8.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 71/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein oikeus (Finland) op 6 januari 2014 — Christophe Bohez/Ingrid Wiertz

(Zaak C-4/14)

(2014/C 71/21)

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Korkein oikeus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Christophe Bohez

Verwerende partij: Ingrid Wiertz

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 1, lid 2, van de Brussel I (1)-verordening aldus worden uitgelegd dat zaken waarin het gaat om de tenuitvoerlegging van een dwangsom die in een geschil betreffende het ouderlijk gezag en het omgangsrecht is bepaald ter verzekering van de nakoming van de hoofdverplichting, niet binnen de werkingssfeer van de verordening vallen?

2)

Indien voornoemde zaken binnen de werkingssfeer van de Brussel I-verordening vallen, moet dan artikel 49 van deze verordening aldus worden uitgelegd dat een telkens op één dag bepaalde dwangsom die in de lidstaat van herkomst op zichzelf voor de vastgestelde hoogte ervan uitvoerbaar is, maar waarvan de definitieve hoogte door een verzoek of verweer van de schuldenaar wijziging kan ondergaan, in een lidstaat pas dan uitvoerbaar is wanneer de hoogte ervan in de lidstaat van herkomst in een afzonderlijke procedure definitief is vastgesteld?

3)

Indien voornoemde rechtszaken niet binnen de werkingssfeer van de Brussel I-verordening vallen, moet artikel 47, lid 1, van de Brussel II (2) bis-verordening dan aldus worden uitgelegd, dat handhavings- en zekerheidsmaatregelen die betrekking hebben op het ouderlijk gezag en het omgangsrecht, onder de procedure van tenuitvoerlegging als bedoeld in deze bepaling vallen, ten aanzien waarvan het recht van de lidstaat van tenuitvoerlegging doorslaggevend is, of kunnen zij deel uitmaken van de beslissing inzake het ouderlijk gezag en het omgangsrecht die ingevolge de Brussel II bis-verordening in de andere lidstaat ten uitvoer moet worden gelegd?

4)

Wanneer om de tenuitvoerlegging van een dwangsom in een andere lidstaat wordt verzocht, kan dan als voorwaarde worden gesteld dat de hoogte van de ten uitvoer te leggen dwangsom in de lidstaat waar de beslissing is gegeven, apart en definitief is vastgesteld, ook wanneer bij de tenuitvoerlegging de Brussel I-verordening niet van toepassing is?

5)

Wanneer een tot naleving van het ouderlijk omgangsrecht vastgestelde dwangsom in een andere lidstaat uitvoerbaar is zonder dat de hoogte van de ten uitvoer te leggen dwangsom in de lidstaat van herkomst apart en definitief is vastgesteld:

a)

vereist de tenuitvoerlegging van de dwangsom dan toch dat wordt nagegaan of de uitoefening van het omgangsrecht is verhinderd om redenen die ten behoeve van de bescherming van de rechten van het kind absoluut in aanmerking moesten worden genomen, en

b)

welke rechter is dan voor de toetsing van deze omstandigheden bevoegd, preciezer gezegd:

i)

is de bevoegdheid van de rechter van de staat van tenuitvoerlegging steeds beperkt tot de vraag of de beweerde verhindering van de uitoefening van het ouderlijk omgangsrecht berust op een grond die uitdrukkelijk blijkt uit de beslissing in de hoofdzaak, of

ii)

vloeit uit de door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde rechten van het kind voort dat de rechter van de staat van tenuitvoerlegging een ruimere bevoegdheid of verplichting heeft om na te gaan of de uitoefening van het omgangsrecht is verhinderd om redenen die ten behoeve van de bescherming van de rechten van het kind absoluut in aanmerking moesten worden genomen?


(1)  Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 12, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000 (PB L 338, blz. 1).