30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/18


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Ordinario di Venezia (Italië) op 2 maart 2023 — UD, QO, VU, LO, CA/Presidenza del Consiglio dei ministri, Ministero dell'Interno

(Zaak C-126/23, Burdene (1))

(2023/C 189/24)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Ordinario di Venezia

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: UD, QO, VU, LO, CA

Verwerende partijen: Presidenza del Consiglio dei ministri, Ministero dell'Interno

Prejudiciële vragen

Het Hof van Justitie van de Europese Unie wordt verzocht in de […] omstandigheden [van de onderhavige zaak], betreffende een vordering tot schadevergoeding die Italiaanse staatsburgers met vaste woonplaats in Italië tegen de Staat/nationale wetgever hebben ingesteld wegens de niet-uitvoering en/of onjuiste uitvoering en/of onvolledige uitvoering van de verplichtingen waarin richtlijn 2004/80/EG van de Raad van 29 april 2004“betreffende de schadeloosstelling van slachtoffers van misdrijven” (2) voorziet, en met name van de in artikel 12, lid 2, van deze richtlijn vervatte verplichting voor de lidstaten om vóór 1 juli 2005 (zoals bepaald in artikel 18, lid 1, ervan) een algemene schadeloosstellingsregeling in te voeren die een passende en billijke schadeloosstelling moet waarborgen voor slachtoffers van alle opzettelijke geweldmisdrijven wanneer zij geen volledige vergoeding voor de door hen geleden schade kunnen verkrijgen van de rechtstreeks verantwoordelijke personen, gelet op het feit dat richtlijn 2004/80/EG van de Raad van 29 april 2004 niet tijdig (en/of volledig) in nationaal recht is omgezet, uitspraak te doen over de volgende vragen:

a)

gezien artikel 11, lid 2 bis, van wet nr. 122/2016, dat aan de betaling van een schadeloosstelling aan de ouders en de zus van een slachtoffer van een levensdelict de voorwaarde verbindt dat er geen echtgenoot en kinderen van het slachtoffer zijn, hoewel in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis is vastgesteld dat ook zij recht hebben op schadevergoeding, die door de dader moet worden betaald:

is de betaling van de schadeloosstelling die voor de ouders en de zus van een slachtoffer van opzettelijke geweldmisdrijven in geval van een levensdelict is vastgesteld op grond van artikel 11, lid 2 bis, van legge n. 122 (Disposizioni per l’adempimento degli obblighi derivanti dall’appartenenza dell’Italia all’Unione Europea — Legge Europea 2015-2016) (wet nr. 122 houdende bepalingen ter nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit het lidmaatschap van Italië van de Europese Unie — Europese wet 2015-2016) van 7 juli 2016, zoals gewijzigd (bij artikel 6 van wet nr. 167 van 20 november 2017, en bij artikel 1, leden 593-596, van wet nr. 145 van 30 december 2018), waaraan de voorwaarde is verbonden dat er geen echtgenoot en kinderen van het slachtoffer zijn (wat de ouders betreft) en er geen ouders zijn (in geval van broers of zussen), verenigbaar met artikel 12, lid 2, van richtlijn 2004/80, alsook met artikel 20 (gelijkheid), artikel 21 (non-discriminatie), artikel 33, lid 1 (bescherming van het gezin), 47 (recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht) van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 1 van protocol nr. 12 bij het EVRM (verbod van discriminatie)?

b)

wat betreft de beperking van de betaling van de schadeloosstelling:

kan de voorwaarde voor de betaling van de schadeloosstelling van artikel 11, lid 3, van legge n. 122 (Disposizioni per l’adempimento degli obblighi derivanti dall’appartenenza dell’Italia all’Unione Europea — Legge Europea 2015-2016) van 7 juli 2016, zoals gewijzigd (bij artikel 6 van wet nr. 167 van 20 november 2017, en bij artikel 1, leden 593 tot en met 596 van wet nr. 145 van 30 december 2018) — die bestaat in de woorden “binnen de grenzen van de beschikbare middelen van het in artikel 14 bedoelde fonds”, terwijl geen enkele bepaling de Italiaanse Staat verplicht om bedragen opzij te zetten waarmee de schadeloosstellingen daadwerkelijk kunnen worden betaald, bedragen die eventueel bepaald worden op statistische basis en waarmee de rechtverkrijgenden in ieder geval binnen een redelijke termijn schadeloos kunnen worden gesteld — worden beschouwd als een “billijke en passende schadeloosstelling van slachtoffers” ter uitvoering van de voorschriften van artikel 12, lid 2 van richtlijn 2004/80?


(1)  Dit is een fictieve naam, die niet overeenkomt met de werkelijke naam van enige partij in de procedure.

(2)  PB 2004, L 261, blz. 15.