22.10.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/5


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Judecătorie Constanţa (Roemenië) op 18 juli 2018 — R / P

(Zaak C-468/18)

(2018/C 381/06)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Judecătoria Constanţa

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: R

Verwerende partij: P

Prejudiciële vragen

1)

Indien een gerecht van een lidstaat kennisneemt van een verzoekschrift met drie petita, te weten betreffende ontbinding van het huwelijk van de ouders van een minderjarig kind, toewijzing van de ouderlijke verantwoordelijkheid voor dit kind en oplegging van een onderhoudsverplichting ten behoeve van dit kind, kunnen artikel 3, onder a), artikel 3, onder d), en artikel 5 van verordening nr. 4/2009 (1) dan aldus worden uitgelegd dat het gerecht dat oordeelt over de ontbinding van het huwelijk — het gerecht van de plaats waar de verweerder zijn gewone verblijfplaats heeft en waar deze is verschenen voor het gerecht — eveneens kan oordelen over de onderhoudsuitkering ten behoeve van het kind, hoewel dit gerecht zich onbevoegd heeft verklaard inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid voor dit kind, of kan het verzoek inzake onderhoudsverplichtingen uitsluitend worden behandeld door de gerechtelijke instantie die bevoegd is om het verzoek inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid voor het kind te behandelen?

2)

Behoudt, in dezelfde hypothese voor het gerecht van een lidstaat, het verzoek inzake onderhoudsverplichtingen ten behoeve van het kind zijn ondergeschikte karakter ten opzichte van het verzoek inzake ouderlijke verantwoordelijkheid, in de zin van artikel 3, onder d), van deze verordening[?]

3)

Indien de tweede vraag ontkennend wordt beantwoord, is het in het belang van de minderjarige dat een bevoegd gerecht van een lidstaat krachtens artikel 3, onder a), van verordening nr. 4/2009, kennisneemt van het verzoek inzake onderhoudsverplichtingen van de vader ten behoeve van het minderjarige kind dat geboren is tijdens het huwelijk waarvan de ontbinding wordt verzocht, als datzelfde gerecht zich onbevoegd heeft verklaard om te oordelen over de uitoefening van het ouderlijk gezag, en met kracht van gewijsde heeft geoordeeld dat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 12 van verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000 (2)[?]


(1)  Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (PB 2009, L 7, blz. 1).

(2)  PB 2003, L 338, blz. 1.