32002L0012

Richtlijn 2002/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 maart 2002 tot wijziging van Richtlijn 79/267/EEG van de Raad op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor levensverzekeringsondernemingen

Publicatieblad Nr. L 077 van 20/03/2002 blz. 0011 - 0016


Richtlijn 2002/12/EG van het Europees Parlement en de Raad

van 5 maart 2002

tot wijziging van Richtlijn 79/267/EEG van de Raad op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor levensverzekeringsondernemingen

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 47, lid 2, en artikel 55,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(2),

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1) In het actieplan voor financiële diensten, dat tijdens de bijeenkomsten van de Europese Raad te Keulen op 3 en 4 juni 1999 en te Lissabon op 23 en 24 maart 2000 door de staatshoofden en regeringsleiders werd onderschreven, wordt erkend dat de door verzekeringsondernemingen te vormen solvabiliteitsmarge een belangrijke rol vervult bij de bescherming van de verzekeringsnemers in de interne markt doordat aldus wordt gewaarborgd dat de verzekeringsondernemingen voldoen aan adequate kapitaalvereisten die evenredig zijn aan de aard van de gelopen risico's.

(2) Eerste Richtlijn 79/267/EEG van de Raad van 5 maart 1979 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe levensverzekeringsbedrijf, en de uitoefening daarvan(4) verplicht verzekeringsondernemingen tot het vormen van solvabiliteitsmarges.

(3) De verplichting voor verzekeringsondernemingen om, afgezien van de technische voorzieningen die dienen ter dekking van hun verzekeringsverplichtingen, een solvabiliteitsmarge te vormen die fungeert als buffer om ongunstige ontwikkelingen in het bedrijfsklimaat op te vangen, is een wezenlijk aspect van het stelsel van bedrijfseconomisch toezicht ter bescherming van de verzekerden en verzekeringsnemers.

(4) De bestaande voorschriften inzake de solvabiliteitsmarge zoals vastgesteld bij Richtlijn 79/267/EEG zijn door de latere communautaire wetgeving grotendeels ongemoeid gelaten. Richtlijn 92/96/EEG van de Raad van 10 november 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf (derde richtlijn levensverzekering)(5) schrijft voor dat de Commissie aan het bij Richtlijn 91/675/EEG van de Raad(6) ingestelde Comité voor het verzekeringswezen een verslag moet overleggen betreffende de noodzaak van verdere harmonisatie van de solvabiliteitsmarge.

(5) Bij de opstelling van dat verslag heeft de Commissie rekening gehouden met de aanbevelingen die vervat zijn in het verslag over de solvabiliteit van verzekeringsondernemingen dat is uitgebracht door de Conferentie van Verzekeringstoezichthouders van de lidstaten van de Europese Unie.

(6) Hoewel in het verslag wordt geconcludeerd dat de bestaande regeling dankzij haar eenvoud en gedegenheid bevredigend heeft gewerkt en berust op gezonde, zeer transparante principes, zijn er in een aantal specifieke gevallen toch tekortkomingen geconstateerd.

(7) Zo is het noodzakelijk het actuele minimumgarantiefonds te verhogen, met name wegens de invloed van de inflatie op de hoogte van de schadeclaims en de bedrijfslasten sinds de oorspronkelijke vaststelling van het vereiste.

(8) Ter verbetering van de kwaliteit van de solvabiliteitsmarge dient de mogelijkheid van opname van toekomstige winsten in de beschikbare solvabiliteitsmarge te worden beperkt en aan voorwaarden te worden gebonden en in ieder geval na 2009 te worden beëindigd.

(9) Teneinde in de toekomst aanzienlijke verhogingen van het bedrag van het minimumgarantiefonds te vermijden, dient een mechanisme te worden ingesteld dat ervoor zorgt dat dit bedrag automatisch in hetzelfde tempo stijgt als het Europese indexcijfer van de consumptieprijzen in de Gemeenschap.

(10) In specifieke gevallen waarin de rechten van de verzekeringsnemers in het gedrang komen, dienen de bevoegde autoriteiten de mogelijkheid te hebben om in een voldoende vroeg stadium in te grijpen; doch in dat geval dienen zij, conform de beginselen van behoorlijk bestuur en eerbiediging van de procedurevoorschriften, de verzekeringsondernemingen in kennis te stellen van de redenen die aan hun optreden ten grondslag liggen. Zolang een dergelijke situatie aanhoudt, dient te worden belet dat de bevoegde autoriteit officieel verklaart dat de verzekeringsonderneming over een toereikende solvabiliteitsmarge beschikt.

(11) Gelet op de marktontwikkelingen op het gebied van de herverzekeringsdekking van de primaire verzekeraars, dienen de bevoegde autoriteiten de mogelijkheid te hebben de verlaging van het solvabiliteitsmargevereiste onder bepaalde omstandigheden te beperken.

(12) Deze richtlijn stelt minimumnormen voor de solvabiliteitsmargevereisten vast; de lidstaat van herkomst mag strengere regels opleggen aan verzekeringsondernemingen waaraan door zijn eigen bevoegde autoriteiten vergunning is verleend.

(13) Richtlijn 79/267/EEG dient dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen in Richtlijn 79/267/EEG

Richtlijn 79/267/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1. artikel 3, punt 2, wordt vervangen door: "2. onderlinge waarborgmaatschappijen en onderlinge verzekeringsmaatschappijen waarvan:

- de statuten de mogelijkheid bieden hetzij over te gaan tot het heffen van suppletiebijdragen, hetzij tot vermindering van de uitkeringen, hetzij een beroep te doen op de medewerking van derden die tot dat doel een verbintenis hebben aangegaan; en

- het jaarlijkse bedrag van de bijdragen, ontvangen uit hoofde van de door deze richtlijn bestreken werkzaamheden, gedurende drie opeenvolgende jaren niet meer dan 5000000 EUR beloopt. Indien dit bedrag gedurende drie opeenvolgende jaren wordt overschreden, is deze richtlijn vanaf het vierde jaar van toepassing.

Het bepaalde in dit artikel belet evenwel niet dat een onderlinge maatschappij uit hoofde van deze richtlijn een vergunning aanvraagt of haar vergunning behoudt.";

2. de artikelen 18, 19 en 20 worden vervangen door: "Artikel 18

1. Iedere lidstaat verplicht elke verzekeringsonderneming waarvan het hoofdkantoor op zijn grondgebied is gevestigd, te allen tijde te beschikken over een voldoende beschikbare solvabiliteitsmarge met betrekking tot het geheel van haar werkzaamheden, die ten minste gelijk is aan hetgeen in deze richtlijn als vereiste is gesteld.

2. De beschikbare solvabiliteitsmarge bestaat uit het vermogen van de verzekeringsonderneming dat niet dient ter dekking van enige voorzienbare verplichting, na aftrek van de onlichamelijke bestanddelen, met inbegrip van:

a) het gestorte maatschappelijk kapitaal of, wat onderlinge waarborgmaatschappijen, c.q. onderlinge verzekeringsmaatschappijen betreft, het gestorte gedeelte van het waarborgkapitaal plus de ledenrekeningen die aan alle volgende criteria voldoen:

i) de statuten bepalen dat er langs deze rekeningen alleen betalingen aan leden mogen worden verricht indien zulks geen daling van de beschikbare solvabiliteitsmarge tot onder het vereiste niveau veroorzaakt of, na ontbinding van de onderneming, indien alle andere schulden zijn voldaan;

ii) de statuten bepalen dat de bevoegde autoriteiten ten minste een maand van tevoren in kennis moeten worden gesteld van de in punt i) bedoelde betalingen voor andere doeleinden dan de individuele opzegging van het lidmaatschap en dat zij gedurende deze termijn de voorgenomen betaling kunnen verbieden;

iii) de relevante bepalingen in de statuten kunnen pas worden gewijzigd wanneer de bevoegde autoriteiten, onverminderd de onder i) en ii) genoemde criteria, hebben verklaard geen bezwaar tegen deze wijziging te hebben;

b) de (wettelijke en vrije) reserves die niet tegenover verplichtingen staan;

c) de overgebrachte winst of het overgebrachte verlies, na aftrek van de uit te keren dividenden;

d) voorzover de nationale wetgeving zulks toestaat, uit de op de balans opgenomen winstreserves, wanneer deze kunnen worden gebruikt tot dekking van eventuele verliezen en wanneer zij niet beschikbaar zijn gesteld voor uitkering aan de verzekeringsnemers.

De beschikbare solvabiliteitsmarge wordt verminderd met het bedrag van de eigen aandelen die rechtstreeks door de verzekeringsonderneming worden gehouden.

3. De beschikbare solvabiliteitsmarge kan ook bestaan uit:

a) het gecumuleerd preferent aandelenkapitaal en de achtergestelde leningen tot een maximum van 50 % van de beschikbare of de vereiste solvabiliteitsmarge - naargelang welk bedrag het laagst is -, waarvan niet meer dan 25 % in de vorm van achtergestelde leningen met vaste looptijd, of het gecumuleerd preferent aandelenkapitaal met vaste termijn, mits in geval van faillissement of liquidatie van de verzekeringsonderneming bindende overeenkomsten gelden op grond waarvan de achtergestelde leningen of preferente aandelen achtergesteld worden bij de vorderingen van alle andere crediteuren en pas worden terugbetaald nadat alle andere op dat tijdstip uitstaande schulden zijn voldaan.

Achtergestelde leningen moeten tevens aan de volgende voorwaarden voldoen:

i) alleen de daadwerkelijk gestorte bedragen worden in aanmerking genomen;

ii) voor leningen met een vaste looptijd dient de oorspronkelijke looptijd ten minste vijf jaar te bedragen. Uiterlijk een jaar voor de vervaldag legt de verzekeringsonderneming de bevoegde autoriteiten een plan ter goedkeuring voor waarin wordt uiteengezet op welke wijze de beschikbare solvabiliteitsmarge zal worden gehandhaafd of op het vereiste niveau gebracht op de vervaldag, tenzij de mate waarin de lening als bestanddeel van de beschikbare solvabiliteitsmarge in aanmerking mag worden genomen, gedurende minimaal de laatste vijf jaren voor de vervaldag geleidelijk wordt verlaagd. De bevoegde autoriteiten kunnen toestemming verlenen voor vervroegde terugbetaling van dergelijke leningen, mits het initiatief hiertoe uitgaat van de emitterende verzekeringsonderneming en haar beschikbare solvabiliteitsmarge niet onder het vereiste niveau daalt;

iii) leningen waarvan de looptijd niet bepaald is, kunnen slechts worden terugbetaald met een opzeggingstermijn van vijf jaar, tenzij de leningen niet langer als bestanddelen van de beschikbare solvabiliteitsmarge worden aangemerkt of uitdrukkelijk de voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteiten vereist is voor vervroegde terugbetaling. In dit laatste geval dient de verzekeringsonderneming de bevoegde autoriteiten ten minste zes maanden van tevoren in kennis te stellen van de voorgenomen terugbetaling, onder vermelding van de beschikbare en de vereiste solvabiliteitsmarge zowel vóór als na deze terugbetaling. De bevoegde autoriteiten verlenen alleen toestemming voor de terugbetaling indien de beschikbare solvabiliteitsmarge van de verzekeringsonderneming niet onder het vereiste niveau dreigt te dalen;

iv) de leningsovereenkomst bevat geen bepalingen op grond waarvan de lening in andere omstandigheden dan bij liquidatie van de verzekeringsonderneming vóór de overeengekomen datum moet worden terugbetaald;

v) de leningsovereenkomst kan alleen worden gewijzigd nadat de bevoegde autoriteiten verklaard hebben geen bezwaar te hebben tegen de wijziging;

b) effecten met onbepaalde looptijd en andere instrumenten, met inbegrip van andere gecumuleerde preferente aandelen dan de onder a) bedoelde, ten belope van maximaal 50 % van de beschikbare of de vereiste solvabiliteitsmarge - naargelang welk bedrag het laagst is - voor het totaal van deze effecten en van de onder a) vermelde achtergestelde leningen, mits deze aan de volgende voorwaarden voldoen:

i) zij kunnen niet worden terugbetaald op initiatief van de houder of zonder voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteit;

ii) de emissieovereenkomst moet de verzekeringsonderneming de mogelijkheid bieden de betaling van de rente over de lening uit te stellen;

iii) de vorderingen van de kredietverlener op de verzekeringsonderneming moeten volledig worden achtergesteld bij de vorderingen van alle niet-achtergestelde crediteuren;

iv) in de documenten met betrekking tot de effectenemissie moet worden bepaald dat de verliezen gecompenseerd kunnen worden door de schuld en de niet-betaalde rente, terwijl de verzekeringsonderneming haar activiteiten kan voortzetten;

v) alleen de daadwerkelijk gestorte bedragen worden in aanmerking genomen.

4. Op een met bewijzen gestaafd verzoek van de onderneming aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst en met de instemming van deze bevoegde autoriteit kan de beschikbare solvabiliteitsmarge ook bestaan uit:

a) tot 31 december 2009 een bedrag dat gelijk is aan 50 % van de toekomstige winsten van de onderneming, maar niet hoger is dan 25 % van de beschikbare solvabiliteitsmarge of van de vereiste solvabiliteitsmarge, naargelang welk bedrag het laagst is. Het bedrag van de toekomstige winsten wordt verkregen door de geschatte jaarwinst te vermenigvuldigen met een factor die de gemiddelde resterende looptijd van de overeenkomsten vertegenwoordigt. Deze factor mag ten hoogste 6 bedragen. De geschatte jaarwinst mag niet hoger zijn dan het rekenkundig gemiddelde van de winsten die de laatste vijf boekjaren zijn gemaakt op de in artikel 1, punt 1, bedoelde werkzaamheden.

De bevoegde autoriteiten mogen alleen toestaan dat dit bedrag in de beschikbare solvabiliteitsmarge wordt meegeteld indien:

i) hun een actuarieel verslag is overgelegd waaruit blijkt dat deze winsten in de toekomst naar alle waarschijnlijkheid ook daadwerkelijk zullen worden gerealiseerd;

ii) en niet reeds voor een deel rekening is gehouden met de toekomstige winsten die voortvloeien uit de onder c) bedoelde latente netto meerwaarden;

b) in geval van niet-Zillmeren of in geval van Zillmeren waarbij de in de premie begrepen afsluitkosten niet worden bereikt, het verschil tussen de niet-geZillmerde of gedeeltelijk geZillmerde wiskundige voorziening en een geZillmerde wiskundige voorziening waarbij het percentage van het Zillmeren gelijk is aan de in de premie begrepen afsluitkosten; dit bedrag mag voor alle overeenkomsten waarbij Zillmeren mogelijk is echter niet groter zijn dan 3,5 % van de som van de verschillen tussen het kapitaal van de branche 'levensverzekering' en de wiskundige voorzieningen; dit verschil wordt eventueel verminderd met het bedrag van de niet afgeschreven afsluitkosten die als een debetpost worden opgenomen;

c) de latente netto meerwaarden die voortvloeien uit de waardering van de activa, voorzover deze nettoreserves geen uitzonderlijk karakter hebben;

d) de helft van het niet-gestorte gedeelte van het maatschappelijk kapitaal of van het waarborgkapitaal, zodra het gestorte gedeelte 25 % van dit kapitaal bedraagt, tot een maximum van 50 % van de beschikbare of de vereiste solvabiliteitsmarge, naargelang welk bedrag het laagst is;

5. De wijzigingen die in de leden 2, 3 en 4 moeten worden aangebracht om rekening te houden met ontwikkelingen die een technische aanpassing van de voor opneming in de beschikbare solvabiliteitsmarge in aanmerking komende bestanddelen vergen, worden vastgesteld volgens de in artikel 2 van Richtlijn 91/675/EEG(7) neergelegde procedure.

Artikel 19

1. Onverminderd artikel 20, wordt de vereiste solvabiliteitsmarge bepaald als aangegeven in de leden 2 tot en met 7, al naargelang de uitgeoefende branches.

2. Voor de verzekeringen bedoeld in artikel 1, punt 1, onder a) en b), behalve de verzekeringen die verbonden zijn met beleggingsfondsen, en voor de verrichtingen bedoeld in artikel 1, punt 3, is de vereiste solvabiliteitsmarge gelijk aan de som van de uitkomsten van de volgende twee berekeningen:

a) Eerste berekening:

een component van 4 % van de wiskundige voorzieningen met betrekking tot het directe verzekeringsbedrijf en tot de geaccepteerde herverzekeringen zonder aftrek van de overdrachten uit hoofde van herverzekering wordt vermenigvuldigd met het getal dat de voor het laatste boekjaar bestaande verhouding aangeeft tussen de wiskundige voorzieningen onder aftrek van de overdrachten uit hoofde van herverzekering en het brutobedrag van de wiskundige voorzieningen; dit verhoudingsgetal mag in geen geval lager zijn dan 85 %;

b) Tweede berekening:

voor overeenkomsten waarbij het risicokapitaal niet negatief is, wordt een component van 0,3 % van dit kapitaal dat ten laste komt van de verzekeringsonderneming, vermenigvuldigd met het getal dat de voor het laatste boekjaar bestaande verhouding aangeeft tussen het risicokapitaal dat ten laste van de onderneming blijft, na overdracht en retrocessie uit hoofde van herverzekering, en het risicokapitaal zonder aftrek van de herverzekering; dit verhoudingsgetal mag in geen geval lager zijn dan 50 %.

Voor de tijdelijke verzekeringen bij overlijden, met een looptijd van ten hoogste drie jaar, bedraagt deze component 0,1 %; voor verzekeringen met een looptijd van meer dan drie, doch niet meer dan vijf jaar, bedraagt deze component 0,15 %.

3. Voor de aanvullende verzekeringen bedoeld in artikel 1, punt 1, onder c), is de vereiste solvabiliteitsmarge gelijk aan de vereiste solvabiliteitsmarge voor schadeverzekeringsondernemingen zoals vastgesteld bij artikel 16 bis van Richtlijn 73/239/EEG, waarbij het bepaalde in artikel 17 van genoemde richtlijn niet van toepassing is.

4. Voor de niet opzegbare ziekteverzekering van lange duur bedoeld in artikel 1, punt 1, onder d), is de vereiste solvabiliteitsmarge gelijk aan:

a) een component van 4 % van de wiskundige voorzieningen, berekend overeenkomstig lid 2, onder a), van dit artikel, plus

b) de vereiste solvabiliteitsmarge voor schadeverzekeringsondernemingen zoals vastgesteld bij artikel 16 bis van Richtlijn 73/239/EEG, waarbij het bepaalde in artikel 17 van genoemde richtlijn niet van toepassing is. De in artikel 16 bis, lid 6, onder b), van die richtlijn gestelde voorwaarde dat een ouderdomsvoorziening wordt gevormd, kan echter worden vervangen door een bepaling dat de activiteit in het kader van een groep wordt uitgeoefend.

5. Voor de kapitalisatieverrichtingen bedoeld in artikel 1, punt 2, onder b), is de vereiste solvabiliteitsmarge gelijk aan 4 % van de wiskundige voorzieningen, berekend overeenkomstig lid 2, onder a), van dit artikel.

6. Voor de tontineverrichtingen bedoeld in artikel 1, punt 2, onder a), is de vereiste solvabiliteitsmarge gelijk aan 1 % van het vermogen van de deelgenootschappen.

7. Voor de in artikel 1, punt 1, onder a) en b), bedoelde verzekeringen die verbonden zijn met beleggingsfondsen en voor de verrichtingen als bedoeld in artikel 1, punt 2, onder c), d) en e), is de vereiste solvabiliteitsmarge gelijk aan de som van:

a) voorzover de verzekeringsonderneming een beleggingsrisico draagt, een component van 4 % van de technische voorzieningen, berekend overeenkomstig lid 2, onder a), van dit artikel;

b) voorzover de onderneming geen beleggingsrisico draagt maar het bedrag ter dekking van de beheerslasten vast is voor een periode van meer dan vijf jaar, een component van 1 % van de technische voorzieningen, berekend overeenkomstig lid 2, onder a), van dit artikel;

c) voorzover de onderneming geen beleggingsrisico draagt en het bedrag ter dekking van de beheerslasten vast is voor een periode van vijf jaar of minder, een bedrag dat gelijk is aan 25 % van de nettobeheerskosten in verband met dergelijke verrichtingen in het voorgaande boekjaar;

d) voorzover de verzekeringsonderneming een overlijdensrisico draagt, een component van 0,3 % van het risicokapitaal, berekend overeenkomstig lid 2, onder b), van dit artikel.

Artikel 20

1. Het garantiefonds bestaat uit een derde deel van de in artikel 19 bedoelde vereiste solvabiliteitsmarge. Het wordt gevormd door de in artikel 18, lid 2, lid 3, en - met goedkeuring van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst - lid 4, onder c), vermelde bestanddelen.

2. Het garantiefonds mag niet minder bedragen dan 3000000 EUR.

Iedere lidstaat kan bepalen dat het minimumgarantiefonds voor onderlinge waarborgmaatschappijen, onderlinge verzekeringsmaatschappijen en tontinedeelgenootschappen met een vierde wordt verminderd.";

3. het volgende artikel 20 bis wordt ingevoegd: "Artikel 20 bis

1. Het in euro luidende bedrag genoemd in artikel 20, lid 2, wordt jaarlijks en voor de eerste maal op 20 september 2003 aangepast aan de veranderingen in het door Eurostat bekendgemaakte Europese indexcijfer van de consumptieprijzen dat alle lidstaten bestrijkt.

Het bedrag wordt automatisch aangepast door het basisbedrag in euro te verhogen met de procentuele wijziging van het indexcijfer gedurende de periode tussen de inwerkingtreding van deze richtlijn en de actualiseringsdatum, en afgerond op een veelvoud van 100000 EUR.

Indien deze wijziging sinds de laatste aanpassing minder dan 5 % bedraagt, blijft actualisering achterwege.

2. De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad jaarlijks in kennis van de actualisering, alsmede van de aangepaste bedragen, zoals vermeld in lid 1.";

4. het volgende artikel 24 bis wordt ingevoegd: "Artikel 24 bis

1. De lidstaten dragen er zorg voor dat de bevoegde autoriteiten van verzekeringsondernemingen bij welke de rechten van de verzekeringsnemers naar hun oordeel in het gedrang komen, een financieel saneringsplan kunnen verlangen. Het financiële saneringsplan moet ten minste voor de volgende drie boekjaren gegevens of bewijsstukken bevatten betreffende:

a) een raming van de kosten van beheer, met name van de algemene lopende kosten en de provisies;

b) een gedetailleerde prognose van de vermoedelijke ontvangsten en uitgaven, zowel wat het directe verzekeringsbedrijf en de geaccepteerde herverzekeringen als de overdrachten uit hoofde van herverzekering betreft;

c) de te verwachten balanspositie;

d) een raming van de financiële middelen ter dekking van de verplichtingen en van de vereiste solvabiliteitsmarge;

e) het algemene herverzekeringsbeleid.

2. Wanneer de rechten van de verzekeringsnemers door de verslechterde financiële positie van de onderneming in het gedrang komen, dragen de lidstaten er zorg voor dat de bevoegde autoriteiten de verzekeringsondernemingen kunnen verplichten een hogere vereiste solvabiliteitsmarge aan te houden, teneinde te waarborgen dat de verzekeringsonderneming in staat is in de nabije toekomst aan de solvabiliteitsvereisten te voldoen. Bij de vaststelling van het niveau van deze hogere vereiste solvabiliteitsmarge wordt uitgegaan van het in lid 1 bedoelde financiële saneringsplan.

3. De lidstaten dragen er zorg voor dat de bevoegde autoriteiten alle voor opneming in de beschikbare solvabiliteitsmarge in aanmerking komende bestanddelen lager kunnen waarderen, met name wanneer zich sinds het einde van het laatste boekjaar een belangrijke wijziging in de marktwaarde van deze bestanddelen heeft voorgedaan.

4. De lidstaten dragen er zorg voor dat de bevoegde autoriteiten de op herverzekering gebaseerde verlaging van de overeenkomstig artikel 19 bepaalde solvabiliteitsmarge kunnen beperken wanneer:

a) de aard of de kwaliteit van de herverzekeringsovereenkomsten sinds het laatste boekjaar sterk is veranderd,

b) er nauwelijks of geen risico-overdracht plaatsvindt uit hoofde van de herverzekeringsovereenkomsten.

5. Wanneer de bevoegde autoriteit op grond van lid 1 van een verzekeringsonderneming een financieel saneringsplan heeft verlangd, onthoudt zij zich van de afgifte van een certificaat overeenkomstig artikel 10, lid 3, tweede alinea, van deze richtlijn, artikel 14, lid 1, onder a), van Richtlijn 90/619/EEG van de Raad(8) (tweede richtlijn levensverzekering) en artikel 11, lid 2, van Richtlijn 92/96/EEG van de Raad(9) (derde richtlijn levensverzekering), zolang zij van mening is dat de rechten van de verzekeringsnemers in de zin van lid 1 in het gedrang komen.".

Artikel 2

Overgangsperiode

1. De lidstaten kunnen aan verzekeringsondernemingen die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze richtlijn in één of meer van de in de bijlage bij Richtlijn 79/267/EEG genoemde branches op hun grondgebied werkzaam zijn, een termijn van vijf jaar toestaan om aan de in artikel 1 van deze richtlijn gestelde voorwaarden te voldoen; de termijn vangt aan bij de inwerkingtreding van de onderhavige richtlijn.

2. De lidstaten kunnen aan de in lid 1 bedoelde ondernemingen die na het verstrijken van de termijn van vijf jaar de vereiste solvabiliteitsmarge nog niet volledig hebben bereikt, een aanvullende termijn van ten hoogste twee jaar toestaan, mits deze ondernemingen de maatregelen die zij voornemens zijn te nemen om de marge te bereiken, overeenkomstig artikel 24 van Richtlijn 79/267/EEG ter goedkeuring aan de bevoegde autoriteiten hebben voorgelegd.

Artikel 3

Omzetting in nationaal recht

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 20 september 2003 aan de richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten deze maatregelen aannemen, wordt daarin naar deze richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten schrijven voor dat de in lid 1 bedoelde bepalingen voor het eerst van toepassing zijn bij de controle van de jaarrekeningen voor boekjaren die op 1 januari 2004 of in de loop van dat kalenderjaar aanvangen.

3. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van nationaal recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

4. Uiterlijk 1 januari 2007 legt de Commissie het Europees Parlement en de Raad een verslag over betreffende de wijze waarop deze richtlijn ten uitvoer is gelegd en, zo nodig, betreffende de noodzaak van verdere harmonisatie. Uit dit verslag moet blijken hoe de lidstaten gebruik hebben gemaakt van de in deze richtlijn geboden mogelijkheden, en met name of als gevolg van de aan de nationale toezichthoudende autoriteiten verleende discretionaire bevoegdheid grote verschillen in toezicht op de interne markt zijn ontstaan.

Artikel 4

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 5

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 5 maart 2002.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

P. Cox

Voor de Raad

De voorzitter

R. De Rato Y Figaredo

(1) PB C 96 E van 27.3.2001, blz. 123.

(2) PB C 193 van 10.7.2001, blz. 21.

(3) Advies van het Europees Parlement van 4 juli 2001 (nog niet verschenen in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 14 februari 2002.

(4) PB L 63 van 13.3.1979, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 95/26/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 168 van 18.7.1995, blz. 7).

(5) PB L 360 van 9.12.1992, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2000/64/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 290 van 17.11.2000, blz. 27).

(6) PB L 374 van 31.12.1991, blz. 32.

(7) PB L 374 van 31.12.1991, blz. 32.

(8) PB L 330 van 29.11.1990, blz. 50. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 92/96/EEG (PB L 360 van 9.12.1992, blz. 1).

(9) PB L 360 van 9.12.1992, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2000/64/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 290 van 17.11.2000, blz. 27).