ISSN 1725-2474

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 301

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

51e jaargang
22 november 2008


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie

2008/C 301/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese Unie
PB C 285 van 8.11.2008

1

2008/C 301/02

Verkiezing van de presidenten van de kamers bestaande uit drie rechters

2

2008/C 301/03

Toevoeging van de rechters aan de kamers bestaande uit drie rechters

2

2008/C 301/04

Lijsten om de samenstelling van de rechtsprekende formaties te bepalen

3

2008/C 301/05

Benoeming van de eerste advocaat-generaal

4

2008/C 301/06

Aanwijzing van de kamer belast met de zaken bedoeld in artikel 104 ter van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie

4

2008/C 301/07

Eedaflegging door een nieuw lid van het Gerecht van eerste aanleg

4

 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2008/C 301/08

Zaak C-157/06: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 2 oktober 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek (Niet-nakoming — Overheidsopdrachten voor leveringen — Richtlijn 93/36/EEG — Gunning van overheidsopdrachten zonder voorafgaande aankondiging van opdracht — Lichte helikopters voor politie en nationale brandweer)

5

2008/C 301/09

Zaak C-360/06: Arrest van het Hof (tweede kamer) van 2 oktober 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Finanzgericht Hamburg — Duitsland) — Heinrich Bauer Verlag BeteiligungsGmbH/Finanzamt für Großunternehmen in Hamburg (Vrijheid van vestiging — Belastingwetgeving — Vennootschapsbelasting — Waardering van niet-beursgenoteerde aandelen in kapitaalvennootschappen)

5

2008/C 301/10

Zaak C-427/06: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 23 september 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesarbeitsgericht — Duitsland) — Birgit Bartsch/Bosch und Siemens Hausgeräte (BSH) Altersfürsorge GmbH (Gelijke behandeling in arbeid en beroep — Artikel 13 EG — Richtlijn 2000/78/EG — Bedrijfspensioenregeling die ouderdomspensioen uitsluit voor nabestaande echtgenoot die meer dan vijftien jaar jonger is dan overleden voormalig werknemer — Discriminatie op grond van leeftijd — Band met gemeenschapsrecht)

6

2008/C 301/11

Zaken C-468/06 tot en met C-478/06: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 16 september 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Efeteio Athinon — Griekenland) — Sot. Lélos kai Sia EE (C-468/06), Farmakemporiki AE Emporias kai Dianomis Farmakeftikon Proïonton (C-469/06), Konstantinos Xydias kai Sia OE (C-470/06), Farmakemporiki AE Emporias kai Dianomis Farmakeftikon Proïonton (C-471/06), Ionas Stroumsas EPE (C-472/06), Ionas Stroumsas EPE (C-473/06), Pharmakapothiki Pharma-Group Messinias AE (C-474/06), K. P. Marinopoulos AE Emporias kai Dianomis Pharmakeftikon Proïonton (C-475/06), K. P. Marinopoulos AE Emporias kai Dianomis Pharmakeftikon Proïonton (C-476/06), Kokkoris D. Tsánas K. EPE e.a. (C-477/06), Kokkoris D. Tsánas K. EPE e.a. (C-478/06)/GlaxoSmithKline AEVE Farmakeftikon Proïonton, voorheen Glaxowellcome AEVE (Artikel 82 EG — Misbruik van machtspositie — Farmaceutische producten — Weigering om groothandelaren die zich met parallelexport bezig houden te bevoorraden — Normale bestellingen)

6

2008/C 301/12

Zaak C-514/06 P: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 18 september 2008 — Armacell Enterprise GmbH/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), nmc SA (Hogere voorziening — Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk ARMAFOAM — Ouder gemeenschapsmerk NOMAFOAM — Relatieve weigeringsgrond — Overeenstemmende tekens — Bestaan van relatieve weigeringsgrond in deel van grondgebied van Europese Gemeenschap)

7

2008/C 301/13

Zaak C-16/07 P: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 9 oktober 2008 — Marguerite Chetcuti/Commissie van de Europese Gemeenschappen (Hogere voorziening — Ambtenarenrecht — Vergelijkend onderzoek binnen instelling — Afwijzing van sollicitatie — Toelatingsvoorwaarden)

7

2008/C 301/14

Zaak C-144/07 P: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 2 oktober 2008 — K-Swiss, Inc./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (Hogere voorziening — Gemeenschapsmerk — Verordening (EG) nr. 2868/95 — Beroepstermijn bij Gerecht van eerste aanleg — Beslissing van BHIM — Kennisgeving per expreslevering — Berekening van beroepstermijn)

8

2008/C 301/15

Zaak C-239/07: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 9 oktober 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Lietuvos Respublikos Konstitucinis Teismas — Republiek Litouwen) — grondwettelijke toetsingsprocedure ingeleid door Sabatauskas e.a. (Interne markt voor elektriciteit — Richtlijn 2003/54/EG — Artikel 20 — Transmissie- en distributiesystemen — Toegang van derden — Verplichtingen van lidstaten — Vrije toegang van derden tot elektriciteitstransmissie- en elektriciteitsdistributiesystemen)

8

2008/C 301/16

Zaak C-288/07: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 16 september 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (Chancery Division) — Verenigd Koninkrijk) — The Commissioners of Her Majesty's Revenue & Customs/Isle of Wight Council, Mid-Suffolk District Council, South Tyneside Metropolitan Borough Council, West Berkshire District Council (Zesde btw-richtlijn — Artikel 4, lid 5 — Werkzaamheden verricht door publiekrechtelijk lichaam — Exploitatie van parkeerterreinen waarvoor moet worden betaald — Concurrentievervalsing — Betekenis van uitdrukkingen zou leiden tot en van enige betekenis)

9

2008/C 301/17

Zaak C-304/07: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 9 oktober 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Directmedia Publishing GmbH/Albert-Ludwigs-Universität Freiburg (Richtlijn 96/9/EG — Rechtsbescherming van databanken — Recht sui generis — Begrip opvraging van inhoud van databank)

9

2008/C 301/18

Zaak C-368/07: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 25 september 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek (Niet-nakoming — Richtlijn 2000/59/EG — Havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen — Verzuim om voor elke haven plan voor ontvangst en verwerking van afval vast te stellen en uit te voeren)

10

2008/C 301/19

Zaak C-372/07: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 2 oktober 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supreme Court — Ierland) — Nicole Hassett/South Eastern Health Board, Cheryl Doherty/North Western Health Board (Rechterlijke bevoegdheid — Verordening (EG) nr. 44/2001 — Artikel 22, punt 2 — Geschillen over de geldigheid van besluiten van organen van vennootschappen — Exclusieve bevoegdheid van de gerechten van de staat waar de vennootschap is gevestigd — Belangenbehartigingsorganisatie voor artsen)

10

2008/C 301/20

Zaak C-404/07: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 9 oktober 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Bíróság — Republiek Hongarije) — Strafzaak tegen Győrgy Katz/István Roland Sós (Politiële en justitiële samenwerking in strafzaken — Kaderbesluit 2001/220/JBZ — Status van slachtoffer in strafprocedure — Particuliere klager die zich in plaats van openbaar ministerie stelt — Horen van slachtoffer als getuige)

11

2008/C 301/21

Zaak C-411/07: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 2 oktober 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden) — X BV/Staatssecretaris van Financiën (Gemeenschappelijk douanetarief — Gecombineerde nomenclatuur — Tariefindeling — Posten 8541, 8542 en 8543 — Optocouplers)

11

2008/C 301/22

Zaak C-453/07: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 25 september 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Gießen — Duitsland) — Hakan Er/Wetteraukreis (Associatieovereenkomst EEG-Turkije — Besluit nr. 1/80 van Associatieraad — Artikel 7, eerste alinea, tweede streepje — Verblijfsrecht van meerderjarig kind van Turkse werknemer — Geen arbeid in loondienst verricht — Voorwaarden voor verlies van verkregen rechten)

12

2008/C 301/23

Zaak C-36/08: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 2 oktober 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek (Niet-nakoming — Richtlijn 93/16/CEE — Specifieke opleiding vereist om het beroep van huisarts uit te oefenen — Onjuiste uitvoering)

12

2008/C 301/24

Zaak C-70/08: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 9 oktober 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg (Niet-nakoming — Richtlijn 2003/72/EG — Statuut van Europese coöperatieve vennootschap — Rol van werknemers bij besluitvorming van vennootschap — Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

13

2008/C 301/25

Zaak C-87/08: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 25 september 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Tsjechische Republiek (Niet-nakoming — Richtlijn 2006/73/EG — Uitvoeringsmaatregelen bij richtlijn 2004/39/EG — Organisatorische eisen en voorwaarden voor bedrijfsuitoefening voor beleggingsondernemingen — Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

13

2008/C 301/26

Zaak C-378/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale per la Sicilia (Italië) op 21 augustus 2008 — ERG Raffinerie Mediterranee SpA e.a./Ministero dello Sviluppo Economico e.a.

14

2008/C 301/27

Zaak C-379/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale per la Sicilia (Italië) op 21 augustus 2008 — ERG Raffinerie Mediterranee SpA e.a./Ministero dello Sviluppo Economico e.a.

14

2008/C 301/28

Zaak C-380/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale per la Sicilia (Italië) op 21 augustus 2008 — ENI SpA/Ministero Ambiente e tutela del territorio e del mare e.a.

15

2008/C 301/29

Zaak C-381/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 22 augustus 2008 — Car Trim GmbH/KeySafety Systems SRL

15

2008/C 301/30

Zaak C-383/08: Beroep ingesteld op 25 augustus 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

16

2008/C 301/31

Zaak C-384/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale del Lazio (Italië) op 3 juli 2008 — Attanasio Group Srl/Comune di Carbognano

17

2008/C 301/32

Zaak C-398/08 P: Hogere voorziening ingesteld op 16 september 2008 (fax: 12 september 2008) door Audi AG tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) van 9 juli 2008 in zaak T-70/06, Audi AG/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

18

2008/C 301/33

Zaak C-399/08 P: Hogere voorziening ingesteld op 15 september 2008 door de Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer — uitgebreid) van 1 juli 2008 in zaak T-266/02, Deutsche Post AG, ondersteund door Bondsrepubliek Duitsland/Commissie van de Europese Gemeenschappen, ondersteund door Bundesverband Internationaler Express- und Kurierdienste eV (BIEK) en UPS Europe NV/SA

18

2008/C 301/34

Zaak C-403/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (Chancery Division) (Verenigd Koninkrijk) op 17 september 2008 — Football Association Premier League Ltd, Netmed Hellas SA, Multichoice Hellas SA/QC Leisure, David Richardson, AV Station plc, Malcolm Chamberlain, Michael Madden, SR Leisure Ltd, Phillip George Charles Houghton, Derek Owen

19

2008/C 301/35

Zaak C-405/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Vestre Landsret (Denemarken) op 18 september 2008 — Ingeniørforening i Denmark als mandataris van Bertram Holst/Dansk Industri als mandataris van Babcock & Wilcox Vølund ApS

22

2008/C 301/36

Zaak C-406/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (England and Wales) (Queen's Bench Division), Leeds District Registry (Verenigd Koninkrijk) op 18 september 2008 — Uniplex (UK) Ltd/NHS Business Services Authority

23

2008/C 301/37

Zaak C-414/08 P: Hogere voorziening ingesteld op 23 september 2008 door Sviluppo Italia Basilicata SpA tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 8 juli 2008 in zaak T-176/06, Sviluppo Italia Basilicata SpA/Commissie van de Europese Gemeenschappen

23

2008/C 301/38

Zaak C-416/08 P: Hogere voorziening ingesteld op 22 september 2008 door Apple Computer, Inc. tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 1 juli 2008 in zaak T-328/05, Apple Computer, Inc./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

25

2008/C 301/39

Zaak C-417/08: Beroep ingesteld op 23 juli 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

25

2008/C 301/40

Zaak C-418/08: Beroep ingesteld op 22 september 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Ierland

26

2008/C 301/41

Zaak C-422/08: Beroep ingesteld op 24 september 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Oostenrijk

26

2008/C 301/42

Zaak C-429/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (England & Wales), Queen's Bench Division, Administrative Court (Verenigd Koninkrijk) op 29 september 2008 — Karen Murphy/Media Protection Services Limited

26

2008/C 301/43

Zaak C-435/08: Beroep ingesteld op 30 september 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Polen

28

2008/C 301/44

Zaak C-490/07: Beschikking van de president van het Hof van 4 augustus 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Cyprus

29

2008/C 301/45

Zaak C-117/08: Beschikking van de president van het Hof van 10 juli 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

29

 

Gerecht van eerste aanleg

2008/C 301/46

Zaak T-68/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 oktober 2008 — SGL Carbon/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Markt van elektrische en mechanische koolstof- en grafietproducten — Richtsnoeren voor berekening van bedrag van geldboeten — Zwaarte en duur van inbreuk — Evenredigheidsbeginsel — Beginsel van gelijke behandeling — Bovengrens van 10 % van omzet — Moratoire intresten)

30

2008/C 301/47

Zaak T-69/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 oktober 2008 — Schunk en Schunk Kohlenstoff-Technik/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Markt van elektrische en mechanische koolstof- en grafietproducten — Exceptie van onwettigheid — Artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17 — Toerekening van inbreukmakend gedrag — Richtsnoeren voor berekening van bedrag van geldboeten — Zwaarte en weerslag van inbreuk — Afschrikkende werking — Medewerking gedurende administratieve procedure — Evenredigheidsbeginsel — Beginsel van gelijke behandeling — Reconventionele vordering tot verhoging van geldboete)

30

2008/C 301/48

Zaak T-73/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 oktober 2008 — Carbone-Lorraine/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Markt van elektrische en mechanische koolstof- en grafietproducten — Richtsnoeren voor berekening van bedrag van geldboeten — Zwaarte en duur van inbreuk — Verzachtende omstandigheden — Medewerking gedurende administratieve procedure — Evenredigheidsbeginsel — Beginsel van gelijke behandeling)

31

2008/C 301/49

Zaak T-122/06: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 oktober 2008 — Helkon Media/Commissie (Arbitragebeding — Ondersteuningsprogramma voor ontwikkeling, distributie en promotie van Europese audiovisuele werken (MEDIA Plus) — Verzoek om betaling van financiële steun — Bestaan van arbitragebeding — Verrekening — Niet-ontvankelijkheid)

31

2008/C 301/50

Gevoegde zaken T-387/06 — T-390/06: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 10 oktober 2008 — Inter-Ikea Systems/BHIM (Weergave van laadbord) (Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk dat laadbord weergeeft — Absolute weigeringsgrond — Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94)

31

2008/C 301/51

Zaak T-411/06: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 oktober 2008 — Sogelma/EBW (Overheidsopdrachten voor uitvoering van werken — Aanbesteding van Europees Bureau voor wederopbouw — Besluit om aanbesteding te annuleren en nieuwe te publiceren — Beroep tot nietigverklaring — Bevoegdheid van Gerecht — Noodzaak van voorafgaande administratieve klacht — Beroepstermijn — Lastgeving — Motiveringsplicht — Schadevordering)

32

2008/C 301/52

Zaak T-43/07 P: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 13 oktober 2008 — Neophytou/Commissie (Hogere voorziening — Ambtenaren — Algemeen vergelijkend onderzoek — Afwijzing van sollicitatie van rekwirant — Samenstelling van jury bij mondelinge examen — Beginsel van gelijke behandeling — Nieuwe middelen — Onjuiste rechtsopvatting — Hogere voorziening ten dele ongegrond en ten dele gegrond — Terugverwijzing naar het Gerecht voor ambtenarenzaken)

32

2008/C 301/53

Zaak T-51/07: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 oktober 2008 — Agrar-Invest-Tatschl/Commissie (Navordering van invoerrechten — Suiker van oorsprong uit Kroatië — Artikel 220, lid 2, sub b, van verordening (EEG) nr. 2913/92 — In Publicatieblad bekendgemaakt bericht aan importeurs — Goede trouw)

33

2008/C 301/54

Zaak T-224/07: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 10 oktober 2008 — Imperial Chemical Industries/BHIM (LIGHT & SPACE) (Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk LIGHT & SPACE — Absolute weigeringsgrond — Ontbreken van onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94)

33

2008/C 301/55

Zaak T-428/03: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 12 september 2008 — Keinhorst/Commissie (Openbare dienst — Ambtenaren — Interlocutoir arrest — Afdoening zonder beslissing)

34

2008/C 301/56

Zaak T-125/04: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 12 september 2008 — Rousseaux/Commissie (Openbare dienst — Ambtenaren — Interlocutoir arrest — Afdoening zonder beslissing)

34

2008/C 301/57

Zaak T-126/04: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 12 september 2008 — Goris/Commissie (Openbare dienst — Ambtenaren — Interlocutoir arrest — Afdoening zonder beslissing)

34

2008/C 301/58

Affaire T-131/04: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 12 september 2008 — Jacobs/Commissie (Openbare dienst — Ambtenaren — Interlocutoir arrest — Afdoening zonder beslissing)

35

2008/C 301/59

Zaak T-293/04: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 12 september 2008 — Tachelet/Commissie (Openbare dienst — Ambtenaren — Interlocutoir arrest — Afdoening zonder beslissing)

35

2008/C 301/60

Zaak T-193/07: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 23 september 2008 — Gόrażdże Cement/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Richtlijn 2003/87/EG — Regeling voor handel in broeikasgasemissierechten — Nationaal plan voor toewijzing van emissierechten voor periode van 2008 tot en met 2012 voor Polen — Beschikking van Commissie om geen bezwaar te maken mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan — Bevoegdheid van lidstaten bij individuele verdeling van emissierechten — Niet rechtstreeks geraakt — Niet-ontvankelijkheid)

36

2008/C 301/61

Zaak T-195/07: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 23 september 2008 — Lafarge Cement/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Richtlijn 2003/87/EG — Regeling voor handel in broeikasgasemissierechten — Nationaal plan voor toewijzing van emissierechten voor periode van 2008 tot en met 2012 voor Polen — Beschikking van Commissie om geen bezwaar te maken mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan — Bevoegdheid van lidstaten bij individuele verdeling van emissierechten — Niet rechtstreeks geraakt — Niet-ontvankelijkheid)

36

2008/C 301/62

Zaak T-196/07: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 23 september 2008 — Dyckerhoff Polska/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Richtlijn 2003/87/EG — Regeling voor handel in broeikasgasemissierechten — Nationaal plan voor toewijzing van emissierechten voor periode van 2008 tot en met 2012 voor Polen — Beschikking van Commissie om geen bezwaar te maken mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan — Bevoegdheid van lidstaten bij individuele verdeling van emissierechten — Niet rechtstreeks geraakt — Niet-ontvankelijkheid)

37

2008/C 301/63

Zaak T-197/07: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 23 september 2008 — Grupa Ożarów/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Richtlijn 2003/87/EG — Regeling voor handel in broeikasgasemissierechten — Nationaal plan voor toewijzing van emissierechten voor periode van 2008 tot en met 2012 voor Polen — Beschikking van Commissie om geen bezwaar te maken mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan — Bevoegdheid van lidstaten bij individuele verdeling van emissierechten — Niet rechtstreeks geraakt — Niet-ontvankelijkheid)

37

2008/C 301/64

Zaak T-198/07: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 23 september 2008 — Cementownia Warta/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Richtlijn 2003/87/EG — Regeling voor handel in broeikasgasemissierechten — Nationaal plan voor toewijzing van emissierechten voor periode van 2008 tot en met 2012 voor Polen — Beschikking van Commissie om geen bezwaar te maken mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan — Bevoegdheid van lidstaten bij individuele verdeling van emissierechten — Niet rechtstreeks geraakt — Niet-ontvankelijkheid)

38

2008/C 301/65

Zaak T-199/07: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 23 september 2008 — Cementownia Odra/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Richtlijn 2003/87/EG — Regeling voor handel in broeikasgasemissierechten — Nationaal plan voor toewijzing van emissierechten voor periode van 2008 tot en met 2012 voor Polen — Beschikking van Commissie om geen bezwaar te maken mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan — Bevoegdheid van lidstaten bij individuele verdeling van emissierechten — Niet rechtstreeks geraakt — Niet-ontvankelijkheid)

38

2008/C 301/66

Zaak T-203/07: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 23 september 2008 — Cemex Polska/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Richtlijn 2003/87/EG — Regeling voor handel in broeikasgasemissierechten — Nationaal plan voor toewijzing van emissierechten voor periode van 2008 tot en met 2012 voor Polen — Beschikking van Commissie om geen bezwaar te maken mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan — Bevoegdheid van lidstaten bij individuele verdeling van emissierechten — Niet rechtstreeks geraakt — Niet-ontvankelijkheid)

39

2008/C 301/67

Zaak T-294/07: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 25 september 2008 — Stepek/BHIM — Masters Golf Company (GOLF-FASHION MASTERS THE CHOICE TO WIN) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk GOLF-FASHION MASTERS THE CHOICE TO WIN — Ouder nationaal beeldmerk The Masters en ouder gemeenschapsbeeldmerk The Masters GOLF COMPANY — Intrekking van beroep voor kamer van beroep — Kosten gemaakt voor kamer van beroep)

39

2008/C 301/68

Zaak T-312/08 R: Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 26 september 2008 — Ellinikos Niognomon/Commissie (Kort geding — Richtlijn 94/57/EG — Gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties — Intrekking van aan een dergelijke organisatie verleende erkenning — Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging — Niet-ontvankelijkheid)

40

2008/C 301/69

Zaak T-338/08: Beroep ingesteld op 11 augustus 2008 — Stichting Natuur en Milieu en Pesticide Action Network Europe/Commissie

40

2008/C 301/70

Zaak T-353/08: Beroep ingesteld op 26 augustus 2008 — Vwd Vereinigte Wirtschaftsdienste/Commissie

41

2008/C 301/71

Zaak T-361/08: Beroep ingesteld op 27 augustus 2008 — Peek & Cloppenburg en van Graaf/BHIM — Thailand (Thai Silk)

42

2008/C 301/72

Zaak T-362/08: Beroep ingesteld op 28 augustus 2008 — IFAW Internationaler Tierschutz-Fonds/Commissie

42

2008/C 301/73

Zaak T-366/08: Beroep ingesteld op 2 september 2008 — Federcoopesca e.a./Commissie

43

2008/C 301/74

Zaak T-368/08: Beroep ingesteld op 26 augustus 2008 — Atlantean/Commissie

43

2008/C 301/75

Zaak T-369/08: Beroep ingesteld op 4 september 2008 — EWRIA e.a./Commissie

44

2008/C 301/76

Zaak T-370/08: Beroep ingesteld op 5 september 2008 — Csepeli Áramtermelő/Commissie

45

2008/C 301/77

Zaak T-371/08 P: Hogere voorziening ingesteld op 8 september 2008 door Bart Nijs tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 26 juni 2008 in zaak F-5/07, Nijs/Rekenkamer

45

2008/C 301/78

Zaak T-375/08 P: Hogere voorziening ingesteld op 10 september 2008 door Bart Nijs tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 26 juni 2008 in zaak F-108/07, Nijs/Rekenkamer

46

2008/C 301/79

Zaak T-376/08 P: Hogere voorziening ingesteld op 10 september 2008 door Bart Nijs tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 26 juni 2008 in zaak F-1/08, Nijs/Rekenkamer

46

2008/C 301/80

Zaak T-382/08: Beroep ingesteld op 10 september 2008 — Advance Magazine Publishers/BHIM — Capela & Irmãos (VOGUE)

47

2008/C 301/81

Zaak T-383/08: Beroep ingesteld op 11 september 2008 — New Europe/Commissie

47

2008/C 301/82

Zaak T-384/08: Beroep ingesteld op 11 september 2008 — Elliniki Nafpigokataskevastiki e.a./Commissie

48

2008/C 301/83

Zaak T-387/08: Beroep ingesteld op 1 september 2008 — Evropaïki Dynamiki/Bureau voor officiële publicaties der Europese Gemeenschappen

49

2008/C 301/84

Zaak T-389/08: Beroep ingesteld op 16 september 2008 — Lemans/BHIM — Turner (ICON)

50

2008/C 301/85

Zaak T-392/08: Beroep ingesteld op 19 september 2008 — AEPI/Commissie

50

2008/C 301/86

Zaak T-399/08: Beroep ingesteld op 18 september 2008 — Clearwire Corporation/BHIM (CLEARWIFI)

51

2008/C 301/87

Zaak T-400/08: Beroep ingesteld op 22 september 2008 — Enercon/BHIM — BP (ENERCON)

51

2008/C 301/88

Zaak T-404/08: Beroep ingesteld op 20 september 2008 — Fluorsid en Minmet/Commissie

52

2008/C 301/89

Zaak T-408/08: Beroep ingesteld op 25 september 2008 — S.F. Turistico Immobiliare/Raad en Commissie

53

2008/C 301/90

Zaak T-409/08: Beroep ingesteld op 24 september 2008 — El Fatmi/Raad

54

2008/C 301/91

Zaak T-411/08: Beroep ingesteld op 30 september 2008 — Artisjus Magyar Szerzői Jogvédő Iroda Egyesület/Commissie

54

2008/C 301/92

Zaak T-412/08: Beroep ingesteld op 25 september 2008 — Trubion Pharmaceuticals/BHIM — Merck (TRUBION)

55

2008/C 301/93

Zaak T-413/08: Beroep ingesteld op 29 september 2008 — SOZA/Commissie

56

2008/C 301/94

Zaak T-426/08: Beroep ingesteld op 22 september 2008 — Italië/Commissie

56

2008/C 301/95

Zaak T-433/08: Beroep ingesteld op 30 september 2008 — SIAE/Commissie

57

2008/C 301/96

Zaak T-436/08: Beroep ingesteld op 3 oktober 2008 — Studio Vacanze/Commissie

58

2008/C 301/97

Zaak T-453/08: Beroep ingesteld op 3 oktober 2008 — Timsas/Commissie

59

2008/C 301/98

Zaak T-454/08: Beroep ingesteld op 6 oktober 2008 — Grand Hotel Abi d'Oru/Commissie

59

2008/C 301/99

Zaak T-457/08: Beroep ingesteld op 10 oktober 2008 — Intel/Commissie

60

2008/C 301/00

Zaak T-207/04: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 september 2008 — Italië/Commissie

60

2008/C 301/01

Zaak T-223/04: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 september 2008 — Italië/Commissie

61

2008/C 301/02

Zaak T-345/04: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 september 2008 — Italië/Commissie

61

2008/C 301/03

Zaak T-443/04: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 september 2008 — Italië/Commissie

61

2008/C 301/04

Zaak T-26/05: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 september 2008 — Italië/Commissie

61

2008/C 301/05

Zaak T-82/05: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 september 2008 — Italië/Commissie

61

2008/C 301/06

Zaak T-83/05: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 september 2008 — Italië/Commissie

61

2008/C 301/07

Zaak T-140/05: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 september 2008 — Italië/Commissie

62

2008/C 301/08

Zaak T-212/05: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 september 2008 — Italië/Commissie

62

2008/C 301/09

Zaak T-402/05: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 september 2008 — Italië/Commissie

62

2008/C 301/10

Zaak T-38/06: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 september 2008 — Italië/Commissie

62

2008/C 301/11

Zaak T-61/06: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 september 2008 — Italië/Commissie

62

2008/C 301/12

Zaak T-77/06: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 september 2008 — Italië/Commissie

62

2008/C 301/13

Zaak T-157/06: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 september 2008 — Italië/Commissie

63

2008/C 301/14

Zaak T-168/06: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 september 2008 — Italië/Commissie

63

2008/C 301/15

Zaak T-222/06: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 september 2008 — Italië/Commissie

63

2008/C 301/16

Zaak T-280/06: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 september 2008 — Italië/Commissie

63

2008/C 301/17

Zaak T-290/06: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 september 2008 — Italië/Commissie

63

2008/C 301/18

Zaak T-293/06: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 18 september 2008 — NBC Fourth Realty/BHIM — Regalado Pareja en Pedrol (PK MAX)

63

2008/C 301/19

Zaak T-395/06: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 september 2008 — Italië/Commissie

64

2008/C 301/20

Zaak T-61/07: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 september 2008 — Italië/Commissie

64

2008/C 301/21

Zaak T-93/07: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 september 2008 — Italië/Commissie

64

2008/C 301/22

Zaak T-204/07: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 september 2008 — Italië/Commissie

64

2008/C 301/23

Zaak T-298/07: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 september 2008 — Italië/Commissie

64

2008/C 301/24

Zaak T-302/07: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 1 oktober 2008 — Motorpress/BHIM — Sony Computer Entertainment Europe (BUZZ !)

65

2008/C 301/25

Zaak T-379/07: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 september 2008 — Polen/Commissie

65

2008/C 301/26

Zaak T-381/07: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 september 2008 — Italië/Commissie

65

2008/C 301/27

Zaak T-470/07: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 30 september 2008 — Dow Agrosciences e.a./Commissie

65

 

Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie

2008/C 301/28

Zaak F-78/08: Beroep ingesteld op 22 september 2008 — Locchi/Commissie

66

2008/C 301/29

Zaak F-79/08: Beroep ingesteld op 3 oktober 2008 — Ackerman e. a./EIB

66

2008/C 301/30

Zaak F-54/05: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 4 september 2008 — Ehrhardt/Parlement

67

2008/C 301/31

Zaak F-128/05: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 23 september 2008 — Adolf e.a./Commissie

67

2008/C 301/32

Zaak F-8/06: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 23 september 2008 — Tolios e.a./Rekenkamer

67

2008/C 301/33

Zaak F-14/06: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 23 september 2008 — Chevallier-Carmana e.a./Hof van Justitie

67

2008/C 301/34

Zaak F-15/06: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 23 september 2008 — Abba e.a./Parlement

67

2008/C 301/35

Zaak F-16/06: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 23 september 2008 — Augenault e.a./Raad

68

2008/C 301/36

Zaak F-81/06: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 4 september 2008 — Duyster/Commissie

68

NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie

22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/1


(2008/C 301/01)

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 285 van 8.11.2008

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 272 van 25.10.2008

PB C 260 van 11.10.2008

PB C 247 van 27.9.2008

PB C 236 van 13.9.2008

PB C 223 van 30.8.2008

PB C 209 van 15.8.2008

Deze teksten zijn beschikbaar in:

 

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/2


Verkiezing van de presidenten van de kamers bestaande uit drie rechters

(2008/C 301/02)

De rechters van het Hof van Justitie hebben in een vergadering op 23 september 2008 overeenkomstig artikel 10, lid 1, tweede alinea, van het Reglement voor de procesvoering de heren M. Ilešič, J.-C. Bonichot, A. Ó Caoimh en T. von Danwitz verkozen tot president van respectievelijk de Vijfde, de Zesde, de Zevende en de Achtste kamer bestaande uit drie rechters, voor een periode van één jaar, vanaf 7 oktober 2008 tot en met 6 oktober 2009.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/2


Toevoeging van de rechters aan de kamers bestaande uit drie rechters

(2008/C 301/03)

Het Hof heeft tijdens zijn vergadering van 30 september 2008 besloten de rechters aan de kamers toe te voegen als volgt:

Vijfde kamer

M. Ilešič, kamerpresident

A. Tizzano, A. Borg Barthet, E. Levits, J.-J. Kasel, rechters

Zesde kamer

J.-C. Bonichot, kamerpresident

K. Schiemann, J. Makarczyk, P. Kūris, L. Bay Larsen, C. Toader, rechters

Zevende kamer

A. Ó Caoimh, kamerpresident

J. N. Cunha Rodrigues, J. Klučka, U. Lõhmus, P. Lindh, A. Arabadjiev, rechters

Achtste kamer

T. von Danwitz, kamerpresident

R. Silva de Lapuerta, E. Juhász, G. Arestis, J. Malenovský, rechters


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/3


Lijsten om de samenstelling van de rechtsprekende formaties te bepalen

(2008/C 301/04)

Het Hof heeft tijdens zijn vergadering van 30 september 2008 de in artikel 11 quater, lid 2, tweede alinea, van het Reglement voor de procesvoering bedoelde lijsten ten behoeve van de samenstelling van de kamers bestaande uit drie rechters opgesteld als volgt:

Voor de Vijfde kamer:

A. Tizzano

A. Borg Barthet

E. Levits

J.-J. Kasel

Voor de Zesde kamer:

K. Schiemann

J. Makarczyk

P. Kūris

L. Bay Larsen

C. Toader

Voor de Zevende kamer:

J. N. Cunha Rodrigues

J. Klučka

U. Lõhmus

P. Lindh

A. Arabadjiev

Voor de Achtste kamer:

R. Silva de Lapuerta

E. Juhász

G. Arestis

J. Malenovský


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/4


Benoeming van de eerste advocaat-generaal

(2008/C 301/05)

Overeenkomstig artikel 10, lid 1, derde alinea, van het Reglement voor de procesvoering heeft het Hof van Justitie mevrouw E. Sharpston benoemd tot eerste advocaat-generaal voor een periode van één jaar, vanaf 7 oktober 2008 tot en met 6 oktober 2009.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/4


Aanwijzing van de kamer belast met de zaken bedoeld in artikel 104 ter van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie

(2008/C 301/06)

Het Hof heeft in zijn vergadering van 30 september 2008 voor de periode van 7 oktober 2008 tot en met 6 oktober 2009 de Tweede Kamer van het Hof aangewezen als kamer die overeenkomstig artikel 9, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie belast is met de in artikel 104 ter van het reglement bedoelde zaken.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/4


Eedaflegging door een nieuw lid van het Gerecht van eerste aanleg

(2008/C 301/07)

Na zijn benoeming tot rechter bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen bij besluit van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen van 22 juli 2008 (1), voor de periode van 1 september 2008 tot en met 31 augustus 2013, heeft de heer K. O'Higgins voor het Hof de eed afgelegd op 15 september 2008.


(1)  PB L 219 van 14.8.2008, blz. 63.


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/5


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 2 oktober 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

(Zaak C-157/06) (1)

(Niet-nakoming - Overheidsopdrachten voor leveringen - Richtlijn 93/36/EEG - Gunning van overheidsopdrachten zonder voorafgaande aankondiging van opdracht - Lichte helikopters voor politie en nationale brandweer)

(2008/C 301/08)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: X. Lewis en D. Recchia, gemachtigden)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: I. M. Braguglia, gemachtigde, G. Fiengo, advocaat)

Voorwerp

Niet-nakoming — Richtlijn 93/36/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen (PB L 199, blz. 1) — Verzuim om aan te tonen dat aanbestedende dienst gegronde redenen heeft om procedure van gunning via onderhandelingen zonder bekendmaking van aankondiging van opdracht te volgen — Lichte helikopters die zijn aangeschaft voor behoeften van politie en brandweer

Dictum

1)

Door de vaststelling van decreet nr. 558/A/04/03/RR van de minister van Binnenlandse Zaken van 11 juli 2003, waarbij een afwijking van de communautaire regeling inzake overheidsopdrachten voor leveringen wordt toegestaan voor de aankoop van lichte helikopters ten behoeve van de politie en de nationale brandweer, zonder dat is voldaan aan de voorwaarden die een dergelijke afwijking kunnen rechtvaardigen, heeft de Italiaanse Republiek niet voldaan aan de verplichtingen die op haar rusten krachtens richtlijn 93/36/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen, met name krachtens de artikelen 2, lid 1, sub b, 6 en 9 ervan.

2)

De Italiaanse Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 131 van 3.6.2006.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/5


Arrest van het Hof (tweede kamer) van 2 oktober 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Finanzgericht Hamburg — Duitsland) — Heinrich Bauer Verlag BeteiligungsGmbH/Finanzamt für Großunternehmen in Hamburg

(Zaak C-360/06) (1)

(Vrijheid van vestiging - Belastingwetgeving - Vennootschapsbelasting - Waardering van niet-beursgenoteerde aandelen in kapitaalvennootschappen)

(2008/C 301/09)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht Hamburg — Duitsland

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Heinrich Bauer Verlag BeteiligungsGmbH

Verwerende partij: Finanzamt für Großunternehmen in Hamburg

In tegenwoordigheid van: Heinrich Bauer Verlag KG

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Finanzgericht Hamburg — Uitlegging van de artikelen 52 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 43 EG) en 58 EG-Verdrag (thans artikel 48 EG) — Waardering van niet-genoteerde aandelen in kapitaalvennootschappen — Verschil in waardering tussen een deelneming in een binnenlandse personenvennootschap en een deelneming in een in een andere lidstaat gevestigde personenvennootschap

Dictum

Bij gebreke van een geldige rechtvaardiging verzetten de artikelen 52 EEG-Verdrag (nadien artikel 52 EG-Verdrag, thans, na wijziging, artikel 43 EG) en 58 EEG-Verdrag (nadien 58 EG-Verdrag, thans artikel 48 EG) zich tegen de toepassing van een belastingregeling van een lidstaat wanneer deze in het kader van de waardering van niet-beursgenoteerde aandelen van een kapitaalvennootschap in omstandigheden als die van het hoofdgeding ertoe leidt dat aan de deelneming van deze vennootschap in het kapitaal van een in een andere lidstaat gevestigde personenvennootschap een hogere waarde wordt toegekend dan aan haar deelneming in een personenvennootschap die is gevestigd in de betrokken lidstaat, op voorwaarde echter dat een dergelijke deelneming haar een zodanige invloed op de besluiten van de in een andere lidstaat gevestigde personenvennootschap verleent dat zij de activiteiten ervan kan bepalen.


(1)  PB C 310 van 16.12.2006.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/6


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 23 september 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesarbeitsgericht — Duitsland) — Birgit Bartsch/Bosch und Siemens Hausgeräte (BSH) Altersfürsorge GmbH

(Zaak C-427/06) (1)

(Gelijke behandeling in arbeid en beroep - Artikel 13 EG - Richtlijn 2000/78/EG - Bedrijfspensioenregeling die ouderdomspensioen uitsluit voor nabestaande echtgenoot die meer dan vijftien jaar jonger is dan overleden voormalig werknemer - Discriminatie op grond van leeftijd - Band met gemeenschapsrecht)

(2008/C 301/10)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesarbeitsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Birgit Bartsch

Verwerende partij: Bosch und Siemens Hausgeräte (BSH) Altersfürsorge GmbH

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Bundesarbeitsgericht — Uitlegging van het beginsel van non-discriminatie op grond van leeftijd, van artikel 13 EG en van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB L 303, blz. 16) — Bedrijfspensioenregeling die ouderdomspensioen uitsluit voor de overlevende echtgenoot die 15 jaar jonger is dan de overleden voormalige werknemer — Toepassing van het beginsel van non-discriminatie op grond van leeftijd bij gebreke van een aanknopingspunt met een door andere bepalingen van gemeenschapsrecht bestreken situatie

Dictum

Het gemeenschapsrecht bevat geen verbod van discriminatie op grond van leeftijd waarvan de rechters van de lidstaten de naleving dienen te waarborgen wanneer de mogelijk discriminerende behandeling geen band met het gemeenschapsrecht heeft. Een dergelijke band wordt niet bewerkstelligd door artikel 13 EG en evenmin, in omstandigheden zoals die van het hoofdgeding, door richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, reeds vóór het verstrijken van de aan de betrokken lidstaat voor de uitvoering daarvan gestelde termijn.


(1)  PB C 326 van 30.12.2006.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/6


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 16 september 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Efeteio Athinon — Griekenland) — Sot. Lélos kai Sia EE (C-468/06), Farmakemporiki AE Emporias kai Dianomis Farmakeftikon Proïonton (C-469/06), Konstantinos Xydias kai Sia OE (C-470/06), Farmakemporiki AE Emporias kai Dianomis Farmakeftikon Proïonton (C-471/06), Ionas Stroumsas EPE (C-472/06), Ionas Stroumsas EPE (C-473/06), Pharmakapothiki Pharma-Group Messinias AE (C-474/06), K. P. Marinopoulos AE Emporias kai Dianomis Pharmakeftikon Proïonton (C-475/06), K. P. Marinopoulos AE Emporias kai Dianomis Pharmakeftikon Proïonton (C-476/06), Kokkoris D. Tsánas K. EPE e.a. (C-477/06), Kokkoris D. Tsánas K. EPE e.a. (C-478/06)/GlaxoSmithKline AEVE Farmakeftikon Proïonton, voorheen Glaxowellcome AEVE

(Zaken C-468/06 tot en met C-478/06) (1)

(Artikel 82 EG - Misbruik van machtspositie - Farmaceutische producten - Weigering om groothandelaren die zich met parallelexport bezig houden te bevoorraden - Normale bestellingen)

(2008/C 301/11)

Procestaal: Grieks

Verwijzende rechter

Efeteio Athinon, Griekenland

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Sot. Lélos kai Sia EE (C-468/06), Farmakemporiki AE Emporias kai Dianomis Farmakeftikon Proïonton (C-469/06), Konstantinos Xydias kai Sia OE (C-470/06), Farmakemporiki AE Emporias kai Dianomis Farmakeftikon Proïonton (C-471/06), Ionas Stroumsas EPE (C-472/06), Ionas Stroumsas EPE (C-473/06), Pharmakapothiki Pharma-Group Messinias AE (C-474/06), K. P. Marinopoulos AE Emporias kai Dianomis Pharmakeftikon Proïonton (C-475/06), K. P. Marinopoulos AE Emporias kai Dianomis Pharmakeftikon Proïonton (C-476/06), Kokkoris D. Tsánas K. EPE e.a. (C-477/06), Kokkoris D. Tsánas K. EPE e.a. (C-478/06)

Verwerende partij: Glaxosmithkline AEVE Farmakeftikon Proїonton

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Efeteio Athinon — Uitlegging van artikel 82 EG — Misbruik van machtspositie — Weigering van een onderneming met een machtspositie om de door groothandelaren in geneesmiddelen geplaatste bestellingen volledig uit te voeren, met de bedoeling hun exportactiviteit en daarmee ook de schade die de parallelhandel haar toebrengt, te beperken

Dictum

Artikel 82 EG moet aldus worden uitgelegd dat een onderneming met een machtspositie op de relevante geneesmiddelenmarkt die, ter voorkoming van de parallelexport door bepaalde groothandelaren van een lidstaat naar andere lidstaten, weigert om normale bestellingen van deze groothandelaren uit te voeren, misbruik maakt van haar machtspositie. Het staat aan de verwijzende rechter om te bepalen of die bestellingen normaal zijn, gelet op de omvang van deze bestellingen uit het oogpunt van de behoeften van de markt van die lidstaat en op de vroegere commerciële relaties tussen die onderneming en de betrokken groothandelaren.


(1)  PB C 20 van 27.1.2007.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/7


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 18 september 2008 — Armacell Enterprise GmbH/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), nmc SA

(Zaak C-514/06 P) (1)

(Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk ARMAFOAM - Ouder gemeenschapsmerk NOMAFOAM - Relatieve weigeringsgrond - Overeenstemmende tekens - Bestaan van relatieve weigeringsgrond in deel van grondgebied van Europese Gemeenschap)

(2008/C 301/12)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Armacell Enterprise GmbH (vertegenwoordiger: O. Spuhler, Rechtsanwalt)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde), nmc SA (vertegenwoordigers: P. Péters en T. de Haan, advocaten)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 10 oktober 2006, Armacell/BHIM (T-172/05), waarbij het Gerecht heeft verworpen een beroep ingesteld door de aanvrager van het woordmerk „ARMAFOAM” voor waren van klasse 20 en strekkende tot vernietiging van beslissing R 552/2004-1 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 23 februari 2005 houdende vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van de oppositie ingesteld door de houder van het gemeenschapswoordmerk „NOMAFOAM” voor waren van de klassen 11, 19, 20, 27 en 28

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Armacell Enterprise GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 56 van 10.3.2007.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/7


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 9 oktober 2008 — Marguerite Chetcuti/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-16/07 P) (1)

(Hogere voorziening - Ambtenarenrecht - Vergelijkend onderzoek binnen instelling - Afwijzing van sollicitatie - Toelatingsvoorwaarden)

(2008/C 301/13)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Marguerite Chetcuti (vertegenwoordiger: M.-A. Lucas, advocaat)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: V. Joris en K. Herrmann, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) van 8 november 2006, Chetcuci/Commissie (T-357/04), waarbij het Gerecht heeft verworpen het beroep van rekwirante strekkende tot nietigverklaring van het besluit van 22 juni 2004 van de jury van het vergelijkend onderzoek waarbij haar sollicitatie terzijde is gelegd en van de daarop volgende handelingen in de procedure van het vergelijkend onderzoek — Schending van de artikelen 4, 27 en 29, lid 1, van het Ambtenarenstatuut, in de tot 30 april 2004 geldende versie ervan — Begrip „intern vergelijkend onderzoek” en met de aanwerving verbonden doelstelling, de instelling de medewerking te verzekeren van ambtenaren „die uit een oogpunt van bekwaamheid, prestatievermogen en onkreukbaarheid aan de hoogste eisen voldoen” — Toelaatbaarheid van hulpfunctionarissen

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Chetcuti wordt verwezen in de kosten van de hogere voorziening.


(1)  PB C 82 van 14.4.2007.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/8


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 2 oktober 2008 — K-Swiss, Inc./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak C-144/07 P) (1)

(Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Verordening (EG) nr. 2868/95 - Beroepstermijn bij Gerecht van eerste aanleg - Beslissing van BHIM - Kennisgeving per expreslevering - Berekening van beroepstermijn)

(2008/C 301/14)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: K-Swiss, Inc. (vertegenwoordiger: H. E. Hübner, advocate)

Andere partij in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: O. Mondéjar Ortuño, gemachtigde)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 14 december 2006 in zaak T-14/06, K-Swiss/BHIM, waarbij niet-ontvankelijk is verklaard een beroep tot vernietiging van een beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM — Beroepstermijn — Kennisgeving per snelpost — Datum waarop termijn begint te lopen

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

K-Swiss Inc. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 117 van 26.5.2007.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/8


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 9 oktober 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Lietuvos Respublikos Konstitucinis Teismas — Republiek Litouwen) — grondwettelijke toetsingsprocedure ingeleid door Sabatauskas e.a.

(Zaak C-239/07) (1)

(Interne markt voor elektriciteit - Richtlijn 2003/54/EG - Artikel 20 - Transmissie- en distributiesystemen - Toegang van derden - Verplichtingen van lidstaten - Vrije toegang van derden tot elektriciteitstransmissie- en elektriciteitsdistributiesystemen)

(2008/C 301/15)

Procestaal: Litouws

Verwijzende rechter

Lietuvos Respublikos Konstitucinis Teismas

Partij in de grondwettelijke toetsingsprocedure

Julius Sabatauskas e.a.

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Lietuvos respublikos konstitucinis teismas — Uitlegging van artikel 20 van richtlijn 2003/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en houdende intrekking van richtlijn 96/92/EG — Verklaringen met betrekking tot ontmantelings- en afvalbeheeractiviteiten (PB L 176, blz. 37) — Verenigbaarheid met de richtlijn van nationale wetgeving die de consument toegang tot elektriciteitstransmissienetten eerst toestaat na weigering van toegang tot distributienetten door een distributienetbeheerder

Dictum

1)

Artikel 20 van richtlijn 2003/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en houdende intrekking van richtlijn 96/92/EG, moet aldus worden uitgelegd dat het enkel de verplichtingen van de lidstaten op het gebied van de toegang van derden tot elektriciteitstransmissie- en elektriciteitsdistributiesystemen en niet hun aansluiting daarop regelt, en dat het niet bepaalt dat het systeem voor toegang tot de netwerken, dat de lidstaten moeten invoeren, de in aanmerking komende afnemer in staat moet stellen om naar eigen goeddunken het soort systeem te kiezen waarop hij zich wil aansluiten.

2)

Dit artikel 20 moet voorts aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling die bepaalt dat de apparatuur van een in aanmerking komende afnemer alleen mag worden aangesloten op een transmissiesysteem, wanneer de distributiesysteembeheerder wegens vaststaande technische of exploitatievereisten weigert om de apparatuur van de in aanmerking komende afnemer die zich op het in de vergunning vastgestelde gebied van de distributiesysteembeheerder bevindt, aan te sluiten op zijn systeem. Het staat echter aan de nationale rechter om na te gaan of de invoering en de toepassing van dit systeem plaatsvinden op basis van objectieve criteria en zonder onderscheid te maken tussen gebruikers van het systeem.


(1)  PB C 170 van 21.7.2007.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/9


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 16 september 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (Chancery Division) — Verenigd Koninkrijk) — The Commissioners of Her Majesty's Revenue & Customs/Isle of Wight Council, Mid-Suffolk District Council, South Tyneside Metropolitan Borough Council, West Berkshire District Council

(Zaak C-288/07) (1)

(Zesde btw-richtlijn - Artikel 4, lid 5 - Werkzaamheden verricht door publiekrechtelijk lichaam - Exploitatie van parkeerterreinen waarvoor moet worden betaald - Concurrentievervalsing - Betekenis van uitdrukkingen „zou leiden tot’ en „van enige betekenis’)

(2008/C 301/16)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Justice (Chancery Division)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: The Commissioners of Her Majesty's Revenue & Customs

Verwerende partijen: Isle of Wight Council, Mid-Suffolk District Council, South Tyneside Metropolitan Borough Council, West Berkshire District Council

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — High Court of Justice (Chancery Division) (England and Wales) — Uitlegging van artikel 4, lid 5, van richtlijn 77/388/EEG: Zesde richtlijn van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1) — Werkzaamheden of handelingen die een publiekrechtelijk lichaam als overheid verricht — Parkeervoorzieningen buiten de openbare weg waarvoor moet worden betaald — Behandeling als niet-belastingplichtige leidend tot concurrentievervalsing — Begrip „concurrentievervalsing” — Beoordelingscriteria

Dictum

1)

Artikel 4, lid 5, tweede alinea, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, moet aldus worden uitgelegd dat de concurrentievervalsing van enige betekenis waartoe de behandeling als niet-belastingplichtige van publiekrechtelijke lichamen die werkzaamheden als overheid verrichten, zou leiden, moet worden beoordeeld met betrekking tot die werkzaamheden als zodanig zonder dat die beoordeling betrekking heeft op een specifieke plaatselijke markt.

2)

De term „zou leiden tot” in de zin van artikel 4, lid 5, tweede alinea, van de Zesde richtlijn (77/388) moet aldus worden uitgelegd dat hij niet alleen ziet op daadwerkelijke concurrentie, maar ook op potentiële concurrentie, voor zover de mogelijkheid dat een particuliere marktdeelnemer werkzaam wordt op de relevante markt, reëel en niet zuiver hypothetisch is.

3)

De uitdrukking „van enige betekenis” in de zin van artikel 4, lid 5, tweede alinea, van de Zesde richtlijn (77/388) moet aldus worden begrepen dat de daadwerkelijke of potentiële concurrentievervalsing van meer dan onbeduidende omvang dient te zijn.


(1)  PB C 199 van 25.8.2007.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/9


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 9 oktober 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Directmedia Publishing GmbH/Albert-Ludwigs-Universität Freiburg

(Zaak C-304/07) (1)

(Richtlijn 96/9/EG - Rechtsbescherming van databanken - Recht sui generis - Begrip „opvraging’ van inhoud van databank)

(2008/C 301/17)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Directmedia Publishing GmbH

Verwerende partij: Albert-Ludwigs-Universität Freiburg

Voorwerp

Verzoek om prejudiciële beslissing — Bundesgerichtshof — Uitlegging van artikel 7, lid 2, sub a, van richtlijn 96/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken (PB L 77, blz. 20) — Operatie waarbij gegevens een voor een uit beschermde databank in andere databank worden overgenomen, na elk aandachtig en uitvoerig te zijn onderzocht, zonder dat zij worden gekopieerd — Kwalificatie van deze overname van gegevens als „opvraging” in de zin van richtlijn 96/9/EG

Dictum

De overname van gegevens uit een beschermde databank in een andere databank na raadpleging van de eerste databank op scherm en individuele beoordeling van de hierin vervatte gegevens kan een „opvraging” in de zin van artikel 7 van richtlijn 96/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken vormen voor zover deze verrichting neerkomt op de overbrenging van een — vanuit kwalitatief of kwantitatief opzicht — substantieel deel van de inhoud van de beschermde databank of met overbrengingen van niet-substantiële delen die door hun repetitief en systematisch karakter hebben geleid tot de reconstructie van een substantieel deel van deze inhoud, wat door de verwijzende rechter dient te worden beoordeeld.


(1)  PB C 211 van 8.9.2007.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/10


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 25 september 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

(Zaak C-368/07) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2000/59/EG - Havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen - Verzuim om voor elke haven plan voor ontvangst en verwerking van afval vast te stellen en uit te voeren)

(2008/C 301/18)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: K. Simonsson en E. Montaguti, gemachtigden)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: I. M. Braguglia, gemachtigde, G. Fiengo en F. Arena, avocats)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn alle bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2000/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2000 betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen (PB L 332, blz. 81)

Dictum

1)

Door niet voor elke Italiaanse haven een plan voor ontvangst en verwerking van afval uit te werken en vast te stellen, is de Italiaanse Republiek de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 5, lid 1, en 16, lid 1, van richtlijn 2000/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2000 betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen.

2)

De Italiaanse Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 223 van 22.9.2007.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/10


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 2 oktober 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supreme Court — Ierland) — Nicole Hassett/South Eastern Health Board, Cheryl Doherty/North Western Health Board

(Zaak C-372/07) (1)

(Rechterlijke bevoegdheid - Verordening (EG) nr. 44/2001 - Artikel 22, punt 2 - Geschillen over de geldigheid van besluiten van organen van vennootschappen - Exclusieve bevoegdheid van de gerechten van de staat waar de vennootschap is gevestigd - Belangenbehartigingsorganisatie voor artsen)

(2008/C 301/19)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Supreme Court

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Nicole Hassett, Cheryl Doherty

Verwerende partijen: South Eastern Health Board, North Western Health Board

In tegenwoordigheid van: Raymond Howard, Medical Defence Union Ltd, MDU Services Ltd, Brian Davidson, Medical Defence Union Ltd, MDU Services Ltd

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Supreme Court — Uitlegging van artikel 22, lid 2, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 12, blz. 1) — Beroepsorganisatie van artsen, opgericht in de vorm van een vennootschap naar het recht van een lidstaat, die bijstand en aansprakelijkheidsdekking verleent aan haar in deze lidstaat en in een andere lidstaat werkende leden — Verlening van bijstand en aansprakelijkheidsdekking afhankelijk van een besluit van de raad van bestuur van deze vennootschap, genomen in de uitoefening van zijn onbeperkte discretionaire bevoegdheid — Geschil betreffende een besluit waarbij de verlening van bijstand of schadeloosstelling aan een in de andere lidstaat werkzame arts wordt geweigerd — Uitsluitende bevoegdheid van het gerecht van de staat van de plaats van vestiging van de vennootschap, overeenkomstig artikel 22, punt 2, van de verordening

Dictum

Artikel 22, punt 2, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moet aldus worden uitgelegd dat een vordering als die in het hoofdgeding, in het kader waarvan een partij betoogt dat een door een orgaan van een vennootschap genomen besluit de rechten heeft geschonden die bedoelde partij aan de statuten van die vennootschap stelt te ontlenen, geen betrekking heeft op de geldigheid van de besluiten van de organen van een vennootschap in de zin van die bepaling.


(1)  PB C 283 van 24.11.2007.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/11


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 9 oktober 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Bíróság — Republiek Hongarije) — Strafzaak tegen Győrgy Katz/István Roland Sós

(Zaak C-404/07) (1)

(Politiële en justitiële samenwerking in strafzaken - Kaderbesluit 2001/220/JBZ - Status van slachtoffer in strafprocedure - Particuliere klager die zich in plaats van openbaar ministerie stelt - Horen van slachtoffer als getuige)

(2008/C 301/20)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Fővárosi Bíróság

Partijen in de strafzaak

Verzoekende partij: Győrgy Katz

Verwerende partij: István Roland Sós

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Fővárosi Bíróság — Uitlegging van de artikelen 2 en 3 van kaderbesluit 2001/220/JBZ van de Raad van 15 maart 2001 inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure (PB L 82, blz. 1) — Nationale regeling waarbij het slachtoffer niet kan getuigen in een strafzaak die het als subsidiaire particuliere aanklager heeft ingeleid

Dictum

De artikelen 2 en 3 van kaderbesluit 2001/220/JBZ van de Raad van 15 maart 2001 inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure, moeten aldus worden uitgelegd dat de nationale rechter niet verplicht is, het slachtoffer van een strafbaar feit toe te staan als getuige te woorden gehoord in het kader van een subsidiaire particuliere strafvervolging zoals die in het hoofdgeding. Bestaat die mogelijkheid niet, dan moet het het slachtoffer evenwel kunnen worden toegestaan een verklaring af te leggen die in aanmerking kan worden genomen als bewijselement.


(1)  PB C 283 van 24.11.2007.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/11


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 2 oktober 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden) — X BV/Staatssecretaris van Financiën

(Zaak C-411/07) (1)

(Gemeenschappelijk douanetarief - Gecombineerde nomenclatuur - Tariefindeling - Posten 8541, 8542 en 8543 - Optocouplers)

(2008/C 301/21)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: X BV

Verwerende partij: Staatssecretaris van Financiën

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Hoge Raad der Nederlanden — Uitlegging van verordening (EG) nr. 1832/2002 van de Commissie van 1 augustus 2002 tot wijziging van bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 290, blz. 1) — In plastic gehulde opto-elektronische schakeling die deel is van een machine en een lichtgevende diode (LED), een kunststof film, een fotodetector en een versterkerschakeling omvat en bestemd is voor inbouw in communicatie- en computerapparatuur, consumentenelektronica en industriële machines — Posten 8541, 8542 en 8543 van de GN

Dictum

De gecombineerde nomenclatuur opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1832/2002 van de Commissie van 1 augustus 2002, moet aldus worden uitgelegd dat een optocoupler onder post 8541 valt, ongeacht of hij een versterkerschakeling omvat.


(1)  PB C 283 van 24.11.2007.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/12


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 25 september 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Gießen — Duitsland) — Hakan Er/Wetteraukreis

(Zaak C-453/07) (1)

(Associatieovereenkomst EEG-Turkije - Besluit nr. 1/80 van Associatieraad - Artikel 7, eerste alinea, tweede streepje - Verblijfsrecht van meerderjarig kind van Turkse werknemer - Geen arbeid in loondienst verricht - Voorwaarden voor verlies van verkregen rechten)

(2008/C 301/22)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Gießen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Hakan Er

Verwerende partij: Wetteraukreis

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Verwaltungsgericht Gießen — Uitlegging van artikel 7, eerste alinea, tweede streepje, van besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie, en van artikel 59 van het Aanvullend Protocol betreffende de overgangsperiode voorzien in de Overeenkomst waarbij een Associatie tot stand is gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije, dat op 23 november 1970 is ondertekend en bij verordening (EEG) nr. 2760/72 van de Raad van 19 december 1972 namens de Gemeenschap is gesloten, goedgekeurd en bevestigd (PB L 293, blz. 1) — Verblijfsrecht van een Turks staatsburger die het grondgebied van een lidstaat als minderjarige is binnengekomen in het kader van een gezinshereniging — Verlies van het verblijfsrecht — Geen regelmatige economische activiteit door de betrokkene als meerderjarige

Dictum

Een Turks staatsburger, die als kind toestemming heeft gekregen om voor gezinshereniging het grondgebied van een lidstaat binnen te komen en die het recht van vrije toegang tot elke arbeid in loondienst van zijn keuze heeft verkregen krachtens artikel 7, eerste alinea, tweede streepje, van besluit nr. 1/80 van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de Associatie, dat is vastgesteld door de Associatieraad, die is ingesteld bij de Associatieovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije, verliest het recht op verblijf in deze lidstaat, dat samenhangt met het recht op vrije toegang, ook dan niet wanneer hij, als 23-jarige, geen arbeid in loondienst heeft verricht sinds hij zijn schoolopleiding op 16-jarige leeftijd heeft afgebroken en heeft deelgenomen aan overheidsprogramma's ter bevordering van het vinden van werk, zonder deze evenwel af te maken.


(1)  PB C 297 van 8.12.2007.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/12


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 2 oktober 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

(Zaak C-36/08) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 93/16/CEE - Specifieke opleiding vereist om het beroep van huisarts uit te oefenen - Onjuiste uitvoering)

(2008/C 301/23)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: G. Zavvos en H. Støvlbæk, gemachtigden)

Verwerende partij: Helleense Republiek (vertegenwoordiger: E. Skandalou, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van de artikelen 30, 31 en 36 van richtlijn 93/16/EEG van de Raad van 5 april 1993 ter vergemakkelijking van het vrije verkeer van artsen en de onderlinge erkenning van hun diploma's, certificaten en andere titels (PB L 165, blz. 1) — Specifieke opleiding vereist om het beroep van huisarts uit te oefenen

Dictum

1)

Door het invoeren en handhaven van regels als die van artikel 29, leden d.1 en d.2, van wet 3209/2003, die niet in overeenstemming zijn met de artikelen 30, 31 en 36 van richtlijn 93/16/EEG van de Raad van 5 april 1993 ter vergemakkelijking van het vrije verkeer van artsen en de onderlinge erkenning van hun diploma's, certificaten en andere titels, zoals gewijzigd bij richtlijn 2001/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2001, is de Helleense Republiek de krachtens die artikelen 30, 31 en 36 op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

De Helleense Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 92 van 14.4.2008.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/13


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 9 oktober 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg

(Zaak C-70/08) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2003/72/EG - Statuut van Europese coöperatieve vennootschap - Rol van werknemers bij besluitvorming van vennootschap - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

(2008/C 301/24)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: G. Rozet en J. Enegren, gemachtigden)

Verwerende partij: Groothertogdom Luxemburg (vertegenwoordiger: C. Schiltz, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn de bepalingen vast te stellen of mede te delen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2003/72/EG van de Raad van 22 juli 2003 tot aanvulling van het statuut van een Europese coöperatieve vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers (PB L 207, blz. 25)

Dictum

1)

Door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2003/72/EG van de Raad van 22 juli 2003 tot aanvulling van het statuut van een Europese coöperatieve vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers, of door er niet voor te zorgen dat de sociale partners bij overeenkomst de noodzakelijke bepalingen invoeren, is het Groothertogdom Luxemburg de krachtens artikel 16, lid 1, van deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het Groothertogdom Luxemburg wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 116 van 9.5.2008.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/13


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 25 september 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Tsjechische Republiek

(Zaak C-87/08) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2006/73/EG - Uitvoeringsmaatregelen bij richtlijn 2004/39/EG - Organisatorische eisen en voorwaarden voor bedrijfsuitoefening voor beleggingsondernemingen - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

(2008/C 301/25)

Procestaal: Tsjechisch

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: P. Dejmek, gemachtigde)

Verwerende partij: Tsjechische Republiek (vertegenwoordiger: M. Smolek, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om uitvoering te geven aan richtlijn 2006/73/EG van de Commissie van 10 augustus 2006 tot uitvoering van richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de door beleggingsondernemingen in acht te nemen organisatorische eisen en voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening en wat betreft de definitie van begrippen voor de toepassing van genoemde richtlijn (PB L 241, blz. 26)

Dictum

1)

Door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2006/73/EG van de Commissie van 10 augustus 2006 tot uitvoering van richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de door beleggingsondernemingen in acht te nemen organisatorische eisen en voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening en wat betreft de definitie van begrippen voor de toepassing van genoemde richtlijn, is de Tsjechische Republiek de krachtens artikel 53, lid 1, van deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Tsjechische Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 92 van 12.4.2008.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/14


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale per la Sicilia (Italië) op 21 augustus 2008 — ERG Raffinerie Mediterranee SpA e.a./Ministero dello Sviluppo Economico e.a.

(Zaak C-378/08)

(2008/C 301/26)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Amministrativo Regionale per la Sicilia

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Raffinerie Mediterranee SpA (ERG) e.a.

Verwerende partijen: Ministero dello Sviluppo Economico e.a.

Prejudiciële vragen

1)

Staan het beginsel „de vervuiler betaalt” (artikel 174, voorheen artikel 130 R, lid 2, EG) en de bepalingen van richtlijn 2004/35/EG (1) van 21 april 2004 in de weg aan een nationale regeling volgens welke de overheid aan particuliere ondernemingen — wegens het feit alleen dat deze thans werkzaam zijn in een gebied dat reeds lang is vervuild of in een gebied dat grenst aan een dergelijk gebied — de verplichting tot het treffen van saneringsmaatregelen mag opleggen zonder enig onderzoek naar de individuele aansprakelijkheid in te stellen?

2)

Staan het beginsel „de vervuiler betaalt” (artikel 174, voorheen artikel 130 R, lid 2, EG) en de bepalingen van richtlijn 2004/35/EG van 21 april 2004 in de weg aan een nationale regeling volgens welke de overheid de verplichting om de milieuschade in een specifieke vorm weg te werken mag opleggen aan degene die zakelijke rechten bezit op en/of bedrijfswerkzaamheden uitoefent in het vervuilde gebied, zonder zich er eerst van te moeten vergewissen of er een causaal verband bestaat tussen de handelwijze van de betrokkene en de ontstane vervuiling, louter en alleen op grond van de „positie” waarin de betrokkene zich bevindt?

3)

Idem […], en of het subjectieve vereiste van opzet of schuld is vervuld?

4)

Staan de in het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en in de richtlijnen 2004/18/EG (2), 93/97/EEG (3) en 89/665/EEG (4) besloten liggende beginselen inzake bescherming van de mededinging in de weg aan een nationale regeling volgens welke de overheid de werkzaamheden van analyse, planning en uitvoering van een sanering — beter gezegd de uitvoering van werken — in een tot het openbare domein behorend gebied rechtstreeks mag plaatsen bij particuliere marktdeelnemers (de vennootschappen Sviluppo S.p.A. en Sviluppo Italia Aree Produttive S.p.A.) zonder de nodige openbare aanbestedingsprocedures te volgen?


(1)  PB L 143, blz. 56.

(2)  PB L 134, blz. 114.

(3)  PB L 290, blz. 33.

(4)  PB L 395, blz. 33.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/14


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale per la Sicilia (Italië) op 21 augustus 2008 — ERG Raffinerie Mediterranee SpA e.a./Ministero dello Sviluppo Economico e.a.

(Zaak C-379/08)

(2008/C 301/27)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Amministrativo Regionale per la Sicilia

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: ERG Raffinerie Mediterranee SpA e.a.

Verwerende partijen: Ministero dello Sviluppo Economico e.a.

Prejudiciële vragen

1)

Staat de communautaire richtlijn betreffende het herstellen van milieuschade (richtlijn 2004/35/EG (1) van 21 april 2004), inzonderheid artikel 7 ervan en bijlage II waarnaar in dat artikel wordt verwezen, in de weg aan een nationale regeling volgens welke de overheid als „redelijke opties voor het herstel van de milieuschade” andere werken aan de milieucomponenten (in casu „fysieke isolatie” van de bodem langs de zee) mag opleggen dan die waarvoor eerder was geopteerd aan het einde van een passend op tegenspraak gevoerd onderzoek en die reeds waren goedgekeurd en uitgevoerd of in uitvoering waren?

2)

Staat diezelfde richtlijn in de weg aan een nationale regeling volgens welke de overheid dergelijke voorschriften mag uitvaardigen ex auctoritate, dat wil zeggen zonder een onderzoek te hebben ingesteld naar de specifieke situatie van het gebied, naar de kosten van uitvoering daarvan in samenhang met de redelijkerwijze voorzienbare voordelen, naar de mogelijke of waarschijnlijke nevenschade en de mogelijke of de waarschijnlijke schadelijke gevolgen voor de volksgezondheid en de openbare veiligheid en naar de tijd die nodig is voor de verwezenlijking daarvan?

3)

Staat diezelfde richtlijn, gelet op de bijzondere situatie in het gebied van nationaal belang Priolo, in de weg aan een nationale regeling volgens welke de overheid ex auctoritate de inachtneming van dergelijke voorschriften als voorwaarde mag stellen voor de toestemming voor rechtmatig gebruik van terreinen waarop de sanering niet rechtstreeks betrekking heeft, omdat zij reeds zijn gesaneerd of niet zijn vervuild, maar die binnen het afgebakende gebied van nationaal belang Priolo liggen?


(1)  PB L 143, blz. 56.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/15


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale per la Sicilia (Italië) op 21 augustus 2008 — ENI SpA/Ministero Ambiente e tutela del territorio e del mare e.a.

(Zaak C-380/08)

(2008/C 301/28)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Amministrativo Regionale per la Sicilia

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: ENI SpA

Verwerende partijen: Ministero Ambiente e tutela del territorio e del mare e.a.

Prejudiciële vragen

1)

Staat de communautaire richtlijn betreffende het herstellen van milieuschade (richtlijn 2004/35/EG (1) van 21 april 2004), inzonderheid artikel 7 ervan en bijlage II waarnaar in dat artikel wordt verwezen, in de weg aan een nationale regeling volgens welke de overheid als „redelijke opties voor het herstel van de milieuschade” andere werken aan de milieucomponenten (in casu „fysieke isolatie” van de bodem langs de zee) mag opleggen dan die waarvoor eerder was geopteerd aan het einde van een passend op tegenspraak gevoerd onderzoek en die reeds waren goedgekeurd en uitgevoerd of in uitvoering waren?

2)

Staat diezelfde richtlijn in de weg aan een nationale regeling volgens welke de overheid dergelijke voorschriften mag uitvaardigen ex auctoritate, dat wil zeggen zonder een onderzoek te hebben ingesteld naar de specifieke situatie van het gebied, naar de kosten van uitvoering daarvan in samenhang met de redelijkerwijze voorzienbare voordelen, naar de mogelijke of waarschijnlijke nevenschade en de mogelijke of de waarschijnlijke schadelijke gevolgen voor de volksgezondheid en de openbare veiligheid en naar de tijd die nodig is voor de verwezenlijking daarvan?

3)

Staat diezelfde richtlijn, gelet op de bijzondere situatie in het gebied van nationaal belang Priolo, in de weg aan een nationale regeling volgens welke de overheid ex auctoritate de inachtneming van dergelijke voorschriften als voorwaarde mag stellen voor de toestemming voor rechtmatig gebruik van terreinen waarop de sanering niet rechtstreeks betrekking heeft, omdat zij reeds zijn gesaneerd of niet zijn vervuild, maar die binnen het afgebakende gebied van nationaal belang Priolo liggen?


(1)  PB L 143, blz. 56.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/15


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 22 augustus 2008 — Car Trim GmbH/KeySafety Systems SRL

(Zaak C-381/08)

(2008/C 301/29)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Car Trim GmbH

Verwerende partij: KeySafety Systems SRL

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 5, punt 1, sub b, van verordening (EG) nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (1) aldus worden uitgelegd, dat overeenkomsten tot levering van te vervaardigen of voort te brengen roerende zaken waarbij door de opdrachtgever bepaalde eisen worden gesteld met betrekking tot de verkrijging, verwerking en levering van de te vervaardigen zaken, en waarbij de productiekwaliteit, de leveringsbetrouwbaarheid en de vlotte administratieve afwikkeling van de orders moeten worden gewaarborgd, niettemin als koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken (eerste streepje) en niet als verstrekking van diensten (tweede streepje) moeten worden gekwalificeerd? Welke criteria zijn in dit verband doorslaggevend?

2)

Indien moet worden uitgegaan van een overeenkomst inzake koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken: is de plaats waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd hadden moeten worden, in geval van een verzendingskoop de plaats van de materiële overdracht aan de koper dan wel de plaats waar de zaken aan de eerste vervoerder worden afgegeven met het oog op verzending aan de koper?


(1)  PB L 12, blz. 1.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/16


Beroep ingesteld op 25 augustus 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

(Zaak C-383/08)

(2008/C 301/30)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: L. Pignataro, gemachtigde)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek

Conclusies

vaststelling dat de Italiaanse Republiek, door de aanneming van de bepalingen van de ministeriële beschikking van 26 augustus 2005, zoals laatstelijk gewijzigd bij beschikking van 17 december 2007, waarbij voor in artikel 3, lid 1, van die beschikking genoemd vlees van pluimvee vermelding van het land van oorsprong verplicht wordt gesteld, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 3, lid 1, sub 8, en artikel 18, lid 2, van richtlijn 2000/13/EG (1) betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame, gelezen in samenhang met artikel 5, lid 3, sub e, en artikel 5, lid 4, van verordening (EEG) nr. 1906/90 (2) tot vaststelling van handelsnormen voor vlees van pluimvee tot 30 juni 2008, en vanaf 1 juli 2008 artikel 5, lid 4, sub e, en artikel 5, lid 5, van verordening (EG) nr. 543/2008 van de Commissie (3);

verwijzing van de Italiaanse Republiek in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie is van mening dat de verplichting die is neergelegd in de ministeriële beschikking van 26 augustus 2005, zoals laatstelijk gewijzigd bij beschikking van 17 december 2007, om voor uit derde landen ingevoerd vlees van pluimvee het land van oorsprong te vermelden, in strijd is met artikel 3, lid 1, sub 8, en artikel 18, lid 2, van richtlijn 2000/13, gelezen in samenhang met artikel 5, lid 3, sub e, en artikel 5, lid 4, van verordening nr. 1906/90 tot 30 juni 2008, en vanaf 1 juli 2008 artikel 5, lid 4, sub e, en artikel 5, lid 5, van verordening nr. 543/2008. Deze verplichting is volgens de Italiaanse regering ingevoerd, nadat zich in derde landen gevallen van besmetting met vogelgriep hadden voorgedaan, als maatregel om de traceerbaarheid van vlees te garanderen.

De Commissie houdt staande dat genoemde verplichting in strijd is met artikel 3, lid 1, sub 8, van richtlijn 2000/13. Daarin wordt immers duidelijk bepaald dat voor levensmiddelen in het algemeen de plaats van oorsprong of herkomst alleen dan op het etiket moet worden vermeld wanneer de consument, wanneer dit niet werd vermeld, ten onrechte zou kunnen menen dat het product een bepaalde oorsprong of herkomst heeft. De gemeenschapswetgever is dus niet van mening dat de vermelding van de oorsprong voor de consument in algemene en absolute zin noodzakelijk is, maar alleen wanneer hij door het weglaten daarvan zou kunnen worden misleid.

De Italiaanse regering dient aan te tonen dat de in de in geding zijnde beschikking neergelegde verplichting om de oorsprong van uit andere lidstaten afkomstig pluimvee te vermelden, voor pluimveevlees werkelijk belangrijk is en dat het ontbreken daarvan een risico van vergissing door de consument meebrengt. In werkelijkheid, zo stelt de Commissie, heeft de Italiaanse regering niets aangevoerd waarmee kan worden aangetoond dat de Italiaanse consument aangaande de oorsprong of de herkomst van pluimveevlees zal worden misleid wanneer er geen oorsprong is vermeld.

De omstandigheid verband houdend met de vogelgriepcrisis verklaart niet om welke redenen het ontbreken van de oorsprongsvermelding de consument zou kunnen misleiden en hem doen geloven dat het pluimveevlees van bepaalde oorsprong is. Het enkele feit dat de gemiddelde consument belang hecht aan de oorsprong van het product, betekent niet dat hij, wanneer dienaangaande niets wordt vermeld, wordt misleid ten aanzien van de werkelijke oorsprong van het product. Dit zou immers veronderstellen dat de consument automatisch een bepaalde oorsprong aan pluimveevlees verbindt, hetgeen echter niet door de Italiaanse regering is aangetoond. Voorts moet erop worden gewezen dat vraagstukken van dierengezondheid niet kunnen worden beoordeeld door de consument, die niet beschikt over de noodzakelijke kennis om het risico te kunnen beoordelen op basis van de oorsprongsvermelding.

Voorts worden eerdergenoemde bepalingen van de beschikking niet gerechtvaardigd om redenen van volksgezondheid in de zin van artikel 18, lid 2, van de richtlijn, waarop de Italiaanse regering zich ter rechtvaardiging van de bijkomende etiketteringsverplichting heeft beroepen. De Gemeenschap heeft immers in het kader van de vogelgriepbestrijding een breed scala aan veterinaire bepalingen aangenomen om te garanderen dat nu en in de toekomst alleen veilig pluimveevlees de Gemeenschap kan binnenkomen en in de handel worden gebracht.

Het argument van de Italiaanse regering dat bovengenoemde communautaire maatregelen niet de traceerbaarheid garanderen, is volgens de Commissie niet relevant, daar de genoemde communautaire maatregelen juist zijn bedoeld om te voorkomen dat vlees uit derde landen waar vogelgriep is aangetroffen, de Gemeenschap binnenkomt. Die maatregelen sorteren dus effect in een eerder stadium dan de verkoop, waarop de Italiaanse maatregel is gericht, juist doordat zij tot doel hebben, te voorkomen dat vlees uit derde landen waar zich een geval van vogelgriep heeft voorgedaan, in de Gemeenschap kan worden ingevoerd. Anderzijds heeft de Gemeenschap tevens maatregelen genomen die garant staan voor het isoleren van gevallen van vogelgriep die zich eventueel hebben voorgedaan binnen de Gemeenschap, om elk risico van besmetting te voorkomen. Binnen de Gemeenschap is vervolgens een serie maatregelen getroffen ter voorkoming van de overbrenging van het virus van wilde vogels op pluimvee in streken waar besmette vogels zijn aangetroffen en om eventuele epidemische verschijnselen bij pluimvee in te dammen.

De Italiaanse regering beroept zich voorts op verordening nr. 1760/2000 (4), waarin een stelsel van traceerbaarheid van rundvlees is ingevoerd met een verplichting tot oorsprongsetikettering, om de bij de in geding zijnde beschikking ingevoerde verplichting te rechtvaardigen.

De Commissie betoogt echter dat deze maatregel, anders dan de onderhavige beschikking, een communautaire maatregel is en geen nationale en dus eenzijdige bepaling die belemmerend werkt voor de handel tussen de lidstaten. Voorts is de effectiviteit van de bij verordening nr. 1790/2000 ingevoerde maatregel niet uitsluitend gebaseerd op een stelsel waarbij enkel de oorsprong van het product wordt vermeld, zoals in de Italiaanse regeling voor pluimveevlees, maar op een combinatie van een aantal factoren, waaronder de identificatie en registratie van dieren.

Wat betreft het argument van de Italiaanse regering dat de maatregel wordt gerechtvaardigd doordat deze is ingegeven door het voorzorgsbeginsel, daar de Commissie niet zou hebben aangetoond dat er geen wetenschappelijke onzekerheid bestaat ten aanzien van de wijze van overbrenging van het virus op de mens, merkt de Commissie conform vaste rechtspraak van de gemeenschapsrechters op dat de wetenschappelijke gegevens waarop de Italiaanse regering zich in het antwoord op het met redenen omkleed advies beroept, niet aantonen dat er werkelijk onzekerheid bestaat over de wijze van overbrenging van het virus op de mens. Op basis van de rechtspraak van de gemeenschapsrechters is het immers aan de Italiaanse autoriteiten om de wetenschappelijke onzekerheid aan te tonen die rechtvaardigt dat nationale maatregelen worden genomen op grond van het voorzorgsbeginsel, en niet aan de Commissie om aan te tonen dat er geen wetenschappelijke onzekerheid bestaat, zoals de Italiaanse regering in het antwoord op het met redenen omkleed advies lijkt te suggereren.

Gesteld al dat de Italiaanse regering, met betrekking tot het beperkte geval van overbrenging van het virus van besmet pluimvee op huisdieren in het algemeen en op katten in het bijzonder, zou hebben aangetoond dat er reële wetenschappelijke onzekerheid bestaat op basis van de documenten van de WHO en de voedselautoriteit waarop zij zich in het antwoord op het met redenen omkleed advies beroept, houdt de Commissie niettemin staande dat de ter rechtvaardiging van de in geding zijnde beschikking gekozen toepassing van het voorzorgsbeginsel excessief is en dus niet in verhouding staat tot het doel van bescherming van de gezondheid van dieren, gezien het feit dat in communautair verband een aantal maatregelen zijn getroffen met hetzelfde doel.

Ten slotte stellen artikel 5, lid 3, sub e, en artikel 5, lid 4, van verordening nr. 1906/90 tot vaststelling van handelsnormen voor vlees van pluimvee tot 30 juni 2008, en vanaf 1 juli 2008 artikel 5, lid 4, sub e, en artikel 5, lid 5, van verordening nr. 543/2008 van de Commissie, de vermelding van de oorsprong van pluimveevlees alleen verplicht met betrekking tot pluimvee afkomstig uit derde landen. De Italiaanse regering heeft op dit punt geen tegenargumenten naar voren gebracht.


(1)  PB L 109, blz. 29.

(2)  PB L 173, blz. 1.

(3)  PB L 157, blz. 46.

(4)  Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad (PB L 204, blz. 1).


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/17


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale del Lazio (Italië) op 3 juli 2008 — Attanasio Group Srl/Comune di Carbognano

(Zaak C-384/08)

(2008/C 301/31)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Amministrativo Regionale del Lazio

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Attanasio Group Srl

Verwerende partij: Comune di Carbognano

Prejudiciële vraag

Zijn de Italiaanse bepalingen van regionaal en nationaal recht waarbij verplicht in acht te nemen minimumafstanden tussen tankstations langs de autoweg worden opgelegd — in het bijzonder artikel 13 van de regionale wet van Lazio, die toepassing vindt op de aan het Tribunale voorgelegde feiten en bepalend is voor de beslechting van het geschil, en de overeenkomstige bepalingen van nationaal recht (decreto legislativo nr. 32/1998, zoals gewijzigd en aangevuld, wet nr. 57/2001 en het decreto ministeriale van 31 oktober 2001) — voor zover daarbij in het kader van de uitoefening door de Italiaanse Staat van zijn regelgevende bevoegdheden de vaststelling door het genoemde artikel 13 van minimumafstanden tussen tankstations langs de autoweg is toegestaan of althans niet is belet, verenigbaar met het gemeenschapsrecht, in het bijzonder de artikelen 43 EG, 48 EG, 49 EG en 56 EG en de in het Verdrag verankerde communautaire beginselen van economische mededinging en juridische non-discriminatie, zoals in de motivering uiteengezet?


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/18


Hogere voorziening ingesteld op 16 september 2008 (fax: 12 september 2008) door Audi AG tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) van 9 juli 2008 in zaak T-70/06, Audi AG/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak C-398/08 P)

(2008/C 301/32)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Audi AG (vertegenwoordigers: S. O Gillert en F. Schiwek, advocaten)

Andere partij in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

vernietiging van het bestreden arrest;

vernietiging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 16 december 2005 in zaak R 237/2005-2 voor zover daarbij het beroep tegen de beslissing van de onderzoeker ten dele is verworpen;

verwijzing van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt te verwijzen in de kosten van de procedure voor het Hof van Justitie, voor het Gerecht van eerste aanleg en voor de kamer van beroep.

Middelen en voornaamste argumenten

Schending van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad: De vaststellingen van het Gerecht — net zoals die van de kamer van beroep daarvoor — betreffende het respectieve doelpubliek zijn ontoereikend. Gelet op het grote aantal waren en diensten waarvoor de gemeenschapsmerkaanvraag is ingediend, is een globale benaderingswijze niet aanvaardbaar.

Het Gerecht heeft voorts bij het onderzoek van het onderscheidend vermogen een te strikt criterium gehanteerd. Het Gerecht heeft niet onderkend dat het ook bij zogenoemde reclameslogans in feite om woordmerken gaat. Het Gerecht heeft echter alleen op grond van het feit dat het aangevraagde merk „Vorsprung durch Technik” volgens zijn inzichten een reclameslogan vormt, duidelijk te strenge eisen toegepast bij de vaststelling van het onderscheidend vermogen.

Schending van artikel 63 van verordening nr. 40/94 van de Raad: Het Gerecht kan uitsluitend de beslissing van de kamer van beroep toetsen. Nieuwe feiten waarop de partijen zich beroepen en waarover de kamer van beroep nog niet heeft beslist, zijn voor het Gerecht ontoelaatbaar en moeten door het Gerecht buiten beschouwing worden gelaten wanneer het zijn oordeel vormt. Het Gerecht heeft zich bij het onderzoek van het onderscheidend vermogen evenwel gebaseerd op een document dat de verwerende partij pas met haar memorie van antwoord heeft overgelegd. De vaststelling dat het aangevraagde merk „Vorsprung durch Technik” onderscheidend vermogen mist, is op doorslaggevende wijze gebaseerd op de inhoud van het document en op de beoordeling van de inhoud ervan.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/18


Hogere voorziening ingesteld op 15 september 2008 door de Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer — uitgebreid) van 1 juli 2008 in zaak T-266/02, Deutsche Post AG, ondersteund door Bondsrepubliek Duitsland/Commissie van de Europese Gemeenschappen, ondersteund door Bundesverband Internationaler Express- und Kurierdienste eV (BIEK) en UPS Europe NV/SA

(Zaak C-399/08 P)

(2008/C 301/33)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: V. Kreuschitz, J. Flett en B. Martenczuk, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Bundesverband Internationaler Express- und Kurierdienste eV, UPS Europe NV/SA, Deutsche Post AG, Bondsrepubliek Duitsland

Conclusies

Het bestreden arrest in zijn geheel te vernietigen.

Overeenkomstig artikel 61 van het Statuut van het Hof van Justitie vast te stellen dat verzoekster niet heeft bewezen dat de beschikking artikel 87, lid 1, EG schendt, en het beroep dienovereenkomstig te verwerpen. Subsidiair vordert de Commissie de zaak naar het Gerecht van eerste aanleg te verwijzen.

Verzoekster te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verweerster in hogere voorziening is Deutsche Post AG (DPAG), een internationaal grootbedrijf dat postdiensten verricht en omvangrijke, door de staat betaalde compensaties heeft ontvangen. Bij afzonderlijke beschikking krachtens artikel 82 EG, waartegen geen beroep is ingesteld, heeft de Commissie in 2002 vastgesteld dat DPAG misbruik heeft gemaakt van haar machtspositie door op de markt voor pakketvervoer prijzen te hanteren die onder de kosten liggen. Aangezien DPAG in de betrokken periode overal verlies heeft geleden, kon dit agressieve tariefbeleid enkel worden gefinancierd met middelen die de onderneming als financiële compensatie had ontvangen.

In de onderhavige hogere voorziening draait het om de vraag naar de analysemethodes die de Commissie in de bijzondere omstandigheden van deze zaak mocht gebruiken om vast te stellen dat sprake is van onrechtmatige steun aan DPAG.

Volgens de methode waarvoor het Gerecht van eerste aanleg zich in het bestreden arrest heeft uitgesproken, moeten alle met de openbaredienstverplichtingen verband houdende kosten en inkomsten van de onderneming tijdens de referentieperiode worden onderzocht teneinde vast te stellen of de onderneming een overdreven financiële compensatie van de staat heeft ontvangen. Indien er sprake is van een dergelijke overcompensatie, kan daaruit worden afgeleid dat deze middelen eveneens zijn gebruikt ter financiering van het oneerlijke tariefbeleid op de aangrenzende markt van het pakketvervoer van deur tot deur.

Bij de in de beschikking gebruikte methode worden de door een oneerlijk tariefbeleid ontstane tekorten op de aangrenzende markt bepaald en wordt er vastgesteld of deze tekorten al dan niet met staatsmiddelen zijn gecompenseerd. Indien wordt vastgesteld dat sprake is van een dergelijke compensatie en indien er geen andere financieringsbron (in de vorm van eigen kapitaal van de onderneming) bestaat, moet daaruit worden afgeleid dat staatsmiddelen zijn gebruikt ter financiering van een oneerlijk tariefbeleid op de aangrenzende markt van het pakketvervoer van deur tot deur.

Volgens de Commissie is de in haar beschikking gebruikte methode rechtmatig. Bij deze methode kan op basis van een logische redenering, die mede is gebaseerd op de overweging dat geld uiteindelijk ergens vandaan dient te komen, worden geconcludeerd tot het bestaan van onrechtmatige staatssteun. Noch deze redenering noch de feiten die eraan ten grondslag liggen, zijn in het bestreden arrest aan de orde gesteld. Toch gaat het Gerecht van eerste aanleg er in het bestreden arrest zonder bijkomende verklaring van uit, dat enkel de eerstgenoemde methode in aanmerking komt.

De Commissie voert de volgende grieven aan. Artikelen 87, lid 1, EG en 86, lid 2, EG zijn geschonden, voor zover deze in het bestreden arrest aldus verkeerd zijn uitgelegd, dat zij een methode uitsluiten die in het bestreden arrest voor het overige niet is afgewezen en die het mogelijk maakt om op basis van een logische, steekhoudende argumentatie te concluderen dat sprake is van met de gemeenschappelijke markt onverenigbare staatssteun. Voorts stelt de Commissie dat het Gerecht van eerste aanleg niet bevoegd was en dat artikel 230 EG is geschonden voor zover het Gerecht van eerste aanleg zijn bevoegdheid heeft overschreden en zich niet heeft gehouden aan de grenzen van de in artikel 230 EG neergelegde controlebevoegdheid. De Commissie beroept zich eveneens op artikel 36 van het Statuut van het Hof van Justitie, voor zover het Gerecht van eerste aanleg heeft nagelaten op gemotiveerde wijze vast te stellen waarom de in de beschikking gebruikte methode onrechtmatig was.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/19


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (Chancery Division) (Verenigd Koninkrijk) op 17 september 2008 — Football Association Premier League Ltd, Netmed Hellas SA, Multichoice Hellas SA/QC Leisure, David Richardson, AV Station plc, Malcolm Chamberlain, Michael Madden, SR Leisure Ltd, Phillip George Charles Houghton, Derek Owen

(Zaak C-403/08)

(2008/C 301/34)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Justice (Chancery Division)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: The Football Association Premier League Ltd, Netmed Hellas SA, Multichoice Hellas SA

Verwerende partijen: QC Leisure, David Richardson, AV Station plc, Malcolm Chamberlain, Michael Madden, SR Leisure Ltd, Phillip George Charles Houghton, Derek Owen

Prejudiciële vragen

A.   Uitlegging van richtlijn 98/84/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 1998 betreffende de rechtsbescherming van diensten gebaseerd op of bestaande uit voorwaardelijke toegang (1)

1)   Illegale uitrusting

a)

Wanneer uitrusting voor voorwaardelijke toegang wordt geproduceerd door of met toestemming van een dienstverrichter en wordt verkocht met de beperking dat de uitrusting alleen onder bijzondere omstandigheden mag worden gebruikt om toegang te verkrijgen tot de beschermde dienst, wordt die uitrusting dan „illegale uitrusting” in de zin van artikel 2, sub e, van richtlijn 98/84/EG wanneer zij wordt gebruikt om toegang te verschaffen tot die beschermde dienst op een plaats, op een manier of door een persoon waarvoor de dienstverrichter geen toestemming heeft gegeven?

b)

Wat is de betekenis van het begrip „ontworpen of aangepast” in artikel 2, sub e, van de richtlijn?

2)   Procesbelang

Wanneer een dienstverrichter programma-inhoud in een gecodeerde vorm verzendt naar een andere dienstverrichter die deze inhoud uitzendt op basis van voorwaardelijke toegang,

welke factoren moeten dan in aanmerking worden genomen om te bepalen of de belangen van de eerste verrichter van een beschermde dienst worden geschaad in de zin van artikel 5 van richtlijn 98/84/EG?

Meer specifiek:

Wanneer een onderneming programma-inhoud (bestaande uit beelden, omgevingsgeluid en Engelstalig commentaar) in gecodeerde vorm verzendt naar een andere onderneming, die op haar beurt de programma-inhoud (waaraan zij haar logo en bij gelegenheid een geluidsspoor met aanvullend audio-commentaar heeft toegevoegd) aan het publiek uitzendt:

a)

Vormt de verzending door de eerste onderneming een beschermde dienst op het gebied van „televisieomroep” in de zin van artikel 2, sub a, van richtlijn 98/84/EG en artikel 1, sub a, van richtlijn 89/552/EEG (2)?

b)

Moet de eerste onderneming een omroeporganisatie zijn in de zin van artikel 1, sub b, van richtlijn 89/552/EEG om te worden beschouwd als verrichter van een beschermde dienst op het gebied van „televisieomroep” in de zin van artikel 2, sub a, eerste streepje, van richtlijn 98/84/EG?

c)

Moet artikel 5 van richtlijn 98/84/EG aldus worden uitgelegd dat het de eerste onderneming een recht verleent om een civiele rechtsvordering in te stellen met betrekking tot illegale uitrusting die toegang verschaft tot het programma zoals het door de tweede onderneming wordt uitgezonden:

i)

omdat dergelijke uitrusting moet worden geacht door middel van het uitgezonden signaal toegang te verschaffen tot de eigen dienst van de eerste onderneming, of

ii)

omdat de eerste onderneming de verrichter van een beschermde dienst is wiens belangen worden geschaad door een inbreuk (omdat dergelijke uitrusting ongeoorloofde toegang verschaft tot de door de tweede onderneming verrichte beschermde dienst)?

d)

Is het voor het antwoord op (c) van belang of de eerste en de tweede dienstverrichter verschillende decoderingssystemen en uitrusting voor voorwaardelijke toegang gebruiken?

3)   Commerciële doeleinden

Ziet het „in bezit hebben voor commerciële doeleinden” in artikel 4, sub a, van de richtlijn alleen op het in bezit hebben voor commerciële transacties (bijvoorbeeld verkoop) met betrekking tot illegale uitrusting,

of omvat het tevens het in bezit hebben van uitrusting door een eindgebruiker bij een willekeurige zakelijke activiteit?

B.   Uitlegging van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (3)

4)   Reproductierecht

Wanneer opeenvolgende fragmenten van een film, een muziekwerk of een geluidsopname (in dit geval „frames” van digitale video en audio) worden gecreëerd (i) in het geheugen van een decoder of (ii) in het geval van een film op een televisiescherm, en het gehele werk wordt gereproduceerd indien de opeenvolgende fragmenten tezamen worden beschouwd, maar er op een willekeurig moment slechts een beperkt aantal fragmenten bestaat:

a)

Wordt het antwoord op de vraag of die werken in hun geheel of gedeeltelijk zijn gereproduceerd, dan bepaald door de nationale bepalingen van auteursrecht waarin is vastgelegd wat een inbreukmakende reproductie van een auteursrechtelijk beschermd werk vormt, of is dat een kwestie van uitlegging van artikel 2 van richtlijn 2001/29/EG?

b)

Indien het een kwestie van uitlegging van artikel 2 van richtlijn 2001/29/EG is, moet de nationale rechter dan alle fragmenten van elk werk als geheel in aanmerking nemen, of alleen het beperkte aantal fragmenten dat op een willekeurig moment bestaat? Indien het laatste het geval is, welk criterium moet de nationale rechter dan toepassen om te bepalen of de werken gedeeltelijk zijn gereproduceerd in de zin van dat artikel?

c)

Geldt het reproductierecht in artikel 2 ook voor het creëren van beelden van voorbijgaande aard op een televisiescherm?

5)   Zelfstandige economische waarde

a)

Moeten kopieën van voorbijgaande aard van een werk die worden gecreëerd in een satelliettelevisiedecoder of op een televisiescherm dat aan de decoder is gekoppeld, en waarvan het enige doel is het mogelijk te maken om het werk te gebruiken op een manier die niet op andere wijze bij wet is beperkt, worden geacht „zelfstandige economische waarde” in de zin van artikel 5, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG te hebben, omdat dergelijke kopieën de enige basis bieden op grond waarvan de rechthebbende een vergoeding voor het gebruik van zijn rechten kan verkrijgen?

b)

Is het voor het antwoord op vraag 5(a) van belang (i) of de kopieën van voorbijgaande aard inherente waarde hebben; (ii) of de kopieën van voorbijgaande aard een klein onderdeel zijn van een verzameling werken en/of een andere materie die anderszins mag worden gebruikt zonder dat het auteursrecht wordt geschonden; dan wel (iii) of de houder van een exclusieve licentie van de rechthebbende in een andere lidstaat reeds een vergoeding heeft gekregen voor het gebruik van het werk in die lidstaat?

6)   Mededeling aan het publiek per draad of draadloos

a)

Wordt een auteursrechtelijk beschermd werk per draad of draadloos aan het publiek meegedeeld in de zin van artikel 3 van richtlijn 2001/29/EG wanneer een satellietomroepuitzending wordt ontvangen in een bedrijfsruimte (bijvoorbeeld een café) en in die ruimte via een enkel televisiescherm en luidsprekers wordt meegedeeld of vertoond aan leden van het publiek die in die ruimte aanwezig zijn?

b)

Is het voor het antwoord op vraag 6(a) van belang of:

i)

de aanwezige leden van het publiek nieuw publiek vormen dat de omroeporganisatie niet had voorzien (in dit geval omdat een binnenlandse decoderkaart voor gebruik in de ene lidstaat wordt gebruikt voor een commercieel publiek in een andere lidstaat)?

ii)

de leden van het publiek naar nationaal recht geen betalend publiek zijn?

iii)

het signaal van de televisieomroepuitzending wordt ontvangen door een antenne of een satellietschotel op het dak van of naast het pand waar het televisietoestel zich bevindt?

c)

Indien het antwoord op enig deel van (b) bevestigend is, welke factoren moeten dan in aanmerking worden genomen bij de bepaling of er sprake is van mededeling van het werk aan publiek dat niet op de plaats van oorsprong van de mededeling aanwezig is?

C.   Uitlegging van richtlijn 93/83/EEG van de Raad van 27 september 1993 tot coördinatie van bepaalde voorschriften betreffende het auteursrecht en naburige rechten op het gebied van de satellietomroep (4) en de doorgifte via de kabel, en van de artikelen 28 EG, 30 EG en 49 EG

7)   Verweer op basis van richtlijn 93/83

Is het verenigbaar met richtlijn 93/83/EEG of met de artikelen 28 EG en 30 EG of 49 EG indien het nationale auteursrecht bepaalt dat wanneer kopieën van voorbijgaande aard in een satellietomroepuitzending worden gecreëerd in een satellietdecoder of op een televisiescherm, er sprake is van een inbreuk op een auteursrecht naar het recht van het land van ontvangst van de uitzending? Is het hiervoor van belang of de uitzending wordt gedecodeerd met behulp van een satellietdecoderkaart die is verstrekt door de aanbieder van een satellietomroepdienst in een andere lidstaat onder de voorwaarde dat de satellietdecoderkaart alleen voor gebruik in die andere lidstaat is toegelaten?

D.   Uitlegging van de regels van het Verdrag inzake het vrije verkeer van goederen en diensten op grond van de artikelen 28 EG, 30 EG en 49 EG in het kader van de voorwaardelijke-toegangrichtlijn

8)   Verweer op basis van de artikelen 28 EG en/of 49 EG

a)

Indien het antwoord op vraag 1 luidt dat door of met toestemming van een dienstverrichter geproduceerde uitrusting voor voorwaardelijke toegang „illegale uitrusting” in de zin van artikel 2, sub e, van richtlijn 98/84/EG wordt, indien zij buiten de grenzen van de toestemming van de dienstverrichter wordt gebruikt om toegang te verschaffen tot een beschermde dienst, wat is dan het specifieke voorwerp van het recht in het licht van de wezenlijke functie die dat recht door de voorwaardelijke-toegangrichtlijn heeft verkregen?

b)

Verzet artikel 28 EG of artikel 49 EG zich tegen de handhaving van een bepaling van nationaal recht van een lidstaat die de invoer of verkoop verbiedt van een satellietdecoderkaart die is verstrekt door de aanbieder van een satellietomroepdienst in een andere lidstaat onder de voorwaarde dat de satellietdecoderkaart alleen voor gebruik in die andere lidstaat is toegelaten?

c)

Is het voor het antwoord van belang of de satellietdecoderkaart in die andere lidstaat alleen is toegelaten voor privé- en thuisgebruik, maar in de eerste lidstaat wordt gebruikt voor commerciële doeleinden?

9)   Kan de bescherming voor de Anthem ruimer zijn dan de bescherming die de rest van de uitzending geniet?

Verzetten de artikelen 28 EG en 30 EG of 49 EG zich tegen de handhaving van een bepaling van nationaal auteursrecht die het verbiedt om een muziekwerk publiekelijk uit te voeren of af te spelen, wanneer dat werk is opgenomen in een beschermde dienst waartoe toegang wordt verkregen en die publiekelijk wordt afgespeeld met behulp van een satellietdecoderkaart, en die kaart is verstrekt door de dienstverrichter in een andere lidstaat onder de voorwaarde dat de decoderkaart alleen voor gebruik in die andere lidstaat is toegelaten? Is het van belang of het muziekwerk een onbelangrijk onderdeel van de beschermde dienst als geheel is en dat de publieke vertoning en het publiekelijk afspelen van de andere onderdelen van de dienst niet worden verhinderd door het nationale auteursrecht?

E.   Uitlegging van de regels van het Verdrag inzake mededinging op basis van artikel 81 EG

10)   Verweer op basis van artikel 81EG

Wanneer een aanbieder van programma-inhoud een aantal exclusieve licentieovereenkomsten aangaat, elk voor het grondgebied van een of meer lidstaten, op grond waarvan de omroeporganisatie de programma-inhoud alleen op dat geografische gebied mag uitzenden (inclusief via satelliet), en elke licentie een contractuele verplichting voor de omroeporganisatie bevat om te voorkomen dat haar satellietdecoderkaarten, die het mogelijk maken om de in licentie gegeven programma-inhoud te ontvangen, buiten het in licentie gegeven geografische gebied worden gebruikt, welk juridisch criterium moet de nationale rechter dan toepassen en welke omstandigheden moet hij in aanmerking nemen bij de beoordeling of de contractuele beperking in strijd is met het verbod van artikel 81, lid 1, EG?

In het bijzonder:

a)

moet artikel 81, lid 1, EG aldus worden uitgelegd dat het op die verplichting van toepassing is, louter omdat deze wordt geacht tot doel te hebben de mededinging te verhinderen, te beperken of te vervalsen?

b)

zo ja, moet dan tevens worden aangetoond dat de contractuele verplichting de mededinging merkbaar verhindert, beperkt of vervalst, om onder het verbod van artikel 81, lid 1, EG te vallen?


(1)  PB L 320, blz. 54.

(2)  Richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten (PB L 298, blz. 23).

(3)  PB L 167, blz. 10.

(4)  PB L 248, blz. 15.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/22


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Vestre Landsret (Denemarken) op 18 september 2008 — Ingeniørforening i Denmark als mandataris van Bertram Holst/Dansk Industri als mandataris van Babcock & Wilcox Vølund ApS

(Zaak C-405/08)

(2008/C 301/35)

Procestaal: Deens

Verwijzende rechter

Vestre Landsret

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ingeniørforening i Denmark als mandataris van Bertram Holst

Verwerende partij: Dansk Industri als mandataris van Babcock & Wilcox Vølund ApS

Prejudiciële vragen

1)

Twistpunt tussen partijen is in hoever richtlijn 2002/14/EG betreffende de informatie en de raadpleging van werknemers (1) correct is omgezet bij de samenwerkingsovereenkomst tussen DA en LO. Verzetten de gemeenschapsvoorschriften zich er tegen dat de richtlijn aldus wordt omgezet dat bepaalde groepen werknemers vallen onder een collectieve arbeidsovereenkomst tussen partijen die de betrokken vakgroep niet vertegenwoordigen en waarbij de collectieve arbeidsovereenkomst de betrokken vakgroep niet dekt?

2)

Indien richtlijn 2002/14/EG voor BH correct is omgezet bij de samenwerkingsovereenkomst tussen DA en LO, is artikel 7 van de richtlijn dan naar behoren omgezet wanneer de samenwerkingsovereenkomst voor bepaalde beroepsgroepen geen hoge eisen stelt voor de bescherming tegen ontslag?

3)

Indien de tot uitvoering van de richtlijn vastgestelde bepalingen gelden voor BH, verzet het vereiste van artikel 7 van de richtlijn „dat de werknemersvertegenwoordigers […] voldoende bescherming en waarborgen genieten om de taken die hun zijn toevertrouwd naar behoren te kunnen vervullen” zich dan tegen een omzetting van artikel 7 van de richtlijn in § 8 van de wet die luidt als volgt: „[d]e vertegenwoordigers die voor de werknemers moeten worden geïnformeerd en geraadpleegd, worden tegen ontslag of andere benadeling in hun dienstbetrekking beschermd op dezelfde wijze als de vakbondsvertegenwoordiger in dezelfde of in een overeenkomstige vakgroep”, indien de omzetting niet inhoudt dat hoge eisen worden gesteld voor de bescherming tegen ontslag voor vakgroepen waarvoor geen collectieve arbeidsovereenkomst geldt?


(1)  PB L 80, blz. 29.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/23


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (England and Wales) (Queen's Bench Division), Leeds District Registry (Verenigd Koninkrijk) op 18 september 2008 — Uniplex (UK) Ltd/NHS Business Services Authority

(Zaak C-406/08)

(2008/C 301/36)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Justice (Queen's Bench Division)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Uniplex (UK) Ltd

Verwerende partij: NHS Business Services Authority

Prejudiciële vragen

„Wanneer een marktdeelnemer in een nationale beroepsprocedure opkomt tegen de gunning van een raamovereenkomst door een aanbestedende dienst na een openbare aanbesteding waarop hij had ingeschreven en die zou verlopen in overeenstemming met richtlijn 2004/18/EG (1) (en de toepasselijke nationale omzettingsbepalingen), en in die beroepsprocedure een verklaring voor recht en schadevergoeding vordert wegens schending van de toepasselijke aanbestedingsregelingen tijdens de aanbestedingsprocedure en bij de gunning:

a)

moet dan een nationale bepaling als Regulation 47, lid 7, sub b, van de Public Contracts Regulations 2006, volgens welke een dergelijke beroep onverwijld moet worden ingesteld, maar in elk geval binnen drie maanden vanaf het tijdstip waarop de gronden hiervoor zich voor het eerst voordeden, tenzij de High Court van oordeel is dat er goede gronden zijn voor een verlenging van de termijn, in die zin worden uitgelegd in het licht van de artikelen 1 en 2 van richtlijn 89/665/EEG (2) en de toepassing van de communautaire rechtsbeginselen van gelijkwaardigheid, doeltreffendheid en effectieve rechtsbescherming en met inachtneming van elke ander relevant gemeenschapsrechtelijk beginsel, dat zij de inschrijver jegens de aanbestedende dienst een individueel en onvoorwaardelijk recht verleent, inhoudend dat de termijn voor de betwisting van een dergelijke aanbestedingsprocedure en gunning begint te lopen vanaf het tijdstip waarop de inschrijver wist of behoorde te weten dat de aanbestedingsprocedure en de gunning ervan in strijd was met het communautaire aanbestedingsrecht, dan wel vanaf de datum waarop de schending van de toepasselijke aanbestedingsregels heeft plaatsgevonden; en

b)

op welke wijze moet een nationale rechterlijke instantie in beide gevallen omgaan met (i) een bepaling volgens welke het beroep onverwijld moet worden ingesteld, en (ii) zijn bevoegdheid om de nationale termijn voor het instellen van beroep te verlengen?”


(1)  Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PB L 134, blz. 114).

(2)  Richtlijn 89/665/EEG van de Raad van 21 december 1989 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken (PB L 395, blz. 33).


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/23


Hogere voorziening ingesteld op 23 september 2008 door Sviluppo Italia Basilicata SpA tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 8 juli 2008 in zaak T-176/06, Sviluppo Italia Basilicata SpA/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-414/08 P)

(2008/C 301/37)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirante: Sviluppo Italia Basilicata SpA (vertegenwoordigers: F. Sciaudone, R. Sciaudone en A. Neri, advocaten)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 juli 2008 in zaak T-176/06 (hierna: „bestreden arrest”) te vernietigen en de zaak naar het Gerecht te verwijzen voor afdoening met inachtneming van de aanwijzingen van het Hof;

de Commissie te verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure en in die van zaak T-176/06.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het bestreden arrest heeft het Gerecht het door Sviluppo Italia Basilicata SpA ingestelde beroep verworpen dat, enerzijds, een vordering betrof tot nietigverklaring van beschikking C(2006) 1706 van de Commissie van 20 april 2006 (hierna: „litigieuze beschikking”) houdende verlaging van de financiële bijstand uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling ten behoeve van de globale subsidie voor de verwezenlijking van stimuleringsmaatregelen voor kleine en middelgrote ondernemingen die actief zijn in de regio Basilicata in Italië, en, anderzijds, een vordering tot vergoeding van de door haar na en ten gevolge van de vaststelling van deze beschikking geleden schade.

Ter ondersteuning van haar conclusies voert rekwirante aan dat het Gerecht van eerste aanleg op meerdere punten blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.

In de eerste plaats stelt rekwirante dat het Gerecht, door omkering van de volgorde van behandeling van de in het kader van het beroep in eerste aanleg aangevoerde middelen, de inhoud en de volledige draagwijdte van het beroep kennelijk heeft miskend.

In de tweede plaats heeft het Gerecht volgens rekwirante op verschillende punten blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot de uitlegging en de toepassing van de globale subsidie, de Overeenkomst en notitie nr. 19 van beschikking 97/322/EG (1). Volgens rekwirante heeft het Gerecht niet juist begrepen wat volgens de hiervoor genoemde rechtshandelingen de werkelijke inhoud en het doel van maatregel 2 van de globale subsidie was. Als gevolg van deze ernstig onjuiste opvatting vooraf zijn de hierop volgende uitleggingshandelingen van het Gerecht van de relevante begrippen (bijv. „verplichting”, „uitgaven”, „duur”) aangetast.

In de derde plaats betoogt rekwirante dat het Gerecht had moeten vaststellen dat de litigieuze beschikking onrechtmatig was, voor zover zij is vastgesteld op de grondslag van de beweerdelijke schending van een voorwaarde (de „voorwaarde betreffende nut”) die noch in de beschikking tot gunning van de opdracht, noch in het globale-subsidieprogramma staat vermeld en die problemen van rechtszekerheid en buitensporige beoordelingsvrijheid bij de toepassing ervan meebrengt.

In de vierde plaats stelt rekwirante onjuiste uitlegging en bijgevolg verkeerde toepassing door het Gerecht van de beginselen die door het Hof zijn neergelegd in het arrest van 21 september 2000, zaak C-462/98 P, Mediocurso/Commissie (2).

In de vijfde plaats stelt rekwirante schending van de artikelen 25 en 26 van verordening nr. 4253/88 (3) met betrekking tot de toezichts- en de controleplicht van de Commissie. De overwegingen van het Gerecht zouden er in het bijzonder toe leiden dat het in de betrokken normen vastgelegde stelsel voor toezicht en waarneming niet wordt toegepast en geëerbiedigd.

In de zesde plaats stelt rekwirante schending van het vertrouwens- en het rechtszekerheidsbeginsel doordat het Gerecht haar klachten heeft afgewezen inzake de onjuiste aanname dat het door de Commissie (onder andere door het handelen van het toezichthoudende comité) gewekte vertrouwen hoe dan ook in strijd was met de toepasselijke bepalingen en derhalve niet voor bescherming in aanmerking kwam.

In de zevende plaats stelt rekwirante dat het Gerecht bewijselementen verkeerd heeft opgevat en algemene beginselen inzake bewijslast heeft geschonden, omdat het heeft geweigerd door verweerster niet betwiste feiten en door Sviluppo Italia Basilicata SpA geleverd bewijs bewezen te achten.

In de achtste plaats stelt rekwirante schending van de gemeenschapsrechtspraak inzake de toepassing van het evenredigheidsbeginsel in geval van verlaging van een gemeenschapsbijdrage, doordat het Gerecht geen rekening heeft gehouden met de omstandigheden die tot een minder strenge financiële correctie hadden kunnen leiden.

Met betrekking tot de beroepsgronden inzake het verzoek tot schadevergoeding betoogt rekwirante bovenal dat het bestreden arrest onjuist en ontoereikend is gemotiveerd voor zover daarin het verzoek is afgewezen tot vergoeding van de schade waarvoor de Gemeenschap aansprakelijk is wegens onrechtmatig handelen.

Ten slotte betoogt rekwirante dat het bestreden arrest onjuist en ontoereikend is gemotiveerd voor zover daarin het verzoek is afgewezen tot vergoeding van de schade waarvoor de Gemeenschap aansprakelijk is wegens rechtmatig handelen („objectieve aansprakelijkheid”).


(1)  Beschikking van de Commissie van 23 april 1997 tot wijziging van de beschikkingen houdende goedkeuring van communautaire bestekken, enige programmeringsdocumenten en communautaire initiatieven ten behoeve van Italië — PB L 146, blz. 11.

(2)  Jurispr. blz. I-7183.

(3)  Verordening (EEG) nr. 4253/88 van de Raad van 19 december 1988 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van verordening (EEG) nr. 2052/88 met betrekking tot de coördinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden Structuurfondsen enerzijds en van die bijstandsverlening met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten anderzijds — PB L 374, blz. 1.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/25


Hogere voorziening ingesteld op 22 september 2008 door Apple Computer, Inc. tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 1 juli 2008 in zaak T-328/05, Apple Computer, Inc./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak C-416/08 P)

(2008/C 301/38)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Apple Computer, Inc. (vertegenwoordigers: M. Hart, N. Kearley, solicitors)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), TKS-Teknosoft SA

Conclusies

Rekwirante verzoekt het Hof:

de door haar bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen ingestelde hogere voorziening ontvankelijk te verklaren,

het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (GEA) van 1 juli 2008 in zaak T-328/05 te vernietigen,

de zaak terug te wijzen naar het GEA, en

de beslissing omtrent de kosten aan te houden.

Middelen en voornaamste argumenten

1.

Apple, Inc. (rekwirante) heeft een aanvraag tot inschrijving van het gemeenschapswoordmerk „QUARTZ” ingediend. Deze aanvraag betreft:

Een faciliteit van een computerbesturingssysteem, specifiek bestemd voor gebruik door computerontwikkelaars, met het oog op verbetering en versnelling van de weergave van digitale afbeeldingen in toepassingsprogramma's, uitgezonderd producten bestemd voor de banksector” van klasse 9.

2.

TKS-Teknosoft SA (opposante) is de houder van het gemeenschapsbeeldmerk „QUARTZ”, dat is ingeschreven voor onder meer:

a)

softwarepakketten bestemd voor het bankwezen” van klasse 9, en

b)

programmering, gegevensverwerking met de computer, software-ontwikkeling, hulp en advisering op het gebied van informatica, elektronische gegevensverwerking, softwareontwerp en -ontwikkeling, softwarelicenties en licenties voor toepassingsprogrammatuur; al deze diensten met betrekking tot het bankwezen” van klasse 42.

Opposante komt op tegen inschrijving van rekwirantes merk „QUARTZ” op grond dat er gevaar van verwarring van de twee merken bestaat. Het Gerecht van eerste aanleg was het daarmee eens.

Rekwirante stelt dat het GEA blijk van een onjuiste rechtsopvatting heeft gegeven aangezien:

a)

de waren waarvoor de twee merken zouden worden ingeschreven en gebruikt, duidelijk van elkaar verschillen en het GEA met deze relevante verschillen geen rekening heeft gehouden;

b)

het GEA het relevante „publiek” niet correct heeft omschreven teneinde te beoordelen of er sprake was van verwarringsgevaar. Het heeft met name geen voldoende belang gehecht aan het feit dat het relevante publiek logischerwijze bestaat uit softwarespecialisten die in de banksector zijn tewerkgesteld of die diensten aan het bankwezen verlenen, en

c)

het GEA bijgevolg een onjuiste globale beoordeling heeft gemaakt, zoals die is voorgeschreven in de rechtspraak van het Hof van Justitie.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/25


Beroep ingesteld op 23 juli 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

(Zaak C-417/08)

(2008/C 301/39)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: A.A. Gilly en U. Wölker, gemachtigden)

Verwerende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

Conclusies

vaststellen dat het Verenigd Koninkrijk, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 30 april 2007 verstreken.


(1)  PB L 143, blz. 56.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/26


Beroep ingesteld op 22 september 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Ierland

(Zaak C-418/08)

(2008/C 301/40)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: U. Wölker en A.A. Gilly, gemachtigden)

Verwerende partij: Ierland

Conclusies

vaststellen dat Ierland, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

Ierland verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 30 april 2007 verstreken.


(1)  PB L 143, blz. 56.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/26


Beroep ingesteld op 24 september 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Oostenrijk

(Zaak C-422/08)

(2008/C 301/41)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: U. Wölker en B. Schöfer, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Oostenrijk

Conclusies

vaststellen dat de Republiek Oostenrijk, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Republiek Oostenrijk verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 30 april 2007 verstreken.


(1)  PB L 143, blz. 56.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/26


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (England & Wales), Queen's Bench Division, Administrative Court (Verenigd Koninkrijk) op 29 september 2008 — Karen Murphy/Media Protection Services Limited

(Zaak C-429/08)

(2008/C 301/42)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Justice (England & Wales), Queen's Bench Division, Administrative Court

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Karen Murphy

Verwerende partij: Media Protection Services Limited

Prejudiciële vragen

1)

Onder welke omstandigheden is uitrusting voor voorwaardelijke toegang „illegale uitrusting” in de zin van artikel 2, sub e, van richtlijn 98/84/EG (1)?

2)

Meer specifiek, is uitrusting voor voorwaardelijke toegang „illegale uitrusting” indien zij is verkregen onder omstandigheden waarin:

i)

de uitrusting voor voorwaardelijke toegang was geproduceerd door of met toestemming van een dienstverrichter en oorspronkelijk was geleverd met de contractuele beperking dat de uitrusting alleen mocht worden gebruikt om toegang te verkrijgen tot de beschermde dienst in de ene lidstaat, en werd gebruikt om toegang te verkrijgen tot die beschermde dienst in een andere lidstaat, en/of

ii)

de uitrusting voor voorwaardelijke toegang was geproduceerd door of met toestemming van een dienstverrichter en oorspronkelijk was verkregen en/of geactiveerd door de verstrekking van een valse naam en een vals woonadres in de eerste lidstaat, waardoor contractuele territoriale beperkingen van de uitvoer van dergelijke uitrusting voor gebruik buiten die lidstaat werden omzeild, en/of

iii)

de uitrusting voor voorwaardelijke toegang was geproduceerd door of met toestemming van een dienstverrichter en oorspronkelijk was geleverd onder de contractuele voorwaarde dat zij alleen mocht worden gebruikt voor thuis- of privégebruik en niet voor commercieel gebruik (waarvoor een hogere abonnementsprijs moet worden betaald), maar in het Verenigd Koninkrijk werd gebruikt voor commerciële doeleinden, te weten de vertoning van rechtstreekse voetbaluitzendingen in een café?

3)

Indien het antwoord op enig deel van vraag 2 ontkennend luidt, verzet artikel 3, lid 2, van die richtlijn zich ertegen dat een lidstaat een beroep doet op een nationale regeling die het gebruik van dergelijke uitrusting voor voorwaardelijke toegang onder de in vraag 2 hierboven uiteengezette omstandigheden belet?

4)

Indien het antwoord op enig deel van vraag 2 ontkennend luidt, is artikel 3, lid 2, van die richtlijn dan ongeldig:

a)

omdat het discriminerend en/of onevenredig is; en/of

b)

omdat het in strijd is met de rechten van vrij verkeer op grond van het Verdrag; en/of

c)

om enige andere reden?

5)

Indien het antwoord op vraag 2 bevestigend luidt, zijn de artikelen 3, lid 1, en 4 van die richtlijn dan ongeldig omdat zij ertoe strekken de lidstaten te verplichten tot de oplegging van beperkingen op de invoer uit andere lidstaten van en andere handel met „illegale uitrusting” onder omstandigheden waar die uitrusting rechtmatig mag worden ingevoerd en/of gebruikt om grensoverschrijdende satellietomroepdiensten te ontvangen op grond van de regels inzake het vrije verkeer van goederen in de artikelen 28 EG en 30 EG en/of het vrij verrichten en ontvangen van diensten in artikel 49 EG?

Uitlegging van de artikelen 12 EG, 28 EG, 30 EG en 49 EG

6)

Verzetten de artikelen 28 EG, 30 EG en/of 49 EG zich tegen de handhaving van een nationale bepaling (zoals Section 297 van de Copyright Designs and Patents Act 1988) die het strafbaar stelt om op bedrieglijke wijze een programma te ontvangen dat deel uitmaakt van een omroepdienst die wordt verricht vanaf een plaats in het Verenigd Koninkrijk, met de opzet om te ontkomen aan betaling van de prijs die geldt voor de ontvangst van het programma, onder de volgende omstandigheden:

i)

indien de uitrusting voor voorwaardelijke toegang was geproduceerd door of met toestemming van een dienstverrichter en oorspronkelijk was geleverd met de contractuele beperking dat de uitrusting alleen mocht worden gebruikt om toegang te verkrijgen tot de beschermde dienst in de ene lidstaat, en werd gebruikt om toegang te verkrijgen tot die beschermde dienst in een andere lidstaat (in dit geval het Verenigd Koninkrijk), en/of

ii)

indien de uitrusting voor voorwaardelijke toegang was geproduceerd door of met toestemming van een dienstverrichter en oorspronkelijk was verkregen en/of geactiveerd door de verstrekking van een valse naam en een vals woonadres in de eerste lidstaat, waardoor contractuele territoriale beperkingen van de uitvoer van dergelijke uitrusting voor gebruik buiten die lidstaat werden omzeild, en/of

iii)

de uitrusting voor voorwaardelijke toegang was geproduceerd door of met toestemming van een dienstverrichter en oorspronkelijk was geleverd onder de contractuele voorwaarde dat zij alleen mocht worden gebruikt voor thuis- of privégebruik en niet voor commercieel gebruik (waarvoor een hogere abonnementsprijs moet worden betaald), maar in het Verenigd Koninkrijk werd gebruikt voor commerciële doeleinden, te weten de vertoning van rechtstreekse voetbaluitzendingen in een café?

7)

Is handhaving van de betrokken nationale bepaling in ieder geval uitgesloten op grond van met artikel 12 EG strijdige discriminatie of anderszins, omdat de nationale bepaling van toepassing is op programma's die deel uitmaken van een omroepdienst die wordt verricht vanaf een plaats in het Verenigd Koninkrijk en niet vanuit een andere lidstaat?

Uitlegging van artikel 81 EG

8)

Wanneer een aanbieder van programma-inhoud een aantal exclusieve licentieovereenkomsten aangaat, elk voor het grondgebied van een of meer lidstaten, op grond waarvan de omroeporganisatie de programma-inhoud alleen op dat geografische gebied mag uitzenden (inclusief via satelliet), en elke licentie een contractuele verplichting voor de omroeporganisatie bevat om te voorkomen dat haar satellietdecoderkaarten, die het mogelijk maken om de in licentie gegeven programma-inhoud te ontvangen, buiten het in licentie gegeven geografische gebied worden gebruikt, welk juridisch criterium moet de nationale rechter dan toepassen en welke omstandigheden moet hij in aanmerking nemen bij de beoordeling of de contractuele beperking in strijd is met het verbod van artikel 81, lid 1, EG?

In het bijzonder:

a)

moet artikel 81, lid 1, EG aldus worden uitgelegd dat het op die verplichting van toepassing is, louter omdat deze wordt geacht tot doel te hebben de mededinging te verhinderen, te beperken of te vervalsen?

b)

zo ja, moet dan tevens worden aangetoond dat de contractuele verplichting de mededinging merkbaar verhindert, beperkt of vervalst, om onder het verbod van artikel 81, lid 1, EG te vallen?


(1)  Richtlijn 98/84/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 1998 betreffende de rechtsbescherming van diensten gebaseerd op of bestaande uit voorwaardelijke toegang (PB L 320, blz. 54).


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/28


Beroep ingesteld op 30 september 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Polen

(Zaak C-435/08)

(2008/C 301/43)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: K. Simonsson en M. Owsiany-Hornung, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Polen

Conclusies

vaststellen dat de Republiek Polen niet heeft voldaan aan de verplichtingen die op haar rusten krachtens de artikelen 2 en 13 van richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart en tot intrekking van richtlijn 93/75/EEG van de Raad (1), door alle pleziervaartuigen uit te sluiten van het toepassingsgebied van de verordening van de minister van infrastructuur van 13 december 2002 betreffende bijzondere vereisten voor de veiligheid van de zeescheepvaart, waarbij bepaalde bepalingen van deze richtlijn in nationaal recht worden omgezet, en door § 3, lid 3, van de verordening van de minister van infrastructuur van 12 mei 2003 betreffende de mededeling van informatie door de reder van een schip dat gevaarlijke of verontreinigende stoffen vervoert, waarbij artikel 13 van deze richtlijn in nationaal recht wordt omgezet, vast te stellen, volgens welke de reders van schepen die Poolse havens verlaten, de (in bijlage I, punt 3, van de richtlijn bedoelde) algemene informatie over het schip en de lading ervan pas bij de vastlegging van de reisroute van het schip moeten meedelen wanneer bij de afvaart uit de haven de naam van de haven van bestemming of de ankerplaats niet bekend is;

de Republiek Polen verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Republiek Polen heeft niet voldaan aan de verplichtingen die op haar rusten krachtens de artikelen 2 en 13 van richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart en tot intrekking van richtlijn 93/75/EEG van de Raad.

De Republiek Polen heeft artikel 2 van richtlijn 2002/59, waarbij „vissersschepen, traditionele schepen en pleziervaartuigen met een lengte van minder dan 45 meter” van het toepassingsgebied ervan worden uitgesloten, niet correct omgezet.

§ 2, lid 1, nr. 2, van de verordening van de minister van infrastructuur van 13 december 2002 betreffende bijzondere vereisten voor de veiligheid van de zeescheepvaart, waarbij bepaalde bepalingen van deze richtlijn in nationaal recht werden omgezet, gaat in dit opzicht verder door alle pleziervaartuigen van het toepassingsgebied uit te sluiten. Een dergelijke beperking van het toepassingsgebied van de richtlijn schendt artikel 2 ervan.

Bovendien heeft de Republiek Polen niet voldaan aan de verplichtingen die op haar rusten krachtens artikel 13 van richtlijn 2002/59. Volgens artikel 13, lid 1, van de richtlijn moet de „exploitant, de agent of de kapitein van een schip, ongeacht de grootte ervan, dat gevaarlijke of verontreinigende stoffen vervoert en een haven van een lidstaat verlaat, […] uiterlijk bij de afvaart de in bijlage I, punt 3, bedoelde informatie mee[delen] aan de door die lidstaat aangewezen bevoegde instantie”.

§ 3, lid 1, van de verordening van de minister van infrastructuur van 12 mei 2003 betreffende de mededeling van informatie door de reder van een schip dat gevaarlijke of verontreinigende stoffen vervoert, bevat een dergelijke verplichting. § 3, lid 3, bepaalt evenwel: „Wanneer bij de afvaart uit de haven de naam van de haven van bestemming of de ankerplaats niet bekend is, wordt deze informatie […] later bij de vastlegging van de reisroute van het schip meegedeeld”.

Deze mogelijkheid is dus niet beperkt tot de uitzondering waarover in artikel 13, lid 2, van de richtlijn wordt gesproken (een schip komende van een haven buiten de Gemeenschap en op weg naar een haven van een lidstaat of naar een ankerplaats in de territoriale wateren van een lidstaat). Deze afwijking met betrekking tot het tijdstip van mededeling van de informatie schendt volgens de Commissie artikel 13 van de richtlijn.


(1)  PB L 208 van 5.8.2002, blz. 10.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/29


Beschikking van de president van het Hof van 4 augustus 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Cyprus

(Zaak C-490/07) (1)

(2008/C 301/44)

Procestaal: Grieks

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 315 van 22.12.2007.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/29


Beschikking van de president van het Hof van 10 juli 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

(Zaak C-117/08) (1)

(2008/C 301/45)

Procestaal: Grieks

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 116 van 9.5.2008.


Gerecht van eerste aanleg

22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/30


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 oktober 2008 — SGL Carbon/Commissie

(Zaak T-68/04) (1)

(„Mededinging - Mededingingsregelingen - Markt van elektrische en mechanische koolstof- en grafietproducten - Richtsnoeren voor berekening van bedrag van geldboeten - Zwaarte en duur van inbreuk - Evenredigheidsbeginsel - Beginsel van gelijke behandeling - Bovengrens van 10 % van omzet - Moratoire intresten’)

(2008/C 301/46)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: SGL Carbon AG (Wiesbaden, Duitsland) (vertegenwoordigers: M. Klusmann en A. von Bonin, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: F. Castillo de la Torre en W. Mölls, gemachtigden, bijgestaan door H.-J. Freund, advocaat)

Voorwerp

Nietigverklaring van beschikking 2004/420/EG van de Commissie van 3 december 2003 in een procedure op grond van artikel 81 (EG) en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (Zaak nr. C.38.359 — Elektrische en mechanische koolstof- en grafietproducten) en, subsidiair, een verzoek tot verlaging van de bij deze beschikking aan verzoekster opgelegde boete

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

SGL Carbon AG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 106 van 30.4.2004.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/30


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 oktober 2008 — Schunk en Schunk Kohlenstoff-Technik/Commissie

(Zaak T-69/04) (1)

(„Mededinging - Mededingingsregelingen - Markt van elektrische en mechanische koolstof- en grafietproducten - Exceptie van onwettigheid - Artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17 - Toerekening van inbreukmakend gedrag - Richtsnoeren voor berekening van bedrag van geldboeten - Zwaarte en weerslag van inbreuk - Afschrikkende werking - Medewerking gedurende administratieve procedure - Evenredigheidsbeginsel - Beginsel van gelijke behandeling - Reconventionele vordering tot verhoging van geldboete’)

(2008/C 301/47)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partijen: Schunk GmbH (Thale, Duitsland); en Schunk Kohlenstoff-Technik GmbH (Heuchelheim, Duitsland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk R. Bechtold en S. Hirsbrunner, vervolgens S. Hirsbrunner en A. Schädle, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: aanvankelijk F. Castillo de la Torre en H. Gading, vervolgens F. Castillo de la Torre en M. Kellerbauer, als gemachtigden)

Voorwerp

Enerzijds, een beroep tot nietigverklaring van beschikking 2004/420/EG van de Commissie van 3 december 2003 in een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (Zaak nr. C.38.359 — Elektrische en mechanische koolstof- en grafietproducten) en, subsidiair, een verzoek tot verlaging van het bedrag van de bij deze beschikking aan verzoeksters opgelegde boete, en anderzijds een reconventionele vordering van de Commissie strekkende tot verhoging van genoemde geldboete

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Schunk GmbH en Schunk Kohlenstoff-Technik GmbH worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 106 van 30.4.2004.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/31


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 oktober 2008 — Carbone-Lorraine/Commissie

(Zaak T-73/04) (1)

(„Mededinging - Mededingingsregelingen - Markt van elektrische en mechanische koolstof- en grafietproducten - Richtsnoeren voor berekening van bedrag van geldboeten - Zwaarte en duur van inbreuk - Verzachtende omstandigheden - Medewerking gedurende administratieve procedure - Evenredigheidsbeginsel - Beginsel van gelijke behandeling’)

(2008/C 301/48)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Le Carbone-Lorraine (Courbevoie, Frankrijk) (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Winckler en I. Simic, vervolgens A. Winckler en H. Kanellopoulos, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: F. Castillo de la Torre en É. Gippini Fournier, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van beschikking 2004/420/EG van de Commissie van 3 december 2003 in een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (Zaak nr. C.38.359 — Elektrische en mechanische koolstof- en grafietproducten) en, subsidiair, een verzoek om vernietiging of verlaging van de bij deze beschikking aan verzoekster opgelegde boete

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Le Carbone-Lorraine wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 106 van 30.4.2004.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/31


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 oktober 2008 — Helkon Media/Commissie

(Zaak T-122/06) (1)

(„Arbitragebeding - Ondersteuningsprogramma voor ontwikkeling, distributie en promotie van Europese audiovisuele werken (MEDIA Plus) - Verzoek om betaling van financiële steun - Bestaan van arbitragebeding - Verrekening - Niet-ontvankelijkheid’)

(2008/C 301/49)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Helkon Media AG (München, Duitsland) (vertegenwoordiger: U. Karpenstein, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: G. Wilms en I. Kaufmann-Bühler, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep ingesteld krachtens artikel 238 EG en strekkende tot veroordeling van de Commissie tot betaling aan verzoekster van een bedrag dat verschuldigd zou zijn op grond van een overeenkomst inzake de communautaire financiële steun die is toegekend aan het project „Dark Blue World” (Project 2002-4212-0103DI010006DE)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Helkon Media AG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 154 van 1.7.2006.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/31


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 10 oktober 2008 — Inter-Ikea Systems/BHIM (Weergave van laadbord)

(Gevoegde zaken T-387/06 — T-390/06) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk dat laadbord weergeeft - Absolute weigeringsgrond - Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94’)

(2008/C 301/50)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Inter-Ikea Systems BV (Delft, Nederland) (vertegenwoordiger: J. Gulliksson, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: D. Botis, gemachtigde)

Voorwerp

Beroepen tegen vier beslissingen van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 26 september 2006 (zaken R 353/2006-1, R 354/2006-1, R 355/2006-1 en R 356/2006-1) inzake vier aanvragen tot inschrijving van beeldmerken bestaande in grafische voorstellingen van een laadbord

Dictum

1)

De beslissingen van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 26 september 2006 (zaken R 353/2006-1, R 354/2006-1, R 355/2006-1 en R 356/2006-1) worden vernietigd voor zover daarbij de inschrijving van de aangevraagde merken wordt geweigerd met betrekking tot de waren en diensten van de klassen 6, 7, 16, 20, 35, 39 en 42 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd, met uitzondering van „pallets (laadborden) van metaal”, „ladingdragers en laadpallets van metaal voor verpakkings- en transportdoeleinden” en „transportpallets van metaal” van klasse 6, „pallets, niet van metaal”, „ladingdragers en laadpallets, niet van metaal, voor verpakkings- en transportdoeleinden” en „transportpallets, niet van metaal” van klasse 20, alsmede de diensten van „verhuur van laadborden” van klasse 39.

2)

De beroepen worden verworpen voor het overige.

3)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 20 van 27.1.2007.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/32


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 oktober 2008 — Sogelma/EBW

(Zaak T-411/06) (1)

(„Overheidsopdrachten voor uitvoering van werken - Aanbesteding van Europees Bureau voor wederopbouw - Besluit om aanbesteding te annuleren en nieuwe te publiceren - Beroep tot nietigverklaring - Bevoegdheid van Gerecht - Noodzaak van voorafgaande administratieve klacht - Beroepstermijn - Lastgeving - Motiveringsplicht - Schadevordering’)

(2008/C 301/51)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Sogelma — Societá generale lavori manutenzioni appalti Srl (Scandicci, Italië) (vertegenwoordigers: E. Cappelli, P. De Caterini, A. Bandini en A. Gironi, advocaten)

Verwerende partij: Europees Bureau voor wederopbouw (EBW) (vertegenwoordigers: aanvankelijk O. Kalha, vervolgens M. Dischendorfer en ten slotte R. Lundgren, gemachtigden, bijgestaan door S. Bariatti en F. Scanzano, advocaten)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: P. Van Nuffel en L. Prete, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tot nietigverklaring van de besluiten van het EBW om de aanbesteding voor de opdracht voor werken EuropeAid/120694/D/W/YU te annuleren en een nieuwe aanbesteding uit te schrijven, en een beroep tot vergoeding van de gestelde schade

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Sogelma — Societá generale lavori manutenzioni appalti Srl zal haar eigen kosten dragen, alsmede die van het Europees Bureau voor wederopbouw.

3)

De Commissie zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 42 van 24.2.2007.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/32


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 13 oktober 2008 — Neophytou/Commissie

(Zaak T-43/07 P) (1)

(„Hogere voorziening - Ambtenaren - Algemeen vergelijkend onderzoek - Afwijzing van sollicitatie van rekwirant - Samenstelling van jury bij mondelinge examen - Beginsel van gelijke behandeling - Nieuwe middelen - Onjuiste rechtsopvatting - Hogere voorziening ten dele ongegrond en ten dele gegrond - Terugverwijzing naar het Gerecht voor ambtenarenzaken’)

(2008/C 301/52)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: Neophytos Neophytou (Itzig, Luxemburg) (vertegenwoordiger: S. Pappas, advocaat)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en H. Krämer, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 13 december 2006, Neophytou/Commissie (F-22/05, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van dat arrest

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie van 13 december 2006, Neophytou/Commissie (F-22/05, nog niet gepubliceerd), wordt vernietigd, voor zover dat Gerecht de grieven die Neophytou ter terechtzitting in eerste aanleg had aangevoerd en die in punt 27 van dat arrest worden samengevat, met uitzondering van de laatste, niet-ontvankelijk heeft verklaard.

2)

De hogere voorziening wordt voor het overige afgewezen.

3)

De zaak wordt terugverwezen naar het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie.

4)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


(1)  PB C 82 van 14.4.2007.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/33


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 oktober 2008 — Agrar-Invest-Tatschl/Commissie

(Zaak T-51/07) (1)

(„Navordering van invoerrechten - Suiker van oorsprong uit Kroatië - Artikel 220, lid 2, sub b, van verordening (EEG) nr. 2913/92 - In Publicatieblad bekendgemaakt bericht aan importeurs - Goede trouw’)

(2008/C 301/53)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Agrar-Invest-Tatschl GmbH (St. Andrä im Lavanttal, Oostenrijk) (vertegenwoordigers: U. Schrömbges en O. Wenzlaff, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: A. Alcover San Pedro en S. Schønberg als gemachtigden, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat)

Voorwerp

Verzoek om gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2006) 5789 def. van de Commissie van 4 december 2006

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Agrar-Invest-Tatschl GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 95 van 28.4.2007.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/33


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 10 oktober 2008 — Imperial Chemical Industries/BHIM (LIGHT & SPACE)

(Zaak T-224/07) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk LIGHT & SPACE - Absolute weigeringsgrond - Ontbreken van onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94’)

(2008/C 301/54)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Imperial Chemical Industries plc (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: aanvankelijk S. Malynicz, barrister, en V. Chandler, solicitor, vervolgens S. Malynicz, J. Bainbridge en K. Briggs, solicitors)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 30 maart 2007 (zaak R 1631/2006-1) inzake de inschrijving van het teken LIGHT & SPACE als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Imperial Chemical Industries plc wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 199 van 25.8.2007.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/34


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 12 september 2008 — Keinhorst/Commissie

(Zaak T-428/03) (1)

(„Openbare dienst - Ambtenaren - Interlocutoir arrest - Afdoening zonder beslissing’)

(2008/C 301/55)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Gerhard Keinhorst (Overijse, België) (vertegenwoordiger: N. Lhoëst, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: aanvankelijk C. Berardis-Kayser en L. Lozano Palacios, vervolgens C. Berardis-Kayser en H. Krämer, gemachtigden)

Voorwerp

Enerzijds, vordering tot nietigverklaring van de besluiten van de Commissie van 23 december 2002 en 14 april 2003 houdende wijziging van verzoekers indeling in rang, voor zover hij daarbij op de datum van zijn aanstelling is ingedeeld in de rang A6, eerste salaristrap, de ingangsdatum van de financiële gevolgen ervan is bepaald op 5 oktober 1995 en verzoekers loopbaan in rang niet is hersteld alsmede vordering tot nietigverklaring van de besluiten van de Commissie van 4 september en 24 november 2003 houdende afwijzing van verzoekers klachten en, anderzijds, vordering tot vergoeding van de schade die uit dat besluit zou voortvloeien

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

De Commissie zal alle kosten dragen.


(1)  PB C 47 van 21.2.2004.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/34


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 12 september 2008 — Rousseaux/Commissie

(Zaak T-125/04) (1)

(„Openbare dienst - Ambtenaren - Interlocutoir arrest - Afdoening zonder beslissing’)

(2008/C 301/56)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Patrick Rousseaux (Brussel, België) (vertegenwoordiger: N. Lhoëst, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en H. Krämer, gemachtigden, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat)

Voorwerp

Enerzijds, vordering tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 14 april 2003 houdende wijziging van verzoekers indeling in rang, voor zover daarbij zijn indeling in salaristrap op de datum van zijn aanstelling is bepaald op rang A6, tweede salaristrap, de ingangsdatum van de financiële gevolgen ervan is bepaald op 5 oktober 1995 en verzoekers loopbaan in rang niet is hersteld en vordering tot nietigverklaring van het besluit houdende afwijzing van verzoekers klacht, en, anderzijds, vordering tot vergoeding van de schade die verzoeker door dat besluit zou hebben geleden

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

De Commissie zal alle kosten dragen.


(1)  PB C 118 van 30.4.2004.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/34


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 12 september 2008 — Goris/Commissie

(Zaak T-126/04) (1)

(„Openbare dienst - Ambtenaren - Interlocutoir arrest - Afdoening zonder beslissing’)

(2008/C 301/57)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Willem Goris (Strassen, Luxemburg) (vertegenwoordiger: N. Lhoëst, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en H. Krämer, gemachtigden, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat)

Voorwerp

Enerzijds, vordering tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 5 mei 2003 houdende wijziging van verzoekers indeling in rang, voor zover hij daarbij op de datum van zijn aanstelling wordt ingedeeld in de rang B 4, salaristrap 2, de datum waarop dit besluit financiële gevolgen heeft op 5 oktober 1995 wordt vastgesteld en verzoekers loopbaan in rang niet wordt gereconstrueerd alsmede vordering tot nietigverklaring van het besluit tot afwijzing van verzoekers klacht en, anderzijds, vordering tot vergoeding van de schade die uit dat besluit zou voortvloeien

Dictum

1)

Er behoeft geen uitspraak meer te worden gedaan over het beroep.

2)

De Commissie zal alle kosten dragen.


(1)  PB C 118 van 30.4.2004.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/35


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 12 september 2008 — Jacobs/Commissie

(Affaire T-131/04) (1)

(„Openbare dienst - Ambtenaren - Interlocutoir arrest - Afdoening zonder beslissing’)

(2008/C 301/58)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Luc Jacobs (Brussel, België) (vertegenwoordiger: N. Lhoëst, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en H. Krämer, gemachtigden, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat)

Voorwerp

Enerzijds, vordering tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 14 april 2003 houdende wijziging van verzoekers indeling in rang, voor zover hij daarbij op de datum van zijn aanstelling is ingedeeld in de rang B4, tweede salaristrap, de ingangsdatum van de financiële gevolgen ervan is bepaald op 5 oktober 1995 en zijn loopbaan in rang niet is hersteld alsmede vordering tot nietigverklaring van het besluit houdende afwijzing van verzoekers klacht en, anderzijds, vordering tot vergoeding van de schade die uit dat besluit zou voortvloeien

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

De Commissie zal alle kosten dragen.


(1)  PB C 118 van 30.4.2004.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/35


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 12 september 2008 — Tachelet/Commissie

(Zaak T-293/04) (1)

(„Openbare dienst - Ambtenaren - Interlocutoir arrest - Afdoening zonder beslissing’)

(2008/C 301/59)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Guy Tachelet (Rijmenam, België) (vertegenwoordiger: N. Lhoëst, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en H. Krämer, gemachtigden)

Voorwerp

Enerzijds, vordering tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 2 september 2003 houdende wijziging van verzoekers indeling in rang, voor zover hij daarbij op de datum van zijn aanstelling is ingedeeld in de rang B 4, tweede salaristrap, en zijn loopbaan in rang niet is hersteld alsmede vordering tot nietigverklaring van het besluit houdende afwijzing van verzoekers klacht en, anderzijds, vordering tot vergoeding van de schade die uit dat besluit zou voortvloeien

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

De Commissie zal alle kosten dragen.


(1)  PB C 262 van 23.10.2004.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/36


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 23 september 2008 — Gόrażdże Cement/Commissie

(Zaak T-193/07) (1)

(„Beroep tot nietigverklaring - Richtlijn 2003/87/EG - Regeling voor handel in broeikasgasemissierechten - Nationaal plan voor toewijzing van emissierechten voor periode van 2008 tot en met 2012 voor Polen - Beschikking van Commissie om geen bezwaar te maken mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan - Bevoegdheid van lidstaten bij individuele verdeling van emissierechten - Niet rechtstreeks geraakt - Niet-ontvankelijkheid’)

(2008/C 301/60)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Gόrażdże Cement SA (Chorula, Polen) (vertegenwoordigers: P. Muñiz, advocaat, en R. Forbes, solicitor)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: U. Wölker en D. Lawunmi, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van beschikking C(2007) 1295 def. van de Commissie van 26 maart 2007 betreffende het nationale plan voor de toewijzing van broeikasgasemissierechten dat de Republiek Polen voor de periode van 2008 tot en met 2012 heeft aangemeld overeenkomstig richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275, blz. 32)

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Gόrażdże Cement SA zal haar eigen kosten alsmede die van de Commissie dragen.


(1)  PB C 170 van 21.7.2007.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/36


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 23 september 2008 — Lafarge Cement/Commissie

(Zaak T-195/07) (1)

(„Beroep tot nietigverklaring - Richtlijn 2003/87/EG - Regeling voor handel in broeikasgasemissierechten - Nationaal plan voor toewijzing van emissierechten voor periode van 2008 tot en met 2012 voor Polen - Beschikking van Commissie om geen bezwaar te maken mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan - Bevoegdheid van lidstaten bij individuele verdeling van emissierechten - Niet rechtstreeks geraakt - Niet-ontvankelijkheid’)

(2008/C 301/61)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Lafarge Cement SA (Małogoszcz, Polen) (vertegenwoordigers: P. K. Rosiak en F. Puel, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: U. Wölker en K. Herrmann, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van beschikking C(2007) 1295 def. van de Commissie van 26 maart 2007 betreffende het nationale plan voor de toewijzing van broeikasgasemissierechten dat de Republiek Polen voor de periode van 2008 tot en met 2012 heeft aangemeld overeenkomstig richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275, blz. 32)

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Lafarge Cement SA zal haar eigen kosten alsmede die van de Commissie dragen.


(1)  PB C 170 van 21.7.2007.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/37


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 23 september 2008 — Dyckerhoff Polska/Commissie

(Zaak T-196/07) (1)

(„Beroep tot nietigverklaring - Richtlijn 2003/87/EG - Regeling voor handel in broeikasgasemissierechten - Nationaal plan voor toewijzing van emissierechten voor periode van 2008 tot en met 2012 voor Polen - Beschikking van Commissie om geen bezwaar te maken mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan - Bevoegdheid van lidstaten bij individuele verdeling van emissierechten - Niet rechtstreeks geraakt - Niet-ontvankelijkheid’)

(2008/C 301/62)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Dyckerhoff Polska sp. z o.o. (Sitkówka-Nowiny, Polen) (vertegenwoordigers: P. K. Rosiak en F. Puel, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: U. Wölker en K. Herrmann, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van beschikking C(2007) 1295 def. van de Commissie van 26 maart 2007 betreffende het nationale plan voor de toewijzing van broeikasgasemissierechten dat de Republiek Polen voor de periode van 2008 tot en met 2012 heeft aangemeld overeenkomstig richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275, blz. 32)

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Dyckerhoff Polska sp. z o.o. zal haar eigen kosten alsmede die van de Commissie dragen.


(1)  PB C 170 van 21.7.2007.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/37


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 23 september 2008 — Grupa Ożarów/Commissie

(Zaak T-197/07) (1)

(„Beroep tot nietigverklaring - Richtlijn 2003/87/EG - Regeling voor handel in broeikasgasemissierechten - Nationaal plan voor toewijzing van emissierechten voor periode van 2008 tot en met 2012 voor Polen - Beschikking van Commissie om geen bezwaar te maken mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan - Bevoegdheid van lidstaten bij individuele verdeling van emissierechten - Niet rechtstreeks geraakt - Niet-ontvankelijkheid’)

(2008/C 301/63)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Grupa Ożarów SA (Karsy, Polen) (vertegenwoordigers: P. K. Rosiak en F. Puel, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: U. Wölker en K. Herrmann, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van beschikking C(2007) 1295 def. van de Commissie van 26 maart 2007 betreffende het nationale plan voor de toewijzing van broeikasgasemissierechten dat de Republiek Polen voor de periode van 2008 tot en met 2012 heeft aangemeld overeenkomstig richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275, blz. 32)

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Grupa Ożarów SA zal haar eigen kosten alsmede die van de Commissie dragen.


(1)  PB C 170 van 21.7.2007.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/38


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 23 september 2008 — Cementownia „Warta”/Commissie

(Zaak T-198/07) (1)

(„Beroep tot nietigverklaring - Richtlijn 2003/87/EG - Regeling voor handel in broeikasgasemissierechten - Nationaal plan voor toewijzing van emissierechten voor periode van 2008 tot en met 2012 voor Polen - Beschikking van Commissie om geen bezwaar te maken mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan - Bevoegdheid van lidstaten bij individuele verdeling van emissierechten - Niet rechtstreeks geraakt - Niet-ontvankelijkheid’)

(2008/C 301/64)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Cementownia „Warta” SA (Trębaczewo, Polen) (vertegenwoordigers: P. K. Rosiak en F. Puel, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: U. Wölker en K. Herrmann, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van beschikking C(2007) 1295 def. van de Commissie van 26 maart 2007 betreffende het nationale plan voor de toewijzing van broeikasgasemissierechten dat de Republiek Polen voor de periode van 2008 tot en met 2012 heeft aangemeld overeenkomstig richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275, blz. 32)

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Cementownia „Warta” SA zal haar eigen kosten alsmede die van de Commissie dragen.


(1)  PB C 170 van 21.7.2007.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/38


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 23 september 2008 — Cementownia „Odra”/Commissie

(Zaak T-199/07) (1)

(„Beroep tot nietigverklaring - Richtlijn 2003/87/EG - Regeling voor handel in broeikasgasemissierechten - Nationaal plan voor toewijzing van emissierechten voor periode van 2008 tot en met 2012 voor Polen - Beschikking van Commissie om geen bezwaar te maken mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan - Bevoegdheid van lidstaten bij individuele verdeling van emissierechten - Niet rechtstreeks geraakt - Niet-ontvankelijkheid’)

(2008/C 301/65)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Cementownia „Odra” SA (Opole, Polen) (vertegenwoordigers: P. K. Rosiak en F. Puel, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: U. Wölker en K. Herrmann, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van beschikking (2007) 1295 def. van de Commissie van 26 maart 2007 betreffende het nationale plan voor de toewijzing van broeikasgasemissierechten dat de Republiek Polen voor de periode van 2008 tot en met 2012 heeft aangemeld overeenkomstig richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275, blz. 32)

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Cementownia „Odra” SA zal haar eigen kosten alsmede die van de Commissie dragen.


(1)  PB C 170 van 21.7.2007.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/39


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 23 september 2008 — Cemex Polska/Commissie

(Zaak T-203/07) (1)

(„Beroep tot nietigverklaring - Richtlijn 2003/87/EG - Regeling voor handel in broeikasgasemissierechten - Nationaal plan voor toewijzing van emissierechten voor periode van 2008 tot en met 2012 voor Polen - Beschikking van Commissie om geen bezwaar te maken mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan - Bevoegdheid van lidstaten bij individuele verdeling van emissierechten - Niet rechtstreeks geraakt - Niet-ontvankelijkheid’)

(2008/C 301/66)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Cemex Polska sp.z o.o. (Warschau, Polen) (vertegenwoordigers: F. Puel en M. Szpunar, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: U. Wölker en K. Herrmann, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van beschikking C(2007) 1295 def. van de Commissie van 26 maart 2007 betreffende het nationale plan voor de toewijzing van broeikasgasemissierechten dat de Republiek Polen voor de periode van 2008 tot en met 2012 heeft aangemeld overeenkomstig richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275, blz. 32)

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Cemex Polska sp.z o.o. zal haar eigen kosten alsmede die van de Commissie dragen.


(1)  PB C 170 van 21.7.2007.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/39


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 25 september 2008 — Stepek/BHIM — Masters Golf Company (GOLF-FASHION MASTERS THE CHOICE TO WIN)

(Zaak T-294/07) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk GOLF-FASHION MASTERS THE CHOICE TO WIN - Ouder nationaal beeldmerk The Masters en ouder gemeenschapsbeeldmerk The Masters GOLF COMPANY - Intrekking van beroep voor kamer van beroep - Kosten gemaakt voor kamer van beroep’)

(2008/C 301/67)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Wilhelm Stepek (Stadl-Paura, Oostenrijk) (vertegenwoordigers: H. Heigl, W. Berger en G. Lehner, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: The Masters Golf Company Ltd (Weston-Super-Mare, Verenigd Koninkrijk)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 23 mei 2007 (zaak R 95/2007-1) inzake een oppositieprocedure tussen The Masters Golf Company Ltd en Wilhelm Stepek

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Wilhelm Stepek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 235 van 6.10.2007.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/40


Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 26 september 2008 — Ellinikos Niognomon/Commissie

(Zaak T-312/08 R)

(„Kort geding - Richtlijn 94/57/EG - Gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties - Intrekking van aan een dergelijke organisatie verleende erkenning - Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging - Niet-ontvankelijkheid’)

(2008/C 301/68)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Ellinikos Niognomon AE (Piraeus, Griekenland) (vertegenwoordiger: S. Pappas, dikigoros)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: H. Krämer en N. Yerrell, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van een brief van de Commissie waarbij de erkenning zou zijn ingetrokken die aan verzoekster is verleend bij beschikking 2005/623/EG van de Commissie van 3 augustus 2005 inzake verlenging van de beperkte erkenning van het Hellenic Register of Shipping (Ellinikos Niognomon AE) (PB L 219, blz. 43)

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/40


Beroep ingesteld op 11 augustus 2008 — Stichting Natuur en Milieu en Pesticide Action Network Europe/Commissie

(Zaak T-338/08)

(2008/C 301/69)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partijen: Stichting Natuur en Milieu (Utrecht, Nederland) en Pesticide Action Network Europe (London, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: B. Kloostra, advocaat, A. van den Biesen, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies van verzoekende partijen

Nietigverklaring van de aan verzoekster gerichte beslissingen van de Commissie van 1 juli 2008;

De Commissie op te dragen de verzoeken om interne herziening alsnog inhoudelijk te beoordelen;

Veroordeling van de Commissie in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeksters hebben de Commissie verzocht om Verordening nr. 149/2008 (1) te herzien, overeenkomstig Titel IV van Verordening nr. 1367/2006 (2). Bij brieven van 1 juli 2008 heeft de Commissie deze verzoeken onontvankelijk verklaard, omdat de bestreden verordening niet als een maatregel van individuele strekking kan worden beschouwd en evenmin als een bundel beschikkingen.

Ter ondersteuning van hun verzoekschrift roepen verzoeksters ten eerste in dat Verordening nr. 149/2008 een bundel beschikkingen bevat. Verzoeksters voeren aan dat de Verordening van toepassing is op een vastomlijnde, tevoren bepaalde groep producten en werkzame stoffen.

Verzoeksters beroepen zich hierbij eveneens op de inhoud van Verordening nr. 396/2005 (3). Overeenkomstig artikel 6 van deze Verordening kan voor elk vastgesteld maximumresidugehalte een aparte aanvraag tot wijziging worden ingediend. Deze mogelijkheid is ook toegekend aan maatschappelijke organisaties die belang hebben bij gezondheid, zoals verzoeksters. Een beslissing over zulke aanvraag zou aldus een besluit van concrete strekking zijn ten aanzien van een bepaald product en een bepaalde werkzame stof. Dezelfde redenering dient volgens verzoeksters gevolgd te worden voor maximumresidugehalte vastgesteld door Verordening nr. 149/2008.

Subsidiair roepen verzoeksters in dat Verordening nr. 149/2008 een besluit betreft dat valt onder artikel 6, eerste lid, van het Verdrag van Aarhus (4). Het betreft volgens verzoeksters immers een besluit dat verzoeksters rechtstreeks en individueel raakt op een wijze die voldoet aan de vereisten van artikel 230, vierde lid, EG.


(1)  Verordening (EG) nr. 149/2008 van de Commissie van 29 januari 2008 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad door vaststelling van de bijlagen II, III en IV met maximumresidugehalten voor onder bijlage I bij die verordening vallende producten (Voor de EER relevante tekst) (PB L 58, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen (PB L 264, blz. 13).

(3)  Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EG van de Raad (Voor de EER relevante tekst) (PB L 70, blz. 1).

(4)  Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden — Verklaringen (PB 2005 L 124, blz. 4).


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/41


Beroep ingesteld op 26 augustus 2008 — Vwd Vereinigte Wirtschaftsdienste/Commissie

(Zaak T-353/08)

(2008/C 301/70)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: vwd Vereinigte Wirtschaftsdienste AG (Frankfurt am Main, Duitsland) (vertegenwoordigers: R. Bechtold, U. Soltész en C. von Köckritz, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

overeenkomstig artikel 231, lid 1, EG de beschikking van de Commissie van 19 februari 2008 in de zaak COMP/M.4726 — Thomson Corporation/Reuters Group, in haar geheel nietig te verklaren;

de Commissie overeenkomstig artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster komt op tegen de beschikking van de Commissie van 19 februari 2008 in de zaak COMP/M.4726 — Thomson Corporation/Reuters Group, waarbij de Commissie de concentratie tussen Thomson Corporation en Reuters Group, beide aanbieders van financiële informatie, overeenkomstig artikel 8, lid 2, EG-concentratieverordening (1) met de gemeenschappelijke markt verenigbaar heeft verklaard.

Ter onderbouwing van haar beroep stelt verzoekster dat bij de vaststelling van de bestreden beschikking kennelijke beoordelingsfouten en grove procedurefouten zijn gemaakt en het recht verkeerd is toegepast. Daartoe voert verzoekster tien middelen aan.

In de eerste plaats is de markt voor realtime marktinformatie verkeerd afgebakend, waardoor de beschikking tegenstrijdig en in strijd met de beschikkingspraktijk van de Commissie is.

Ten tweede zijn de marktposities van de betrokken ondernemingen en de gevolgen van de concentratie voor de markten voor realtime marktinformatie onjuist beoordeeld, doordat de van Thomson uitgaande concurrentiedruk bij de beoordeling van de horizontale gevolgen van de concentratie verkeerd zijn beoordeeld en de verticale gevolgen van de concentratie niet zijn onderkend.

Ten derde is op de markt voor platforms voor marktinformatie bij de beoordeling van de horizontale gevolgen van de concentratie onvoldoende rekening gehouden met de concurrentiedruk die uitgaat van Thomson in combinatie met Wombat, als enige serieuze potentiële concurrent.

Ten vierde is de toename van de stimulansen voor Reuters tot het afschermen van contribution data voor derden ten gevolge van de concentratie, niet onderzocht.

Ten vijfde zijn de marktposities van de betrokken ondernemingen op de nieuwsmarkt en de gevolgen van de concentratie voor deze markt, verkeerd beoordeeld, en is zonder begrijpelijke motivering de mogelijkheid gecreëerd om een monopolie op de upstream-markt tot stand te brengen.

Ten zesde zijn de gevolgen van de concentratie voor de mededinging op de markten voor desktopproducten voor onderzoek en vermogensbeheer en met name op de nationale markten voor desktopproducten voor vermogensbeheer, onvoldoende onderzocht.

Ten zevende zijn de nadelige globale gevolgen van de concentratie niet op een de marktgrenzen overschrijdende wijze onderzocht, ofschoon de Commissie in de beschikking heeft erkend dat de relevante markten elkaar overlappen.

Ten achtste werden verbintenissen afdoende geacht die niet alle markten betreffen waarop de concentratie de daadwerkelijke mededinging belemmert.

Ten negende zijn deze verbintenissen niet geschikt om op de gebieden die eronder vallen, een daadwerkelijke mededinging te waarborgen.

Ten tiende is verzoeksters recht om in rechte te worden gehoord, ten gevolge van procedurefouten geschonden.


(1)  Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (de „EG-concentratieverordening”) (PB L 24, blz. 1).


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/42


Beroep ingesteld op 27 augustus 2008 — Peek & Cloppenburg en van Graaf/BHIM — Thailand (Thai Silk)

(Zaak T-361/08)

(2008/C 301/71)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partijen: Peek & Cloppenburg (Hamburg, Duitsland) en van Graaf GmbH & Co. KG (Wenen, Oostenrijk) (vertegenwoordigers: V. von Bomhard, A. Renck, T. Dolde en J. Pause, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Thailand

Conclusies

beslissing nr. R 1677/2007-4 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 10 juni 2008 vernietigen, en

verweerder verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Thailand

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „Thai Silk” met opgave van de kleuren „donkerblauw en wit” voor waren van de klassen 24 en 25 (aanvraagnr. 4 099 297)

Houders van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoeksters

Oppositiemerk of -teken: afbeelding van een pauw in zwart-wit voor waren en diensten van de klassen 18, 25 en 35

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 van de Raad, aangezien er gevaar voor verwarring van de conflicterende merken bestaat op grond van de overeenstemmende totaalindruk


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/42


Beroep ingesteld op 28 augustus 2008 — IFAW Internationaler Tierschutz-Fonds/Commissie

(Zaak T-362/08)

(2008/C 301/72)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: IFAW Internationaler Tierschutz-Fonds gGmbH (Hamburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: S. Crosby en S. Santoro; advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de Commissie te gelasten het schrijven van Duits Bondskanselier Schröder aan voorzitter van de Commissie Prodi van 15 maart 2000 over te leggen aan het Gerecht;

vast te stellen dat de bestreden beschikking is aangetast door een onjuiste rechtsopvatting en kennelijke beoordelingsfouten, en ze nietig te verklaren;

de Commissie overeenkomstig artikel 87 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht te verwijzen in verzoeksters kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Bij arrest van 18 december 2007 in zaak C-64/05 P (1) heeft het Hof van Justitie het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 30 november 2004, IFAW Internationaler Tierschutz-Fonds/Commissie (T-168/02, Jurispr. blz. II-4135) vernietigd houdende nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 26 maart 2002 waarin de door verzoekster bij brief van 20 december 2001 gevraagde toegang was geweigerd tot documenten betreffende het ontnemen van de beschermde status aan het gebied van de Elbe te Hamburg, een natuurreservaat dat bescherming genoot krachtens het Natura 2000-programma, zoals ingesteld bij richtlijn 92/43/EEG van de Raad (2), voor de uitbreiding van de bestaande fabriek van Daimler Chrysler Aerospace Airbus GmbH ten behoeve van de uiteindelijke assemblage van de Airbus A3XX. Naar aanleiding van de uitspraak van het Hof op de hogere voorziening heeft verzoekster bij brief van 13 februari 2008 opnieuw om toegang tot de betrokken documenten verzocht en heeft zij op 29 april 2008 overeenkomstig artikel 7, lid 4, van verordening (EG) nr. 1049/2001 (3) een confirmatief verzoek ingediend.

Met het onderhavige beroep vordert verzoekster krachtens artikel 230 EG de nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 19 juni 2008 waarbij haar verzoek uit hoofde van verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad gedeeltelijk is toegewezen, maar waarbij haar de toegang tot één van de in dit verzoek bedoelde documenten is geweigerd.

Volgens verzoekster heeft de Commissie het recht onjuist toegepast door artikel 4, lid 1, sub a, derde streepje, van verordening (EG) nr. 1049/2001 toe te passen op een louter EU-interne situatie. Bovendien heeft de Commissie volgens verzoekster het recht kennelijk onjuist toegepast door zich op het standpunt te stellen dat de inhoud van de brief van de heer Schröder dusdanig vertrouwelijk was, dat openbaarmaking ervan het economisch beleid van Duitsland en van andere lidstaten van de EU in gevaar zou brengen. Verzoekster stelt voorts dat de Commissie kennelijke beoordelingsfouten heeft gemaakt door zich op het standpunt te stellen dat openbaarmaking van de brief de vertrouwelijkheid van het besluitvormingsproces in het gedrang zou brengen en ten slotte door er niet van uit te gaan dat het openbare belang zwaarder woog dan de vertrouwelijkheid van haar besluitvormingsproces.


(1)  Zaak C-64/05 P, Koninkrijk Zweden/Commissie (Jurispr. blz. I-11389).

(2)  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB 1992, L 206, blz. 7).

(3)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB 2001, L 145, blz. 43).


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/43


Beroep ingesteld op 2 september 2008 — Federcoopesca e.a./Commissie

(Zaak T-366/08)

(2008/C 301/73)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partijen: Federazione Nazionale delle Cooperative della Pesca (Federcoopesca) (Rome, Italië), Pappalardo (Cetara, Italië), Pescatori La Tonnara (Cetara, Italië), Fedemar (Cetara, Italië), I Ciclopi di Tudisco Matteo (Catania, Italië), Testa (Catania, Italië), Pescatori San Pietro Apostolo, Camplone (Pescara, Italië) en Pesca (Pescara, Italië) (vertegenwoordigers: P. Cavatola, V. Cannizzaro, G. Micucci, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietig verklaren verordening (EG) nr. 530/2008 van de Commissie van 12 juni 2008 tot vaststelling van noodmaatregelen met betrekking tot de visserij op blauwvintonijn door ringzegenvaartuigen in de Atlantische Oceaan, ten oosten van 45° WL, en in de Middellandse Zee;

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten zijn nagenoeg dezelfde als die welke zijn aangevoerd in de zaken T-305/08, Italië/Commissie, en T-313/08, Veromar di Tudisco Alfio & Salvatore Snc/Commissie.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/43


Beroep ingesteld op 26 augustus 2008 — Atlantean/Commissie

(Zaak T-368/08)

(2008/C 301/74)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Atlantean Ltd (Killybegs, Ierland) (vertegenwoordigers: M. Fraser, D. Hennessy, solicitors, G. Hogan SC, E. Regan en C. Toland, barristers)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietig verklaren beschikking C(2008) 3236 van de Commissie van 26 juni 2008, die tot Ierland is gericht in antwoord op diens aanvraag betreffende Atlantean;

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

In de onderhavige zaak vordert verzoekster de gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2008) 3236 def. van de Commissie van 26 juni 2008 tot afwijzing van de aanvraag van Ierland voor een capaciteitsverhoging voor verzoeksters vaartuig Atlantean op grond van het vierde meerjarige oriëntatieprogramma (MOP IV) in verband met maatregelen ter verbetering van de veiligheid, de navigatie op zee, de hygiëne, de productkwaliteit en de arbeidsomstandigheden voor vaartuigen met een lengte over alles van meer dan 12 m. De eerste beschikking (2003/245/EG) van de Commissie (van 4 april 2003 (1)) tot afwijzing van de aanvraag van Ierland is door het Gerecht nietig verklaard bij arrest van 13 juni 2006, voor zover zij gold voor verzoeksters vaartuig Atlantean (2).

Ter onderbouwing van haar vorderingen betoogt verzoekster dat de bestreden beschikking niet is vastgesteld op basis van de criteria vervat in beschikking 97/413/EG (3) van de Raad, die volgens haar de juiste rechtsgrondslag is, maar op basis van artikel 11, lid 5, van verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad (4). Verzoekster stelt derhalve dat de Commissie de beschikking niet alleen onbevoegd heeft vastgesteld, maar tevens inbreuk heeft gemaakt op het verbod van terugwerkende kracht, het rechtzekerheidsbeginsel, het beginsel van de bescherming van het gewettigde vertrouwen, het non-discriminatiebeginsel, het beginsel van gelijke behandeling en het evenredigheidsbeginsel. Zij stelt dat de Commissie de in artikel 253 EG neergelegde motiveringsplicht niet is nagekomen en inbreuk heeft gemaakt op verzoeksters recht om te worden gehoord, en op haar eigendomsrechten. Verzoekster betoogt voorts dat de Commissie misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid, te kwader trouw heeft gehandeld en in haar beschikking onverschoonbaar en kennelijk heeft gedwaald. Zij voert eveneens aan dat de Commissie de grenzen van haar discretionaire bevoegdheid heeft overschreden.

Voorts stelt verzoekster dat de Commissie de bestreden beschikking heeft vastgesteld om een daarmee samenhangende vordering tot schadevergoeding, die door verzoekster is ingesteld in de voor het Gerecht dienende zaak T-125/08 (5), te doen afwijzen, en dat de Commissie bijgevolg niet te goeder trouw was.


(1)  PB L 90, blz. 40.

(2)  Atlantean Ltd/Commissie, T-192/03, Jurispr. blz. II-42.

(3)  Beschikking van de Raad van 26 juni 1997 inzake de doelstellingen en bepalingen voor de herstructurering, in de periode van 1 januari 1997 tot en met 31 december 2001, van de communautaire visserijsector met het oog op de totstandbrenging van een duurzaam evenwicht tussen de visbestanden en de exploitatie daarvan (PB L 175, blz. 27).

(4)  Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (PB L 358, blz. 59).

(5)  Zaak T-125/08, Atlantean Ltd./Commissie, PB C 116, blz. 28.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/44


Beroep ingesteld op 4 september 2008 — EWRIA e.a./Commissie

(Zaak T-369/08)

(2008/C 301/75)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: European Wire Rope Importers Association (EWRIA) (Hemer, Duitsland); Câbleries Namuroises SA (Namen, België); Ropenhagen A/S (Vallensbæk Strand, Denemarken); Eisen- und Stahlhandelsgesellschaft mbH (Kaarst, Duitsland); Heko Industrieerzeugnisse (Hemer, Duitsland); Interkabel Internationale Seil- und Kabel-Handels GmbH (Solms, Duitsland); Jose Casañ Colomar SA (Valencia, Spanje); Denwire Ltd. (Dudley, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: T. Lieber, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

het beroep ontvankelijk verklaren;

nietig verklaren de beschikking van de Commissie van 4 juli 2008, waarbij de Commissie het verzoek van verzoeksters heeft afgewezen om een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek van de antidumpingmaatregelen voor stalen kabels tot aanpassing van het toepassingsgebied van de maatregelen en uitsluiting van standaardkabels voor algemene doeleinden van de productomschrijving van de maatregelen;

de Commissie gelasten een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek te openen van de antidumpingmaatregelen met betrekking tot stalen kabels tot aanpassing van het toepassingsgebied van de maatregelen en uitsluiting van standaardkabels voor algemene doeleinden van de productomschrijving van de maatregelen;

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met dit beroep verzoeken verzoeksters om nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 4 juli 2008 waarbij het verzoek van verzoeksters is afgewezen om een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek van de antidumpingrechten op bepaalde soorten ijzeren of stalen kabels van oorsprong uit de Volksrepubliek China, India, Zuid-Afrika, Oekraïne en de Russische Federatie (1) met het oog op de uitsluiting van standaardkabels voor algemene doeleinden van de productomschrijving van de maatregel. De Commissie weigerde het gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek te openen wegens gebrek aan bewijs dat de twee soorten producten waarop de maatregelen betrekking hadden, stalen kabels en standaardkabels voor algemene doeleinden, niet dezelfde fundamentele fysieke, technische en chemische kenmerken hebben.

Verzoeksters baseren hun vorderingen op drie middelen.

In de eerste plaats, aldus verzoeksters, hebben de gemeenschapsinstellingen artikel 11, lid 3, en artikel 21 van de basisverordening (2) geschonden door geen gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek te openen. Zij stellen dat de gewijzigde omstandigheden die een tussentijds nieuw onderzoek rechtvaardigen, ook kunnen verwijzen naar de definitie van het betrokken product.

In de tweede plaats achten verzoeksters hun gewettigd vertrouwen geschonden doordat de gemeenschapsinstellingen geen gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek hebben geopend. Zij stellen dat de Commissie zelf verzoeksters ertoe heeft aangezet om naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de antidumpingmaatregelen voor stalen kabels van oorsprong uit de Volksrepubliek China, India, Zuid-Afrika en Oekraïne een verzoek om een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek in te dienen tot aanpassing van het toepassingsgebied van de betrokken maatregelen.

Ten slotte, aldus verzoeksters, hebben de gemeenschapsinstellingen, door geen tussentijds nieuw onderzoek te openen, een kennelijke beoordelingsfout begaan en artikel 1, lid 4, van de basisverordening geschonden door hun bevindingen te baseren op een te ruime productomschrijving waardoor zij ongelijke producten hebben vergeleken en dus tot ongeldige bevindingen zijn gekomen.


(1)  Verordening (EG) nr. 1796/1999 van de Raad van 12 augustus 1999, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1858/2005 van de Raad van 8 november 2005 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van stalen kabels uit de Volksrepubliek China, India, Zuid-Afrika en Oekraïne naar aanleiding van een herzieningsonderzoek op grond van artikel 11, lid 2, van verordening (EG) nr. 384/96 (PB 2005 L 299, blz. 1), en verordening (EG) nr. 1601/2001 van de Raad van 2 augustus 2001, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1279/2007 van de Raad van 30 oktober 2007 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen kabels van oorsprong uit de Russische Federatie en tot intrekking van de antidumpingmaatregelen met betrekking tot bepaalde soorten ijzeren of stalen kabels van oorsprong uit Thailand en Turkije (PB 2007 L 285, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB 1996 L 56, blz. 1).


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/45


Beroep ingesteld op 5 september 2008 — Csepeli Áramtermelő/Commissie

(Zaak T-370/08)

(2008/C 301/76)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Csepeli Áramtermelő kft (Budapest, Hongarije) (vertegenwoordigers: Á. Máttyus, K. Ferenczi, B. van de Walle de Ghelcke, T. Franchoo en D. Fessenko, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

Nietigverklaring van de beschikking voor zover Csespel daarin wordt vereenzelvigd met een begunstigde van staatssteun die als met de gemeenschappelijke markt onverenigbaar wordt beschouwd, en voor zover Hongarije daarin wordt gelast de vermeende staatssteun, vermeerderd met rente, van Csespel terug te vorderen, en

verwijzing van de Commissie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster vraagt om de nietigverklaring van beschikking C(2008) 2223 def. van de Commissie van 4 juni 2008 (Zaak C 41/2005 — Hongaarse gestrande kosten), voor zover verzoekster daarin wordt vereenzelvigd met een begunstigde van staatssteun die als met de gemeenschappelijke markt onverenigbaar wordt beschouwd, en voor zover Hongarije daarin wordt gelast de vermeende staatssteun, vermeerderd met rente, van verzoekster terug te vorderen.

Verzoekster beweert dat de Commissie geen bewijs of afdoende rechtvaardiging heeft aangedragen voor haar conclusie dat de Energie Koopovereenkomst (Power Purchase Agreement; „PPA”) die is gesloten tussen verzoekster — eigenares van een energieopwekkingsinstallatie in Hongarije, die uiteindelijk wordt gecontroleerd door Atel AG — en de Hongaarse door de Staat gecontroleerde groothandelaar in elektriciteit, Magyar Villamos Muvek Rt. („MVM”), onverenigbare staatssteun oplevert. Verzoekster roept ter ondersteuning van haar vorderingen de volgende middelen in:

Met haar eerste middel betoogt verzoekster dat de Commissie artikel 235 EG en artikel 87, lid 1, EG heeft geschonden door niet te motiveren en kennelijk verkeerd te beoordelen dat de PPA verzoekster een economisch voordeel heeft toegekend.

Met haar tweede middel geeft verzoekster te kennen dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt door te concluderen dat verzoeksters PPA de mededinging heeft verstoord.

Met haar derde middel beweert verzoekster dat de Commissie het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van gelijke behandeling heeft geschonden, in die zin dat de verplichting tot terugvordering in de specifieke omstandigheden van de zaak op grond van algemene beginselen van gemeenschapsrecht ongerechtvaardigd is. Verzoekster beweert bovendien dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt op het punt van de door haar toegepaste methodologie voor de berekening van de terug te vorderen bedragen.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/45


Hogere voorziening ingesteld op 8 september 2008 door Bart Nijs tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 26 juni 2008 in zaak F-5/07, Nijs/Rekenkamer

(Zaak T-371/08 P)

(2008/C 301/77)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirant: Bart Nijs (Bereldange, Luxemburg) (vertegenwoordigers: F. Rollinger en A. Hertzog, advocaten)

Andere partij in de procedure: Rekenkamer van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de hogere voorziening ontvankelijk verklaren;

de hogere voorziening gegrond verklaren;

dientengevolge, de beschikking van 26 juni 2008 in zaak F-5/07, Bart Nijs/Rekenkamer van de Europese Gemeenschappen, vernietigen.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirant stelt dat in de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken een verkeerde toepassing is gegeven aan de procedurele voorschriften, aangezien het beroep wegens schending van de eisen op het gebied van de duidelijkheid niet-ontvankelijk is verklaard, alsmede dat daarin het beginsel van gewettigd vertrouwen is geschonden en een onjuiste toepassing is gegeven aan het vermoeden van wettigheid van de stellingen van de verwerende partij, aangezien de beschikking is gegeven na slechts één uitwisseling van memories.

Bovendien is de bestreden beschikking onvoldoende duidelijk, wordt daarin het bewijsmateriaal verkeerd opgevat en wordt daarin van een verkeerde rechtsopvatting uitgegaan bij het onderzoek van de in het verzoekschrift aangevoerde middelen. Voorts worden bepaalde gegevens die het Gerecht ambtshalve had moeten onderzoeken, niet onderzocht.

Ook had de bestreden beschikking rekening moeten houden met het ontbreken van motivering in de precontentieuze fase en is deze ten onrechte gebaseerd op de niet-inachtneming van termijnen, aangezien het Gerecht niet voldoende op de hoogte was om tot deze conclusie te komen.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/46


Hogere voorziening ingesteld op 10 september 2008 door Bart Nijs tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 26 juni 2008 in zaak F-108/07, Nijs/Rekenkamer

(Zaak T-375/08 P)

(2008/C 301/78)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirant: Bart Nijs (Bereldange, Luxemburg) (vertegenwoordigers: F. Rollinger en A. Hertzog, advocaten)

Andere partij in de procedure: Rekenkamer van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de hogere voorziening ontvankelijk verklaren;

de hogere voorziening gegrond verklaren;

dientengevolge, de beschikking van 26 juni 2008 in zaak F-108/07, Bart Nijs/Rekenkamer van de Europese Gemeenschappen, vernietigen.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke in zaak T-371/08 P zijn aangevoerd.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/46


Hogere voorziening ingesteld op 10 september 2008 door Bart Nijs tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 26 juni 2008 in zaak F-1/08, Nijs/Rekenkamer

(Zaak T-376/08 P)

(2008/C 301/79)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirant: Bart Nijs (Bereldange, Luxemburg) (vertegenwoordiger: F. Rollinger en A. Hertzog, advocaten)

Andere partij in de procedure: Rekenkamer van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de hogere voorziening ontvankelijk verklaren;

de hogere voorziening gegrond verklaren;

dientengevolge, de beschikking van 26 juni 2008 in zaak F 1/08, Bart Nijs/Rekenkamer te vernietigen.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke in zaak T-371/08 P zijn aangevoerd.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/47


Beroep ingesteld op 10 september 2008 — Advance Magazine Publishers/BHIM — Capela & Irmãos (VOGUE)

(Zaak T-382/08)

(2008/C 301/80)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Advance Magazine Publishers, Inc. (New York, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: M. Esteve Sanz, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: J. Capela & Irmãos, Lda. (Porto, Portugal)

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 30 juni 2008 in zaak R 328/2003-2 aldus herzien dat het door verzoekster bij de kamer van beroep ingestelde beroep gegrond wordt verklaard en bijgevolg dat de oppositie wordt afgewezen en het betrokken gemeenschapsmerk wordt ingeschreven;

subsidiair, de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 30 juni 2008 in zaak R 328/2003-2 vernietigen, en

de verweerder en, in voorkomend geval, de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep verwijzen in de kosten, daaronder begrepen de kosten van het beroep bij het BHIM.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „VOGUE” voor waren en diensten van de klassen 9, 14, 16, 18, 25 en 41

Houder van het merk of teken op basis waarvan oppositie is ingesteld: de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Merk of teken op basis waarvan oppositie is ingesteld: Portugees woordmerk „VOGUE Portugal”, dat onder nr. 143 183 is ingeschreven voor waren van klasse 25; Portugese handelsbenaming „VOGUE-SAPATARIA”, ingeschreven onder nr. 32 046

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie in haar geheel

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: i) schending van artikel 43, leden 2 en 3, van verordening nr. 40/94 van de Raad en van regel 22 van verordening nr. 2868/95 van de Commissie (1) doordat de kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat de bewijsstukken die de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep heeft overgelegd, het bewijs vormden van het normale gebruik van het oudere merk; ii) schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 van de Raad doordat de kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat de betrokken waren soortgelijk waren; iii) schending van de artikelen 61, lid 1, en 62, lid 2, van verordening nr. 40/94 van de Raad voor zover de kamer van beroep haar oordeel ten onrechte heeft gebaseerd op het feit dat verzoekster niet is opgekomen tegen de bevindingen van de oppositieafdeling betreffende het bewijs van het gebruik of betreffende de soortgelijkheid van de betrokken waren en diensten, alsmede op het feit dat verzoekster voor de oppositieafdeling impliciet heeft aangenomen dat het gebruik afdoende was bewezen.


(1)  Verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie van 13 december 1995 tot uitvoering van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het gemeenschapsmerk (PB L 303, blz. 1).


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/47


Beroep ingesteld op 11 september 2008 — New Europe/Commissie

(Zaak T-383/08)

(2008/C 301/81)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: New Europe (Brussel, België) (vertegenwoordiger: A.-M. Alamanou, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietig verklaren het besluit van de Commissie, genomen in de vorm van een brief van 2 juli 2008 die op dezelfde dag door verzoeker is ontvangen, waarbij verzoeker toegang is geweigerd tot de namen van de ondernemingen en de individuen die zijn vermeld in de door de Commissie openbaar gemaakte documenten; en

verwerende partij verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het onderhavige beroep komt verzoeker op tegen het hem bij brief van 2 juli 2008 betekende besluit waarbij de Commissie heeft geweigerd om de namen openbaar te maken van de in de zogenoemde „Eximo”-zaak betrokken ondernemingen en individuen die zijn vermeld in de documenten waartoe de Commissie verzoeker toegang had verleend in antwoord op zijn oorspronkelijke verzoek.

Verzoeker vordert nietigverklaring van het bestreden besluit op de volgende gronden:

Verzoeker stelt in de eerste plaats dat het bestreden besluit op een kennelijk onjuiste rechtsopvatting berust, voor zover de Commissie de in artikel 4, leden 1, sub b, en 2, eerste streepje, van verordening (EG) nr. 1049/2001 (1) vermelde uitzonderingen onjuist heeft uitgelegd en ten onrechte heeft toegepast, zonder dat zij een feitelijke beoordeling heeft verricht of haar weigering met redenen heeft omkleed. Verzoeker voert eveneens aan dat de Commissie de feiten onjuist heeft beoordeeld waar zij heeft vastgesteld dat de commerciële belangen van de betrokken ondernemingen en de persoonlijke levenssfeer en integriteit van de betrokken individuen ernstig zouden worden aangetast in geval van openbaarmaking van hun namen. Voorts stelt verzoeker dat de Commissie, door de termen „bescherming van commerciële belangen” en „bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de integriteit van het individu” ruim uit te leggen, inbreuk heeft gemaakt op het in artikel 1, sub a, van verordening (EG) nr. 1049/2001 geformuleerde beginsel van de zo ruim mogelijke toegang tot documenten.

In de tweede plaats voert verzoeker aan dat het bestreden besluit inbreuk maakt op artikel 4, lid 4, van verordening (EG) nr. 1049/2001, voor zover de Commissie heeft geweigerd, verzoeker volledige toegang te verlenen tot een document dat reeds voor het publiek toegankelijk was.

In de derde plaats betoogt verzoeker dat de Commissie niet heeft voldaan aan de krachtens artikel 253 EG op haar rustende motiveringsplicht, door de gronden voor haar besluit niet mee te delen aan verzoeker en slechts te verwijzen naar de uitzonderingen van artikel 4, lid 4, van verordening (EG) nr. 1049/2001.


(1)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145, blz. 43).


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/48


Beroep ingesteld op 11 september 2008 — Elliniki Nafpigokataskevastiki e.a./Commissie

(Zaak T-384/08)

(2008/C 301/82)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Elliniki Nafpigokataskevastiki AE Chartofylakeiou (Skaramangas, Griekenland), Howaldtswerke-Deutsche Werft GmbH (Kiel, Duitsland) en ThyssenKrupp Marine Systems AG (Hamburg, Duitsland) (vertegenwoordiger: U. Soltész, Rechtsanwalt)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietig verklaren artikel 16 van de beschikking van de Commissie van 2 juli 2008 betreffende de maatregelen C 16/2004 (ex NN 29/2004), CP 71/2002 en CP 133/2005) die Griekenland heeft getroffen ten gunste van Hellenic Shipyards;

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Met hun beroep verlangen verzoeksters gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2008)3118 def. van de Commissie van 2 juli 2008 betreffende zestien maatregelen die de Griekse Staat heeft getroffen ten gunste van Hellenic Shipyards SA („HSY”), en met name nietigverklaring van artikel 16 van genoemde beschikking, volgens hetwelk de Commissie heeft besloten dat de schadeloosstellingsgarantie die de vorige eigenaar van HSY, de Griekse Bank voor Industriële Ontwikkeling („ETVA”), heeft verleend aan het consortium (1) dat HSY via een akkoord over de aankoop van aandelen heeft verworven (Howaldtswerke-Deutsche Werft (2) en Ferrostaal), in geval van terugvordering van staatssteun van HSY, onrechtmatige staatssteun vormt en meteen moet worden beëindigd.

Verzoeksters betogen dat de Commissie ten onrechte heeft gemeend dat de schadeloosstellingsgarantie in de privatiseringsovereenkomst is verleend in een periode waarin ETVA onder staatscontrole stond. Volgens verzoeksters is de schadeloosstellingsgarantie slechts geldig overeengekomen na de privatisering van ETVA en vormt zij derhalve een tussen particulieren afgesproken maatregel, die niet aan de Griekse Staat kan worden toegerekend en dus niet als staatsteun kan worden beschouwd.

Bovendien achten verzoeksters de bewering van de Commissie onjuist, dat de twee afzonderlijke clausules in het addendum bij het akkoord over de aankoop van aandelen één enkel mechanisme vormden dat aan HSY ten goede zou komen. Verzoeksters stellen immers dat de twee garanties los van elkaar werden verleend. Bovendien zou de Commissie ten onrechte hebben gemeend dat HSY door de schadeloosstellingsgarantie werd begunstigd, aangezien — gelet op de feiten van de zaak — enkel Piraeus Bank kon worden geacht te zijn begunstigd.

Volgens verzoeksters heeft de Commissie ten onrechte gemeend dat HSY een economisch voordeel heeft genoten ingevolge de schadeloosstellingsgarantie die (i) een standaardclausule in het privaatrecht is, (ii) is verleend na een grondige evaluatie en (iii) overeenkomt met het gedrag van een particuliere verkoper.

Bovendien wordt gesteld dat de Commissie artikel 88, lid 2, EG en artikel 14, lid 1, van verordening (EG) nr. 659/1999 onjuist heeft toegepast door zich te richten tegen Elliniki Nafpigokataskevastiki, die niet de steunbegunstigde was, en haar te gelasten de schadeloosstellingsgarantie te beëindigen.

Verzoeksters betogen ook dat het argument van de Commissie, dat de nuttige werking van de terugvordering wordt omzeild, ten onrechte uitgaat van de stelling dat het enkele verlenen van de schadeloosstellingsgarantie een omzeiling oplevert.

Ten slotte voeren verzoeksters aan, dat de Commissie artikel 296 EG onjuist heeft toegepast voor zover zij HSY niet toestaat in zekere mate civiele activiteiten van accessoire aard te verrichten om de werking van de gehele schaapswerf te ondersteunen.


(1)  Dit consortium heeft Elliniki Nafpigokataskevastiki opgericht om er zijn participatie in HSY in onder te brengen.

(2)  HDW is volledig eigendom van ThyssenKrupp Marine Systems, dat in 2005 ook de aandelen van Ferrostaal in Elliniki Nafpigokataskevastiki heeft verworven.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/49


Beroep ingesteld op 1 september 2008 — Evropaïki Dynamiki/Bureau voor officiële publicaties der Europese Gemeenschappen

(Zaak T-387/08)

(2008/C 301/83)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE (Athene, Griekenland) (vertegenwoordiger: N. Korogiannakis, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor officiële publicaties der Europese Gemeenschappen

Conclusies

te vernietigen de beslissing van het Bureau voor officiële publicaties der Europese Gemeenschappen (Publicatiebureau) tot afwijzing van de offerte die verzoekster had ingediend in het kader van de openbare oproep tot inschrijving nr. AO 10185 voor „T-diensten — Onderhoud van de SEI-BUD/AMD/CR-systemen en bijbehorende diensten” (PB 2008/S 43-058884), welke beslissing aan verzoekster is meegedeeld bij brief van 20 juni 2008, en tot toewijzing van de opdracht aan de geselecteerde contractant;

het Publicatiebureau te veroordelen tot vergoeding van de schade ten belope van 1 444 930 EUR die verzoekster ingevolge deze aanbestedingsprocedure heeft geleden;

het Publicatiebureau te verwijzen in verzoeksters gerechtskosten en andere kosten in verband met deze inschrijving, ook indien haar lopende inschrijving zou worden afgewezen.

Middelen en voornaamste argumenten

In de onderhavige zaak verzoekt verzoekster om vernietiging van verweerders beslissing tot afwijzing van de offerte die zij had ingediend in het kader van de openbare aanbestedingsprocedure nr. AO 10185 betreffende het sluiten van raamovereenkomsten voor „IT-diensten — Onderhoud van de SEI-BUD/AMD/CR-systemen en bijbehorende diensten” en tot toewijzing van de opdracht aan de geselecteerde contractant. Daarnaast vordert verzoekster vergoeding van de schade die zij beweerdelijk heeft geleden door deze aanbestedingsprocedure.

Ter onderbouwing van haar beroep betoogt verzoekster dat verweerder, door voormelde opdracht aan een andere gegadigde toe te wijzen, de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens het Financieel Reglement (1), de uitvoeringsbepalingen daarvan en richtlijn 2004/18/EG (2), en tevens het transparantiebeginsel, het beginsel van gelijke behandeling en het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden.

Voorts stelt verzoekster dat de aanbestedende dienst inbreuk heeft gemaakt op zijn in de bovengenoemde toepasselijke bepalingen vastgelegde verplichting om zijn beslissing toereikend te motiveren. Bovendien voert verzoekster aan dat de aanbestedende dienst criteria heeft toegepast die niet uitdrukkelijk in de oproep tot inschrijving waren opgenomen en dus van het bestek is afgeweken, alsook dat hij verschillende kennelijke beoordelingsfouten heeft gemaakt die tot de afwijzing van haar offerte hebben geleid.

Derhalve vordert verzoekster dat de beslissing tot afwijzing van haar offerte en tot toewijzing van de overeenkomst aan de geselecteerde contractant wordt vernietigd en dat verweerder wordt veroordeeld tot betaling van de schade die zij ingevolge de aanbestedingsprocedure heeft geleden, naast de vergoeding van de voor haar uit deze procedure voortvloeiende kosten.


(1)  Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB L 248, blz. 1).

(2)  Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PB L 134, blz. 114).


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/50


Beroep ingesteld op 16 september 2008 — Lemans/BHIM — Turner (ICON)

(Zaak T-389/08)

(2008/C 301/84)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Lemans Corporation (Janesville, Verenigde Staten van Amerika) (vertegenwoordiger: M. Cover, solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Stephen Turner (Luddington, Verenigd Koninkrijk)

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 3 juli 2008 in zaak R 778/2007-2 vernietigen;

verklaren dat de oppositie wordt afgewezen en dat het betrokken gemeenschapsmerk mag worden ingeschreven; en

de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep verwijzen in de kosten, daaronder begrepen de kosten van de beroepsprocedures voor de kamer van beroep en het Gerecht van eerste aanleg.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: het woordmerk „ICON” voor waren en diensten van de klassen 9, 18 en 25 — aanvraag nr. 2 197 440

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Oppositiemerk of -teken: het nationale woordmerk „IKON” voor waren van klasse 9 — merkinschrijving in het Verenigd Koninkrijk nr. 2 243 676

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de aanvraag in haar geheel

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: de kamer van beroep heeft ten onrechte geoordeeld dat de andere partij in de procedure voor haar locus standi had om oppositie in te stellen.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/50


Beroep ingesteld op 19 september 2008 — AEPI/Commissie

(Zaak T-392/08)

(2008/C 301/85)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: AEPI Elliniki Etaireia pros Prostasian tis Pnevmatikis Idioktisias AE (Athene, Griekenland) (vertegenwoordigers: P. Xanthopoulos en Th. Asprogerakas-Grivas, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

het onderhavige beroep in zijn geheel ontvankelijk verklaren;

in haar geheel nietig verklaren de bestreden beschikking C(3535) def. van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 16 juli 2008 in de zaak COMP/C2/38.698-CISAC betreffende de procedure van artikel 81 EG en artikel 53 EER;

de Commissie verwijzen in de kosten en in de honoraria van de advocaten van verzoekster.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het onderhavige beroep verlangt verzoekster nietigverklaring van beschikking C(3435) def. van de Commissie van 16 juli 2008 in zaak COMP/C2/38.698-CISAC, waarin de Commissie heeft vastgesteld dat verzoekster artikel 81 EG en artikel 53 EER heeft geschonden door in de vertegenwoordigingsovereenkomsten met de andere vennootschappen een beroep te doen op de beperkingen neergelegd in artikel 11, lid 2, van de modelovereenkomst van de Internationale Confederatie van Auteurs- en Componistenverenigingen („CISAC-modelovereenkomst”) of de facto de toelating van leden te beperken en de territoriale afbakening zo te coördineren dat de licenties beperkt zijn tot het nationale grondgebied van elke auteursrechtenorganisatie.

Verzoekster voert de navolgende nietigheidsgronden aan:

In de eerste plaats stelt verzoekster dat de bestreden beschikking berust op een onjuiste beoordeling van de feiten en van de algemene realiteit, het bewijsmateriaal en de subjectieve elementen van de inbreuk.

In de tweede plaats betoogt verzoekster dat haar recht om vooraf te worden gehoord is geschonden, en in de derde plaats dat artikel 81 EG en artikel 53 EER onjuist zijn toegepast, aangezien verzoekster is veroordeeld wegens een niet-bestaande inbreuk. Meer bepaald voert zij aan, dat het ondertekenen van territorialiteitsclausules geen inbreuk op de mededinging vormde, maar dat die clausules zijn opgelegd om de rechthebbenden een goed beheer van hun rechten te waarborgen in het land waar de medecontracterende vennootschap werkzaam is. Bovendien betoogt verzoekster dat het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft geoordeeld dat de territoriale exclusiviteitsclausules in de wederkerigheidsovereenkomsten de mededinging niet vervalsen.

In de vierde plaats stelt verzoekster dat de bestreden beschikking miskent dat naar gemeenschapsrecht intellectuele eigendom en intellectuele en artistieke werken niet worden gelijkgesteld met andere producten en diensten, en dat zij ze ten onrechte aan de betrokken rechtsregel onderwerpt.

In de vijfde plaats verwijt verzoekster de Commissie schending van artikel 151 EG, houdende invoering van het beginsel van de culturele uitzondering, volgens hetwelk de Commissie telkens wanneer zij een regeling vaststelt, de culturele aspecten in aanmerking moet nemen, met het oog op de bescherming en de bevordering van de diversiteit van culturen.

In de zesde plaats betoogt verzoekster dat het feit dat in het kader van het onderzoek van de verweten schending van artikel 81 EG niet het bestaan van verantwoordelijkheid is onderzocht, een onjuiste toepassing van de rechtsregel en een kennelijk motiveringsgebrek van de bestreden beschikking oplevert.

In de zevende plaats is verzoekster van mening dat de bestreden beschikking in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, aangezien de Europese auteursrechtenorganisaties niet even groot zijn, en met het beginsel van onpartijdigheid, omdat zij is vastgesteld na een gebrekkig vooronderzoek. Bovendien stelt verzoekster dat het bestaan van ernstige tegenstrijdigheden de beschikking onbegrijpelijk en onlogisch maakt. Bovendien streeft de bestreden beschikking, onder het mom het verkrijgen van licenties voor het gebruik van muziek via kabel, satelliet en internet te vergemakkelijken, in werkelijkheid naar het verdwijnen van de auteursrechtenorganisaties, door het vervalsen van een gezonde mededinging, het scheppen van ongelijke marktvoorwaarden en het uitlokken van onvermijdelijke conflicten tussen de betrokken organisaties. Ten slotte berust de bestreden beschikking op een kennelijk onjuiste uitlegging van richtlijn 93/83/EEG (1) en is zij in strijd met de Conventie van Bern inzake intellectuele eigendom, waartoe de Europese Unie is toegetreden.


(1)  Richtlijn 93/83/EEG van de Raad van 27 september 1993 tot coördinatie van bepaalde voorschriften betreffende het auteursrecht en naburige rechten op het gebied van de satellietomroep en de doorgifte via de kabel (PB L 248, blz. 15).


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/51


Beroep ingesteld op 18 september 2008 — Clearwire Corporation/BHIM (CLEARWIFI)

(Zaak T-399/08)

(2008/C 301/86)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Clearwire Corporation (Kirkland, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: G. Konrad, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 30 juni 2008 in zaak R 706/2008-1, en

verwijzing van het BHIM in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk CLEARWIFI voor diensten van klasse 38 — internationale inschrijving onder nr. W00 934 594

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening nr. 40/94 van de Raad aangezien de door de kamer van beroep aangevoerde weigeringsgronden inschrijving niet uitsluiten


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/51


Beroep ingesteld op 22 september 2008 — Enercon/BHIM — BP (ENERCON)

(Zaak T-400/08)

(2008/C 301/87)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Enercon GmbH (Aurich, Duitsland) (vertegenwoordiger: R. Böhm, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: BP plc (Londen, Verenigd Koninkrijk)

Conclusies

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 14 juli 2008 in zaak R 957/2006-4 vernietigen, voor zover daarbij verzoeksters beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling van 26 mei 2006 (oppositieprocedure nr. B 760 605) werd verworpen; en

verweerder te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „ENERCON” voor waren van de klassen 1, 2 en 4

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Oppositiemerk of -teken: gemeenschapswoordmerk „ENERGOL” (nr. 137 828) voor waren van de klassen 1 en 4

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie behalve voor de waren die niet soortgelijk werden geacht

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep voor de waren die niet soortgelijk werden geacht en verwerping van het beroep voor het overige

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad doordat de kamer van beroep blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting door te oordelen dat er gevaar voor verwarring van de conflicterende merken bestaat


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/52


Beroep ingesteld op 20 september 2008 — Fluorsid en Minmet/Commissie

(Zaak T-404/08)

(2008/C 301/88)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partijen: Fluorsid SpA (Assemini, Italië) en Minmet Co. (Lausanne, Zwitserland) (vertegenwoordigers: L. Vasques en F. Perego, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietigverklaring van beschikking C(2008) 3043 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 25 juni 2008 in een procedure op grond van artikel 81 EG en artikel 53 EER-Overeenkomst, zaak COMP/39/180 — aluminiumfluoride, die overeenkomstig artikel 44, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg respectievelijk op 11 en 9 juli 2008 aan Fluorsid en Minmet is betekend, dan wel, subsidiair, verlaging van de krachtens de beschikking aan Minmet en Fluorsid opgelegde geldboete

Middelen en voornaamste argumenten

Met het onderhavige beroep komen de vennootschappen Fluorsid en Minmet op tegen de beschikking waarbij de Commissie van de Europese Gemeenschappen schending van artikel 81, lid 1, EG en artikel 53, lid 1, EER-Overeenkomst heeft vastgesteld en Fluorsid en Minmet bijgevolg gezamenlijk en hoofdelijk heeft veroordeeld tot betaling van 1 600 000 (één miljoen zeshonderdduizend) EUR omdat zij artikel 81 EG ernstig zouden hebben geschonden.

Ter onderbouwing van hun vorderingen stellen verzoeksters:

ontbreken van bewijs van mogelijke schade in de EER en van een inbreuk op de bepalingen van artikel 81 EG. Verzoeksters benadrukken in dit verband dat het ondenkbaar is dat vier kleine ondernemingen, waarvan één in 2000 in de EER zelfs niet heeft gefactureerd, in hun eentje, zij het ook slechts abstract, een prijs kunnen opleggen aan grote aluminiumproducenten (ook wel „smelter” genoemd) in een markt waarin de prijs wordt bepaald door het aanbod en niet door de vraag;

niet-nakoming van de motiveringsplicht met betrekking tot het bewijs van de onrechtmatige gedraging, zulks in strijd met artikel 253 EG en artikel 2 van verordening nr. 1/2003, doordat de Commissie de bestreden inbreuk tersluiks heeft gewijzigd teneinde haar bewijslast te verlichten. Op dit punt betogen verzoeksters dat de Commissie bewijs heeft kunnen vinden dat tussen concurrenten informatie werd uitgewisseld, maar niet dat er afspraken met een beperkend oogmerk werden gemaakt. Die herkwalificatie van de onrechtmatige gedraging speelde in het voordeel van de Commissie, die zich — ten onrechte volgens verzoeksters — heeft kunnen beroepen op de per se rule-mechanismen waarin is voorzien in het kader van de hard core restrictions, zodat de op haar rustende bewijslast werd verlicht en zij eraan kon voorbijgaan dat de gestelde onrechtmatige gedraging geen weerslag op de markt had gehad;

schending van artikel 27 van verordening nr. 1/2003 en van de rechten van de verdediging alsmede van de artikelen 253 EG en 173 EG, voor zover de Commissie in de Statements of objections (mededeling van punten van bezwaar; hierna: „SO”) geen melding maakt van de leniency (medewerking) van Fluorsid, onderzoek heeft verricht en na de SO stukken aan het dossier heeft toegevoegd, en verzoeksters in de eindbeschikking een andere onrechtmatige gedraging heeft verweten dan in de SO (eerst een voortdurende inbreuk; vervolgens een onrechtmatige gedraging gedurende zes maanden).

Verzoeksters betogen voorts:

in de eindbeschikking worden ten bewijze van Minmets betrokkenheid een aantal belastende documenten aangevoerd die in de SO volstrekt niet zijn vermeld;

hoewel de Commissie in strijd met de rechten van de verdediging in de SO absoluut geen rekening heeft gehouden met de medewerking van Fluorsid, heeft zij daarna zowel een document inzake de door verzoeksters verleende medewerking als een na de SO overgelegde bijlage bij het document inzake medewerking in het dossier opgenomen. Zodoende heeft de Commissie i) onzekerheid gecreëerd over de medewerking, waardoor in strijd met de voorschriften in punt 29 van de mededeling van de Commissie betreffende immuniteit tegen geldboeten afbreuk is gedaan aan de termijnen en aan de inhoud van verzoeksters rechten van verdediging; ii) na de SO verder onderzoek verricht, waarbij zij stukken aan het dossier is blijven toevoegen, waarmee zij ten nadele van alle partijen bij het geding fundamentele procesvoorschriften heeft geschonden;

de Commissie heeft de geografische markt van aluminiumfluoride tegenstrijdig en zonder passende motivering afgebakend en de waarde van de markt op volstrekt onlogische wijze berekend.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/53


Beroep ingesteld op 25 september 2008 — S.F. Turistico Immobiliare/Raad en Commissie

(Zaak T-408/08)

(2008/C 301/89)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: S.F. Turistico Immobiliare Srl (Orosei, Italië) (vertegenwoordiger: L. Marcialis, advocaat)

Verwerende partijen: Raad van de Europese Unie en Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

Primair:

nietig te verklaren beschikking C(2008) 2997 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 2 juli 2008 betreffende de steunregeling „Regionale wet nr. 9 van 1998 — Misbruik van steunmaatregel N 272/98”;

de Commissie te verwijzen in verzoeksters kosten inzake de procedure.

Subsidiair:

gedeeltelijk nietig te verklaren de bestreden beschikking voor zover daarin de gehele steunregeling onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard, „voor zover de begunstigde van de steun geen steunaanvraag krachtens deze regeling heeft ingediend alvorens de werken voor een initieel investeringsproject uit te voeren”, en terugvordering van de dienovereenkomstige bedragen door de Italiaanse Republiek is gelast, zonder dat een uitzondering is gemaakt voor de steun die een prikkel heeft gevormd om de hiermee verband houdende — door de begunstigde voorafgaand aan indiening van de steunaanvraag gedragen — kosten binnen de grenzen van de bepalingen inzake „de-minimis”-steun te houden;

Meer subsidiair:

onwettig te verklaren punt 4.2 van van de handeling van de Raad 98 C 74/06 betreffende „Richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen”, volgens hetwelk „[b]ovendien […] in de steunregelingen [moet] zijn bepaald dat de steunaanvraag vóór de aanvang van de projecten moet worden ingediend”, voor zover dit inhoudt dat de volledige voor de begunstigden voorziene steun niet voor toekenning in aanmerking komt, zonder dat daarin een uitzondering wordt gemaakt voor het gedeelte van de steun dat betrekking heeft op functioneel of structureel autonome investeringen die na de indiening van de aanvraag zijn gedaan;

de bestreden beschikking gedeeltelijk nietig te verklaren voor zover daarin de volledige terugvordering door de Italiaanse Republiek van de uitbetaalde bedragen wordt gelast, zonder dat daarin een uitzondering wordt gemaakt voor de steun voor zover deze een prikkel heeft gevormd voor de kosten die de begunstigde na de indiening van de steunaanvraag heeft gedragen en die betrekking hebben op functioneel of structureel zelfstandige delen van het aangevangen project.

Middelen en voornaamste argumenten

De in de onderhavige zaak bestreden beschikking is dezelfde als die welke aan de orde is in zaak T-394/08, Regione Sardegna/Commissie.

De middelen en de voornaamste argumenten komen overeen met die in voornoemde zaak.

Verzoekster stelt met name onwettigheid, in de zin van artikel 241 van het EG-Verdrag, van punt 4.2 van de handeling van de Raad 98 C 74/06, betreffende „Richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen” voor zover het, met name in een door zulke opvallende bijzonderheden gekenmerkte zaak, volledig in strijd lijkt met de ratio van het communautaire steunbeleid om uit het feit dat een klein deel (ongeveer een twintigste) van de projectwerkzaamheden is verwezenlijkt, af te leiden dat geen van de andere werken in aanmerking kan komen voor steun, ofschoon deze andere werken volgens de regels zijn aangevangen in een tijdvak volgend op het in de betrokken richtsnoeren vastgelegde tijdvak.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/54


Beroep ingesteld op 24 september 2008 — El Fatmi/Raad

(Zaak T-409/08)

(2008/C 301/90)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Nouriddin El Fatmi (Vught, Nederland) (vertegenwoordiger: G. Pulles, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies van verzoekende partij

Niet-toepasselijkheid van Verordening (EG) 2580/2001 en/of nietigheid van Besluit 2008/583/EG van 15 juli 2008 van de Raad, steeds voor zover deze instrumenten op verzoeker van toepassing zijn;

Veroordeling van de Raad in de kosten van deze procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker verzoekt het Gerecht Verordening (EG) 2580/2001 (1) niet op hem van toepassing te verklaren en Besluit 2008/583/EG (2), voor zover het betrekking heeft op verzoeker, nietig te verklaren.

In de eerste plaats stelt verzoeker dat de Raad in strijd heeft gehandeld met de vereisten van artikel 5 EG. Volgens verzoeker was de Raad niet bevoegd, aangezien een band met derde landen of een band met de gemeenschappelijke markt ontbreekt.

In de tweede plaats stelt verzoeker dat de artikelen 60, 301 en 308 EG geen bevoegdheid scheppen tot het vaststellen van de bestreden Verordening.

In de derde plaats stelt verzoeker dat de Raad in strijd heeft gehandeld met artikel 1, lid 4, van het Gemeenschappelijk standpunt 2001/931 van 27 december 2001 (3) en inbreuk heeft gepleegd op essentiële procedurevoorschriften en beginselen van gemeenschapsrecht, waaronder de motiveringsplicht. Volgens verzoeker zijn de nationale beslissingen waarop de Raad zich mede berust enerzijds geen beslissingen, genomen door een bevoegde instantie in de zin van artikel 1, lid 4, van het Gemeenschappelijk standpunt 2001/931 of zijn anderzijds beslissingen, die in hoger beroep voor de nationale rechter vernietigd zijn.

In de vierde plaats stelt verzoeker dat de Raad inbreuk heeft gepleegd op de grondrechten van verzoeker en in het bijzonder het recht op respect voor het privé- en gezinsleven, het recht op effectieve rechterlijke bescherming en het recht op eigendom.


(1)  Verordening (EG) nr. 2580/2001 van de Raad van 27 december 2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme (PB L 344, blz. 70).

(2)  Besluit 2008/583/EG van de Raad van 15 juli 2008 tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2580/2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme, en tot intrekking van Besluit 2007/868/EG (PB L 188, blz. 21).

(3)  Gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 27 december 2001 betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme (PB L 344, blz. 93).


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/54


Beroep ingesteld op 30 september 2008 — Artisjus Magyar Szerzői Jogvédő Iroda Egyesület/Commissie

(Zaak T-411/08)

(2008/C 301/91)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Artisjus Magyar Szerzői Jogvédő Iroda Egyesület (Boedapest, Hongarije) (vertegenwoordigers: Z. Hegymegi-Barakonyi en P. Vörös, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de artikelen 3 en 4, lid 2, van de beschikking nietig te verklaren voor zover zij betrekking hebben op verzoekster en artikel 4, lid 3, van de beschikking nietig te verklaren voor zover het verwijst naar artikel 3;

de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster vordert de gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2008) 3435 def. van de Commissie van 16 juli 2008 (zaak COMP/C2/38.698 — CISAC), waarbij is vastgesteld dat de in de EER gevestigde leden van CISAC (1) in strijd met artikel 81 EG en artikel 53 EER hebben deelgenomen aan onderling afgestemde feitelijke gedragingen door de territoriale afbakening van de wederzijds verleende vertegenwoordigingsbevoegdheden aldus te coördineren dat elke auteursrechtenorganisatie slechts een licentie heeft voor haar nationale grondgebied.

Verzoekster vordert de nietigverklaring van de artikelen 3 en 4, leden 2 en 3, van de bestreden beschikking, die betrekking hebben op drie specifieke vormen van exploitatie (internet, satelliet- en kabeluitzendingen), voor zover daarin wordt vastgesteld dat verzoekster inbreuk heeft gemaakt op artikel 81 EG door met andere leden van CISAC de territoriale afbakening van de wederzijds verleende vertegenwoordigingsbevoegdheden aldus te coördineren dat elke auteursrechtenorganisatie slechts een licentie heeft voor haar nationale grondgebied.

Verzoekster betwist de bestreden beschikking op vier gronden: onbevoegdheid, schending van wezenlijke vormvoorwaarden, schending van het EG-Verdrag en misbruik van bevoegdheid door de Commissie.

Ter ondersteuning van haar verzoekschrift voert verzoekster de volgende middelen aan.

In de eerste plaats heeft de Commissie verzoeksters rechten van verdediging geschonden door bij de vaststelling van de bestreden beschikking wezenlijk af te wijken van het standpunt dat zij in de mededeling van de punten van bezwaar had ingenomen.

In de tweede plaats maakt de beschikking inbreuk op artikel 253 EG, aangezien zij niet toereikend is gemotiveerd en niet aangeeft op welk tijdstip de zogenaamde onderling afgestemde feitelijke gedragingen een aanvang hebben genomen.

In de derde plaats levert de beschikking schending op van artikel 81 EG en artikel 2 van verordening (EG) nr. 1/2003 (2), aangezien de Commissie niet rechtens genoegzaam heeft bewezen dat er sprake is van onderling afgestemde feitelijke gedragingen en dus is tekortgeschoten in haar bewijsplicht.

In de vierde plaats maakt de beschikking inbreuk op artikel 86 EG, lid 2, EG, aangezien verzoekster is belast met het verrichten van diensten van algemeen economisch belang en de toepassing van het communautaire mededingingsrecht aan de vervulling van deze specifieke taken in de weg staat.

Bovendien heeft de Commissie misbruik gemaakt van de haar bij artikel 81 EG verleende bevoegdheden door niet de procedure te volgen die specifiek voor dit soort gevallen in het EG-Verdrag is vastgelegd. Verder maakt de beschikking inbreuk op artikel 151, lid 4, EG, aangezien zij de culturele verscheidenheid niet eerbiedigt. Ten slotte levert de beschikking schending op van het rechtszekerheidsbeginsel, voor zover zij een bepaalde gedragslijn voorschrijft die de Commissie niet heeft omschreven.


(1)  International Confederation of Societies of Authors and Composers („CISAC”).

(2)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2003 L 1, blz. 1).


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/55


Beroep ingesteld op 25 september 2008 — Trubion Pharmaceuticals/BHIM — Merck (TRUBION)

(Zaak T-412/08)

(2008/C 301/92)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Trubion Pharmaceuticals Inc. (Seattle, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: C. Hertz Eichenrode, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Merck KGaA (Darmstadt, Duitsland)

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 3 juli 2008 in zaak R 1605/2007 2 te vernietigen;

verweerder te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „TRUBION” voor waren en diensten van de klassen 5 en 42

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Oppositiemerk of -teken: gemeenschapswoordmerk „BION” voor diverse waren — inschrijving nr. 72 884; gemeenschapsbeeldmerk „TriBion Harmonis” voor diverse waren — inschrijving nr. 3 282 936

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie voor de waren van klasse 5 en afwijzing van de oppositie voor de overige diensten van klasse 42

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 van de Raad, omdat de kamer van beroep (i) tot de overeenstemming van de merken heeft geconcludeerd zonder de totaalindruk van het oudere merk in aanmerking te nemen, en (ii) bij de beoordeling van het gevaar voor verwarring geen rekening heeft gehouden met de onderlinge samenhang tussen de relevante factoren, inzonderheid de geringe soortgelijkheid van de waren.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/56


Beroep ingesteld op 29 september 2008 — SOZA/Commissie

(Zaak T-413/08)

(2008/C 301/93)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Slovenský ochranný Zväz Autorský pre práva k hudobným dielam (SOZA) (Bratislava, Slowaakse Republiek) (vertegenwoordiger: M. Favart, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

artikel 3 van de beschikking van de Commissie van 16 juli 2008 in een procedure op grond van artikel 81 EG en artikel 53 EER-Overeenkomst (zaak COMP/C2/38.698 — CISAC) nietig verklaren, en

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Met haar beroep vordert verzoekster gedeeltelijke nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 16 juli 2008 in een procedure op grond van artikel 81 EG en artikel 53 EER-Overeenkomst (zaak COMP/C2/38.698 — CISAC), in het bijzonder van artikel 3 daarvan. In dit artikel wordt vastgesteld dat de CISAC (1)-leden in de EER door een onderling afgestemde feitelijke gedraging inbreuk hebben gemaakt op artikel 81 EG en artikel 53 EER-Overeenkomst, voor zover zij de territoriale afbakening van de tussen hen gesloten contracten voor wederzijdse vertegenwoordiging zodanig hebben gecoördineerd dat een licentie alleen geldt voor het nationale grondgebied van iedere auteursrechtenorganisatie.

Ter onderbouwing van haar vorderingen betoogt verzoekster:

(i)

de in haar contracten voor wederzijdse vertegenwoordiging opgenomen territoriale afbakening is niet het gevolg van een onderling afgestemde feitelijke gedraging, en

(ii)

subsidiair, zelfs indien er sprake was van een onderling afgestemde feitelijke gedraging inzake territoriale afbakening, wordt de mededinging daardoor niet beperkt in de zin van artikel 81 EG.

Met haar eerste middel stelt verzoekster dat de Commissie een beoordelingsfout heeft gemaakt en artikel 81 EG en artikel 253 EG heeft geschonden, voor zover zij heeft vastgesteld dat de parallelle territoriale afbakening in de tussen verzoekster en de overige CISAC-leden in de EER gesloten contracten voor wederzijdse vertegenwoordiging het gevolg is van een onderling afgestemde feitelijke gedraging, terwijl in de beschikking niet het bewijs van een dergelijke onderling afgestemde feitelijke gedraging wordt geleverd.

Met haar tweede middel betoogt verzoekster dat de gestelde onderling afgestemde feitelijke gedraging inzake territoriale afbakening niet onrechtmatig is omdat zij geen beschermenswaardige vorm van mededinging betreft. Voorts voert verzoekster aan dat de betrokken gedraging, zelfs indien die concurrentiebeperkend werd geacht, geen inbreuk vormt op artikel 81, lid 1, EG, omdat zij noodzakelijk is voor en in verhouding staat tot een rechtmatig doel.


(1)  International Confederation of Societies of Authors and Composers.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/56


Beroep ingesteld op 22 september 2008 — Italië/Commissie

(Zaak T-426/08)

(2008/C 301/94)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordiger: P. Gentili, avvocato dello Stato)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietig te verklaren beschikking n. C(2008) 3411 definitief van 8 juli 2008, bekendgemaakt op 11 juli 2008, houdende onttrekking aan communautaire financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht voor het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, of voor het Europees Landbouwgarantie Fonds (ELGF), voor zover daarin ten laste van Italië bepaalde financiële correcties zijn doorgevoerd.

Middelen en voornaamste argumenten

Met de bestreden beschikking heeft de Commissie vier categorieën uitgaven van de Italiaanse staat voor de seizoenen 2001 tot 2006 uitgesloten van communautaire financiering ten laste van het EOGFL. Concreet gaat het om correcties met betrekking tot bepaalde uitvoerrestituties voor groente- en fruitproducten en suiker, steun voor de verwerking van citrusvruchten voor de boekjaren 2004 en 2005, de hoogte van de extra heffing op melkproducten waarvoor bij de productie en de verhandeling de toegewezen melkquota worden overschreden met betrekking tot het verkoopseizoen 2002-2003, en de steun voor oppervlakten/akkerbouwgewassen voor de seizoenen 2004, 2005 en 2006.

Ter onderbouwing van haar stellingen onderstreept verzoekster dat de verrichte controles juist en adequaat waren.

Zij stelt in concreto schending van de motiveringsplicht, van het evenredigheidsbeginsel, van de artikelen 11, 12 en 14 van verordening (EG) nr. 1392/2001 van de Commissie van 9 juli 2001 houdende vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van verordening (EEG) nr. 3950/92 van de Raad tot instelling van een extra heffing in de sector melk en zuivelproducten (1), van artikel 7, lid 4, van verordening (EG) nr. 1258/99 van de Raad van 17 mei 1999 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (2), van artikel 31 van verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (3); van de artikelen 22 en 30 van verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (4) en van de artikelen 50, 51 en 30 van verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (5).


(1)  PB L 187, van 10.7.2001, blz. 19.

(2)  PB L 160, van 26.6.1999, blz. 103.

(3)  PB L 209, van 11.8.2005, blz. 1.

(4)  PB L 327, van 12.12.2001, blz. 11.

(5)  PB L 141, van 30.4.2004, blz. 18.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/57


Beroep ingesteld op 30 september 2008 — SIAE/Commissie

(Zaak T-433/08)

(2008/C 301/95)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Società Italiana degli Autori ed Editori — SIAE (Rome, Italië) (vertegenwoordigers: M. Siragusa, M. Mandel, L. Vullo en S. Valentino, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

Nietigverklaring van de artikelen 3 en 4, lid 2, van de beschikking.

Verwijzing van de Commissie in de proceskosten van verzoekster.

Het nemen van alle door het Gerecht dienstig geachte maatregelen, instructiemaatregelen daaronder begrepen.

Middelen en voornaamste argumenten

De beschikking waartegen het onderhavige beroep is gericht, is dezelfde als die in zaak T-392/08, AEPI/Commissie.

Verzoekster voert voor haar beroep vijf middelen aan.

Met haar eerste middel stelt verzoekster schending en verkeerde toepassing van artikel 81 EG, alsmede ontoereikend onderzoek, doordat in de beschikking het bestaan van een onderling afgestemde feitelijke gedraging wordt vastgesteld, terwijl daarvoor geen ander bewijs wordt aangevoerd dan de omstandigheid dat in veel wederkerige vertegenwoordigingsovereenkomsten de bevoegdheid tot het verlenen van licenties wordt beperkt tot het grondgebied waarop de andere partij actief is. De Commissie ziet er daarbij aan voorbij dat veel muziekauteursrechtenorganisaties feitelijk van mening zijn dat zij de rechten van hun leden het best kunnen garanderen door hun repertoire onder te brengen bij die organisaties die hun een doeltreffende auteursrechtenbescherming kunnen verzekeren, en het is zonder meer duidelijk dat juist organisaties die geworteld zijn in het grondgebied, aan die eisen volledig kunnen voldoen.

Met het tweede middel stelt verzoekster schending en verkeerde toepassing van artikel 81 EG alsmede onlogische motivering van de beschikking, gelet op het feit dat de Commissie bij haar poging om de haalbaarheid van het beheer van multiterritoriale licenties voor de verspreiding van muziek via satelliet, kabel en internet aan te tonen, uiteindelijk bewijst dat er geen sprake is van parallelgedrag van de muziekauteursrechtenorganisaties. De beschuldiging van de Commissie wordt immers reeds ontkracht door de voorbeelden die zij zelf geeft van de verlening door de beheersorganisaties van toestemming die ruimer is dan het grondgebied waarop één enkele organisatie actief is.

Met het derde middel stelt verzoekster schending en verkeerde toepassing van artikel 81 EG doordat, zelfs ingeval de Commissie het bestaan van een onderling afgestemde gedraging zou aantonen (quod non), deze gedraging geen beperkend effect op de mededinging heeft, aangezien de territoriale afbakeningen het noodzakelijk complement vormen van de exclusieve rechten van de auteurs.

Met het vierde middel stelt verzoekster schending door de Commissie van het recht van hoor en wederhoor en schending van artikel 253 EG wegens ontoereikende motivering, gelet op het feit dat de Commissie de organisaties niet in kennis heeft gesteld van de essentiële feiten waarop zij zich heeft gebaseerd bij haar beslising om, na onderzoek van de markt, de door SIAE voorgestelde verplichtingen niet te aanvaarden.

Met het vijfde middel stelt verzoekster schending van artikel 253 EG wegens ontoereikende motivering, schending van het evenredigheidsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel, tegenstrijdigheid en gebrekkige logica van de bij artikel 4, lid 2, van de beschikking voorgeschreven maatregelen. Daar absoluut onduidelijk is wat moet worden verstaan onder de „herziening” die van de beheersorganisaties wordt verlangd, brengt dit SIAE ten onrechte in een situatie van onzekerheid welke maatregelen door de Commissie toereikend zullen worden bevonden om aan de beweerde onderling afgestemde gedraging een einde te maken. Aangezien de Commissie voorts uitdrukkelijk erkent dat de beperking van de toestemming tot het grondgebied van de andere organisatie geen concurrentiebeperking is, is het in kennelijke tegenspraak met dit uitgangspunt om aan de beheersorganisaties op te dragen, in alle gevallen waarin zij toestemming geven voor verspreiding via satelliet, kabel en internet, de territoriale afbakening bilateraal te herzien, en vervolgens aan de Commissie afschriften over te leggen van de herziening van al deze wederkerige vertegenwoordigingsovereenkomsten. Daarbij komt dat, aangezien de Commissie een „bilaterale” herziening van de territoriale afbakeningen verlangt, de volledige naleving door SIAE van artikel 4, lid 2, van de beschikking hoe dan ook buiten het beslissingsbereik van SIAE valt, daar deze tevens afhangt van de autonome onderhandelingen van de andere 23 beheersorganisaties.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/58


Beroep ingesteld op 3 oktober 2008 — Studio Vacanze/Commissie

(Zaak T-436/08)

(2008/C 301/96)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Studio Vacanze (Budoni, Italië) (vertegenwoordiger: M. Cannata, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

Primair:

nietig verklaren de beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 2 juli 2008;

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.

Subsidiair:

nietig verklaren artikel 2, lid 2, van de bestreden beschikking, voor zover daarbij de terugvordering wordt gelast van de onverenigbaar bevonden steun, te vermeerderen met rente vanaf de datum waarop de betrokken bedragen ter beschikking van de begunstigden zijn gesteld tot de datum van de daadwerkelijke terugbetaling ervan.

Middelen en voornaamste argumenten

De beschikking waartegen in de onderhavige zaak wordt opgekomen is dezelfde als die in zaak T-394/08, Regione Sardegna/Commissie, en T-408/08, S.F. Turistico Inmobiliare/Raad en Commissie.

Ter onderbouwing van haar vorderingen voert verzoekster de volgende middelen aan:

Schending van artikel 16 van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (1), voor zover volgens deze bepaling slechts een onderzoeksprocedure kan worden ingeleid wanneer er sprake is van een geval van „misbruik van steun” en niet wanneer er sprake is van „onrechtmatige steunverlening”. Volgens verzoekster volgt hieruit, dat de hele formele onderzoeksprocedure ongeldig is.

Ontoereikende motivering van de wijziging van het voorwerp van de wegens misbruik van steunregeling nr. 278/99 ingeleide procedure, en van de „uitbreiding” naar aanleiding waarvan de bestreden beschikking is vastgesteld.

Schending van artikel 88, lid 2, EG, wat de stelling in punt 74 van de beschikking betreft, aangaande de onrechtmatige tenuitvoerlegging van de betrokken steunmaatregel en de tenuitvoerlegging van deze maatregel buiten de werkingssfeer ervan.

Schending van het transparantiebeginsel.

Ontoereikende motivering met betrekking tot het beginsel dat de duur van de formele onderzoeksprocedure redelijk moet zijn.

Ingevolge de beslissing betreffende de terugvordering van de reeds verleende steun was de Commissie verplicht dit punt met redenen te omkleden, wat ook vanuit het oogpunt van het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen van derden en van de onrechtmatig lange duur van de procedure van bijzonder belang was.

Schending van het „de minimis”-beginsel, dat is neergelegd in verordening (EG) nr. 69/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de minimis-steun (2).


(1)  PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1.

(2)  PB L 10 van 13.1.2001, blz. 30.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/59


Beroep ingesteld op 3 oktober 2008 — Timsas/Commissie

(Zaak T-453/08)

(2008/C 301/97)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Timsas Srl (Arezzo, Italië) (vertegenwoordigers: D. Dodaro, S. Pinna en S. Cianciullo, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

Nietigverklaring van de beschikking voor zover daarin:

a.

wordt vastgesteld dat „de staatssteun die is toegekend uit hoofde van regionale wet nr. 9 van 1998, die onrechtmatig ten uitvoer is gelegd bij beslissing nr. 33/6 en de eerste aankondiging, met de gemeenschappelijke markt onverenigbaar is, behalve wanneer de steunontvanger vóór de eerste uitvoering van de werken met betrekking tot een initieel investeringsproject, een steunaanvraag op basis van dit stelsel heeft ingediend” (artikel 1 van de beschikking);

b.

wordt gelast dat „de Italiaanse Republiek overgaat tot terugvordering van de begunstigden van de onverenigbare steun die uit hoofde van het in artikel 1 bedoelde stelsel is toegekend” (artikel 2, lid 1, van de beschikking);

c.

wordt voorzien dat „de Italiaanse Republiek alle betalingen ter uitvoering van de steun overeenkomstig het in artikel 1 bedoelde stelsel met ingang van de datum van vaststelling van de onderhavige beschikking intrekt” (artikel 2, lid 4, van de beschikking);

Verzoekster vordert daarnaast verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De in deze zaak bestreden beschikking is dezelfde als in zaak T-394/08 Regione Sardegna/Commissie, T-408/08 S.F. Turistico Immobiliare/Commissie en T-436/08 Studio Vacanze/Commissie.

De middelen en voornaamste argumenten zijn vrijwel dezelfde als die welke in die zaken worden ingeroepen.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/59


Beroep ingesteld op 6 oktober 2008 — Grand Hotel Abi d'Oru/Commissie

(Zaak T-454/08)

(2008/C 301/98)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Grand Hotel Abi d'Oru SpA (Olbia, Italië) (vertegenwoordigers: D. Dodaro en S. Cianciullo, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de beschikking nietig verklaren voor zover daarbij:

a.

is verklaard dat „de overheidssteun toegekend op grond van regionale wet nr. 9 van 1998, die door Italië op onrechtmatige wijze ten uitvoer is gelegd bij besluit nr. 33/6 en de eerste aankondiging, onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, behalve wanneer de begunstigde van de steun geen steunaanvraag op grond van die regeling heeft ingediend vóór het begin van de werken betreffende een van de initiële investeringsprojecten” (artikel 1 van de beschikking);

b.

is bepaald dat „de Italiaanse Republiek de onverenigbare steun die op grond van de in artikel 1 bedoelde regeling is toegekend, terugvordert van de begunstigden” (artikel 2, lid 1, van de beschikking);

c.

is bepaald dat „de Italiaanse Republiek alle betalingen van steun op grond van de in artikel 1 bedoelde regeling annuleert met ingang van de datum van vaststelling van de onderhavige beschikking” (artikel 2, lid 4, van de beschikking).

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De bestreden beschikking is dezelfde als die welke aan de orde is in de zaken T-394/08, Regione Sardegna/Commissie, T-408/08, S.F. Turistico Inmobiliare/Commissie, en T-436/08, Studio Vacanze/Commissie.

De middelen en voornaamste argumenten zijn dezelfde als die welke zijn aangevoerd in die zaken.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/60


Beroep ingesteld op 10 oktober 2008 — Intel/Commissie

(Zaak T-457/08)

(2008/C 301/99)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Intel Corp. (Wilmington, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: N. Green QC en K. Bacon, barrister)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de beschikkingen nietig verklaren;

de termijn voor Intel voor indiening van haar antwoord op de aanvullende mededeling van punten van bezwaar verlengen tot een termijn van 30 dagen, te rekenen vanaf de datum waarop Intel toegang krijgt tot de relevante stukken van de klager;

de Commissie verwijzen in de kosten van Intel.

Middelen en voornaamste argumenten

Met dit beroep vraagt verzoekster om nietigverklaring op grond van artikel 230 EG van de beschikking van de raadadviseur-auditeur van 15 september 2008 die krachtens artikel 10 van besluit 2001/462/EG (1) van de Commissie is genomen in zaak COMP/C.3/37.990 — Intel, inzake een procedure op grond van artikel 82 van het EG-Verdrag, evenals van een beschikking van het lid van de Commissie die is gegeven op of omstreeks 6 oktober 2008. De bestreden beschikkingen betreffen de weigering van de Commissie om bepaalde bewijsstukken, in het bijzonder van de klager in de zaak, over te leggen die volgens verzoekster rechtstreeks relevant zijn voor de beweringen van de Commissie in de aanvullende mededeling van punten van bezwaar. De raadadviseur-auditeur heeft de stelling van Intel dat zij niet naar behoren op de aanvullende mededeling van punten van bezwaar kan antwoorden zonder dat haar die stukken worden verstrekt, ook afgewezen en heeft geweigerd om de termijn waarbinnen Intel haar antwoord op de aanvullende mededeling van punten van bezwaar moet indienen, verder te verlengen.

Verzoekster voert twee middelen aan ter ondersteuning van haar vorderingen.

Ten eerste stelt verzoekster dat de beschikkingen blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting, en volgens haar kan de termijn voor haar antwoord op de aanvullende mededeling van punten van bezwaar pas ingaan wanneer het dossier inhoudelijk compleet is; anders zou de onderneming niet in staat zijn om haar recht van verweer op doeltreffende wijze uit te oefenen.

Ten tweede betoogt verzoekster dat de bestreden beschikkingen duidelijk onwettig zijn, omdat zij de Commissie in staat stellen een onderzoek voort te zetten dat discriminerend en partijdig is en dat verzoekster belet om haar recht van verweer uit te oefenen. Volgens verzoekster vormt dit een schending van het beginsel van behoorlijk bestuur, dat vereist dat de Commissie haar beschikking vaststelt op basis van alle beschikbare gegevens, feitelijk en rechtens, die invloed kunnen hebben op de uitkomst.


(1)  Besluit van de Commissie van 23 mei 2001 betreffende het mandaat van de raadadviseur-auditeur in bepaalde mededingingsprocedures (PB L 162, blz. 21).


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/60


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 september 2008 — Italië/Commissie

(Zaak T-207/04) (1)

(2008/C 301/100)

Procestaal: Italiaans

De president van de Tweede kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 201 van 7.8.2004.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/61


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 september 2008 — Italië/Commissie

(Zaak T-223/04) (1)

(2008/C 301/101)

Procestaal: Italiaans

De president van de Tweede kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 304 van 13.12.2003 (voorheen zaak C-401/03).


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/61


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 september 2008 — Italië/Commissie

(Zaak T-345/04) (1)

(2008/C 301/102)

Procestaal: Italiaans

De president van de Tweede kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 262 van 23.10.2004.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/61


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 september 2008 — Italië/Commissie

(Zaak T-443/04) (1)

(2008/C 301/103)

Procestaal: Italiaans

De president van de Tweede kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 19 van 22.1.2005.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/61


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 september 2008 — Italië/Commissie

(Zaak T-26/05) (1)

(2008/C 301/104)

Procestaal: Italiaans

De president van de Tweede kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 69 van 19.3.2005.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/61


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 september 2008 — Italië/Commissie

(Zaak T-82/05) (1)

(2008/C 301/105)

Procestaal: Italiaans

De president van de Tweede kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 93 van 16.4.2005.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/61


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 september 2008 — Italië/Commissie

(Zaak T-83/05) (1)

(2008/C 301/106)

Procestaal: Italiaans

De president van de Tweede kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 106 van 30.4.2005.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/62


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 september 2008 — Italië/Commissie

(Zaak T-140/05) (1)

(2008/C 301/107)

Procestaal: Italiaans

De president van de Tweede kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 132 van 28.5.2005.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/62


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 september 2008 — Italië/Commissie

(Zaak T-212/05) (1)

(2008/C 301/108)

Procestaal: Italiaans

De president van de Tweede kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 193 van 6.8.2005.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/62


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 september 2008 — Italië/Commissie

(Zaak T-402/05) (1)

(2008/C 301/109)

Procestaal: Italiaans

De president van de Tweede kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 22 van 28.1.2006.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/62


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 september 2008 — Italië/Commissie

(Zaak T-38/06) (1)

(2008/C 301/110)

Procestaal: Italiaans

De president van de Tweede kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 74 van 25.3.2006.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/62


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 september 2008 — Italië/Commissie

(Zaak T-61/06) (1)

(2008/C 301/111)

Procestaal: Italiaans

De president van de Tweede kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 86 van 8.4.2006.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/62


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 september 2008 — Italië/Commissie

(Zaak T-77/06) (1)

(2008/C 301/112)

Procestaal: Italiaans

De president van de Tweede kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 96 van 22.4.2006.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/63


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 september 2008 — Italië/Commissie

(Zaak T-157/06) (1)

(2008/C 301/113)

Procestaal: Italiaans

De president van de Tweede kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 190 van 12.8.2006.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/63


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 september 2008 — Italië/Commissie

(Zaak T-168/06) (1)

(2008/C 301/114)

Procestaal: Italiaans

De president van de Tweede kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 190 van 12.8.2006.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/63


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 september 2008 — Italië/Commissie

(Zaak T-222/06) (1)

(2008/C 301/115)

Procestaal: Italiaans

De president van de Tweede kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 249 van 14.10.2006.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/63


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 september 2008 — Italië/Commissie

(Zaak T-280/06) (1)

(2008/C 301/116)

Procestaal: Italiaans

De president van de Tweede kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 294 van 2.12.2006.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/63


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 september 2008 — Italië/Commissie

(Zaak T-290/06) (1)

(2008/C 301/117)

Procestaal: Italiaans

De president van de Tweede kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 310 van 16.12.2006.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/63


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 18 september 2008 — NBC Fourth Realty/BHIM — Regalado Pareja en Pedrol (PK MAX)

(Zaak T-293/06) (1)

(2008/C 301/118)

Procestaal: Spaans

De president van de Eerste kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 310 van 16.12.2006.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/64


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 september 2008 — Italië/Commissie

(Zaak T-395/06) (1)

(2008/C 301/119)

Procestaal: Italiaans

De president van de Tweede kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 42 van 24.2.2007.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/64


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 september 2008 — Italië/Commissie

(Zaak T-61/07) (1)

(2008/C 301/120)

Procestaal: Italiaans

De president van de Tweede kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 95 van 28.4.2007.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/64


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 september 2008 — Italië/Commissie

(Zaak T-93/07) (1)

(2008/C 301/121)

Procestaal: Italiaans

De president van de Tweede kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 117 van 26.5.2007.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/64


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 september 2008 — Italië/Commissie

(Zaak T-204/07) (1)

(2008/C 301/122)

Procestaal: Italiaans

De president van de Tweede kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 170 van 21.7.2007.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/64


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 september 2008 — Italië/Commissie

(Zaak T-298/07) (1)

(2008/C 301/123)

Procestaal: Italiaans

De president van de Tweede kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 235 van 6.10.2007.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/65


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 1 oktober 2008 — Motorpress/BHIM — Sony Computer Entertainment Europe (BUZZ !)

(Zaak T-302/07) (1)

(2008/C 301/124)

Procestaal: Engels

De president van de Vijfde kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 235 van 6.10.2007.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/65


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 september 2008 — Polen/Commissie

(Zaak T-379/07) (1)

(2008/C 301/125)

Procestaal: Pools

De president van de Zesde kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 283 van 24.11.2007.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/65


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 september 2008 — Italië/Commissie

(Zaak T-381/07) (1)

(2008/C 301/126)

Procestaal: Italiaans

De president van de Tweede kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 283 van 24.11.2007.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/65


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 30 september 2008 — Dow Agrosciences e.a./Commissie

(Zaak T-470/07) (1)

(2008/C 301/127)

Procestaal: Engels

De president van de Achtste kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 64 van 8.3.2008.


Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie

22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/66


Beroep ingesteld op 22 september 2008 — Locchi/Commissie

(Zaak F-78/08)

(2008/C 301/128)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Carlo Locchi (Besozzo, Italië) (vertegenwoordiger: F. Parrat, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit om verzoeker niet op te nemen op de lijst van ambtenaren die zijn voorgeselecteerd voor de certificeringprocedure 2007 alsmede nietigverklaring van besluit C(2007)5694 van de Commissie van 20 november 2007 betreffende de algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 45 bis van het Statuut

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit om verzoeker niet op te nemen op de definitieve lijst van kandidaten die zijn voorgeselecteerd voor de certificeringprocedure 2007 en derhalve van het besluit om verzoeker evenmin op te nemen op de lijst van voorgeselecteerde kandidaten die het best zijn gerangschikt alsmede op de lijst van kandidaten die tot de certificeringprocedure zijn toegelaten;

nietigverklaring van besluit C(2007) 5694 van de Commissie van 20 november 2007 betreffende de algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 45 bis van het Statuut;

voor zover nodig, nietigverklaring van het besluit tot afwijzing van de klacht;

verwijzing van de Commissie van de Europese Gemeenschappen in de kosten van de procedure.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/66


Beroep ingesteld op 3 oktober 2008 — Ackerman e. a./EIB

(Zaak F-79/08)

(2008/C 301/129)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Lucie Ackerman (Straatsburg, Frankrijk) en anderen (vertegenwoordiger: L. Lévi, advocaat)

Verwerende partij: Europese Investeringsbank

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van verzoekers' pensioenafrekeningen over de maand februari 2008, voor zover daarin de jaarlijkse aanpassing van de pensioenen voor het jaar 2007 slechts met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2008, en niet vanaf 1 juli 2007, wordt toegepast en, derhalve, veroordeling van de EIB tot betaling van het restant van het pensioen overeenkomende met de toepassing van de jaarlijkse aanpassing voor 2007, van het restant van het pensioen zoals dat volgt uit de toepassing van de jaarlijkse aanpassing voor 2007 op het bedrag van de pensioenen die vanaf januari 2009 zullen worden betaald en vertragingsrente over het verschuldigde restant van de pensioenen tot de volledige betaling van de verschuldigde bedragen

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van verzoekers' pensioenafrekeningen over de maand februari 2008, voor zover daarin de jaarlijkse aanpassing van de pensioenen voor 2007 slechts met terugwerkende tot 1 januari 2008, en niet 1 juli 2007, wordt toegepast en, voor zover nodig, nietigverklaring van een op 13 februari 2008 gedateerde nota van de verwerende partij aan verzoekers;

veroordeling van de verwerende partij tot betaling (i) van het restant van het pensioen overeenkomende met de toepassing van de jaarlijkse aanpassing voor 2007, dat wil zeggen een verhoging van 2,2 % voor de periode van 1 juli 2007 tot en met 31 december 2007; (ii) het restant van het pensioen volgende uit de toepassing van de jaarlijkse aanpassing voor 2007 op het bedrag van de pensioenen die vanaf januari 2009 zullen worden betaald; (iii) vertragingsrente over het verschuldigde restant van de pensioenen tot de volledige betaling van de verschuldigde bedragen, waarbij de toe te passen rentevoet moet worden berekend op basis van het tarief dat de Europese Centrale Bank voor de basisherfinancieringsacties voor de betrokken periode heeft vastgesteld, vermeerderd met drie punten;

verwijzing van de Europese Investeringsbank in de kosten van de procedure.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/67


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 4 september 2008 — Ehrhardt/Parlement

(Zaak F-54/05) (1)

(2008/C 301/130)

Procestaal: Frans

De president van de Eerste kamer heeft na minnelijke regeling de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 229 van 17.9.2005, blz. 29.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/67


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 23 september 2008 — Adolf e.a./Commissie

(Zaak F-128/05) (1)

(2008/C 301/131)

Procestaal: Frans

De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 60 van 11.3.2006, blz. 56.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/67


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 23 september 2008 — Tolios e.a./Rekenkamer

(Zaak F-8/06) (1)

(2008/C 301/132)

Procestaal: Frans

De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 74 van 25.3.2006, blz. 35.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/67


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 23 september 2008 — Chevallier-Carmana e.a./Hof van Justitie

(Zaak F-14/06) (1)

(2008/C 301/133)

Procestaal: Frans

De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 96 van 22.4.2006, blz. 37.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/67


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 23 september 2008 — Abba e.a./Parlement

(Zaak F-15/06) (1)

(2008/C 301/134)

Procestaal: Frans

De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 96 van 22.4.2006, blz. 37.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/68


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 23 september 2008 — Augenault e.a./Raad

(Zaak F-16/06) (1)

(2008/C 301/135)

Procestaal: Frans

De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 96 van 22.4.2006, blz. 38.


22.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/68


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 4 september 2008 — Duyster/Commissie

(Zaak F-81/06) (1)

(2008/C 301/136)

Procestaal: Nederlands

De president van de Eerste kamer heeft na minnelijke regeling de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 261 van 28.10.2006, blz. 34.