesca Sorge/Poste Italiane SpA

(Zaak C-98/09)

2009/C 129/09

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale di Trani

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Francesca Sorge

Verwerende partij: Poste Italiane SpA

Prejudiciële vragen

1)

Moet clausule 8 van de bij richtlijn 1999/70/EG (1) uitgevoerde raamovereenkomst aldus worden uitgelegd dat deze zich verzet tegen een nationale regeling (als die vervat in de artikelen 1 en 11 van decreto legislativo 368/2001) waarbij, ter omzetting in nationaal recht van richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, artikel 1, lid 2, sub b, van wet 230/1962 werd ingetrokken (volgens welke bepaling „een termijn” mocht worden gesteld „aan de duur van de arbeidsovereenkomst […] wanneer de indienstneming” had „plaatsgevonden ter vervanging van afwezige werknemers die recht op instandhouding van hun functie” behielden, „mits in de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd de naam van de vervangen werknemer en de reden voor zijn vervanging” werden „vermeld”), en vervangen door een bepaling die dergelijke specificaties niet langer verplicht stelt?

2)

Zo ja, dient de nationale rechter de met het gemeenschapsrecht strijdige nationale regeling buiten toepassing te laten?


(1)  PB 1999, L 175, blz. 43.


6.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/6


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Najwyższy (Polen) op 11 maart 2009 — Polska Telefonia Cyfrowa Sp. z o.o./Hoofd van de Urząd Komunikacji Elektronicznej

(Zaak C-99/09)

2009/C 129/10

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Najwyższy

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Polska Telefonia Cyfrowa Sp. z o.o.

Verwerende partij: Hoofd van de Urząd Komunikacji Elektronicznej

Prejudiciële vraag

Moet artikel 30, lid 2, van richtlijn 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Universeledienstrichtlijn) (1) (omissis), aldus worden uitgelegd dat de bevoegde regelgevende instantie van de lidstaat die ervoor zorgt dat eventuele directe kosten voor abonnees het gebruik van de faciliteit van nummeroverdracht niet ontmoedigen, verplicht is rekening te houden met de kosten die de mobieletelefonieoperators in verband met het verrichten van die dienst maken?


(1)  PB L 108, blz. 51.


6.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 13 maart 2009 — Bondsrepubliek Duitsland/D, procesdeelnemers: de vertegenwoordiger van het belang van de Bondsrepubliek bij het Bundesverwaltungsgericht en de vertegenwoordiger van de Bondsrepubliek voor asielaangelegenheden bij het Bundesamt für Migration und Flüchtlinge

(Zaak C-101/09)

2009/C 129/11

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesverwaltungsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Bondsrepubliek Duitsland

Verwerende partij: D

Procesdeelnemers:

De vertegenwoordiger van het belang van de Bondsrepubliek bij het Bundesverwaltungsgericht

De vertegenwoordiger van de Bondsrepubliek voor asielaangelegenheden bij het Bundesamt für Migration und Flüchtlinge

Prejudiciële vragen

1)

Is sprake van een ernstig, niet-politiek misdrijf of een handeling welke in strijd is met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties in de zin van artikel 12, lid 2, sub b en c, van richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 [inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming] (1), wanneer de buitenlander jarenlang als strijder en functionaris — gedurende enige tijd ook als bestuurslid — heeft behoord tot een organisatie (in casu: de PKK) die bij haar gewapende strijd tegen de staat (in casu: Turkije) telkens opnieuw mede gebruik heeft gemaakt van terroristische methoden en die voorkomt in de lijst van personen, groepen en entiteiten in de bijlage bij het Gemeenschappelijk Standpunt van de Raad betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme, en die gebruik maakt van terroristische methoden, en de buitenlander daarmee de gewapende strijd van deze organisatie in een leidinggevende positie actief heeft gesteund?

2)

Indien vraag 1 bevestigend moet worden beantwoord: is voor de uitsluiting van erkenning als vluchteling krachtens artikel 12, lid 2, sub b en c, van richtlijn 2004/83/EG vereist dat de buitenlander nog steeds gevaar oplevert?

3)

Indien vraag 2 ontkennend moet worden beantwoord: is voor de uitsluiting van erkenning als vluchteling krachtens artikel 12, lid 2, sub b en c, van richtlijn 2004/83/EG een evenredigheidstoetsing in het individuele geval vereist?

4)

Indien vraag 3 bevestigend moet worden beantwoord:

a)

Moet bij de evenredigheidstoetsing worden meegewogen dat de buitenlander verwijderingsbescherming geniet op grond van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 4 november 1950 of op grond van nationale bepalingen?

b)

Is de uitsluiting alleen onevenredig in zeer specifieke uitzonderingsgevallen?

5)

Is het in de zin van artikel 3 van richtlijn 2004/83/EG met de richtlijn verenigbaar dat de buitenlander, ondanks de aanwezigheid van een uitsluitingsgrond krachtens artikel 12, lid 2, van de richtlijn en intrekking van de vluchtelingenstatus ingevolge artikel 14, lid 3, van de richtlijn, naar nationaal constitutioneel recht erkend blijft als asielgerechtigde?


(1)  PB L 304, blz. 12.


6.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Firenze (Italië) op 13 maart 2009 — Camar Srl/Presidenza del Consiglio dei Ministri

(Zaak C-102/09)

2009/C 129/12

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale di Firenze

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Camar Srl

Verwerende partij: Presidenza del Consiglio dei Ministri

Prejudiciële vragen

1)

Stond artikel 14 van de eerste overeenkomst van Yaoundé in de weg aan de invoering door een lidstaat van een nationale belasting op bananen afkomstig uit Somalië, die feitelijk niet werd geheven op inheemse bananen (die in het geheel niet of in onbeduidende mate werden geproduceerd) noch op andere soorten inheems fruit van toepassing was?

Zo de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:

2)

Stond het bij de toentertijd geldende overeenkomst van Lomé gevoegde bananenprotocol in de weg aan de heffing van een met artikel 14 van de eerste overeenkomst van Yaoundé strijdige belasting op in 1990 in Italië ingevoerde Somalische bananen, gelet op de bepalingen van dat protocol gelezen in samenhang met de bepalingen van de analoge protocollen bij de vorige overeenkomsten van Lomé alsmede met artikel 5 van de tweede overeenkomst van Yaoundé?

Zo de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord:

3)

Moet ervan worden uitgegaan dat de bij de overeenkomsten van Lomé gevoegde protocollen betreffende bananen in de weg stonden aan verhogingen van een belasting als de Italiaanse verbruiksbelasting op bananen afkomstig uit Somalië na 1 april 1976, ongeacht de concrete weerslag van die verhogingen op de export van die bananen?


6.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/8


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Court of Appeal (Verenigd Koninkrijk) op 13 maart 2009 — Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs/Weald Leasing Limited

(Zaak C-103/09)

2009/C 129/13

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Court of Appeal

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs

Verwerende partij: Weald Leasing Limited

Prejudiciële vragen

1)

Leidt in omstandigheden als die van het onderhavige geval, waarin een grotendeels vrijgestelde marktdeelnemer een constructie voor de leasing van bedrijfsmiddelen via een derde intermediair opzet in plaats van de bedrijfsmiddelen rechtstreeks te verwerven, deze leasingconstructie of een deel ervan tot een belastingvoordeel dat onverenigbaar is met het doel van de Zesde richtlijn (1) in de zin van punt 74 van het arrest van 21 februari 2006, Halifax (C-255/02)?

2)

Gezien het feit dat de Zesde btw-richtlijn in de leasing van bedrijfsmiddelen door vrijgestelde of gedeeltelijk vrijgestelde marktdeelnemers voorziet, de verwijzing van het Hof naar „normale handelstransacties” in de punten 69 en 80 van het arrest van 21 februari 2006 in de zaak Halifax (C-255/02) en in punt 27 van het arrest van 22 mei 2008, Ampliscientifica (C-162/07), en het feit dat een dergelijke verwijzing ontbreekt in het arrest van 21 februari 2008, Part Service (C-425/06), is er sprake van misbruik wanneer een vrijgestelde of gedeeltelijk vrijgestelde marktdeelnemer daartoe overgaat, ook al houdt hij zich in de context van zijn normale handelstransacties niet met leasingtransacties bezig?

3)

In geval van een bevestigend antwoord op vraag 2:

a)

wat is het belang van „normale handelstransacties” in de context van de punten 74 en 75 van het arrest Halifax: is dit begrip van belang voor punt 74, voor punt 75, of voor beide;

b)

Zijn „normale handelstransacties”:

(1)

handelingen die de betrokken belastingplichtige gewoonlijk verricht;

(2)

handelingen waaraan twee of meer partijen onder normale marktvoorwaarden deelnemen;

(3)

handelingen die commercieel levensvatbaar zijn;

(4)

handelingen met commerciële lasten en risico’s die gewoonlijk zijn verbonden aan de commerciële voordelen die zij meebrengen;

(5)

handelingen die niet kunstmatig zijn in de zin dat zij commercieel zinvol zijn;

(6)

enige andere categorie handelingen?

4)

Indien de constructie voor leasing van bedrijfsmiddelen, of enig deel daarvan, misbruik oplevert, wat is dan de gepaste herdefinitie? Meer bepaald, moet de nationale rechter of de belastingdienst:

a)

aan het bestaan van de derde intermediair voorbijgaan en beslissen dat de btw moet worden betaald over de normale waarde van de leasevergoedingen;

b)

de leasingconstructie herdefiniëren als een rechtstreekse aankoop, of

c)

de transacties herdefiniëren op een andere wijze die de rechter of de belastingdienst gepast acht om de situatie te herstellen die zou hebben bestaan bij gebreke van de transacties die misbruik opleveren?


(1)  Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1).


6.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/8


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State (België) op 20 maart 2009 — Terre wallonne/Waals Gewest

(Zaak C-105/09)

2009/C 129/14

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Terre wallonne

Verwerende partij: Waals Gewest

Prejudiciële vragen

1)

Is het beheersprogramma voor stikstof voor aangewezen kwetsbare zones, waarvan de opstelling is voorgeschreven in artikel 5, lid 1, van richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (1), een plan of programma als bedoeld in artikel 3, lid 2, sub a, van richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s (2), dat wordt voorbereid met betrekking tot landbouw, bosbouw, visserij, energie, industrie, vervoer, afvalstoffenbeheer, waterbeheer, telecommunicatie, toerisme en ruimtelijke ordening of grondgebruik en dat het kader vormt voor de toekenning van toekomstige vergunningen voor de in bijlagen I en II bij richtlijn 85/337/EEG (3) genoemde projecten?

2)

Is het beheersprogramma voor stikstof voor aangewezen kwetsbare zones, waarvan de opstelling is voorgeschreven in artikel 5, lid 1, van richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen, een plan of programma als bedoeld in artikel 3, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s, waarvoor, gelet op het mogelijk effect op gebieden, een beoordeling vereist is uit hoofde van de artikelen 6 of 7 van richtlijn 92/43/EEG (4), in het bijzonder wanneer het betrokken beheersprogramma voor stikstof van toepassing is op alle aangewezen kwetsbare zones in het Waalse Gewest?

3)

Is het beheersprogramma voor stikstof voor aangewezen kwetsbare zones, waarvan de opstelling is voorgeschreven in artikel 5, lid 1, van richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen, een ander plan of programma dan de in artikel 3, lid 2, van de richtlijn bedoelde plannen en programma’s, dat het kader vormt voor de toekenning van toekomstige vergunningen voor projecten, en met betrekking waartoe de lidstaten overeenkomstig artikel 3, lid 4, bepalen of het aanzienlijke milieueffecten kan hebben als bedoeld in lid 5?


(1)  PB L 375, blz. 1.

(2)  PB L 197, blz. 30.

(3)  Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 175, blz. 40).

(4)  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206, blz. 7).


6.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/9


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State (België) op 23 maart 2009 — Vereniging zonder winstoogmerk Inter-Environnement Wallonie/Waals Gewest

(Zaak C-110/09)

2009/C 129/15

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Vereniging zonder winstoogmerk Inter-Environnement Wallonie

Verwerende partij: Waals Gewest

Prejudiciële vragen

1)

Is het beheersprogramma voor stikstof voor aangewezen kwetsbare zones, waarvan de opstelling is voorgeschreven in artikel 5, lid 1, van richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (1), een plan of programma als bedoeld in artikel 3, lid 2, sub a, van richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu (2) van bepaalde plannen en programma’s, dat wordt voorbereid met betrekking tot landbouw, bosbouw, visserij, energie, industrie, vervoer, afvalstoffenbeheer, waterbeheer, telecommunicatie, toerisme en ruimtelijke ordening of grondgebruik en dat het kader vormt voor de toekenning van toekomstige vergunningen voor de in bijlagen I en II bij richtlijn 85/337/EEG (3) genoemde projecten?

2)

Is het beheersprogramma voor stikstof voor aangewezen kwetsbare zones, waarvan de opstelling is voorgeschreven in artikel 5, lid 1, van richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen, een plan of programma als bedoeld in artikel 3, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s, waarvoor, gelet op het mogelijk effect op gebieden, een beoordeling vereist is uit hoofde van de artikelen 6 of 7 van richtlijn 92/43/EEG (4), in het bijzonder wanneer het betrokken beheersprogramma voor stikstof van toepassing is op alle aangewezen kwetsbare zones in het Waalse Gewest?

3)

Is het beheersprogramma voor stikstof voor aangewezen kwetsbare zones, waarvan de opstelling is voorgeschreven in artikel 5, lid 1, van richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen, een ander plan of programma dan de in artikel 3, lid 2, van de richtlijn bedoelde plannen en programma’s, dat het kader vormt voor de toekenning van toekomstige vergunningen voor projecten, en met betrekking waartoe de lidstaten overeenkomstig artikel 3, lid 4, bepalen of het aanzienlijke milieueffecten kan hebben als bedoeld in lid 5?


(1)  PB L 375, blz. 1.

(2)  PB L 197, blz. 30.

(3)  Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 175, blz. 40).

(4)  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206, blz. 7).


6.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bezirksgericht Ried i.I. (Oostenrijk) op 30 maart 2009 — Strafzaak tegen Antonio Formato, Lenka Rohackova, Torsten Kuntz, Gardel Jong Aten, Hubert Kanatschnig, Jarmila Szabova, Zdenka Powerova, Nousia Nettuno

(Zaak C-116/09)

2009/C 129/16

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bezirksgericht Ried i.I.

Partijen in de strafzaak

Antonio Formato, Lenka Rohackova, Torsten Kuntz, Gardel Jong Aten, Hubert Kanatschnig, Jarmila Szabova, Zdenka Powerova, Nousia Nettuno

Prejudiciële vragen

1)

Dient artikel 43 EG (Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, in de versie van 2 oktober 1997, laatstelijk gewijzigd naar aanleiding van de toetreding van de Republiek Bulgarije en van Roemenië tot de Europese Unie op 25 april 2005 (1)) aldus te worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een wettelijke bepaling van een lidstaat op grond waarvan kansspelen in speelcasino’s alleen mogen worden geëxploiteerd door naamloze vennootschappen die gevestigd zijn op het grondgebied van die lidstaat, en op grond waarvan derhalve in die lidstaat een kapitaalvennootschap moet worden opgericht of verworven?

2)

Dienen de artikelen 43 EG en 49 EG aldus te worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationaal monopolie op bepaalde kansspelen, bijvoorbeeld kansspelen in speelcasino’s, wanneer er in de betrokken lidstaat helemaal geen sprake is van een samenhangend en stelselmatig beleid van beperking van kansspelen, aangezien organisatoren met een door de lidstaat verleende vergunning aanzetten tot deelname aan kansspelen — zoals door de overheid georganiseerde sportweddenschappen en loterijen — en hiervoor reclame maken (televisie, kranten, tijdschriften), waarbij de reclame zelfs zo ver gaat dat kort voor de lottotrekking een bedrag in contanten voor een lottoformulier wordt geboden („TOI TOI TOI — Glaub’ ans Glück”)?

3)

Dienen de artikelen 43 EG en 49 EG aldus te worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een wettelijke bepaling op grond waarvan alle door de nationale wettelijke regeling inzake kansspelen voorgeschreven vergunningen voor kansspelen en speelcasino’s voor een tijdvak van vijftien jaar worden verleend, op basis van een regeling die concurrenten uit de Gemeenschap (die niet onder die lidstaat ressorteren) uitsluit van de aanbesteding?


(1)  PB L 157, blz. 11.


6.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht München (Duitsland) op 3 april 2009 — Roecki Sporthandschuhe GmbH & Co. KG/Hauptzollamt München

(Zaak C-123/09)

2009/C 129/17

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht München

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Roecki Sporthandschuhe GmbH & Co. KG

Verwerende partij: Hauptzollamt München

Prejudiciële vraag

Moet postonderverdeling 3926 20 00 van de gecombineerde nomenclatuur in de versie van verordening (EG) nr. 1789/2003 van de Commissie van 11 september 2003 tot wijziging van bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (1) aldus worden uitgelegd dat hiertoe eveneens weefsels behoren die aan één kant zijn geruwd en bedekt met een kunststoflaag, maar geen verdere functie hebben dan die van drager, en waarbij het ruwen uitsluitend dient om de hechting van de kunststoflaag te verbeteren en voor de gebruiker na de voltooiing van de waar niet meer is waar te nemen (zie eveneens toelichting 56.6 op het geharmoniseerde systeem betreffende hoofdstuk 39 van de gecombineerde nomenclatuur)?


(1)  PB L 281, blz. 1; PB L 256, blz. 1.


6.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/11


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 3 april 2009 — Smit Reizen BV tegen Minister van Verkeer en Waterstaat

(Zaak C-124/09)

2009/C 129/18

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: Smit Reizen BV

Verweerder: Minister van Verkeer en Waterstaat

Prejudiciële vragen

1)

Hoe moet, tegen de achtergrond van artikel 1, aanhef en onder 5, van verordening (EEG) nr. 3820/85 (1) van de Raad van 20 december 1985 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, en van artikel 15 van verordening (EEG) nr. 3821/85 (2) van de Raad van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer, het begrip „exploitatiecentrum”, zoals vermeld in de overwegingen 21 en verder van het arrest van het Hof van Justitie van 18 januari 2001 in de zaak C-297/99 (3), Skills Motor Coaches Ltd. worden geïnterpreteerd?

2)

Maakt het voor de beoordeling van de vraag of sprake is van rusttijd, zoals bedoeld in artikel 1, aanhef en onder 5, van verordening (EEG) nr. 3820/85 […], verschil of de betrokken bestuurder zelf naar een plaats rijdt waar hij een voertuig waarin een controleapparaat moet worden geïnstalleerd, zal overnemen, of dat hij door iemand anders daarheen wordt gereden?


(1)  PB L 370, blz. 1.

(2)  PB L 370, blz. 8.

(3)  Jurispr. blz. I-573.


Gerecht van eerste aanleg

6.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/12


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 22 april 2009 — CESD-Communautaire/Commissie

(Zaak T-286/05) (1)

(„Overheidsopdrachten - Ernstige ingebrekestelling - Artikel 93, lid 1, sub f, van verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 - Beroep tot nietigverklaring - Onjuiste toepassing van het recht - Bevoegdheid Gerecht - Procesbelang - Ontvankelijkheid - Misbruik van bevoegdheid - Kennelijk onjuiste beoordeling - Motivering - Recht van verweer”)

2009/C 129/19

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Centre Européen pour la Statistique et le Développement ASBL (CESD-Communautaire) (Luxemburg, Groot-Hertogdom Luxemburg) (vertegenwoordigers: D. Grisay en D. Piccininno, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: F. Dintilhac en G. Wilms, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van de brief van de Commissie van 18 mei 2005 houdende vaststelling dat verzoeker met betrekking tot diverse vermelde overeenkomsten ernstig in gebreke is gebleven in de zin van artikel 93, lid 1, sub f, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB L 248, blz. 1).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Het Centre Européen pour la Statistique et le Développement ASBL (CESD-Communautaire) wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 229 van 17.9.2005


6.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/12


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 2 april 2009 — Zuffa/BHIM (ULTIMATE FIGHTING CHAMPIONSHIP)

(Zaak T-118/06) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk ULTIMATE FIGHTING CHAMPIONSHIP - Absolute weigeringsgronden - Ontbreken van onderscheidend vermogen - Beschrijvend karakter - Motiveringsplicht - Artikel 7, lid 1, sub b en c, en artikel 73 van verordening (EG) nr. 40/94”)

2009/C 129/20

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Zuffa, LLC (Las Vegas, Nevada, Verenigde Staten van Amerika) (vertegenwoordigers: S. Malynicz, barrister, M. Blair en C. Balme, solicitors)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: P. Bullock, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 30 januari 2006 (zaak R 931/2005-1) inzake de inschrijving van het woordteken ULTIMATE FIGHTING CHAMPIONSHIP als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

De beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 30 januari 2006 (zaak R 931/2005-1) wordt vernietigd voor zover daarbij het door Zuffa, LLC ingestelde beroep wordt verworpen op grond van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk.

2)

Het BHIM wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 131 van 3.6.2006.


6.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/13


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 22 april 2009 — CESD-Communautaire/Commissie

(Zaak T-289/06) (1)

(„Overheidsopdrachten - Vaststelling van ernstig uitvoeringsgebrek - Artikel 93, lid 1, sub f, van verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 - Beroep tot nietigverklaring - Feitelijke en juridische vergissing - Bevoegdheid van Gerecht - Procesbelang - Ontvankelijkheid - Misbruik van bevoegdheid - Kennelijk onjuiste beoordeling - Motivering - Rechten van verdediging ”)

2009/C 129/21

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Centre Européen pour la Statistique et le Développement ASBL (CESD-Communautaire) (Luxemburg, Groothertogdom Luxemburg) (vertegenwoordigers: D. Grisay en D. Piccininno, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: G. Wilms en J.-F. Pasquier, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van de brief van de Commissie van 11 augustus 2006 waarbij zij verzoekster heeft meegedeeld dat zij had besloten vast te stellen dat verzoekster krachtens artikel 93, lid 1, sub f, van verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB L 248, blz. 1) ernstig in gebreke is gebleven bij de uitvoering van drie in die brief vermelde overeenkomsten.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Het Centre Européen pour la Statistique et le Développement ASBL (CESD-Communautaire) wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 310 van 16.12.2006.


6.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/13


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 2 april 2009 — Commissie/Berrisford

(Zaak T-473/07) (1)

(„Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Bevordering - Bevorderingsronde 2005 - Artikel 45 van Statuut - Vergelijking van verdiensten - Verplichting om rekening te houden met de hoedanigheid van „overgebleven ambtenaar” van de betrokkene”)

2009/C 129/22

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: D. Martin en K. Herrmann, gemachtigden)

Andere partij bij de procedure: Michael Berrisford (Brussel, België) (vertegenwoordiger: É. Boigelot, advocaat)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 10 oktober 2007, Berrisford/Commissie (F-107/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van dat arrest

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

De Commissie zal haar eigen kosten dragen alsmede de kosten die Berrisford in het kader van deze procedure heeft gemaakt.


(1)  PB C 64 van 8.3.2008.


6.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/13


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 25 maart 2009 — Scientific and Technological Committee of AGH e.a./Commissie

(Zaak T-125/07) (1)

(„Beroep wegens nalaten - Technologieën voor ondergrondse opslag van kooldioxide - Uitblijven van standpunt van Commissie - Niet-ontvankelijkheid”)

2009/C 129/23

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partijen: Scientific and Technological Committee of AGH University of Science and Technology (Krakau, Polen); Europejskie Stowarzyszenie Ochrony Środowiska (Krakau); Przedsiębiorstwo Usług Geologiczno — Wiertniczych Chemkop-Geowiert sp. z o.o. (Krakau); Stowarzyszenie Obrony Środowiska (Krakau); Fundacja Partnerstwo dla Środowiska (Krakau); Niezależne Forum Ochrony Biosfery Ziemi (Skawina, Polen); Jan Adamczyk (Krakau); en Emanuel Lipartowski (Krakau) (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Żuraniewski, vervolgens M. Rogoziński en B. Balcerzak, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: A. Alcover San Pedro en M. Kaduczak, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep wegens nalaten ertoe strekkende te doen vaststellen dat de Commissie, door na te laten, in de eerste plaats, een standpunt in te nemen over de problematiek van de risico’s voor de bevolking van de Europese Unie in verband met de ondergrondse opslag van kooldioxide en de migratie daarvan vanuit de geologische formaties naar de oppervlakte van de aarde, en, in de tweede plaats, reële maatregelen te treffen voor de bescherming van het leven van de bevolking en van het milieu

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Scientific and Technological Committee of AGH University of Science and Technology, Europejskie Stowarzyszenie Ochrony Środowiska, Przedsiębiorstwo Usług Geologiczno — Wiertniczych Chemkop-Geowiert sp. z o.o., Stowarzyszenie Obrony Środowiska, Fundacja Partnerstwo dla Środowiska, Niezależne Forum Ochrony Biosfery Ziemi, Jan Adamczyk en Emanuel Lipartowski worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 140 van 23.6.2007.


6.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/14


Beroep ingesteld op 24 februari 2009 — Griekenland/Commissie

(Zaak T-81/09)

2009/C 129/24

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Helleense Republiek (vertegenwoordigers: C. Meïdanis, E Lampadarios, bijgestaan door Μ. Tassopoulou)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietig verklaren beschikking C(2008) 8573 van de Commissie van 15 december 2008 houdende vermindering van de financiële bijstand van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) die in het kader van doelstelling 1 van het operationele programma „Toegankelijkheid en Wegennet” aan Griekenland was toegekend bij beschikking C(1994) 3579 van de Commissie van 16 december 1994 tot goedkeuring van bijstand van het EFRO, CCI nr. 94.08.09.019, voor zover die beschikking de financiële steun vermindert door het opleggen van financiële correcties ten bedrage van 17 488 622 EUR, zoals in het beroepschrift nader wordt uiteengezet;

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster betoogt dat de bestreden beschikking nietig moet worden verklaard om de volgende redenen:

In de eerste plaats stelt verzoekster dat de bestreden beschikking is vastgesteld met schending van het wezenlijk vormvoorschrift van artikel 23, lid 2, van verordening (EEG) nr. 4253/1988 (1), aangezien de controle op grond waarvan de financiële correcties voor bepaalde werken zijn vastgesteld en opgelegd, mede is verricht door personen die geen ambtenaar van de Commissie waren. Bovendien betoogt verzoekster dat, in strijd met het transparantiebeginsel, het controleverslag niet de naam vermeldt van de controleurs van de particuliere vennootschap die aan de controle hebben deelgenomen en evenmin hun handtekening draagt.

In de tweede plaats voert verzoekster aan dat de beschikking is vastgesteld zonder volledige, duidelijke en voldoende motivering.

In de derde plaats is verzoekster van mening dat de bestreden beschikking is vastgesteld met schending van de wet, meer bepaald wegens i) toepassing van een regel die voor de programmeringsperiode 1994-1999 niet was vastgesteld en ii) onjuiste uitlegging door de Commissie van de bepalingen van het Griekse recht waarbij de gemeenschapsrichtlijn wordt omgezet, althans gebrekkige motivering.

In de vierde plaats werpt verzoekster op, dat de beschikking op een onjuiste beoordeling van de feitelijke omstandigheden door de Commissie (dwaling omtrent de feiten) berust en in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.


(1)  Verordening (EEG) nr. 4253/88 van de Raad van 19 december 1988 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van verordening (EEG) nr. 2052/88 met betrekking tot de coördinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden Structuurfondsen enerzijds en van die bijstandsverlening met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten anderzijds PB L 374, blz. 1)


6.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/14


Beroep ingesteld op 25 februari 2009 — Poll/Commissie

(Zaak T-89/09)

2009/C 129/25

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Pollmeier Massivholz GmbH & Co. KG (Creuzburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: J. Heithecker en F. von Alemann, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 21 oktober 2008 in de zaak „Staatssteun N 512/2007 — Deutschland, Abalon Hardwood Hessen GmbH” nietig verklaren;

de beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 15 december 2008 in de zaak „CP 195/2007 — Abalon Hardwood Hessen GmbH” nietig verklaren;

verweerster verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster stelt beroep in tegen de beschikking van de Commissie van 21 oktober 2008 in de zaak „Staatssteun N 512/2007 — Duitsland, Abalon Hardwood Hessen GmbH”, waarbij de Commissie heeft verklaard geen bezwaar te maken tegen verscheidene steunmaatregelen voor de bouw van een nieuwe houtzagerij ten gunste van Abalon Hardwood Hessen GmbH, een rechtstreekse concurrent van verzoekster, en de beschikking van de Commissie van 15 december 2008 waarbij de Commissie de bij haar tegen die steun ingestelde klachtenprocedure CP 195/2007 heeft afgesloten.

Verzoekster voert ter ondersteuning van haar beroep zeven middelen aan.

Ten eerste zijn de bestreden beschikkingen in strijd met artikel 88, leden 2 en 3, EG en met verordening (EG) nr. 659/1999 (1), omdat verweerster haar beoordeling van de aangemelde steunmaatregelen ten onrechte heeft gebaseerd op de rechtssituatie ten tijde van de verlening van de steun en daardoor tot een conclusie is gekomen die onverenigbaar is met het objectieve recht.

Ten tweede stelt verzoekster subsidiair, ingeval het Gerecht het eerste middel afwijst, dat verweerster in strijd met artikel 88, lid 3, EG en verordening nr. 659/1999 heeft gehandeld door de procedure voor aangemelde steun van artikel 4 van verordening nr. 659/1999 toe te passen, ofschoon de betrokken steun reeds was toegekend.

Ten derde heeft verweerster artikel 88, leden 2 en 3, EG geschonden door, ondanks ernstige moeilijkheden bij de beoordeling, niet de formele onderzoeksprocedure in te leiden.

Ten vierde heeft verweerster haar verplichting tot een zorgvuldig en onbevooroordeeld onderzoek geschonden, omdat zij een aantal wezenlijke argumenten van verzoekster duidelijk niet grondig heeft onderzocht.

Ten vijfde geven de bestreden beschikkingen blijk van motiveringsgebreken.

Ten zesde heeft verweerster het recht van verzoekster om bij de administratieve procedure te worden betrokken, geschonden doordat zij verzoekster niet heeft ingelicht over de aard van de door verweerster gekozen procedure.

Ten zevende heeft verweerster artikel 87, lid 1 en artikel 88, lid 3, EG geschonden door de steunwaarde van de borgen onjuist te berekenen.


(1)  Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag.


6.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/15


Beroep ingesteld op 4 maart 2009 — Duitsland/Commissie

(Zaak T-97/09)

2009/C 129/26

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: M. Lumma, bijgestaan door C. von Donat, Rechtsanwalt)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

Vernietiging van beschikking C(2008) 8465 def. van de Commissie van 19 december 2008 houdende vermindering van de financiële bijstand van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) die aanvankelijk was toegekend ten gunste van het operationele programma in de doelstelling-1-regio Land Sachsen in de Bondsrepubliek Duitsland (1994-1999) overeenkomstig beschikking C(94) 1939/4 van de Commissie van 5 augustus 1994, beschikking C(94) 2273/4 van de Commissie van 22 augustus 1994 en beschikking C(94) 1425 van de Commissie van 6 september 1994;

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster komt op tegen beschikking C(2008) 8465 def. van de Commissie van 19 december 2008 houdende vermindering van de financiële bijstand van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) die aanvankelijk was toegekend ten gunste van het operationele programma in de doelstelling-1-regio Land Sachsen in de Bondsrepubliek Duitsland (1994-1999).

Verzoekster baseert haar beroep op de volgende gronden:

In de eerste plaats ontbreekt een rechtsgrondslag om de financiële correcties voor de jaren 1994-1999 forfaitair te bepalen en te extrapoleren.

In de tweede plaats is de bestreden beschikking in strijd met artikel 24, lid 2 van verordening (EEG) nr. 4253/88 (1), omdat aan de voorwaarden voor vermindering niet was voldaan.

De Commissie heeft inzonderheid het begrip „onregelmatigheid” onjuist opgevat en belangrijke feitelijke elementen onjuist vastgesteld. Het oordeel dat stelselmatig fouten bij het beheer en het toezicht zijn gemaakt, berust op onjuiste feitelijke vaststellingen.

Subsidiair betoogt verzoekster dat de Commissie de haar op grond van artikel 24, lid 2, van verordening nr. 4253/88 toekomende beoordelingsbevoegdheid niet heeft uitgeoefend. De forfaitaire correcties zijn onevenredig en de extrapolatie is gebrekkig uitgevoerd.

Voorts komt verzoekster op tegen de ontoereikende motivering van de bestreden beschikking. Hieruit blijkt niet waar de hoogte van de toegepaste forfaitaire berekeningen uit is afgeleid.

Tot slot betoogt verzoekster dat verweerster het beginsel van partnerschap heeft geschonden, daar zij zich ondanks de bevestiging dat de beheers- en controlesystemen in een beheersovereenkomst kunnen functioneren in de bestreden beschikking erop beroept dat de beheerssystemen stelselmatig gebreken vertonen.


(1)  Verordening (EEG) nr. 4253/88 van de Raad van 19 december 1988 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van verordening (EEG) nr. 2052/88 met betrekking tot de coördinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden Structuurfondsen enerzijds en van die bijstandsverlening met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten anderzijds (PB 1988, L 374, blz. 1).


6.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/16


Beroep ingesteld op 16 maart 2009 — Ravensburger/BHIM — Educa Borras (MEMORY)

(Zaak T-108/09)

2009/C 129/27

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Ravensburger AG (Ravensburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: R. Kunze, advocaat en solicitor, en G. Würtenberger, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Educa Borras S.A. (Sant Quirze del Valles, Spanje)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 8 januari 2009 in zaak R 305/2008-2, en

verwijzing van het BHIM in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan nietigverklaring is gevorderd: woordmerk „MEMORY” voor waren van de klassen 9 en 28

Houder van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Beslissing van de nietigheidsafdeling: nietigverklaring van het betrokken gemeenschapsmerk

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, juncto artikel 51, lid 1, sub a, van verordening nr. 40/94 van de Raad doordat de kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat de term „memory” beschrijvend is en onderscheidend vermogen miste ten tijde van de procedure tot nietigverklaring, en derhalve er ten onrechte van is uitgegaan dat uitsluitend rekening kan worden gehouden met de omstandigheden ten tijde van de inschrijving van het betrokken merk; schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, juncto artikel 51, lid 1, sub a, van verordening nr. 40/94 van de Raad doordat de kamer van beroep bij het oordeel dat de term „memory” beschrijvend is, zich ten onrechte op slechts twee bewijzen van gebruik binnen de Europese Gemeenschap heeft gebaseerd zonder nader te onderzoeken of deze bewijzen van gebruik duidden op het beschrijvende karakter van deze term, zodat geen rekening is gehouden met het feit dat het gebruik van het ingeschreven merk voor spelen in een door concurrentie gedreven klantgerichte marktomgeving gedurende lange tijd niet is betwist; de kamer van beroep heeft haar oordeel dat het betrokken ingeschreven merk beschrijvend is en onderscheidend vermogen mist, ten onrechte gebaseerd op niet nader onderzochte bronnen uit landen buiten de Europese Unie; schending van artikel 75 van verordening nr. 40/94 doordat de kamer van beroep het door verzoekster ingediende verzoek tot oproeping tot een mondelinge behandeling ten onrechte heeft afgewezen.


6.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/16


Beroep ingesteld op 19 maart 2009 — PromoCell bioscience alive/BHIM (SupplementPack)

(Zaak T-113/09)

2009/C 129/28

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: PromoCell bioscience alive GmbH Biomedizinische Produkte (Heidelberg, Duitsland) (vertegenwoordiger: K. Mende, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van 15 januari 2009 in zaak R 996/2008-4, en

verwijzing van verweerder in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „SupplementPack” voor waren en diensten van de klassen 1, 3, 5, 41 en 42 (aanvraag nr. 5 433 883)

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening (EG) nr. 40/94 doordat het aangevraagde merk het vereiste onderscheidend vermogen bezit en er geen vrijhoudingsbehoefte bestaat.


6.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/17


Beroep ingesteld op 30 maart 2009 — Valigeria Roncato/BHIM — Roncato (CARLO RONCATO)

(Zaak T-124/09)

2009/C 129/29

Taal van het verzoekschrift: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Valigeria Roncato SpA (Campodarsego, Italië) (vertegenwoordigers: P. Perani en P. Pozzi, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Roncato Srl (Campodarsego, Italië)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM in de zaken R 237/2008-1 en R 263/2008-1 van 23 januari 2009, officieel ter kennis gebracht op 30 januari 2009;

verwijzing van verweerder en interveniënte in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: RONCATO Srl

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „CARLO RONCATO” (aanvraagnr. 4 631 719), voor waren van de klassen 3, 9 en 14

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: Italiaans beeldmerk „RV RONCATO” (nr. 662 773), Italiaans woordmerk „RONCATO” (nr. 510 528) en Italiaans beeldmerk „RV RONCATO”, niet-ingeschreven

Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van de oppositie strekkende tot aanvaarding van de inschrijvingsaanvraag in haar geheel

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, leden 4 en 5, van verordening (EG) nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk


6.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/17


Beroep ingesteld op 26 maart 2009 — Gruener Janura/BHIM — Centum Aqua Marketing (HUNDERTWASSER)

(Zaak T-125/09)

2009/C 129/30

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Gruener Janura AG (vertegenwoordiger: P. Endres, Rechtsanwalt)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Centum Aqua Marketing GmbH (Magdeburg, Duitsland)

Conclusies

Afwijzing van de aanvraag tot inschrijving van het merk „Hundertwasser” (nr. 4491891) voor de volgende waren en diensten:

Klasse 20: van hout, kurk, riet, bies, teen, hoorn, been, ivoor, balein, schildpad, parelmoer, meerschuim, vervangingsmiddelen van al deze stoffen of van plastic vervaardigde producten, voor zover niet begrepen in andere klassen.

Klasse 30: suiker, rijst, tapioca, sago, koffiesurrogaten; meel en graanpreparaten, brood, banketbakkers- en suikerbakkerswaren, honing, melassestroop; gist, rijsmiddelen; zout, mosterd; azijn, kruidensausen; specerijen; ijs; snoepgoed, suikerspin.

Klasse 31: Land-, tuin- en bosbouwproducten en zaden, voor zover niet begrepen in andere klassen; levende dieren; zaaizaden, levende planten en bloemen; voedingsmiddelen voor dieren; mout; producten van biologische teelt, bloemen, arrangementen, plantenarrangementen, bloemstukjes.

Klasse 35: Reclame, marketingconcepten.

Klasse 39: Transport, verpakking en opslag van goederen; organisatie van reizen, beursrondleidingen, stadsrondleidingen en rondleidingen door gebouwen, toeristisch aanbod, geheel verzorgde reizen.

verweerder verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Centum Aqua Marketing GmbH

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „HUNDERTWASSER” voor waren en diensten van de klassen 20, 25, 30, 31, 32, 35, 39 en 42 (aanvraagnr. 4 491 891)

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: woordmerk „FRIEDENSREICH HUNDERTWASSER” voor waren en diensten van de klassen 3, 16, 19, 24, 25, 27, 32 en 33 (gemeenschapsmerk nr. 1 825 629) en woordmerk „HUNDERTWASSER” voor waren en diensten van de klassen 14, 16, 18, 19, 21, 24, 41 en 42 (gemeenschapsmerk nr. 1 931 393)

Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling en gedeeltelijk toewijzing van het beroep alsmede gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94, aangezien er gevaar voor verwarring van de conflicterende merken bestaat.


6.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/18


Beroep ingesteld op 24 maart 2009 — Italië/Commissie

(Zaak T-126/09)

2009/C 129/31

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordiger: P. Gentili, avvocato dello Stato)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietigverklaring van aankondiging van vergelijkende onderzoeken (AD 5) EPSO/AD/144/09 (volksgezondheid), EPSO/AD/145/09 (voedselveiligheid — beleid en regelgeving), EPSO/AD/146/09 (voedselveiligheid — audit, inspectie en evaluatie) voor de aanwerving van respectievelijk 35, 40 en 55 administrateurs (AD 5) die Bulgaars, Cypriotisch, Ests, Hongaars, Lets, Litouws, Maltees, Pools, Roemeens, Slowaaks, Sloveens of Tsjechisch staatsburger zijn, voor het werkgebied volksgezondheid.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die in zaak T-166/07, Italië/Commissie.


6.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/18


Beroep ingesteld op 2 april 2009 — Farmeco/BHIM — Allergan (BOTUMAX)

(Zaak T-131/09)

2009/C 129/32

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Farmeco SA Dermocosmetics, handelend onder de naam „Farmeco SA” (Athene, Griekenland) (vertegenwoordiger: N. Lyberis, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Allergan, Inc. (Irvine, Verenigde Staten van Amerika)

Conclusies

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 2 februari 2009 in zaak R 60/2008-4 vernietigen, voor zover de betrokken gemeenschapsmerkaanvraag werd afgewezen voor alle waren van de klassen 3 en 5 en bepaalde waren van klasse 16;

het beroep verwerpen dat de andere partij in de procedure voor de kamer van geroep heeft ingesteld tegen de beslissing van 26 oktober 2007 van de oppositieafdeling en toestaan dat het betrokken gemeenschapsmerk wordt ingeschreven voor alle aangevraagde waren; en

het BHIM en de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep verwijzen in de kosten, daaronder begrepen de kosten welke zijn opgekomen in de oppositie- en beroepsprocedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „BOTUMAX” voor waren van de klassen 3, 5 en 16 — aanvraagnr. 3 218 237

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Oppositiemerk of -teken: verschillende communautaire en nationale merkinschrijvingen van het woordmerk of het teken „BOTOX” voor waren en diensten van de klassen 5, 16 respectievelijk 42

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: vernietiging van de litigieuze beslissing en gedeeltelijke afwijzing van de betrokken gemeenschapsmerkaanvraag

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 van de Raad, doordat de kamer van beroep blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting door te oordelen dat er gevaar voor verwarring van de betrokken merken bestaat met betrekking tot dezelfde of zeer soortgelijke waren, ondanks de bestaande verschillen in de visuele en fonetische perceptie van de twee tekens; schending van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94 van de Raad, doordat de kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat niet was voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van deze bepaling.


6.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/19


Beroep ingesteld op 6 april 2009 — Epcos/BHIM — Epco Sistemas (EPCOS)

(Zaak T-132/09)

2009/C 129/33

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Epcos AG (München, Duitsland) (vertegenwoordiger: L. von Zumbusch, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Epco Sistemas, SL (Constanti, Spanje)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van 19 januari 2009 in zaak R 1088/2008-2,

vernietiging van beslissing nr. B 979 767 van 22 mei 2008 van de oppositieafdeling inzake de door opposante ingestelde oppositie, voor zover de oppositie betreffende de waren „NTC-thermistoren”, „PTC-thermistoren” en „sensoren” is toegewezen, en afwijzing van de oppositie in haar geheel,

verwijzing van de verwerende partij en van opposante in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „EPCOS” voor waren van de klassen 6 en 9 (aanvraag nr. 4 133 799)

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Epco Sistemas, SL

Oppositiemerk of -teken: Spaans beeldmerk „E epco SISTEMAS” voor waren van klasse 9

Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, en van artikel 43, leden 2 en 3, van verordening nr. 40/94 en van regel 19, lid 3, van verordening (EG) nr. 2868/95 (1) aangezien geen gebruik van het oppositiemerk is gemaakt gedurende de laatste vijf jaar voor publicatie van het aangevraagde merk en geen gevaar van verwarring van de conflicterende merken bestaat.


(1)  Verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie tot uitvoering van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 303, blz. 1).


6.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/19


Beroep ingesteld op 6 april 2009 — Nike International/BHIM — Muñoz Molina (R10)

(Zaak T-137/09)

2009/C 129/34

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Nike International Ltd (Oregon, Verenigde Staten van Amerika) (vertegenwoordiger: M. de Justo Bailey, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Aurelio Muñoz Molina (Santa Pola, Spanje)

Conclusies

de bestreden beslissing met betrekking tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep herzien in die zin dat het beroep ontvankelijk wordt verklaard, en de kamer van beroep gelasten, in overeenstemming daarmee te handelen en het beroep ten gronde te onderzoeken;

subsidiair, vaststellen dat artikel 73 van verordening nr. 40/94 en de andere toepasselijke bepalingen zijn geschonden door de kamer van beroep en de oppositieafdeling, en bepalen dat verzoekster (Nike International Ltd) met terugwerkende kracht de mogelijkheid heeft om de onregelmatigheden recht te zetten als cessionaris van het oudere recht, en/of minstens de kennisgeving naar behoren van de beslissing aan de vertegenwoordiger van de vroegere houder (DL Sports & Marketing Ltda.) gelasten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Aurelio Muñoz Molina

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „R10” (aanvraagnr. 4813713) voor waren en diensten van de klassen 18, 25 en 35

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: niet-ingeschreven Spaans merk „R10”

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie op formele gronden, en in het bijzonder wegens schending van artikel 58 van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het gemeenschapsmerk (1), en van regel 49, lid 1, van verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie van 13 december 1995 tot uitvoering van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het gemeenschapsmerk (2)

Beslissing van de kamer van beroep: niet-ontvankelijkverklaring van het beroep

Aangevoerde middelen: onjuiste beoordeling van de voorwaarden voor ontvankelijkheid van het beroep, schending van de motiveringsplicht en schending van het recht om te worden gehoord.


(1)  PB 1994, L 11, blz. 1.

(2)  PB 1995, L 303, blz. 1.


Gerecht voor ambtenarenzaken

6.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/21


Beroep ingesteld op 13 maart 2009 — Cerafogli/ECB

(Zaak F-23/09)

2009/C 129/35

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Maria Concetta Cerafogli (Frankfurt, Duitsland) (vertegenwoordigers: L. Lévi, M. Vandenbussche, advocaten)

Verwerende partij: Europese Centrale Bank

Voorwerp en beschrijving van het geding

Vordering tot nietigverklaring van het besluit van de directie van de bank tot aanstelling van een interim-adviseur bij de afdeling OVS en tot nietigverklaring van de kennisgeving van vacature ECB/074/08 alsmede van alle op basis daarvan genomen besluiten. Vordering tot veroordeling van de verwerende partij tot betaling van een vergoeding voor de materiële en de immateriële schade die verzoekster heeft geleden.

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van de directie van 17 juli 2008 om L. ad interim aan te stellen in het ambt van adviseur van de afdeling OVS;

nietigverklaring van kennisgeving van vacature ECB/074/08;

dientengevolge, (i) nietigverklaring van alle besluiten die op basis van de kennisgeving van vacature zijn genomen, daaronder begrepen het na de aanwervingprocedure genomen besluit om L. aan te stellen in het ambt van adviseur van de afdeling OVS en (ii) veroordeling van de verwerende partij tot betaling van een ex aequo et bono vastgesteld bedrag van 10 000 EUR ter vergoeding van verzoeksters immateriële schade en van 2 500 EUR ter vergoeding van de materiële schade in verband met de inschakeling van adviseurs van verzoekster in het stadium van de precontentieuze procedure;

aangenomen dat de uitvoering van een arrest houdende nietigverklaring ernstige problemen met zich brengt, veroordeling van de verwerende partij tot betaling van een bedrag van 45 600 EUR;

verwijzing van de Europese Centrale Bank in de kosten.


6.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/21


Beroep ingesteld op 30 maart 2009 — Lebedef en Jones/Commissie

(Zaak F-29/09)

2009/C 129/36

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Giorgio Lebedef (Senningerberg, Luxemburg) en Trevor Jones (Ernzen, Luxemburg) (vertegenwoordiger: F. Frabetti, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Voorwerp en beschrijving van het geding

Verzoek om nietigverklaring van het besluit houdende weigering om de koopkracht van de bezoldigingen te Luxemburg op een niveau te brengen dat gelijkwaardig is aan dat van de koopkracht van de bezoldigingen te Brussel en, subsidiair, verzoek om nietigverklaring van verzoekers’ salarisafrekeningen vanaf 15 juni 2008

Conclusies van de verzoekende partijen

nietigverklaring van het stilzwijgend besluit om de koopkracht van de bezoldigingen te Luxemburg op een niveau te brengen dat gelijkwaardig is aan dat van de koopkracht van de bezoldigingen te Brussel;

subsidiair, nietigverklaring van verzoekers’ salarisafrekeningen over de periode vanaf 15 juni 2008;

verwijzing van de Commissie van de Europese Gemeenschappen in de kosten van de procedure.


6.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/21


Beroep ingesteld op 31 maart 2009 — Chaouch/Commissie

(Zaak F-30/09)

2009/C 129/37

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Dhikra Chaouch (Oetrange, Luxemburg) (vertegenwoordigers: F. Moyse en A. Salerno, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van het TABG om verzoekster geen inrichtingsvergoeding toe te kennen

Conclusies van de verzoekende partij

vaststellen dat artikel 5 van bijlage VII bij het Statuut en artikel 20 van het Statuut geschonden zijn en, dientengevolge, het besluit van het TABG van 2 juli 2008 en van 8 december 2008 nietig verklaren;

erkennen dat verzoekster recht heeft op de inrichtingsvergoeding voorzien in artikel 5, lid 1, van bijlage VII bij het Statuut, vermeerderd met vertragingsrente vanaf de datum waarop die vergoeding verschuldigd was en tot aan de datum van daadwerkelijke betaling, tegen de rentevoet die de Europese Centrale Bank voor de betrokken periode voor de basisherfinancieringsacties heeft vastgesteld, vermeerderd met twee punten;

de Commissie van de Europese Gemeenschappen verwijzen in de kosten van de procedure.


6.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/22


Beroep ingesteld op 26 maart 2009 — Noël/Raad

(Zaak F-31/09)

2009/C 129/38

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Isabelle Noël (Rosières-Saint-André, België) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis, E. Marchal, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit om verzoekster als ambtenaar op proef aan te stellen, voor zover zij daarbij wordt tewerkgesteld in de loopbaan AST 1-7

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van 13 november 2006 om verzoekster als ambtenaar aan te stellen, voor zover zij daarbij wordt tewerkgesteld in de loopbaan AST 1-7;

verwijzing van de Raad van de Europese Unie in de kosten van de procedure.


6.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/22


Beroep ingesteld op 1 april 2009 — Andrikopoulou/Raad

(Zaak F-32/09)

2009/C 129/39

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Anna Andrikopoulou (Sint-Genesius-Rode, België) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis, E. Marchal, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit om verzoekster in het kader van de bevorderingsronde 2008 niet tot de rang AST 7 te bevorderen en, voor zover nodig, van de besluiten om minder verdienstelijke ambtenaren tot die rang te bevorderen

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van het TABG om verzoekster in het kader van de bevorderingsronde 2008 niet tot de rang AST 7 te bevorderen en, voor zover nodig, van de besluiten om minder verdienstelijke ambtenaren tot die rang te bevorderen;

verwijzing van de Raad van de Europese Unie in de kosten van de procedure.


6.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/22


Beroep ingesteld op 1 april 2009 — Tzvetanova/Commissie

(Zaak F-33/09)

2009/C 129/40

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Aglika Tzvetanova (Brussel, België) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis, E. Marchal, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Voorwerp en beschrijving van het geding

Verzoek om nietigverklaring van het besluit van de Commissie houdende weigering om verzoekster in het genot te stellen van de ontheemdingstoelage voorzien in artikel 4, lid 1, sub a, van bijlage VII bij het Statuut

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van het TABG om verzoekster geen ontheemdingstoelage toe te kennen;

verwijzing van de Commissie van de Europese Gemeenschappen in de kosten van de procedure.