31986L0362

Richtlijn 86/362/EEG van de Raad van 24 juli 1986 tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op granen

Publicatieblad Nr. L 221 van 07/08/1986 blz. 0037 - 0042
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 3 Deel 21 blz. 0220
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 3 Deel 21 blz. 0220


*****

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 24 juli 1986

tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op granen

(86/362/EEG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 43 en 100,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europese Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat de land- en tuinbouwproduktie een zeer belangrijke plaats inneemt in de Gemeenschap;

Overwegende dat de opbrengst van deze produktie aanhoudend in gevaar wordt gebracht door schadelijke organismen en onkruid;

Overwegende dat bescherming van planten en plantaardige produkten tegen de inwerking van deze organismen beslist vereist is om een daling van het produktievermogen of schade aan de geoogste produkten te verhinderen, maar ook om de produktiviteit in de landbouw te doen toenemen;

Overwegende dat één van de belangrijkste middelen om planten en plantaardige produkten tegen de inwerking van deze organismen te beschermen, de chemische bestrijdingsmiddelen zijn;

Overwegende dat deze bestrijdingsmiddelen echter niet alleen een nuttig effect op de plantaardige produktie hebben, maar dat het in de regel ook om giftige stoffen of preparaten met gevaarlijke bijwerkingen gaat;

Overwegende dat een groot aantal van deze bestrijdingsmiddelen en de metabolieten of afbraakprodukten daarvan schadelijke gevolgen kunnen hebben voor de verbruikers van plantaardige produkten;

Overwegende dat deze bestrijdingsmiddelen en de eventueel aanwezige contaminanten gevaar kunnen opleveren voor het milieu;

Overwegende dat verscheidene Lid-Staten reeds maximumgehalten hebben vastgesteld voor de residuen van bepaalde bestrijdingsmiddelen in en op granen, ten einde het hoofd te bieden aan deze gevaren;

Overwegende dat de tussen de Lid-Staten bestaande verschillen aangaande de maximumhoeveelheden residuen van bestrijdingsmiddelen kunnen bijdragen tot het in het leven roepen van belemmeringen voor het handelsverkeer en derhalve het vrije verkeer van goederen binnen de Gemeenschap kunnen hinderen;

Overwegende dat het om deze redenen wenselijk is om in eerste instantie maximumgehalten vast te stellen voor bepaalde actieve stoffen in granen, die in acht moeten worden genomen bij het in het verkeer brengen van deze produkten;

Overwegende bovendien dat het in acht nemen van de maximumgehalten ertoe zal bijdragen een vrij verkeer van granen en een adequate bescherming van de gezondheid van de consument te verzekeren;

Overwegende dat de Lid-Staten terzelfder tijd de mogelijkheid dient te worden geboden het toezicht op het gehalte aan residuen van bestrijdingsmiddelen in granen die op hun grondgebied worden geproduceerd en geconsumeerd uit te oefenen door middel van een stelsel van toezicht en verwante maatregelen die waarborgen kunnen bieden die gelijkwaardig zijn aan die welke voortvloeien uit de vastgestelde gehalten;

Overwegende dat de Lid-Staten dienen te worden gemachtigd in speciale gevallen, in het bijzonder bij vluchtige vloeistoffen of gasvormige ontsmettingsmiddelen, voor granen die niet voor onmiddellijke consumptie zijn bestemd hogere maximumgehalten dan de vastgestelde toe te staan, mits door doelmatige controlemaatregelen wordt gewaarborgd dat deze produkten pas ter beschikking van de eindverbruiker of consument worden gesteld wanneer het gehalte aan residuen de toegestane maximumgehalten niet meer overschrijdt;

Overwegende dat het niet noodzakelijk is het bepaalde in deze richtlijn toe te passen op produkten die bestemd zijn voor uitvoer naar derde landen, de fabricage van andere produkten dan levensmiddelen of voor uitzaai;

Overwegende dat de Lid-Staten dient te worden toegestaan de vastgestelde gehalten tijdelijk te verlagen indien zij onverwacht gevaarlijk blijken te zijn voor de gezondheid van mens of dier;

Overwegende dat in dat geval in nauwe samenwerking tussen de Lid-Staten en de Commissie in het kader van het Permanent Planteziektenkundig Comité dient te worden voorzien;

Overwegende dat de Lid-Staten passende controlemaatregelen dienen te treffen, ten einde de nakoming van deze richtlijn bij het in het verkeer brengen van de betrokken produkten te verzekeren;

Overwegende dat communautaire bemonsterings- en analysemethodes dienen te worden vastgesteld die ten minste als referentiemethoden dienen te worden gebruikt;

Overwegende dat bemonsterings- en analysemethoden aangelegenheden van technische en wetenschappelijke aard zijn, die dienen te worden vastgesteld volgens een procedure waarbij in het kader van het Permanent Planteziektenkundig Comité een nauwe samenwerking tussen de Lid-Staten en de Commissie tot stand wordt gebracht;

Overwegende dat de Lid-Staten de Commissie jaarlijks verslag dienen uit te brengen over de resultaten van de officiële controles ten einde het mogelijk te maken informatie over de gehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen voor de Gemeenschap in haar geheel in te winnen;

Overwegende dat de Raad de bepalingen van deze richtlijn uiterlijk 30 juni 1991 opnieuw dient te bezien ten einde tot een eenvormig communautair stelsel te geraken,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Deze richtlijn is, onverminderd het bepaalde in Richtlijn 74/63/EEG van de Raad van 17 december 1973 tot vaststelling van maximumgehalten aan ongewenste stoffen en produkten in diervoeders (1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 86/354/EEG (2), van toepassing op de in bijlage I vermelde granen, voor zover de mogelijkheid bestaat dat deze produkten in bijlage II genoemde residuen van bestrijdingsmiddelen bevatten.

Artikel 2

1. In de zin van deze richtlijn wordt onder »residuen van bestrijdingsmiddelen" verstaan de in bijlage II vermelde resten van bestrijdingsmiddelen en hun metabolieten, afbraakprodukten of reactieprodukten, die op of in de in artikel 1 bedoelde produkten voorkomen.

2. In de zin van deze richtlijn wordt onder »in het verkeer brengen" verstaan iedere overdracht, al of niet tegen vergoeding, van de in artikel 1 bedoelde produkten.

Artikel 3

1. De Lid-Staten zien erop toe dat de in artikel 1 bedoelde produkten vanaf het tijdstip waarop zij in het verkeer worden gebracht, geen gevaar voor de menselijke gezondheid opleveren ten gevolge van de aanwezigheid van residuen van bestijdingsmiddelen.

2. De Lid-Staten mogen het in het verkeer brengen op hun grondgebied van de in artikel 1 bedoelde produkten wegens de aanwezigheid van residuen van bestrijdingsmiddelen niet verbieden of belemmeren, indien het gehalte aan deze residuen niet meer bedraagt dan de in bijlage II vastgestelde maximumgehalten.

Artikel 4

1. De Lid-Staten bepalen dat de gehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in of op de in artikel 1 bedoelde produkten vanaf het tijdstip waarop ze in het verkeer worden gebracht, de in bijlage II vastgestelde maximumgehalten niet mogen overschrijden.

2. De Lid-Staten nemen alle nodige maatregelen om zich er door middel van ten minste steekproefsgewijze uitgevoerde controles van te vergewissen dat aan de volgens lid 1 vastgestelde maximumgehalten de hand wordt gehouden.

Artikel 5

1. In afwijking van artikel 4 mogen de Lid-Staten op de in artikel 1 bedoelde produkten, voor zover deze niet zijn ingevoerd uit een derde land of niet voor een andere Lid-Staat bestemd zijn, een reeds op hun grondgebied geldende regeling die het mogelijk maakt toezicht uit te oefenen op de aanwezigheid van residuen van bestrijdingsmiddelen, blijven toepassen en tegelijkertijd alle andere maatregelen treffen ten einde te garanderen dat een effect wordt bereikt dat gelijkwaardig is aan dat van de in bijlage II vastgestelde gehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen en om de totale blootstelling van hun bevolking via het voedsel aan deze residuen, ongeacht de herkomst daarvan, te bepalen. De bedoelde maatregelen omvatten regelmatige en representatieve onderzoeken naar de gehalten aan deze residuen van bestrijdingsmiddelen in standaardvoedselpakketten.

2. De Lid-Staten stellen bij toepassing van lid 1 de overige Lid-Staten en de Commissie daarvan in kennis.

Artikel 6

De Lid-Staten kunnen de aanwezigheid van de in deel B van bijlage II vermelde residuen van bestrijdingsmiddelen in en op de in artikel 1 bedoelde produkten in hogere gehalten toestaan dan in bijlage II is vastgesteld, indien de betrokken produkten niet voor onmiddellijk verbruik zijn bestemd en indien door doelmatige controlemaatregelen wordt gewaarborgd dat de produkten de eindgebruiker of de consument, bij rechtstreekse levering aan die laatste, pas ter beschikking kunnen worden gesteld wanneer het gehalte aan residuen de in deel B van bijlage II bedoelde maximumgehalten niet meer overschrijdt. De Lid-Staten stellen de overige Lid-Staten en de Commissie in kennis van de getroffen maatregelen. Deze maatregelen zijn van toepassing op alle betrokken produkten, ongeacht de oorsprong daarvan.

Artikel 7

De Lid-Staten brengen jaarlijks vóór 1 augustus bij de Commissie verslag uit over de resultaten van de officiële controles, het uitgeoefende toezicht en de andere in het voorgaande jaar overeenkomstig artikel 4 en, in voorkomend geval, artikel 5 getroffen maatregelen.

Artikel 8

1. De bemonsterings- en analysemethoden voor de controles, het toezicht en de andere maatregelen bedoeld in artikel 4 en, in voorkomend geval, artikel 5, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 12. Het bestaan van bij betwisting te gebruiken communautaire analysemethoden sluit niet uit dat de Lid-Staten andere wetenschappelijk verantwoorde methoden mogen gebruiken, waarmee vergelijkbare resultaten kunnen worden bereikt.

2. De Lid-Staten stellen de andere Lid-Staten en de Commisie in kennis van de overeenkomstig lid 1 gebruikte andere methoden.

Artikel 9

1. Wanneer een Lid-Staat meent dat een in bijlage II vastgesteld maximumgehalte een gevaar vormt voor de gezondheid van de mens en er bijgevolg snel moet worden opgetreden, kan deze Lid-Staat dit gehalte voor zijn grondgebied voorlopig verlagen. In dat geval stelt hij de andere Lid-Staten en de Commissie onverwijld in kennis van de genomen maatregelen en verstrekt daarbij een uiteenzetting van de motieven.

2. Indien de in lid 1 bedoelde toestand zich voordoet, wordt volgens de procedure van artikel 13 besloten of de in bijlage II vastgestelde maximumgehalten moeten worden gewijzigd. Zolang noch door de Raad, noch door de Commissie volgens bovengenoemde procedure een besluit is genomen, kan de Lid-Staat de maatregelen die hij ten uitvoer heeft gelegd, handhaven.

Artikel 10

Onverminderd artikel 9 worden de op grond van de ontwikkeling van de wetenschappelijke of technische kennis in de in bijlage II vastgestelde maximumgehalten aan te brengen wijzigingen door de Raad, op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen vastgesteld.

Artikel 11

De Raad stelt op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen bij wege van richtlijnen elke nieuwe lijst van produkten of elke nieuwe lijst van residuen van bestrijdingsmiddelen in of op de in artikel 1 bedoelde produkten vast, alsmede de maximumgehalten daarvan.

Artikel 12

1. In de gevallen waarin wordt verwezen naar de in dit artikel omschreven procedure, leidt de voorzitter van het Permanent Planteziektenkundig Comité, hierna te noemen het »Comité", deze procedure, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van een Lid-Staat, onverwijld in bij het Comité.

2. In het Comité worden de stemmen van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig artikel 148, lid 2, van het Verdrag. De voorzitter neemt geen deel aan de stemming.

3. De vertegenwoordiger van de Commissie legt een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt over deze maatregelen advies uit binnen een termijn die de voorzitter kan bepalen naar gelang van de urgentie van de aan een onderzoek onderworpen vraagstukken. Het spreekt zich uit met een meerderheid van 54 stemmen.

4. De Commissie stelt de maatregelen vast en legt deze onmiddellijk ten uitvoer, wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het Comité. Wanneer zij hiermede niet in overeenstemming zijn of bij gebreke van een advies van het Comité, doet de Commissie onverwijld een voorstel aan de Raad betreffende de te nemen maatregelen. De Raad stelt de maatregelen vast met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Indien na verloop van een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de datum van indiening van het voorstel bij de Raad, deze geen maatregelen heeft vastgesteld, stelt de Commissie de voorgestelde maatregelen vast, behalve wanneer de Raad zich met eenvoudige meerderheid van stemmen heeft uitgesproken tegen genoemde maatregelen.

Artikel 13

1. In de gevallen waarin wordt verwezen naar de in dit artikel omschreven procedure, leidt de voorzitter van het Comité deze procedure, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van een Lid-Staat, onverwijld in bij het Comité.

2. In het Comité worden de stemmen van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig artikel 148, lid 2, van het Verdrag. De voorzitter neemt geen deel aan de stemming.

3. De vertegenwoordiger van de Commissie legt een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt over deze maatregelen advies uit binnen een termijn van twee dagen. Het spreekt zich uit met een meerderheid van 54 stemmen. 4. De Commissie stelt de maatregelen vast en legt deze onmiddellijk ten uitvoer, wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het Comité. Wanneer zij hiermede niet in overeenstemming zijn of bij gebreke van een advies van het Comité, doet de Commissie onverwijld een voorstel aan de Raad betreffende de te nemen maatregelen. De Raad stelt de maatregelen vast met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Indien na verloop van een termijn van 15 dagen, te rekenen vanaf de datum van indiening van het voorstel bij de Raad, deze geen maatregelen heeft vastgesteld, stelt de Commissie de voorgestelde maatregelen vast, behalve wanneer de Raad zich met eenvoudige meerderheid van stemmen heeft uitgesproken tegen genoemde maatregelen.

Artikel 14

Deze richtlijn geldt niet voor de in artikel 1 bedoelde produkten, indien ten minste door een daartoe strekkende aanduiding wordt aangetoond dat zij zijn bestemd voor:

a) uitvoer naar derde landen,

b) fabricage van andere produkten dan levensmiddelen, of

c) uitzaai.

Artikel 15

Met het oog op de vervolmaking van de bij deze richtlijn ingestelde communautaire regeling zal de Raad, uiterlijk 30 juni 1991, aan de hand van een verslag van de Commissie, dat, in voorkomend geval, vergezeld gaat van passende voorstellen, deze richtlijn opnieuw bezien.

Artikel 16

De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 30 juni 1988 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

De Lid-Staten delen de Commissie de tekst van alle belangrijke bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 17

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 24 juli 1986.

Voor de Raad

De Voorzitter

A. CLARK

(1) PB nr. C 56 van 6. 3. 1980, blz. 14.

(2) PB nr. C 28 van 9. 2. 1981, blz. 64.

(3) PB nr. C 300 van 18. 11. 1980, blz. 29.

(1) PB nr. L 38 van 11. 2. 1974, blz. 31.

(2) PB nr. L 212 van 2. 8. 1986, blz. 27.

BIJLAGE I

1.2 // // // Nummer van het gemeenschappelijk douanetarief // Omschrijving // // // ex 10.01 // Tarwe // 10.02 // Rogge // 10.03 // Gerst // 10.04 // Haver // ex 10.05 // Maïs // ex 10.06 // Padie // ex 10.07 // Boekweit, pluimgierst, tros- of vogelgierst (millet), sorgho, triticale en overige granen // //

BIJLAGE II

DEEL A

1.2 // // // Residuen van bestrijdingsmiddelen // Maximumgehalte in mg/kg (ppm) 1.2.3 // // // // 1. aldrin 2. dieldrin (HEOD) // afzonderlijk of gezamenlijk, uitgedrukt in dieldrin (HEOD) // 0,01 1.2 // 3. totaal anorganisch broom, uitgedrukt in Br-ionen // 50 // 4. carbaryl // 1 : rijst 0,5 : andere granen // 5. chloordaan (som van cis- en transisomeren) // 0,02 // 6. DDT (som van DDT-, TDE- en DDE-isomeren, uitgedrukt in DDT) // 0,05 // 7. diazinon // 0,05 // 8. 1, 2-dibroom-ethaan (ethyleendibromide) // 0,01 (1) // 9. dichloorvos // 2 // 10. endosulfan (som van alfa- en beta-isomeren en van endosulfansulfaat, uitgedrukt in endosulfan) // 0,2 : maïs 0,1 : andere granen // 11. endrin // 0,01 // 12. heptachloor (som van heptachloor en heptachloor-epoxide, uitgedrukt in heptachloor) // 0,01 // 13. hexachloorbenzeen (HCB) // 0,01 // 14. hexachloorcyclohexaan (HCH) // // 14.1. alfa-isomeer 14.2. beta-isomeer som // 0,02 // 14.3. gamma-isomeer (lindaan) // 0,1 (2) // 15. malathion (som van malathion en malaoxon, uitgedrukt in malathion) // 8 // 16. fosfamidon // 0,05 // 17. pyrethrine (som van pyrethrine I en II, cinerine I en II en jasmoline I en II) // 3 // 18. thrichloorfon // 0,1 // //

(1) Tijdens een overgangsperiode die uiterlijk 30 juni 1991 verstrijkt, mogen de Lid-Staten waarvan de controle-instanties de residuen nog niet via routineonderzoek op het vastgestelde niveau van 0,01 mg/kg kunnen bepalen, methoden gebruiken met detectiemaxima van 0,05 mg/kg.

(2) Vanaf 1 januari 1990. DEEL B

1.2 // // // Residuen van bestrijdingsmiddelen // Maximumgehalte in mg/kg (ppm) // // // 1. broom-methaan (methylbromide) // 0,1 // 2. zwavelkoolstof // 0,1 // 3. tetrachloorkoolstof // 0,1 // 4. cyaanwaterstof, cyanide uitgedrukt in cyaanwaterstof // 15 // 5. fosforwaterstof, fosfiden uitgedrukt in fosforwaterstof // 0,1 // //