12.1.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 8/10


Beroep ingesteld op 12 november 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

(Zaak C-494/07)

(2008/C 8/17)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Patakia en D. Recchia, gemachtigden)

Verwerende partij: Helleense Republiek

Conclusies

vast te stellen dat de Helleense Republiek, door niet de nodige maatregelen te treffen voor de correcte omzetting in nationaal recht van de verplichtingen die voortvloeien uit de artikelen 6, lid 4, 12 en 13 (juncto bijlage IV) van richtlijn 92/43/EEG van de Raad (1) van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, de krachtens deze bepalingen op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Helleense Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie heeft de verenigbaarheid onderzocht van de maatregelen die de Helleense Republiek heeft getroffen om richtlijn 92/43/EEG in nationaal recht om te zetten.

Dat onderzoek heeft aan het licht gebracht dat sommige bepalingen van de richtlijn niet volledig en/of niet correct in nationaal recht zijn omgezet.

Meer bepaald is de Commissie van mening dat het gebruik, in de Griekse wetgeving, van de uitdrukking „λόγοι ουσιώδους δημοσίου συμφέροντος” („redenen van wezenlijk openbaar belang”) in plaats van de uitdrukking „επιτακτικοί λόγοι σημαντικού δημοσίου συμφέροντος” („dwingende redenen van groot openbaar belang”) die in artikel 6, lid 4, van de richtlijn wordt gebruikt, een niet-correcte omzetting van die bepaling vormt, omdat het de mogelijkheid om een beroep te doen op de voorziene uitzondering uitbreidt en onverenigbaar is met de noodzakelijke strikte uitlegging daarvan.

Bovendien is de Commissie van mening dat de toevoeging, in de Griekse wetgeving, van redenen „van bijzonder economisch belang” aan de „dwingende redenen van groot openbaar belang” waarvan artikel 6, lid 4, van de richtlijn de in die bepaling bedoelde uitzondering afhankelijk stelt, een niet-correcte omzetting van artikel 6, lid 4, van de richtlijn vormt, omdat zij meer uitzonderingen mogelijk maakt.

Ten slotte heeft de Commissie vastgesteld dat, zoals de Griekse autoriteiten erkennen, de bepalingen van de Griekse wetgeving waarbij de artikelen 12 en 13 van de richtlijn in nationaal recht worden omgezet, niet verwijzen naar de bijlage die hun werkingssfeer preciseert, zodat de voornoemde artikelen van de richtlijn niet correct zijn omgezet.

De Commissie is bijgevolg van mening dat de Helleense Republiek de artikelen 6, lid 4, 12 en 13 van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitat en de wilde flora en fauna, niet correct in nationaal recht heeft omgezet.


(1)  PB L 206 van 22.7.1992.