51998IP0207

Resolutie over de mededeling van de Commissie over energie voor de toekomst: duurzame energiebronnen - Witboek voor een communautaire strategie en een actieplan (COM(97)0599 C4-0047/98)

Publicatieblad Nr. C 210 van 06/07/1998 blz. 0215


A4-0207/98

Resolutie over de mededeling van de Commissie over energie voor de toekomst: duurzame energiebronnen - Witboek voor een communautaire strategie en een actieplan (COM(97)0599 - C4-0047/98)

Het Europees Parlement,

- gezien de mededeling van de Commissie (COM(97)0599 - C4-0047/98),

- gelet op het op 10 december 1997 in Kyoto overeengekomen protocol van de derde conferentie over het Verdrag inzake klimaatverandering, waarin de Europese Unie toezegt de CO2-uitstoot tot medio volgend decennium met 8% te zullen verlagen ten opzichte van de uitstoot in 1990, alsmede op artikel 2 (1 iv) van dit protocol, waarin de ondertekenende partijen zich verplichten tot de bevordering van onderzoek en ontwikkeling alsmede tot een sterker gebruik van duurzame energiebronnen,

- onder verwijzing naar zijn resoluties van 4 juli 1996 over een actieprogramma van de Gemeenschap op het gebied van duurzame energie ((PB C 211 van 22.7.1996, blz. 27.)), van 15 mei 1997 over het Groenboek van de Commissie getiteld "Energie voor de toekomst: hernieuwbare energiebronnen" ((PB C 167 van 2.6.1997, blz. 160.)) alsmede van 19 februari 1998 over het milieubeleid en de klimaatverandering na de Top van Kyoto ((Deel II, punt 6 van de notulen van die datum.)),

- gelet op de conclusies van de vergaderingen van de Raad van ministers van Milieu van 3 maart, 16 oktober en 16 december 1997,

- gezien het verslag van de Commissie onderzoek, technologische ontwikkeling en energie, alsmede de adviezen van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, de Commissie regionaal beleid en de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming (A4-0207/98),

A. overwegende dat het klimaat steeds sterker wordt bedreigd als aan de mondiaal snel toenemende energievraag wordt voldaan met behulp van fossiele energiebronnen, en dat de Europese Unie in Kyoto heeft toegezegd de CO2-uitstoot in de gehele EU tot medio volgend decennium te zullen verminderen met 8% ten opzichte van de uitstoot in 1990,

B. overwegende dat het aandeel van duurzame energiebronnen in het energieverbruik van de EU met 8% (volgens het substitutiebeginsel) veel lager is dan wat technisch mogelijk is, en dat de lidstaten de bestaande mogelijkheden zeer verschillend benutten, zodat regionale, zekere energiebronnen, die een bijdrage zouden kunnen leveren aan de continuïteit van de voorziening, braak liggen,

C. overwegende dat het door de Commissie reeds gepropageerde aandeel van duurzame energiebronnen in het bruto binnenlands energieverbruik van 15% (volgens het substitutiebeginsel) in de EU in 2010 inspanningen vereist en alleen in nauwe samenwerking tussen de Unie en de lidstaten kan worden gerealiseerd,

D. overwegende dat het, om deze doelstelling te halen, beslist noodzakelijk is op Europees niveau en in de lidstaten snel overeenstemming te bereiken over een alomvattende strategie en deze snel ten uitvoer te leggen, waarbij toetsing aan de hand van meetbare doelen mogelijk moet zijn,

E. overwegende dat algemeen erkend wordt dat fossiele energiebronnen moeten worden ontzien, maar dat dit niet wordt weerspiegeld door een hoge marktprijs van deze hulpbronnen; dat ook met het ingediende voorstel voor de herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten (COM(97)0030) in genen dele de internalisering van de externe kosten van de verbranding van fossiele brandstoffen wordt bereikt; dat de nieuwe technieken een plaats moeten veroveren op een energiemarkt die wordt gekenmerkt door in de loop van vele decennia geoptimaliseerde technieken en soms al afgeschreven installaties en dat daarom niet te verwachten valt dat technische vooruitgang alleen in afzienbare tijd voldoende is om hernieuwbare energiebronnen op de energiemarkten concurrerend te maken,

F. overwegende dat het daarom van doorslaggevend belang is, ten eerste voor een duurzame internalisering van de externe kosten te zorgen resp. in omgekeerde zin aan duurzame energiebronnen een premie voor hun ecologisch en maatschappelijk nut toe te kennen, ten tweede een eerlijke toegang van duurzame energiebronnen tot het stroomnet te garanderen en ten derde via overheidssteun de marktintroductie van de nieuwe technieken tot een succes te maken, waarbij de in het Witboek voorgestelde "aanloopcampagne" van groot belang is,

G. overwegende dat in het kader van een strategie voor duurzame energiebronnen de voorschriften met name op het gebied van belastingen, de vergoeding voor aan het net geleverde stroom uit duurzame energiebronnen en technische normen in heel Europa moeten worden geharmoniseerd, om enerzijds een betrouwbaar rechtskader voor de ontwikkeling en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen te creëren en anderzijds concurrentievervalsing op de interne markt te voorkomen,

H. overwegende dat de volgens het Witboek nagestreefde verdrievoudiging van de energetische benutting van biomassa, die daarmee de grootste bijdrage tot het bereiken van de algehele doelstelling moet leveren, alleen kan worden gerealiseerd door middel van speciale maatregelen binnen het landbouwbeleid,

I. overwegende dat de voorstellen voor hervorming van het landbouwbeleid in het kader van Agenda 2000, waarin de verplichte braaklegging grotendeels wordt afgeschaft en adequate vervangende maatregelen ter bevordering van energiegewassen ontbreken, onverenigbaar zijn met de doelstellingen van het Witboek,

J. overwegende dat met het oog op het in het Witboek genoemde gebruik van ongeveer 10 miljoen hectare voor het telen van energiegewassen zo snel mogelijk maatregelen moeten worden genomen, omdat anders zelfs de al bestaande biomassabranche door het wegvallen van de gedwongen braaklegging zou instorten,

K. overwegende dat in het Witboek wordt uitgegaan van een groei met een factor 15 op het gebied van de thermische benutting van zonne-energie, maar dat geen ondersteunende maatregelen worden voorgesteld, en overwegende dat de thermische omzetting van zonne-energie bijna marktrijp is en de verbreiding ervan sterk afhankelijk is van de mate waarin de bevolking wordt geïnformeerd en voorgelicht,

L. overwegende dat hernieuwbare energiebronnen werkgelegenheid creëren, met name in het midden- en kleinbedrijf, nieuwe exportmarkten voor moderne technieken openen, macro-economisch een grote kostenbesparing bij fossiele brandstoffen opleveren en daardoor de handelsbalans van de Unie verbeteren,

M. overwegende dat op middellange termijn op zo groot mogelijke schaal moet worden overgeschakeld op de van nature decentrale duurzame energiebronnen en dat daarom nu al bij planning en steunverlening op alle niveaus en in alle programma's mede gelet moet worden op de structurele geschiktheid voor de toekomst, d.w.z. dat niets goedgekeurd of ondersteund dient te worden wat een dergelijke overschakeling belemmert en dat bij alle nieuwbouw gelet moet worden op optimale voorwaarden voor het realiseren van warmtekrachtkoppeling en het installeren van zonnecollectoren,

N. overwegende dat hernieuwbare energiebronnen grote instemming bij het Europese publiek vinden en dat door het informeren en motiveren van de bevolking grote krachten kunnen worden vrijgemaakt, zoals blijkt uit de positieve ervaringen in een aantal lidstaten,

O. overwegende dat de steun van de bevolking voor de ontwikkeling van duurzame energiebronnen onontbeerlijk is en dat daarom bij alle maatregelen, naast een zo snel mogelijke kostenverlaging, ook gestreefd dient te worden naar een omzichtige omgang met het landschap en een breed draagvlak in de bevolking,

P. overwegende dat het EGA-Verdrag de afgelopen vier decennia een doeltreffend instrument voor de bevordering van de kernenergie is gebleken en dat een soortgelijk succes ook bij duurzame energiebronnen moet worden behaald,

Q. overwegende dat het Witboek van de Commissie met het actieplan moet worden toegejuicht als basis voor een communautaire strategie voor duurzame energiebronnen,

R. overwegende dat het Witboek zo snel mogelijk moet worden uitgevoerd met inbegrip van de door het Parlement gewenste aanvullingen, die hieronder zijn uiteengezet,

1. beschouwt de verdubbeling van het aandeel van hernieuwbare energiebronnen in het totale energieverbruik in 2010 tot 15% (volgens het substitutiebeginsel) als een minimumdoelstelling en verwacht van de lidstaten dat zij zich bindend vastleggen op nationale algemene doelstellingen en streefcijfers per energiesoort; is van mening dat hierbij de nagestreefde hoeveelheid electriciteit uit duurzame energiebronnen specifiek moet worden vastgesteld; onderstreept dat de mogelijkheid van een latere herziening van dit doel ((COM(97)0599, hoofdstuk 1.3.1., blz. 11.)), waarin het Witboek voorziet, nooit mag leiden tot een afzwakking van de vastgelegde doelstelling, maar dat daarbij uitsluitend sprake kan zijn van een bijstelling naar boven;

2. verzoekt de Commissie uiterlijk eind 1998 de nationale plannen te toetsen op hun deugdelijkheid voor het realiseren van de communautaire doelstelling en eventueel aanvullende activiteiten te initiëren die gericht zijn op een nationale verhoging van minimaal 7%;

3. verzoekt de Commissie bij de berekening van energiebalansen voortaan het substitutiebeginsel toe te passen, een methode die een beter beeld geeft van de verlaging van de CO2-uitstoot;

4. deelt de mening van de Commissie dat de bevordering van duurzame energiebronnen ook in andere politieke sectoren moet worden geïntegreerd en verzoekt de Commissie derhalve bij de omzetting van de communautaire strategie naast het Europese energiebeleid ook rekening te houden met politieke sectoren als milieu, landbouw, regionale ontwikkeling, vervoer en bovendien fiscaal beleid, economisch beleid en buitenlandse handel, waarbij met name duidelijkheid moet worden geschapen over de vraag hoe deze coördinatie binnen de Commissie moet worden verwezenlijkt en in welke vorm alle betrokkenen (regio's, NGO's, ondernemingen) kunnen worden ingeschakeld;

5. verzoekt de Commissie uiterlijk op 30 juni 1999 een nieuw voorstel in te dienen voor een communautair belastingmodel voor de energiesector, waarin concreet vorm wordt gegeven aan het reeds in het Witboek inzake groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid uiteengezette beginsel van de internalisering van externe kosten en vrijstelling wordt verleend voor hernieuwbare energiebronnen;

6. verzoekt de Commissie de externe kosten van de energieproductie duidelijk vast te stellen en aan te geven welke kosten in ieder geval in de prijsberekening moeten worden opgenomen;

7. verzoekt de Commissie uiterlijk op 31 december 1998 een voorstel voor een communautaire leverantieregeling in te dienen, dat stoelt op het recht om stroom uit hernieuwbare energiebronnen aan het net te leveren tegen een van overheidswege vastgestelde minimumvergoeding;

8. acht, gezien de nieuwe voorstellen voor het landbouwbeleid, de in het Witboek als doelstelling genoemde verdrievoudiging van het aandeel van de energetische benutting van biomassa moeilijk realiseerbaar; dringt op des te grotere inspanningen aan op het gebied van de elektrische/thermische benutting van zonne-energie;

9. verwacht dat de diametraal tegengestelde benaderingen waarvoor in het Witboek voor duurzame energiebronnen en in de voorstellen voor de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid is gekozen, worden opgelost door de landbouwproductie voor de winning van electriciteit, warmte en brandstoffen te integreren in het marktordeningsbeleid;

10. wenst o.a. dat de volgende maatregelen worden getroffen:

- toevoeging van meerjarenplanten voor de energiesector als categorie 5 van bijlage 1 van verordening (EEG) 1765/92

- verstrekking van een tijdelijke degressieve en aanvullende premie voor de verbouw van energiegewassen die geleidelijk door een subsidie uit energiebelasting moet worden vervangen zodat de areaalpremie de graanpremie overtreft

- onmiddellijke wijziging van verordening (EEG) 2078/92 teneinde aanvullende nationale premies voor de verbouw van energiegewassen toe te laten;

- speciale maatregelen om de verbouw van meerjarenplanten te stimuleren;

- nieuwe richtlijn voor een Europese bosbouwstrategie waarin met de energetische exploitatie van biomassa rekening wordt gehouden, zoals het reeds in zijn resolutie van 30 januari 1997 over de bosbouwstrategie van de Europese Unie ((PB C 55 van 24.2.1997, blz. 22.)) heeft bepleit;

11. ziet extra mogelijkheden in het gebruik en de besparing van energie door een betere benutting van agrarische afvalprodukten zoals biogas, organische meststoffen, compostering en stukjes hout, alsmede biomassa (stro, bietenafval, enz.) in het kader van meervoudige teeltsystemen;

12. verzoekt de Commissie bij de uitvoering van het actieplan voor de exploitatie van biomassa tot 2010 een aandeel van ten minste 50% warmtekrachtkoppeling na te streven; wenst dat in het kader van de campagne ten behoeve van biomassa, het zwaartepunt op innovatieve technologieën voor kleine centrales ter verbranding van vaste biomassa, met warmtekrachtkoppeling wordt gelegd;

13. verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat economisch zinvol gebruik wordt gemaakt van duurzame energiebronnen om te voorkomen dat bijvoorbeeld de aanplant van energieplanten leidt tot enorme monocultures of dat de toepassing van windmolens tot vermindering van de diversiteit van de fauna leidt;

14. verzoekt de Commissie in haar actieplan een demonstratieproject op te nemen voor de bevordering van de exploitatie van de uit biomassa gewonnen brandstoffen, met als doel het marktaandeel hiervan binnen vijf jaar tot 2% te verhogen, hetzij via subsidies voor de verwerkende industrie, hetzij door de aardoliemaatschappijen te verplichten een bepaalde minimumhoeveelheid van uit biomassa gewonnen brandstoffen als mengproduct toe te voegen; beveelt voor de marktintroductie bovendien een aanzienlijke vrijstelling aan van accijnzen op minerale oliën voor gemengde motorbrandstoffen;

15. verzoekt de Commissie in haar actieplan voor duurzame energiebronnen nieuwe financieringsmodellen op te nemen die in de wandeling met de term "financial engineering" worden aangeduid;

16. verzoekt de Commissie de toepasbaarheid, ook in de sector ruimtelijke ordening (bijv.: Deense wet inzake ruimtelijke ordening), van verdergaande maatregelen ter bevordering van duurzame energiebronnen te onderzoeken;

17. constateert dat een versterkt gebruik van duurzame energie een beslissende bijdrage levert aan de verbetering van de kwaliteit van lucht, water en grond en onderstreept dat bij de maatregelen voor het bereiken van de in Kyoto afgesproken vermindering van broeikasgassen de omschakeling op duurzame energiebronnen een belangrijke rol speelt; de Commissie wordt daarom verzocht bij de bij haar in voorbereiding zijnde mededeling over de "European Bubble" hiermee rekening te houden;

18. verzoekt de Commissie de in de communautaire strategie opgenomen maatregelen te betrekken bij de voorbereidende werkzaamheden voor de in de toekomst toetredende landen, waarbij in het kader van het PHARE-programma de nodige middelen ter beschikking moeten worden gesteld;

19. verwacht in het kader van de herziening van het structuurbeleid dat in het licht van de structuurpolitieke accenten "werkgelegenheid" en "duurzame ontwikkeling" bijzondere rekening wordt gehouden met hernieuwbare energiedragers bij de richtsnoeren voor de operationele progamma's;

20. is van mening dat de energievoorziening behoort tot de diensten van algemeen belang en dat met name in perifere en insulaire gebieden, waar de kosten voor het opbouwen van een vervoersnetwerk en overige infrastructurele voorzieningen hoog zijn, het gebruik van duurzame energiebronnen en een gedecentraliseerde energieopwekking veel meer dan nu het geval is gesteund moeten worden via de structuurfondsen van de EU en door middel van maatregelen op nationaal niveau;

21. verzoekt de Commissie de bevordering van duurzame energiebronnen bij de toekomstige begrotingsprocedures als prioriteit te beschouwen en reeds bij het opstellen van voorontwerpen van begroting de nodige middelen voor het omzetten van de communautaire strategie voor duurzame energiebronnen te reserveren, waarbij financiële middelen van ten minste dezelfde omvang als de huidige communautaire uitgaven voor het fusieonderzoek moeten worden gereserveerd;

22. acht een duidelijke verhoging van de financiële middelen van het ALTENER-programma in het kaderprogramma energie, met name voor "gerichte acties" (artikel 2 e, ALTENER II), en een duidelijke verhoging van de bijdrage van het onderzoek- en demonstratieprogramma van het 5de kaderprogramma voor onderzoek ten behoeve van hernieuwbare energiebronnen noodzakelijk;

23. is van mening dat bij het energieonderzoek ook aandacht moet worden besteed aan de regionaal-

economische, sociaal-economische en ecologische effecten van de verschillende energiebronnen;

24. verzoekt de Commissie het SYNERGY-programma nog meer op duurzame en decentrale energiebronnen toe te spitsen;

25. wenst dat joint ventures met derde landen in de derde wereld worden opgezet, de EU-uitvoer van hernieuwbare energietechnologie wordt vergemakkelijkt en van de bestaande EU-ontwikkelingsprogramma's gebruik wordt gemaakt om een maximaal effect te sorteren;

26. verzoekt de Commissie in alle programma's voor ontwikkelingssamenwerking voldoende rekening te houden met de economische, sociale en ecologische perspectieven van het gebruik van duurzame energiebronnen;

27. verzoekt de Commissie in het kader van het meerjarenprogramma voor de bevordering van de schone en doeltreffende exploitatie van vaste brandstoffen, de mogelijkheid van gemengde verbranding van biomassa en steenkool in de stimuleringsmaatregelen en het in opbouw zijnde informatienet op te nemen; met innovatieve technologieën voor gemengde verbranding moet ook rekening worden gehouden bij de in het kaderprogramma voor energie voorgestelde CARNOT-actie en de financiële middelen uit de EGKS-reserve die voor het steenkoolonderzoek zijn bestemd;

28. dringt erop aan in het binnenkort op te stellen actieplan voor de besteding van de voor specifieke landen bestemde middelen uit het MEDA-programma het accent te leggen op de uitwisseling van informatie over en ervaringen met duurzame energie en bij de richtsnoeren voor de operationele programma's in het kader van PHARE en TACIS het accent te leggen op de bewustmaking ten aanzien van hernieuwbare energiebronnen;

29. verzoekt de Commissie het Europees Parlement regelmatig verslag uit te brengen over de omvang van het aandeel van duurzame energiebronnen in de toekenning van de middelen van de structuurfondsen en Gemeenschapsprogramma's over de periode die het verslag beslaat;

30. verzoekt de Commissie de in het Witboek voorgestelde maatregelen ter bevordering van de rol van de Europese financiële instellingen (EIB, EBWO) ten uitvoer te leggen; is van mening dat in de EU en de lidstaten maatregelen voor aanvullende rentesubsidies moeten worden doorgevoerd;

31. verzoekt de EIB meer projecten te financieren om de CO2-uitstoot door duurzame energiebronnen te verminderen;

32. is verheugd over de beoogde aanloopcampagne ten behoeve van fotovoltaïsche omzetting, windenergie en biomassa en het project "integratie in 100 gemeenschappen"; verzoekt de Commissie en de lidstaten onverwijld een inhoudelijk en financieel concept op te stellen, dat bovendien een brede voorlichtingscampagne over de thermische omzetting van zonne-energie voor verwarming, koeling en de productie van industriewater en de bevordering van zonnecentrales in en buiten de EU met een capaciteit van 1000 MWp omvat, en nog in 1998 een begin te maken met de praktische uitvoering, waarbij op nauwe samenwerking van gemeenten, regio's, lidstaten en op samenwerking op Europees niveau moet worden gelet;

33. verzoekt de Commissie een richtlijn voor te stellen waarmee wordt beoogd de totale emissies voor koeling en verwarming door middel van de actieve en passieve benutting van zonne-energie en energiebesparingsmaatregelen tot lage CO2-waarden per m2 en jaar voor nieuwbouw en voor gesaneerde oude gebouwen te beperken;

34. verzoekt de lidstaten via een "actieprogramma zonne-energie en architectuur" de actieve en passieve benutting van zonne-energie in hun wettelijke bouwvoorschriften te integreren en bij openbare bouwprojecten een bepaald aandeel voor hernieuwbare energiebronnen te reserveren;

35. wacht op een besluit over de betere exploitatie van hernieuwbare energiebronnen bij de nieuwbouw- en herzieningsplannen van de organen van de Gemeenschap - met inbegrip van de lopende projecten van het Europees Parlement - die ertoe moeten leiden dat deze organen zichzelf gepaste verplichtingen opleggen;

36. verwacht een voorstel voor een communautaire voorlichtingscampagne waarin brede informatie wordt gegeven over het ecologisch en economisch nut van hernieuwbare energiebronnen en per beroepsgroep gerichte informatie wordt verstrekt;

37. acht het noodzakelijk bij de voorgestelde steunmaatregelen ook de nadruk te leggen op de dynamiek die kan uitgaan van de voorlichtingsactiviteiten van nationale organisaties; onderstreept dat netwerksamenwerking ook de samenwerking met nationale organisaties moet omvatten, die ertoe kan bijdragen dat aan de energiesector een speciale dynamiek wordt gegeven; wijst erop dat nationale organisaties ook als natuurlijke partners een bijdrage kunnen leveren aan de voorgestelde campagne voor duurzame energie;

38. dringt erop aan om naar analogie van de "blauwe vlag" een model te ontwikkelen voor de toekenning - afhankelijk van het gebruik van hernieuwbare energiebronnen - van "gouden zonnen" aan vakantiehotels, -plaatsen en -gebieden;

39. verzoekt de Raad in het kader van een toekomstige herziening van het EU-Verdrag een energiehoofdstuk in dit Verdrag op te nemen, waarbij ook de nodige aandacht moet worden gegeven aan de bevordering van duurzame energiebronnen om een duurzaam en milieuvriendelijk energiebeleid op Europees niveau te garanderen;

40. verwacht de voorbereiding van een handvest inzake duurzame energie (EURENEW);

41. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad en de regeringen van de lidstaten.