Zaak C-423/02


Commissie van de Europese Gemeenschappen
tegen
Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland


«Niet-nakoming – Milieu – Storten van afvalstoffen – Richtlijn 1999/31/EG»

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 16 oktober 2003
I - 0000
    

Samenvatting van het arrest

Beroep wegens niet-nakoming – Onderzoek van gegrondheid door Hof – In aanmerking te nemen situatie – Situatie bij verstrijken van in met redenen omkleed advies gestelde termijn

(Art. 226 EG)




ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)
16 oktober 2003 (1)


„Niet-nakoming – Milieu – Storten van afvalstoffen – Richtlijn 1999/31/EG”

In zaak C-423/02,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door X. Lewis en M. Konstantinidis als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekster,

tegen

Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, vertegenwoordigd door P. Ormond als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerder,

betreffende een verzoek aan het Hof om vast te stellen dat het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen (PB L 182, blz. 1), of althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens artikel 18 van die richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),,



samengesteld als volgt: J.-P. Puissochet, kamerpresident, F. Macken (rapporteur) en J. N. Cunha Rodrigues, rechters,

advocaat-generaal: J. Mischo,
griffier: R. Grass,

gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende



Arrest



1
Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 22 november 2002, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 226 EG beroep ingesteld strekkende tot vaststelling dat het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen, of althans aan haar mee te delen, die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen (PB L 182, blz. 1), de krachtens artikel 18 van deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

Rechtskader

2
Volgens artikel 1 heeft richtlijn 1999/31 ten doel, middels strenge operationele en technische voorschriften inzake afvalstoffen en stortplaatsen te voorzien in maatregelen, procedures en richtsnoeren om negatieve gevolgen van het storten van afvalstoffen voor het milieu te voorkomen of zoveel mogelijk te verminderen.

3
Artikel 18 van deze richtlijn bepaalt: 1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om aan deze richtlijn uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding ervan te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.[...]2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

4
Richtlijn 1999/31 is op 16 juli 1999 in werking getreden.

Feiten en precontentieuze procedure

5
Overeenkomstig de procedure van artikel 226, eerste alinea, EG heeft de Commissie, na het Verenigd Koninkrijk in de gelegenheid te hebben gesteld zijn opmerkingen te maken, deze lidstaat bij brief van 21 maart 2002 een met redenen omkleed advies toegezonden met het verzoek binnen een termijn van twee maanden na kennisgeving van dit advies de nodige maatregelen te nemen om aan zijn verplichtingen uit hoofde van richtlijn 1999/31 te voldoen.

6
In het met redenen omkleed advies heeft de Commissie erop gewezen dat de maatregelen die nodig zijn om deze richtlijn in Engeland, Wales, Schotland, Noord-Ierland en Gibraltar toe te passen, nog niet waren vastgesteld of haar althans nog niet waren meegedeeld.

7
In zijn antwoord van 4 juni 2002 heeft het Verenigd Koninkrijk toegegeven dat richtlijn 1999/31 nog niet volledig was uitgevoerd vóór het einde van de in de richtlijn gestelde termijn, te weten 16 juli 2001.

8
Het Verenigd Koninkrijk heeft diverse maatregelen tot uitvoering van de richtlijn aangekondigd:

wat Engeland en Wales betreft, zouden de Landfill (England and Wales) Regulations (bepalingen inzake het storten) worden aangenomen ter uitvoering van richtlijn 1999/31. De uit artikel 5, leden 1 en 2, van de richtlijn voortvloeiende verplichtingen zouden in de loop van 2002 bij wege van andere bepalingen worden nagekomen. De tekst van de goedgekeurde Landfill (England and Wales) Regulations werd bij brief van 24 juni 2002 aan de Commissie medegedeeld;

wat Schotland betreft, zou richtlijn 1999/31 niet in werking treden vóór 16 juli 2002, de datum waarop de stortplaatsexploitanten plannen inzake de inrichting van de stortplaatsen moesten voorleggen. De Scottish Executive (Schotse regering) zou overeenkomstig artikel 40 van de Environment Act (milieuwet) van 1995 bij Ministerial Direction (ministeriële omzendbrief) de stortplaatsexploitanten verzoeken een plan inzake de inrichting van de stortplaats voor te leggen teneinde de stortplaatsen overeenkomstig de richtlijn in te delen;

in Noord-Ierland zou nieuwe wetgeving moeten worden aangenomen teneinde de uitvoeringsbepalingen in 2003 te kunnen vaststellen;

te Gibraltar zou een Ordinance (ordonnantie) ter uitvoering van richtlijn 1999/31 in juli of september 2002 aan het wetgevend orgaan worden voorgelegd.

9
Omdat richtlijn 1999/31 niet op het hele grondgebied van het Verenigd Koninkrijk volledig was uitgevoerd vóór het einde van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn, heeft de Commissie het onderhavige beroep ingesteld.

Beroep

10
De Commissie is van oordeel dat, ook al heeft het Verenigd Koninkrijk haar op de hoogte gehouden van de vorderingen bij de uitvoering van richtlijn 1999/31, deze richtlijn niettemin niet in alle delen van het Verenigd Koninkrijk volledig is uitgevoerd, zoals artikel 18 van de richtlijn eist.

11
De Commissie betoogt dat het aan de Britse overheid staat, te gepasten tijde de nodige procedures in te leiden teneinde richtlijn 1999/31 in de nationale rechtsorde om te zetten zodat de procedures, ongeacht de aard ervan, binnen de gestelde termijn worden afgerond.

12
De regering van het Verenigd Koninkrijk betwist de niet-nakoming niet en erkent dat het beroep gegrond is. Zoals zij tijdens de precontentieuze fase heeft gedaan, verklaart zij dat, wat respectievelijk Engeland, Wales, Schotland en Noord-Ierland betreft, diverse bepalingen ter uitvoering van richtlijn 1999/31 binnen afzienbare tijd zullen worden vastgesteld.

13
In dit verband volstaat het eraan te herinneren dat volgens vaste rechtspraak het bestaan van een niet-nakoming moet worden beoordeeld op basis van de situatie waarin de lidstaat zich bevond aan het einde van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn (zie in deze zin arresten van 20 maart 2003, Commissie/Italië, C-143/02, Jurispr. blz. I-2877, punt 11, en 12 juni 2003, Commissie/Spanje, C-446/01, Jurispr. blz. I-6053, punt 15).

14
Welnu, het Verenigd Koninkrijk erkent dat aan het einde van de in het met redenen omklede advies gestelde termijn niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 1999/31, waren vastgesteld. Het door de Commissie ingestelde beroep moet derhalve gegrond worden geacht.

15
Mitsdien moet worden vastgesteld dat het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 1999/31, de krachtens artikel 18 van deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.


Kosten

16
Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voorzover dit is gevorderd. Aangezien het Verenigd Koninkrijk in het ongelijk is gesteld, moet het overeenkomstig de vordering van de Commissie worden verwezen in de kosten.

HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),

rechtdoende, verstaat:

1)
Door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen, is het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland de krachtens artikel 18 van deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)
Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland wordt verwezen in de kosten.

Puissochet

Macken

Cunha Rodrigues

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 16 oktober 2003.

De griffier

De president

R. Grass

V. Skouris


1
Procestaal: Engels.