22.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 376/102


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: Rio+20: naar een groene economie en betere governance

(COM(2011) 363 definitief)

Bijdrage van Europese maatschappelijke organisaties

2011/C 376/19

Rapporteur: Hans-Joachim WILMS

De Commissie heeft op 20 juni 2011 besloten om, in overeenstemming met artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, het Europees Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over de

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: Rio+20: naar een groene economie en betere governance

(COM(2011) 363 definitief).

De afdeling Landbouw, plattelandsontwikkeling, milieu, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 6 september 2011 goedgekeurd.

Het EESC heeft tijdens zijn op 21 en 22 september 2011 gehouden 474e zitting (vergadering van 22 september) onderstaand advies uitgebracht, dat met 141 stemmen vóór en 2 stemmen tegen, bij 11 onthoudingen, werd goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Het EESC is ervan overtuigd dat van de VN-conferentie over duurzame ontwikkeling die in 2012 te Rio zal worden gehouden, een duidelijk signaal aan de wereld moet uitgaan, gekoppeld aan concrete voorstellen voor de overgang naar een economische orde die op een hoogwaardige economische groei is gegrondvest, ertoe bijdraagt dat armoede en maatschappelijk onrecht worden verminderd en het natuurlijk kapitaal voor de komende generaties onverlet laat.

1.2

Het verwelkomt onderhavige Mededeling (1) als belangrijk uitgangspunt voor een gemeenschappelijke analyse en standpuntbepaling van de Europese instellingen in de aanloop naar de Rio+20-Conferentie. Tegen die achtergrond verwijst het EESC naar zijn adviezen over het vlaggenschipinitiatief „Efficiënt gebruik van hulpmiddelen” en over de Routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050 (2) en legt het de nadruk op de hierna volgende prioriteiten.

1.3

De overgang naar een duurzame economie moet onderdeel zijn van een alomvattende strategie voor duurzame ontwikkeling en op rechtvaardige wijze worden vormgegeven. Toe te juichen valt dat de Commissie nu ook blijk geeft van aandacht voor de sociale dimensie van duurzame ontwikkeling. Alleen zou hierop nog meer de nadruk moeten worden gelegd. Maatschappelijke samenhang, een rechtvaardige behandeling (óók van generatie op generatie), een eerlijke herverdeling en oplossingen voor maatschappelijke problemen (zoals de toenemende ongelijkheid, het gebrek aan toegang tot een hele reeks hulpbronnen, armoede en werkloosheid) zijn van doorslaggevend belang.

1.4

Het EESC staat achter de beleidsaanbevelingen van de IAO inzake groene banen en wijst er met klem op dat de sociale partners actief bij het proces van verandering van de arbeidsomstandigheden moeten worden betrokken. Ook staat het onvoorwaardelijk achter het VN-initiatief inzake de sociale beschermingsbodem, waarvan het doel is om een minimum aan sociale rechten en overdrachten te bieden en om goederen en sociale diensten die van wezenlijk belang zijn, voor iedereen toegankelijk te maken.

1.5

Het EESC is ermee ingenomen dat onderhavige Mededeling zowel door de eurocommissaris voor Milieu als door de eurocommissaris voor Ontwikkeling is uitgebracht. Daardoor is ondubbelzinnig een verband gelegd tussen milieu, duurzame ontwikkeling en ontwikkelingshulp. Het EESC zet zich ervoor in dat het streven naar duurzame ontwikkeling de leidraad wordt bij de herziening van het beleid voor ontwikkelingshulp en dat dit streven ook zijn weerklank vindt in de opzet van de financiële steunverlening en de uitwerking van lokale ontwikkelingsprojecten.

1.6

Het EESC veroordeelt ten zeerste dat een miljard mensen in de wereld, en dan vooral in de ontwikkelingslanden, honger lijdt, wat haaks staat op het streven naar de verwezenlijking van het eerste millenniumdoel. Toegang tot hulpbronnen, voedsel en energie moet beslist bovenaan op de mondiale duurzaamheidsagenda worden gezet. Om dat doel te bereiken, is het onontbeerlijk dat maatschappelijke organisaties actief bij de beleidsvorming op nationaal en lokaal bestuursniveau worden betrokken. Daarbij moet met name worden gewezen op de rol van vrouwen in ontwikkelingslanden.

1.7

De overgang naar een groene economie vergt internationale, nationale, regionale en lokale beleidsmaatregelen, gekoppeld aan een groot aantal uiteenlopende beleidsinstrumenten. Daartoe behoren vooral maatregelen om te garanderen dat milieukosten naar behoren worden verrekend in de marktprijzen, en een financieel beleid dat in het teken staat van de zorg om het milieu (waarin niet de factor arbeid wordt belast, maar het verbruik van de natuurlijke rijkdommen). De bestedingsprogramma's van de overheid moeten worden gericht op steun voor investeringen in duurzame technologie en projecten. Subsidies die slecht zijn voor het milieu, moeten geleidelijk worden afgeschaft, waarbij de sociale gevolgen daarvan op adequate wijze moeten worden ondervangen. Overheidsopdrachten moeten worden aangegrepen om milieuvriendelijke producten en diensten te steunen. Er moeten maatregelen worden genomen om te zorgen voor een betere wisselwerking tussen wereldhandel en duurzame ontwikkeling.

1.8

Er moeten duidelijke criteria worden uitgewerkt waaraan de vooruitgang in het streven naar meer duurzaamheid kan worden getoetst. Er dienen methoden te worden uitgewerkt om de vooruitgang van de economie niet aan het bnp af te meten, maar aan de mate waarin het welzijn en de levenskwaliteit van de burgers zijn verbeterd. Daarbij moet rekening worden gehouden met de strijd tegen armoede en de noodzaak om menswaardige arbeidsvoorwaarden te scheppen en de natuurlijke omgeving in stand te houden. In het licht van zijn advies „Voorbij het BBP - maatstaven voor duurzame ontwikkeling (3) is het EESC van plan om nog vóór de Rio+20-Conferentie aan te geven hoe maatschappelijke organisaties bij de uitwerking van die criteria moeten worden betrokken.

1.9

Op de Rio+20-Conferentie zou overeenstemming moeten worden bereikt over een mandaat voor de overgang naar een groene economie, dat door de VN resoluut ten uitvoer moet worden gelegd. Dat mandaat zou moeten worden samengesteld uit zes hoofdonderdelen:

meting van de vorderingen die met de overgang naar een groene economie worden gemaakt;

regelgevende maatregelen om de overgang naar een groene economie mogelijk te maken;

onderwijs in duurzaamheid ter ondersteuning van een groene economie;

instrumenten van financieel beleid ter ondersteuning van een groene economie;

overheidsbestedingen en –investeringen in een groene economie;

vastlegging van streefcijfers voor een groene economie.

1.10

De resultaten die met dat mandaat worden bereikt, zouden in de lidstaten moeten worden gebruikt om, afgestemd op de specifieke nationale situatie, actieprogramma's en strategieën voor de overgang naar een groene economie uit te werken.

1.11

Het is op internationaal en VN-niveau hoog tijd voor een betere integratie en consolidering van de governance op het gebied van duurzame ontwikkeling en milieubescherming. Dat is een eerste stap in de richting van een wereldwijde duurzame ontwikkeling. De Rio+20-Conferentie moet worden aangegrepen om daartoe een solide institutioneel kader in VN-verband te creëren. Het milieuprogramma van de VN (UNEP) moet worden geconsolideerd en in institutioneel opzicht verder worden ontwikkeld. Verder is het EESC van mening dat een Raad voor duurzame ontwikkeling waarin prominente politici uit de lidstaten zitting hebben en die rechtstreeks onder de Algemene Vergadering ressorteert, het hoofd zou kunnen bieden aan de uitdagingen die zich voordoen in verband met de stappen die moeten worden ondernomen om een duurzame ontwikkeling te garanderen en op een groene economie over te stappen.

1.12

Voorwaarde voor het welslagen van die overgang naar een duurzame economie is een draagvlak in de samenleving. Daarom zal het EESC alles op alles zetten om ervoor te zorgen dat de vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties actief bij de voorbereiding en follow-up van de Rio+20-Conferentie worden betrokken en dat er tijdens de onderhandelingen en ook daarna, als de resultaten van de conferentie in praktijk moeten worden gebracht, echt naar hen wordt geluisterd. De participatiemogelijkheden die tot dusverre zijn geboden, moeten kritisch worden getoetst aan de vraag of daarmee aan die eis is voldaan. Het EESC bevordert die participatie nu al, in de aanloop naar de Rio+20-Conferentie, door voor maatschappelijke organisaties conferenties te organiseren en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties in en buiten Europa te raadplegen.

1.13

De governance op het gebied van duurzame ontwikkeling moet kracht worden bijgezet, niet alleen op nationaal, regionaal en lokaal bestuursniveau, maar ook in het management van bedrijven. Voorwaarde is dat het maatschappelijk middenveld op efficiënte en institutioneel verankerde wijze wordt betrokken bij kwesties en projecten die van belang zijn voor de overgang naar een groene economie en duurzame ontwikkeling. Met het oog daarop moet er gebruik worden gemaakt van democratische processen en dienen er dialoogstructuren te worden opgezet. De positieve ervaring die in Europa dankzij het zogenoemde „Verdrag van Aarhus” met de inspraak van burgers in de besluitvorming, de algemene toegang tot milieu-informatie en de mogelijkheid om gerechtelijk verhaal te halen, is opgedaan, moet in de Rio+20-Conferentie worden aangevoerd als argument om wereldwijd op soortgelijke structuren aan te dringen.

1.14

Het EESC steunt het initiatief van de World Future Council om op VN- en nationaal niveau de institutionele functie van „ombudspersoon voor toekomstige generaties” in het leven te roepen, omdat daarmee effectiever en met wettelijk gezag wordt tegemoetgekomen aan de eis van duurzaamheid op de lange termijn.

1.15

De EU en haar lidstaten moeten eerst in eigen kring orde op zaken stellen als het gaat om duurzame ontwikkeling en de overgang naar een groene economie. De onderhandelingspositie van de EU op de Rio+20-Conferentie wordt alleen maar sterker als de EU haar historische verantwoordelijkheid niet uit de weg gaat en zichzelf ambitieuze duurzaamheidsdoelstellingen oplegt. Alhoewel de EU hiertoe op sommige gebieden al is overgegaan, zijn er andere gebieden waar nog veel méér kan worden gedaan en gebieden waar nog helemaal niets is gedaan. Het EESC dringt er met klem bij de Raad, de Commissie en het Europees Parlement op aan om ervoor te zorgen dat alle doelstellingen inzake de vermindering van emissies onverkort worden gehaald en na te gaan of het nagestreefde verminderingspercentage voor 2020 niet moet worden verhoogd naar 25 %. Door dat laatste kan worden bewerkstelligd dat toekomstige doelstellingen op kosteneffectieve wijze worden verwezenlijkt en dat de weg wordt vrijgemaakt voor nog meer internationale afspraken. Verder moeten alle maatregelen die nodig zijn om het streefdoel van verhoging van de energie-efficiëntie met 20 % (vóór 2020) te halen, met spoed worden genomen door de lidstaten. In het algemeen zouden de beleidsconsequenties van de overgang naar een groenere economie voor een meer op duurzaamheid gerichte ontwikkeling moeten zijn terug te vinden in het nieuwe meerjarige financiële kader van de EU, in de voornaamste onderdelen van haar beleid (landbouw, cohesie, handel, ontwikkeling e.d.) en in de voortzetting van de Europa 2020-strategie. De EU zou haar duurzaamheidsstrategie moeten bijwerken op grond van het resultaat van de Rio+20-Conferentie.

2.   Achtergrond

2.1

De Algemene Vergadering van de VN heeft op 24 december 2009 een resolutie aangenomen waarin wordt besloten om in 2012 weer een VN-Conferentie over duurzame ontwikkeling (UNCSD) in Rio te houden.

2.2

Het EESC heeft het jaar daarop, in 2010, uitvoerig geanalyseerd welke aanpak de EU in het licht van dit belangrijke resultaat zou moeten volgen en daarover in september een eerste advies uitgebracht (4). Sindsdien zijn er in New-York en elders vergaderingen gehouden om de wereldconferentie voor te bereiden en heeft de Commissie een Mededeling uitgebracht met richtsnoeren van de EU voor de onderhandelingen tijdens de Rio+20-Conferentie (COM(2011) 363 definitief). In onderhavig advies zal het EESC zijn standpunt verder uitdiepen en een aantal aandachtspunten naar voren brengen die naar eigen mening tot hoekstenen moeten worden gemaakt van de EU-strategie voor de onderhandelingen tijdens de Rio+20-Conferentie.

2.3

In de resolutie van de Algemene Vergadering van de VN worden voor deze conferentie drie doelstellingen vastgelegd:

de politieke wil om zich voor duurzame ontwikkeling in te zetten, nieuw leven inblazen;

uitmaken welke vorderingen tot dusverre zijn gemaakt en welke hiaten er nog zijn in de tenuitvoerlegging van datgene wat op de voornaamste topbijeenkomsten over duurzame ontwikkeling is overeengekomen;

oplossingen vinden voor nieuwe en toekomstige problemen.

2.4

Huidige stand van zaken. Alhoewel er in sommige opzichten de afgelopen twintig jaar beslist vooruitgang is geboekt met duurzame ontwikkeling, is de situatie op veel gebieden veel ernstiger geworden:

louter cijfermatig is de armoede groter geworden (2,6 miljard mensen moeten rondkomen van minder dan 2 euro per dag);

1,5 miljard werknemers (de helft van alle werknemers ter wereld) moeten het stellen zonder vast werkverband. In 2010 bereikte de werkloosheid een recordhoogte;

de CO2-emissies en -gehaltes in de atmosfeer blijven toenemen en de klimaatverandering berokkent steeds meer schade aan de bestaansomstandigheden in grote delen van de wereld;

wereldwijd blijven de migratiestromen toenemen, waardoor het milieu en de continuïteit van de voorziening nog meer onder druk komen te staan;

zoals de demografie zich nu ontwikkelt, kan worden verwacht dat de wereldbevolking in 2050 is opgelopen tot ongeveer 9 miljard mensen, waardoor de problemen alleen maar nog groter worden.

2.5

Nieuwe en toekomstige problemen. De noodzaak om de wereld van voedsel, energie en andere natuurlijke rijkdommen te voorzien, komt onder steeds zwaardere druk te staan nu de wereldbevolking blijft groeien en steeds meer mensen aanspraak maken op een hogere levensstandaard en een groter verbruik van materiële goederen. Het gevolg daarvan is dat de prijzen stijgen en dat er grote sociale en politieke problemen ontstaan.

2.6

De komende honderd jaar staat de mens voor een van zijn grootste uitdagingen, in een wereld waar de bevolking almaar groeit en de natuurlijk rijkdommen uitgeput raken, nl.: alle wereldburgers nu en later voldoende zekerheid te bieden als het gaat om de voorziening van voedsel, energie en andere natuurlijke rijkdommen. Het doel moet zijn om een kwalitatief verantwoorde economische groei op gang te brengen, ofwel een groei die tot de terugdringing van de armoede bijdraagt zonder dat de bestaansvoorwaarden voor de toekomstige generaties worden aangetast. De Rio+20-Conferentie van 2012 moet dan ook vooral gaan over de institutionele structuren die moeten worden opgezet om deze uitdaging aan te gaan.

2.7

De afgelopen drie jaar hebben de politieke leiders en de ministers van Financiën en van Economische zaken hun handen vol gehad aan de financiële en economische crisis. Alleen mogen deze kortetermijnproblemen de aandacht niet afleiden van de steeds nijpender wordende problemen t.a.v. de reële economie in de wereld en de dringende noodzaak om de werking van de economie overal ter wereld duurzamer, rechtvaardiger en groener te maken. Die omschakeling moet op zich al nieuwe investeringen en nieuwe banen opleveren en zou moeten leiden tot meer gelijkheid, cohesie, stabiliteit en veerkracht. Daarmee kan een bijdrage worden geleverd aan de overwinning van de huidige economische moeilijkheden.

2.8

Heropleving van de politieke wil. De Rio+20-Conferentie biedt een niet te missen kans om de randvoorwaarden voor die omschakeling te creëren en op hoog niveau voor de politieke wil te zorgen die nodig is om een en ander in praktijk te brengen. Regeringsleiders moeten beslist zelf de koe bij de horens vatten, persoonlijk de Rio+20-Conferentie bijwonen en hier een succes van maken. Aangezien de omschakeling van de wereldeconomie de hoofdmoot uitmaakt, moet de Rio+20-Conferentie ook worden bijgewoond door de ministers van resp. financiën, milieu en ontwikkeling.

2.9

Duurzame ontwikkeling hangt af van de initiatieven en participatie van maatschappelijke organisaties. Maatschappelijke organisaties moeten actief worden betrokken zowel bij de voorbereiding van de Rio+20-Conferentie als bij de follow-up en de tenuitvoerlegging ervan. Er moeten nationale en internationale fora worden opgericht om de dialoog tussen maatschappelijke organisaties onderling en tussen maatschappelijke organisaties en politieke besluitvormers over vraagstukken die verband houden met de overgang naar een groene economie en duurzame ontwikkeling, te vergemakkelijken.

2.10

De Algemene Vergadering van de VN heeft in voornoemde resolutie de volgende thema's voor de Rio+20-Conferentie vastgelegd:

een groene economie, gebaseerd op duurzame ontwikkeling en de bestrijding van armoede

de institutionele randvoorwaarden voor duurzame ontwikkeling.

2.11

Er kan onmogelijk op één enkele topbijeenkomst overeenstemming worden bereikt over alle maatregelen die moeten worden genomen om de wereldeconomie groen te maken en efficiënter voor een duurzamere ontwikkeling te ijveren. Daarom vindt het EESC dat het hoofddoel van de Rio+20-Conferentie moet zijn om de komende jaren binnen de VN een solide instantie op te richten die met de toepassing van de besluiten van de Conferentie wordt belast, de vaste verantwoordelijkheid krijgt voor de wereldwijde bevordering van duurzame ontwikkeling en leiding geeft aan de uitvoering van een actieprogramma voor de overgang naar een groene wereldeconomie.

3.   Het institutionele kader: een nieuwe Raad voor duurzame ontwikkeling

3.1

De VN-commissie voor duurzame ontwikkeling is wereldwijd verantwoordelijk geweest voor het toezicht op de vooruitgang die de afgelopen 19 jaar met duurzame ontwikkeling is geboekt, maar voortzetting van haar werkzaamheden is niet langer zinvol. Alhoewel deze commissie soms in staat is gebleken om problemen goed te analyseren, heeft dat nooit tot adequate acties geleid. Er moet binnen de VN een krachtdadiger orgaan in het leven worden geroepen dat de enorme duurzaamheidsvraagstukken waarmee de wereld wordt geconfronteerd, met meer efficiëntie kan aanpakken.

3.2

Van de diverse mogelijkheden die er zijn om in het kader van de VN een versterkte institutionele structuur op te zetten, pleit het EESC voor het opkomende concept van een nieuwe Raad voor duurzame ontwikkeling, die rechtstreeks verantwoording verschuldigd is aan de Algemene Vergadering en die de werkzaamheden van de ECOSOC en van de VN-commissie voor duurzame ontwikkeling onder één noemer brengt en aldus kracht bijzet.

3.3

Alle landen in de wereld zouden in deze Raad vertegenwoordigd moeten zijn in de persoon van hun hoogste politieke leider. Verder zou van de Raad een stimulans moeten uitgaan voor maatregelen inzake alle mogelijke aspecten van duurzame ontwikkeling en de overgang naar een groene economie en zou zij de aanzet moeten geven tot maatregelen m.b.t. het nieuwe en steeds belangrijker wordende vraagstuk van de continuïteit van de voedsel- en energievoorziening.

3.4

De nieuwe Raad voor duurzame ontwikkeling zou hechte banden moeten aangaan met de Wereldbank en de IMF, die op hun beurt duurzaamheid voor het eerst bovenaan hun agenda zouden moeten zetten.

3.5

Het UNEP (milieuprogramma van de VN) en het UNDP (ontwikkelingsprogramma van de VN) zouden moeten worden geconsolideerd om samen een grotere bijdrage te kunnen leveren aan de milieu- en ontwikkelingsdimensie van duurzame ontwikkeling.

3.6

Nationale governance. Tegelijk met de oprichting van doelmatigere structuren in het kader van de VN zouden de politieke leiders de door de Rio+20-Conferentie geboden gelegenheid ook moeten aangrijpen om hun eigen nationale systeem ter bevordering van duurzame ontwikkeling nieuw leven in te blazen.

3.7

Nationale strategieën voor duurzame ontwikkeling moeten worden heroverwogen en worden herzien, terwijl het bedrijfsleven en alle geledingen van het maatschappelijk middenveld daaraan hun volledige steun moeten verlenen. Adviesorganen zoals Raden voor duurzame ontwikkeling moeten van de nodige middelen worden voorzien om te kunnen fungeren als aanreikers van ideeën en aanjagers van de vooruitgang.

3.8

Lokale en regionale governance. Er zijn tal van uitstekende voorbeelden bekend van datgene wat lokale en regionale overheden overal ter wereld vermogen. Op de Rio+20-Conferentie zouden de beste daarvan in de schijnwerpers moeten worden gezet. De nationale regeringen zouden naar aanleiding daarvan hun lokale en regionale overheden ertoe moeten aansporen om, mét hun steun, nog meer vooruitgang te boeken op dit gebied.

3.9

De rol van ondernemingen en van de sociale partners. Inmiddels is de tijd aangebroken om op grond van het systeem van best practices meer bekendheid te geven aan geslaagde bedrijfsvoeringsmethoden. Dit kan door een raamverdrag inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) op het gebied van duurzaamheid te sluiten, evenals een raamverdrag inzake aansprakelijkheid op grond van ISO-norm 26000. De onderhandelingen hierover zouden moeten worden geopend op de Rio+20-Conferentie. De sociale partners moeten volwaardig bij de onderhandelingen hierover worden betrokken.

3.10

De rol van maatschappelijke organisaties. De overgang naar een duurzame economie heeft alleen kans van slagen als maatschappelijke organisaties er actief bij worden betrokken. Daartoe is het nodig dat democratische procedures worden gevolgd en dat er structuren worden opgezet voor een dialoog tussen maatschappelijke organisaties en politieke besluitvormers. Iedereen moet toegang worden geboden tot informatie over het milieu, over de vorderingen die met de overgang naar een groenere economie worden gemaakt en over andere facetten van duurzame ontwikkeling. Alleen dan is het mogelijk om op basis van voldoende kennis van zaken een brede discussie over deze fundamentale vraagstukken op gang te brengen. In Europa heeft het in 1998 gesloten Verdrag van Aarhus - een overeenkomst over de toegang tot informatie, de inspraak van burgers in de besluitvorming en de mogelijkheid om gerechtelijk verhaal te halen bij milieukwesties - met succes bijgedragen tot de uitbreiding en verankering van het recht van burgers op informatie, tot meer betrokkenheid van de burgers en tot een verlaging van de drempel om naar een rechter te stappen. Op de Rio+20-Conferentie zou moeten worden gestimuleerd dat een vergelijkbaar verdrag wordt opgesteld voor álle regio's ter wereld. De nieuwe Raad voor duurzame ontwikkeling zou de opdracht moeten krijgen om dit doel wereldwijd te verwezenlijken.

3.11

Ombudspersonen voor toekomstige generaties. Wat toekomstige generaties nodig zullen hebben, is een essentieel aspect van duurzame ontwikkeling. Daarvan is echter geen spoor terug te vinden in de desbetreffende besluitvormingsprocessen. Om dat verzuim te verhelpen en er zeker van te kunnen zijn dat langetermijnbelangen nog beter en met wettelijk gezag worden behartigd, steunt het EESC het initiatief van de World Future Council  (5) om in VN-verband en op nationaal niveau ombudspersonen voor toekomstige generaties aan te stellen.

4.   Een groene economie

4.1

Momenteel is de wereldeconomie niet op de noodzaak van duurzame ontwikkeling ingesteld. Het resultaat ervan op milieugebied is dat natuurlijke rijkdommen worden overbenut, het milieu wordt vervuild en de gevolgen van klimaatverandering niet worden opgevangen. Op sociaal gebied grijpen werkloosheid en armoede om zich heen en is er massaal sprake van slechte gezondheid en gebrekkige scholing.

4.2

De wereldeconomie groener maken, houdt in dat de werking ervan wordt bijgestuurd met als doel duurzamere resultaten te bereiken. Daarnaast zijn er economische doelstellingen die opnieuw moeten worden bekeken, met dien verstande dat deze moeten worden getoetst aan de vraag of daarmee wordt bijgedragen aan duurzame ontwikkeling. Alle economische beleidsinstrumenten zijn toe aan een herijking om de economie meer op duurzaamheid te richten.

4.3

Groei was tot voor kort een belangrijke voorwaarde voor de ontwikkeling van de economie, omdat daarmee de levensstandaard kon worden verhoogd. Ook in de toekomst moet dit streven naar groei een spilfunctie behouden, vooral voor ontwikkelingslanden waar eerst nog moet worden gezorgd voor menswaardige leefomstandigheden. Doel van een groene economie is om die groei „milieuschadevrij” te maken. De economie moet onderdeel worden van een strategie om duurzame ontwikkeling te verwezenlijken, ofwel van een strategie voor een hoogwaardige economische groei die ertoe bijdraagt dat armoede en maatschappelijk onrecht worden verminderd en die de natuurlijke bestaansvoorwaarden voor de komende generaties onverlet laat. Voor de overschakeling op een groene economie moet worden uitgegaan van de grondbeginselen van rechtvaardigheid, samenwerking en een gemeenschappelijke – zij het gedifferentieerde - verantwoordelijkheid.

4.4

Het EESC juicht het toe dat bij de internationale onderhandelingen over de strijd tegen de klimaatverandering nu ook aandacht wordt geschonken aan de sociale dimensie van de overschakeling op een koolstofarme economie, en dat de problematiek van „fatsoenlijk werk” daarbij ook een rol is gaan spelen: een en ander is terug te vinden in de gemeenschappelijke visie op het internationale optreden voor de lange termijn, die ten grondslag ligt aan het Verdrag van Cancún. Het EESC stemt in met de beleidsaanbevelingen van de IAO voor groene banen en wijst er met klem op dat de sociale partners actief bij het proces van verandering van de arbeidsomstandigheden moeten worden betrokken.

4.5

Bij de opdracht om op een groene economie over te schakelen, komt veel kijken. Er zijn inspanningen geboden op allerlei verschillende terreinen:

op internationaal, nationaal en lokaal bestuursniveau;

in tal van verschillende sectoren van de economie;

met de betrokkenheid van allerlei soorten bedrijven, de sociale partners en andere economische actoren;

met de betrokkenheid van burgers en consumenten.

4.6

De Rio+20-Conferentie moet leiden tot een nieuw politiek engagement om overal in de wereld duurzame ontwikkeling en de omschakeling naar een groene economie te bevorderen. Er zou een reeks beginselen voor de overgang naar een groene economie moeten worden uitgewerkt. Verder zouden de verantwoordelijke organen van de VN de opdracht moeten krijgen om voor de voornaamste kwesties i.v.m. de wereldwijde bevordering van duurzame ontwikkeling een actieprogramma uit te werken.

4.7

Een mandaat voor de organen van de VN inzake de overgang naar een groene economie. Volgens het EESC zou dit mandaat voor de voortzetting van de werkzaamheden van VN-organen die zich met duurzame ontwikkeling bezighouden, zes hoofdonderdelen moeten bevatten, nl.:

meting van de vorderingen die met de overgang naar een groene economie worden gemaakt;

regelgevende maatregelen om de overgang naar een groene economie mogelijk te maken;

onderwijs in duurzaamheid ter ondersteuning van een groene economie;

instrumenten van financieel beleid ter ondersteuning van een groene economie;

overheidsbestedingen en –investeringen in een groene economie;

vastlegging van streefcijfers voor een groene economie.

4.8

De EU en haar lidstaten hebben een schat aan ervaring opgedaan met de toepassing van beleidsinstrumenten ter bevordering van duurzaamheid. De EU zou deze ervaring dan ook actief moeten inzetten in internationale organisaties.

4.9

Meting van de vorderingen die met de overgang naar een groene economie worden gemaakt. Er moeten criteria worden uitgewerkt die een duidelijke indicatie geven van de vorderingen die bij het streven naar meer duurzaamheid worden gemaakt. Er moeten methoden worden uitgewerkt waardoor de vooruitgang van de economie wordt afgemeten aan de mate waarin het welzijn en de levenstandaard van de burgers zijn verbeterd. Daarbij moet rekening worden gehouden met de strijd tegen de armoede en de noodzaak om menswaardige arbeidsvoorwaarden te scheppen en de natuurlijke omgeving in stand te houden. Er moeten met name methoden worden overeengekomen om te meten hoeveel verschillende soorten „natuurlijk kapitaal” in bodem, water en lucht en de daarop betrekking hebbende ecosystemen worden geëxploiteerd voor economische doeleinden.

4.10

Op de Rio+20-Conferentie moet een tijdschema worden afgesproken voor de opzet van een systeem waarmee de vorderingen die met de overgang naar een groene economie worden gemaakt, kunnen worden gemeten.

4.11

In zijn advies „Voorbij het BBP – maatstaven voor duurzame ontwikkeling (6) heeft het EESC al gewezen op de grenzen aan het gebruik van het bbp als maatstaf, op mogelijkheden om die maatstaf te corrigeren en aan te vullen en op de noodzaak om nieuwe criteria uit te werken waarmee aanvullende indicatoren kunnen worden vastgelegd die betrekking hebben op het welzijn van de burgers en op (economische, sociale en ecologische) duurzaamheid. Het EESC is van plan om nog vóór de Rio+20-Conferentie zijn standpunt kenbaar te maken over de vraag hoe maatschappelijke organisaties bij de uitwerking van die indicatoren kunnen worden betrokken.

4.12

Regelgevende maatregelen. De normen voor de efficiëntie van veel producten en procédés, en dan vooral de energie-efficiëntie daarvan, zijn in Europa geleidelijk aangescherpt doordat er steeds strengere minimumeisen worden gesteld. De EU zou een vergelijkbare aanpak moeten voorstellen voor de hele wereld. Wellicht zou het ook goed zijn om nieuwe wereldwijde initiatieven te ontplooien inzake het beheer van chemische stoffen en de regulering van de gevolgen van nieuwe opkomende technologieën, zoals nanotechnologie.

4.13

Onderwijs in duurzaamheid en uitwisseling van informatie. In veel landen, regio's, steden en ondernemingen is het bewijs al geleverd dat een overstap op duurzaamheid effectief mogelijk is.

4.14

Europa heeft zich al actief ingezet voor duurzaamheidsonderwijs en de verspreiding van informatie over best practices en nieuwe initiatieven op duurzaamheidsgebied. De ervaring die daarmee is opgedaan, zou van invloed moeten zijn op de internationale discussie over beleidsinstrumenten ter bevordering van een groene economie.

4.15

Belastingmaatregelen. Op de Rio+20-Conferentie moet een nieuwe stimulans worden gegeven voor nationale en internationale inspanningen om de belastinggrondslag milieuvriendelijk te maken, en wel door averechts werkende subsidies stop te zetten en vorm te geven aan een belastingbeleid waarmee de werkgelegenheid wordt bevorderd, de vervuiling wordt tegengegaan en het verbruik van fossiele brandstoffen en andere natuurlijke rijkdommen wordt teruggedrongen. Ook is het tijd voor een nieuw initiatief om een wereldwijd overeen te komen belasting op financiële transacties in te voeren waarvan de inkomsten in duurzame ontwikkeling worden geïnvesteerd.

4.16

Investeringen in onderzoek en ontwikkeling. De verantwoordelijke VN-organen moeten de taak krijgen, na te gaan op welke gebieden van onderzoek en de ontwikkeling van technologie en instrumenten voor de overgang naar een groene economie het zinvol zou zijn om de inspanningen internationaal te bundelen. Belangrijk is dat nieuwe milieuvriendelijke technologie snel overal in de wereld wordt toegepast. Bedoelde VN-organen zouden dan ook met name belemmeringen voor een snelle overdracht van die technologie moeten opsporen en op zoek moeten gaan naar mogelijkheden om de belemmeringen op te heffen.

4.17

Programma's voor overheidsopdrachten kunnen krachtige middelen zijn om producenten zover te brengen dat zij groenere producten en diensten gaan leveren. In Europa is inmiddels ervaring opgedaan met „groene” procedures voor overheidsopdrachten die niet indruisen tegen de grondbeginselen van de vrije handel. De verantwoordelijke VN-organen zouden er specifiek mee moeten worden belast om best practices op dit gebied overal ter wereld te promoten.

4.18

Investeringsstromen - een nieuwe globale „Deal. Gezaghebbende waarnemers schatten de investeringen die overal ter wereld alleen al in de energiesector nodig zijn om de komende veertig jaar over te stappen op een koolstofarme economie, op biljoenen euros. Voor alle andere gebieden waarop die overstap moet worden gemaakt, zijn ook astronomische bedragen nodig. De verantwoordelijke VN-organen zouden moeten fungeren als een forum dat toezicht houdt op de grootste internationale investeringsstromen, en moeten nagaan waarin méér moet worden geïnvesteerd en/of waar die investeringsstromen moeten worden bijgestuurd om de overstap op duurzaamheid mogelijk te maken.

4.19

Er zijn grote verschillen tussen landen qua vermogen om de overstap naar duurzaamheid mogelijk te maken. Deze houden verband met de daarvoor beschikbare natuurlijke, financiële en personele middelen. De grootste uitdaging voor de Rio+20-Conferentie wordt een antwoord te geven op de vraag hoe concreter en zinvoller kan worden vormgegeven aan een wereldwijde „deal” om overheidsgelden en particulier kapitaal aan te trekken voor capaciteitsopbouw, technologieoverdracht en programma's voor investeringen in duurzaamheid ten gunste van de minst ontwikkelde landen en andere ontwikkelingslanden. Deze moeten tegen redelijke voorwaarden worden geholpen om gelijke tred te houden met de overstap op duurzaamheid. De verantwoordelijke VN-organen zouden moeten worden belast met het toezicht op de vooruitgang die wordt geboekt met het nakomen van de financiële en andere verplichtingen om ontwikkelingslanden te helpen bij hun overschakeling naar duurzaamheid.

5.   Doelstellingen op essentiële terreinen

5.1

Als een economie groener wordt, heeft dat gevolgen voor alle belangrijke sectoren ervan. Om groener te worden, geldt voor elke sector dat efficiënter moet worden omgegaan met energie en andere natuurlijke rijkdommen, dat de vervuiling en de afvalberg moeten worden verminderd, dat meer aandacht moet worden geschonken aan de natuurlijke omgeving en biodiversiteit en dat de gelijkheid van kansen en een eerlijke behandeling worden gewaarborgd.

5.2

De wereldwijde ontwikkelingsdoelstellingen concentreren zich momenteel op verwezenlijking van de Millenniumdoelen. Het EESC is van oordeel dat er in 2015, als de Millenniumdoelen opnieuw worden bekeken, een nieuwe reeks internationale ontwikkelingsdoelstellingen voor de volgende periode moet worden vastgelegd, waarin het zwaartepunt meer bij duurzame ontwikkeling wordt gelegd. Hiervoor moet op de Rio+20-Conferentie een algemene doelstelling worden geformuleerd. De nieuwe Raad voor duurzame ontwikkeling moet bij die gelegenheid worden belast met de uitwerking van specifieke voorstellen op de voornaamste toepassingsgebieden daarvan. Hieronder volgt een bespreking van de prioriteiten op een aantal hoofdterreinen.

5.3

Energie. De allergrootste uitdaging bij de overstap op een groene economie betreft zonder meer de energiesector.

5.4

Het roer in de energiesector moet helemaal worden omgegooid: van fossiele brandstoffen moet worden overgestapt op het verbruik van koolstofarme of -vrije energiebronnen, zoals hernieuwbare energie. Tegelijkertijd moet in alle sectoren alles op alles worden gezet om efficiënter om te gaan met energie en dus om stijgingen in de internationale vraag naar energie in de hand te houden of zelfs terug te dringen.

5.5

Een conditio sine qua non voor de bevordering van duurzame sociaaleconomische ontwikkeling en de verwezenlijking van de Millenniumdoelen is dat toegang wordt geboden tot schone, betaalbare en moderne diensten in de energiesector. Volgens het Internationaal Energieagentschap hebben wereldwijd meer dan 1,4 miljard mensen geen toegang tot elektriciteit. Nog eens een miljard mensen heeft alleen toegang tot een onbetrouwbaar stroomnet. De Algemene Vergadering van de VN heeft 2012 onlangs uitgeroepen tot het „Internationaal Jaar van duurzame energie voor iedereen”. Daarmee wordt eindelijk de zo nodige gelegenheid geboden om wereldwijd meer aandacht te geven aan energie-armoede, maar ook aan de betaalbare oplossingen en bedrijfsmodellen die er al zijn en die wereldwijd in praktijk kunnen worden gebracht. Het EESC heeft zich niet onbetuigd gelaten in de discussie over duurzame ontwikkeling en duurzame energie en zal niet nalaten verdere bijdragen te leveren aan dit belangrijke onderwerp.

5.6

Veel mensen ontberen nog steeds een adequate toegang tot energie (energie-armoede). Bij de overstap naar groene vormen van energievoorziening moet prioriteit worden verleend aan het streven naar een toereikende energievoorziening tegen redelijke prijzen ten gunste van de behoeftigen in de samenleving.

5.7

Landbouw, biodiversiteit en natuurlijke omgeving. Het EESC veroordeelt ten zeerste dat een miljard mensen op aarde, en dan vooral in de ontwikkelingslanden, honger lijdt, wat haaks staat op het streven naar verwezenlijking van het eerste Millenniumdoel.

5.8

Het EESC vraagt de internationale gemeenschap om - nationaal en internationaal - erkenning te geven aan het recht op voedsel en om verbetering te brengen in de regelgeving voor het recht op een eigen stuk grond en op toegang tot land en water. Ook zou de internationale gemeenschap paal en perk moeten stellen aan de toe-eigening van land („land grabbing”) in ontwikkelingslanden, waaraan overheden van andere landen en particuliere investeerders zich schuldig maken.

5.9

Vanuit het oogpunt van een groene economie en de noodzaak om iedereen voedselzekerheid te bieden, om de natuurlijke rijkdommen van de grond alsook de biologische diversiteit daarvan in stand te houden en om een efficiënt gebruik van die natuurlijke rijkdommen te bevorderen, is de landbouw in grote delen van de wereld aan een grondige herbezinning toe. Vooral de watervoorraden moeten beter worden beheerd en beschermd. Er moeten op al die gebieden nieuwe doelstellingen worden uitgewerkt.

5.10

Voor het EESC is de sleutel voor een duurzame landbouw „het behoud van een kwantitatief toereikende, kwalitatief hoogwaardige en regionaal gedifferentieerde, overal bedreven en milieuvriendelijke voedingsmiddelenproductie, die het Europese platteland beschermt en in stand houdt, geen bedreiging vormt voor de veelheid aan en de specifieke kenmerken van producten, en de rijk geschakeerde Europese cultuurlandschappen met grote soortenvariatie alsmede de landelijke gebieden in Europa tot bloei laat komen.” (7) Hoewel de wereld behoefte heeft aan meer biodiversiteit, zien wij het aantal soorten gestaag teruglopen. Bosbouw, mijnbouw en industrie alsook - en niet in het minst - de bevolkingsgroei vormen eveneens een bedreiging voor de biodiversiteit.

5.11

Er moeten doeltreffende maatregelen worden genomen om voor een betere en transparante werking van de landbouwmarkten te zorgen. Wispelturigheid van de markt en te ver gaande prijsstijgingen moeten worden tegengegaan. Het gebruik van hernieuwbare grondstoffen voor de productie van energie mag niet ten koste gaan van de wereldwijde levensmiddelenvoorziening. De continuïteit van de levensmiddelenvoorziening moet worden gegarandeerd door in de regio's voorraden aan te leggen. Bovendien moet het gebruik van restbiomassa uit de landbouw en de levensmiddelenindustrie meer worden aangemoedigd.

5.12

De rechten van agrarische werknemers moeten worden gevrijwaard door toepassing van de vigerende IAO-Conventies. Een onontkoombare voorwaarde is dat maatschappelijke organisaties bij de uitvoering van lokale en nationale duurzaamheidsprojecten worden betrokken. Daarbij moet in ontwikkelingslanden vooral ook de rol van vrouwen worden benadrukt.

5.13

De mariene omgeving. De mariene omgeving wordt gekenmerkt door vervuiling, overbevissing en bovenmatige exploitatie van andere mariene rijkdommen. De verantwoordelijke VN-organen zouden op de Rio+20-Conferentie moeten worden belast met het opstarten van een nieuw internationaal proces om de vigerende regelingen voor de bescherming van de mariene omgeving te consolideren en de toepassing ervan te coördineren en om visbestanden en andere mariene rijkdommen doeltreffender te beschermen dan met de huidige regelingen het geval is.

6.   Verantwoording afleggen

6.1

Om geloofwaardig te zijn, moet de EU eerst in eigen kring orde op zaken stellen.

6.2

Daartoe moeten de lidstaten en de EU

gezamenlijk hun politieke verbintenis t.a.v. duurzame ontwikkeling herbevestigen door de centrale verantwoordelijkheid hiervoor bij de regeringsleiders te leggen, die hierin worden bijgestaan door de ministeries van Economische zaken, van Financiën, van Milieu e.a.;

hun eigen strategieën en actieprogramma's voor duurzame ontwikkeling nieuw leven inblazen;

het bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld volledig betrekken bij hun inspanningen om de Rio+20-Conferentie voor te bereiden en op te volgen en om duurzame ontwikkeling en een groene economie te promoten.

Actieprogramma

Het EESC heeft zich voorgenomen om actief deel te nemen aan de voorbereidingen voor de conferentie die de VN in 2012 in Rio over duurzame ontwikkeling zal houden. Voor onderhavig advies zijn er op 23 maart en 7 juli van dit jaar al hoorzittingen georganiseerd.

Als dit advies eenmaal is goedgekeurd, zal de rapporteur zich ervoor inzetten dat het mede in aanmerking wordt genomen in de interinstitutionele dialoog over het gemeenschappelijke standpunt van de EU.

Ook zal het EESC met dit advies als uitgangspunt verder werken aan de uitbreiding van de dialoog met Europese maatschappelijke organisaties. Er staan ontmoetingen op het programma met de verbindingsgroep en met vertegenwoordigers van nationale SER's en andere maatschappelijke organisaties en netwerken die bezig zijn zich een mening te vormen in de aanloop naar de Rio+20- Conferentie. Een nieuwe mijlpaal in dit proces van debat met maatschappelijke organisaties wordt de grote conferentie die het EESC van plan is begin 2012 te organiseren.

Behalve in deze intra-Europese dialoog brengt het EESC de Rio+20-Conferentie ook ter sprake in zijn betrekkingen met vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties uit andere regio's van de wereld, zoals Brazilië (het gastland voor de Rio+20-Conferentie), China en Zuid-Afrika. De rapporteur voor dit advies zal actief deelnemen aan de in dit kader gevoerde dialoog om te bewerkstelligen dat de maatschappelijke organisaties uit verschillende regio's ter wereld doelstellingen met gemeenschappelijke zwaartepunten nastreven, en hij zal deze standpunten in juni 2012 op de Rio+20-Conferentie aan de deelnemers voorleggen. De rapporteur zal het EESC ook vertegenwoordigen in de debatten over de Rio+20-Conferentie die in de AICESIS (Internationale Vereniging van sociaaleconomische raden en gelijksoortige instellingen) worden gevoerd. Er staat een reeks vergaderingen met onze internationale partners op het programma die volgend jaar in de marge van de Rio+20-Conferentie zullen worden belegd.

Brussel, 22 september 2011

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Staffan NILSSON


(1)  COM(2011) 363 definitief.

(2)  Zie blz. 110 in het huidig Publicatieblad

(3)  PB C 100 van 30 april 2009, blz. 53.

(4)  Zie EESC-advies „Wereldtop over duurzame ontwikkeling in 2012”, PB C 48 van 15 februari 2011, blz. 65.

(5)  http://www.futurejustice.org/action-the-campaign/?section=full#21

(6)  PB C 100 van 30 april 2009, blz. 53.

(7)  Zie EESC-advies over de hervorming van het GLB in 2013, PB C 354 van 28 december 2010, blz. 35.