ARREST VAN HET HOF (Tiende kamer)

30 maart 2023 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Maatregelen betreffende het erfrecht – Verordening (EU) nr. 650/2012 – Artikel 13 – Verklaring van verwerping van een nalatenschap die door een erfgenaam is afgelegd voor het gerecht van de lidstaat van zijn gewone verblijfplaats – Latere inschrijving, op verzoek van een andere erfgenaam, van deze verklaring in het register van een andere lidstaat”

In zaak C‑651/21,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Sofiyski rayonen sad (rechter in eerste aanleg Sofia, Bulgarije) bij beslissing van 25 oktober 2021, ingekomen bij het Hof op dezelfde dag, in de procedure ingesteld door

M. Ya. M.

wijst

HET HOF (Tiende kamer),

samengesteld als volgt: M. Ilešič (rapporteur), waarnemend voor de kamerpresident, I. Jarukaitis en Z. rechters, Csehi,

advocaat-generaal: M. Szpunar,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door W. Wils en I. Zaloguin als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 10 november 2022,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 13 van verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring (PB 2012, L 201, blz. 107).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een door M. Ya. M. ingestelde procedure, in zijn hoedanigheid van erfgenaam, over een verzoek van inschrijving van een verklaring van verwerping van een nalatenschap die door een andere erfgenaam is afgelegd voor een gerecht van de lidstaat van zijn gewone verblijfplaats, in het register van een andere lidstaat.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3

In de overwegingen 7, 23, 32 en 67 van verordening nr. 650/2012 staat te lezen:

„(7)

De goede werking van de interne markt moet worden vergemakkelijkt door het wegnemen van de belemmeringen voor het vrije verkeer van personen die thans moeilijkheden ondervinden om hun rechten te doen gelden in het kader van een erfopvolging met grensoverschrijdende gevolgen. In de Europese justitiële ruimte moeten burgers op voorhand hun erfopvolging kunnen organiseren. De rechten van erfgenamen en legatarissen, van andere personen die de erflater na staan en van schuldeisers van de nalatenschap moeten daadwerkelijk worden gegarandeerd.

[…]

(23)

Gelet op de toenemende mobiliteit van burgers en teneinde de goede rechtsbedeling in de Europese Unie te waarborgen en ervoor te zorgen dat er een echte band bestaat tussen de erfopvolging en de lidstaat waar de bevoegdheid wordt uitgeoefend, moet deze verordening erin voorzien dat de gewone verblijfplaats van de erflater op het tijdstip van zijn overlijden als algemeen aanknopingspunt geldt voor het bepalen van zowel de bevoegdheid als het toepasselijke recht. […]

[…]

(32)

Ten behoeve van de erfgenamen en legatarissen met gewone verblijfplaats in een andere lidstaat dan die waar de erfopvolging wordt of zal worden behandeld, moet in deze verordening worden bepaald dat eenieder die volgens het op de erfopvolging toepasselijke recht een verklaring houdende aanvaarding of verwerping van de nalatenschap, van een legaat of van een wettelijk erfdeel, of houdende beperking van zijn aansprakelijkheid voor de schulden van de nalatenschap kan afleggen, deze verklaring kan afleggen voor de gerechten van de lidstaat van zijn gewone verblijfplaats, in de bij het recht van die lidstaat voorgeschreven vorm. Dit mag niet beletten dat dergelijke verklaringen kunnen worden afgelegd voor andere autoriteiten in die lidstaat die krachtens het nationaal recht bevoegd zijn om verklaringen te ontvangen. Wie gebruik wil maken van de mogelijkheid verklaringen af te leggen in de lidstaat van de gewone verblijfplaats, moet het gerecht of de autoriteit die de erfopvolging behandelt, binnen de termijn die in het op de erfopvolging toepasselijke recht is bepaald, ervan in kennis stellen dat dergelijke verklaringen bestaan.

[…]

(67)

Een snelle, soepele en efficiënte behandeling van een erfopvolging met grensoverschrijdende gevolgen in de Unie impliceert dat de erfgenamen, de legatarissen, de executeurs-testamentair en de beheerders van de nalatenschap eenvoudig hun rechtspositie en/of rechten en bevoegdheden moeten kunnen aantonen in een andere lidstaat, bijvoorbeeld een lidstaat waar zich goederen van de nalatenschap bevinden. […]”

4

Hoofdstuk II („Bevoegdheid”) van deze verordening bevat onder meer de artikelen 4 en 13.

5

Artikel 4 („Algemene bevoegdheid”) van deze verordening luidt:

„De gerechten van de lidstaat waar de erflater op het tijdstip van overlijden zijn gewone verblijfplaats had, zijn bevoegd om uitspraak te doen over de erfopvolging in haar geheel.”

6

Artikel 13 („Aanvaarding of verwerping van de nalatenschap, een legaat of een wettelijk erfdeel”) van deze verordening bepaalt:

„Naast het gerecht dat overeenkomstig deze verordening bevoegd is om uitspraak over de erfopvolging te doen, zijn de gerechten in de lidstaat van de gewone verblijfplaats van eenieder die krachtens het op de erfopvolging toepasselijke recht voor een gerecht een verklaring kan afleggen betreffende de aanvaarding of verwerping van een nalatenschap, een legaat of een wettelijk erfdeel, of een verklaring mag afleggen die als doel heeft zijn aansprakelijkheid te beperken ten aanzien van de schulden van de nalatenschap, bevoegd om dergelijke verklaringen in ontvangst te nemen, indien deze verklaringen volgens het recht van die lidstaat in rechte mogen worden afgelegd.”

7

Hoofdstuk III („Toepasselijk recht”) van verordening nr. 650/2012 bevat onder meer de artikelen 21 en 22.

8

Artikel 21 („Algemene regel”) van deze verordening bepaalt in lid 1:

„Tenzij in deze verordening anders is bepaald, is op de erfopvolging in haar geheel het recht van de staat van toepassing, waar de erflater op het tijdstip van overlijden zijn gewone verblijfplaats had.”

9

Artikel 22 („Rechtskeuze”) van die verordening bepaalt in lid 1:

„Een persoon kan als het recht dat zijn erfopvolging in het geheel beheerst, het recht van de staat kiezen, waarvan hij op het tijdstip van de rechtskeuze of op het tijdstip van overlijden de nationaliteit bezit.”

Bulgaars recht

10

De zakon za nasledstvo (wet betreffende nalatenschappen, DV nr. 22 van 29 januari 1949), in de op het hoofdgeding toepasselijke versie (hierna: „wet betreffende nalatenschappen”), bepaalt in artikel 48 dat de nalatenschap overgaat op het moment van aanvaarding ervan en dat de aanvaarding geldig is vanaf het openvallen van de nalatenschap.

11

Volgens artikel 49, lid 1, van deze wet kan de aanvaarding plaatsvinden middels een schriftelijke verklaring bij de Rayonen sad (rechter in eerste aanleg, Bulgarije) van het rechtsgebied waar de nalatenschap is opengevallen. In dat geval wordt de aanvaarding ingeschreven in een daarvoor bestemde boek.

12

Overeenkomstig artikel 51, lid 1, van die wet stelt de Rayonen sad op verzoek van een betrokkene, na de rechthebbende te hebben opgeroepen, een termijn vast waarbinnen deze een verklaring van aanvaarding of verwerping van de nalatenschap moet afleggen. Artikel 51, lid 2, van die wet bepaalt dat indien de erfgenaam geen verklaring aflegt binnen de aan hem gestelde termijn, hij het recht verliest om de nalatenschap te aanvaarden. Volgens artikel 51, lid 3, wordt de verklaring van de erfgenaam ingeschreven in het boek als bedoeld in artikel 49, lid 1, van die wet.

13

Overeenkomstig artikel 52 van de wet betreffende nalatenschappen vindt verwerping plaats volgens de in artikel 49, lid 1, ervan bedoelde procedure en wordt zij volgens dezelfde procedure ingeschreven in het boek.

14

Artikel 26, lid 1, van de Grazhdanski protsesualen kodeks (wetboek van burgerlijke rechtsvordering, DV nr. 59 van 20 juli 2007), in de op het hoofdgeding toepasselijke versie (hierna: „wetboek van burgerlijke rechtsvordering”), bepaalt dat partijen in een civiele procedure de personen zijn in wiens naam de procedure wordt gevoerd en de personen tegen wie de procedure wordt gevoerd. Artikel 26, lid 2, bepaalt dat, onverminderd de door de wet bepaalde gevallen, niemand in eigen naam rechten van derden in rechte kan inroepen.

15

Volgens artikel 531, lid 1, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering wordt de procedure van oneigenlijke rechtspraak ingeleid door een schriftelijk verzoek van de betrokkene.

16

Overeenkomstig artikel 533 van dat wetboek is de rechter verplicht om de voorwaarden met betrekking tot de gevraagde beslissing ambtshalve te onderzoeken. Hij kan ambtshalve bewijsmiddelen verzamelen en rekening houden met feiten die de verzoeker niet heeft aangevoerd.

17

De pravilnik za administratsiata v sadilishtata (statuut betreffende de gerechtelijke administratie, DV nr. 68 van 22 augustus 2017), in de op het hoofdgeding toepasselijke versie, bepaalt in artikel 39, lid 1, punt 11:

„Ter griffie worden in elektronische vorm en/of op papier de volgende boeken en registers bijgehouden:

[…]

11. een boek betreffende de aanvaarding of verwerping van nalatenschappen”.

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

18

Verzoeker in het hoofdgeding M. Ya. M., een Bulgaars staatsburger, heeft verklaard dat hij erfgenaam is van zijn grootmoeder, M. T. G., een Bulgaars staatsburger die op 29 maart 2019 in Griekenland is overleden.

19

Verzoeker in het hoofdgeding heeft de Sofiyski rayonen sad (rechter in eerste aanleg Sofia, Bulgarije), de verwijzende rechter, verzocht om inschrijving van de verklaring van verwerping van de nalatenschap die door een andere erfgenaam werd afgelegd, te weten de echtgenoot van de erflaatster. In dit verband heeft hij een door de Bulgaarse overheidsinstanties afgegeven erfrechtverklaring overgelegd volgens welke de erflaatster als erfgenamen haar echtgenoot H. H., Grieks staatsburger, haar dochter I. M. N. en de verzoeker in het hoofdgeding achterliet.

20

Verzoeker heeft in deze procedure een door de Eirinodikeio Athinon (vrederechter Athene, Griekenland) opgesteld proces-verbaal overgelegd dat vermeldt dat de echtgenoot van de erflaatster op 28 juni 2019 bij die rechter is verschenen en heeft verklaard dat hij de nalatenschap verwierp. De echtgenoot van de erflaatster heeft voorts verklaard dat zij het laatst in Griekenland woonde.

21

De verwijzende rechter merkt echter op dat voor hem niet is verduidelijkt waar de erflaatster haar laatste gewone verblijfplaats had en dat hij daarover pas informatie kan inwinnen nadat hij zijn bevoegdheid heeft vastgesteld om een verklaring van verwerping van een nalatenschap in te schrijven die eerder voor het gerecht van de lidstaat van de gewone verblijfplaats van de verwerpende erfgenaam is afgelegd.

22

Uit de verwijzingsbeslissing blijkt voorts dat verzoeker in het hoofdgeding niet optreedt als gemachtigde van de echtgenoot van de erflaatster, maar stelt dat zijn belang bij de inschrijving van de verklaring van verwerping gelijk is aan dat van een erfgenaam van gelijke rang, aangezien die inschrijving zijn erfdeel zou vergroten.

23

In deze omstandigheden vraagt de verwijzende rechter zich af of een dergelijke verklaring ook moet worden ingeschreven voor het gerecht dat algemeen bevoegd is om uitspraak te doen over de betrokken erfopvolging in haar geheel, wanneer die verklaring door het bevoegde gerecht is ontvangen overeenkomstig artikel 13 van verordening nr. 650/2012. Voorts vraagt hij zich af of een verklaring van verwerping van de nalatenschap van een van de erfgenamen kan worden ingeschreven op verzoek van een andere erfgenaam.

24

Volgens de verwijzende rechter kan artikel 13 van verordening nr. 650/2012 tot een bevoegdheidsconflict leiden, aangezien de bevoegdheid volgens de algemene bepalingen van deze verordening is gebaseerd op de gewone verblijfplaats van de erflater en niet op die van de erfgenaam. Ofschoon het gerecht van de lidstaat van de laatste gewone verblijfplaats van de erflater in beginsel bevoegd is om uitspraak te doen over de erfopvolging, is het mogelijk dat dit gerecht niet op de hoogte is van de inschrijving van verklaringen van verwerping of aanvaarding van deze nalatenschap die door erfgenamen zijn afgelegd voor een gerecht van de lidstaat van hun gewone verblijfplaats.

25

Verordening nr. 650/2012 creëert dan ook een rechtsvacuüm door te voorzien in een concurrerende bevoegdheid van gerechten van verschillende lidstaten, namelijk die van het gerecht van de lidstaat van de laatste gewone verblijfplaats van de erflater en die van het gerecht van de lidstaat van de gewone verblijfplaats van de erfgenamen, zonder dat dit laatste gerecht evenwel verplicht is om het eerste gerecht in kennis te stellen van het bestaan van dergelijke verklaringen.

26

Dienaangaande merkt de verwijzende rechter op dat het ontbreken van een dergelijke kennisgevingsplicht niet strookt met de visie van de Bulgaarse wetgever en rechtspraak volgens welke alle verklaringen van aanvaarding en verwerping van een nalatenschap op dezelfde plaats worden ingeschreven in één enkel gerechtelijk register van waaruit de overeenkomstige opsporingen kunnen worden verricht. Met die opvatting kan de rechtszekerheid worden gewaarborgd, die in casu voortvloeit uit de mogelijkheid om alle informatie betreffende de aanvaarding of verwerping van de nalatenschap op één plaats te bewaren.

27

Aangezien een dergelijke kennisgevingsplicht niet uitdrukkelijk in verordening nr. 650/2012 is vastgelegd, rijst bij de verwijzende rechter de vraag naar de aard van de bij hem aanhangige procedure waarbij de verzoeker in het hoofdgeding niet verzoekt om inschrijving van zijn eigen verklaring van verwerping van de nalatenschap van de erflaatster, maar wel van die van een van de andere erfgenamen. De Bulgaarse regeling voorziet evenwel niet in een dergelijke procedure. Op grond van het beginsel dat eenieder voor de rechter zijn eigen rechten verdedigt, is het niet toegestaan om verklaringen van anderen in het boek betreffende de aanvaarding of verwerping van nalatenschappen in te schrijven.

28

De verwijzende rechter vraagt zich dan ook in de eerste plaats af of artikel 13 van verordening nr. 650/2012 impliciet verbiedt dat de verklaring van verwerping van een nalatenschap die is ingeschreven in de lidstaat van de gewone verblijfplaats van een erfgenaam, later wordt ingeschreven bij het gerecht van een andere lidstaat, namelijk die waar de erflater zijn gewone verblijfplaats zou hebben gehad bij zijn overlijden.

29

Dienaangaande geeft de verwijzende rechter de voorkeur aan de oplossing om de inschrijving van verschillende verklaringen van verwerping van een nalatenschap in verschillende lidstaten toe te staan. Volgens hem brengt een dergelijke oplossing de rechtszekerheid niet ernstig in gevaar aangezien in de rechtsorde van de lidstaten regelingen zijn opgenomen voor het geval er meerdere opeenvolgende verklaringen van aanvaarding of verwerping van een nalatenschap zijn en het gerecht waarbij het verzoek aanhangig is in het geval van een geschil over de erfopvolging de juridische gevolgen van die verklaringen bovendien kan beoordelen op basis van de respectieve tijdstippen waarop deze werden afgelegd.

30

In de tweede plaats vraagt de verwijzende rechter zich af, wanneer in een lidstaat een verklaring van aanvaarding of verwerping van een nalatenschap is ingeschreven, wie om de latere inschrijving van die verklaring in een andere lidstaat kan verzoeken. Die kwestie is van belang omdat het Bulgaarse procesrecht niet voorziet in de mogelijkheid om een dergelijke reeds in een andere lidstaat ingeschreven verklaring te laten inschrijven bij een Bulgaars gerecht. Die verklaring kan slechts door de betrokken erfgenaam zelf worden afgelegd. De vraag rijst dus of een erfgenaam in de lidstaat van de vermeende gewone verblijfplaats van de erflater kan verzoeken om de verklaring van verwerping van de betrokken nalatenschap die door een andere erfgenaam is afgelegd en reeds in de lidstaat van de gewone verblijfplaats van die andere erfgenaam is ingeschreven, in te schrijven, wanneer het recht van eerstgenoemde lidstaat daarin niet uitdrukkelijk voorziet.

31

Volgens de verwijzende rechter vereist een effectieve toepassing van artikel 13 van verordening nr. 650/2012 die voldoet aan het doel van die bepaling als uiteengezet in overweging 32 ervan, namelijk dat een erfgenaam niet mag worden verplicht om naar de lidstaat van de gewone verblijfplaats van de erflater te reizen of om in die staat een procesgemachtigde aan te stellen voor de verklaring van aanvaarding of verwerping van een nalatenschap, dat elke erfgenaam kan verzoeken om inschrijving van een eerder in een andere lidstaat afgelegde verklaring van verwerping van een nalatenschap. In dit geval zou het Bulgaarse procesrecht daarom buiten beschouwing kunnen worden gelaten, gelet op de verplichting om af te wijken van het beginsel van de procedurele autonomie van de lidstaten teneinde de effectieve toepassing van voornoemd artikel 13 te waarborgen.

32

Daarentegen, indien de verwerping van een nalatenschap door een erfgenaam zowel in de lidstaat van diens gewone verblijfplaats zou kunnen worden ingeschreven als in de staat waar de erflater ten tijde van zijn overlijden zijn gewone verblijfplaats had, maar uitsluitend mits die erfgenaam daar persoonlijk om verzoekt, zou die voorwaarde ertoe leiden dat artikel 13 van verordening nr. 650/2012 wordt uitgehold.

33

De verwijzende rechter voegt daaraan toe dat verordening nr. 650/2012 een leemte bevat, aangezien zij het gerecht dat bevoegd is om een verklaring van verwerping van een nalatenschap in ontvangst te nemen, niet verplicht om het gerecht dat algemeen bevoegd is om uitspraak te doen over de erfopvolging in haar geheel in kennis te stellen van het bestaan van die verklaring. Om die reden, en teneinde geschillen tussen erfgenamen te voorkomen, maar ook om de wilsverklaring van de verwerpende erfgenaam te eerbiedigen, zou elk van de erfgenamen die wilsverklaring moeten kunnen inschrijven in de registers van de lidstaat van de laatste gewone verblijfplaats van de erflater.

34

In die omstandigheden heeft de Sofiyski rayonen sad de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Moet artikel 13 van verordening [nr. 650/2012], gelezen in samenhang met het beginsel van rechtszekerheid, aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat, wanneer een erfgenaam bij het gerecht van de lidstaat waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft, de aanvaarding of verwerping heeft laten inschrijven van de nalatenschap van een erflater die ten tijde van zijn overlijden zijn gewone verblijfplaats in een andere lidstaat had, een andere erfgenaam nadien in die andere lidstaat ook verzoekt om inschrijving van die verwerping of aanvaarding?

2)

Indien het antwoord op de eerste vraag luidt dat latere inschrijving is toegestaan: moet artikel 13 van verordening [nr. 650/2012], gelezen in samenhang met de beginselen van rechtszekerheid en de effectieve toepassing van het Unierecht alsmede de verplichting van de lidstaten om loyaal samen te werken overeenkomstig artikel 4, lid 3, VEU, aldus worden uitgelegd dat het zich niet ertegen verzet dat, wanneer een erfgenaam in de staat van zijn gewone verblijfplaats een verklaring van verwerping van de nalatenschap van een gemeenschappelijke erflater heeft afgelegd, een andere erfgenaam die verblijft in de staat waar de erflater ten tijde van zijn overlijden zijn gewone verblijfplaats had, een verzoek tot inschrijving van deze verklaring indient, ook al voorziet het procesrecht van laatstgenoemde staat niet in de mogelijkheid om de verwerping van de nalatenschap in naam van een derde in te schrijven?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Opmerkingen vooraf

35

Om te beginnen zij opgemerkt dat uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat volgens de verklaringen van de echtgenoot van de erflaatster haar laatste gewone verblijfplaats zich in Griekenland bevond. Dat zou betekenen dat de Griekse gerechten bevoegd zijn om uitspraak te doen over de betrokken erfopvolging in haar geheel, waarbij het toepasselijke recht in beginsel het Griekse recht is, tenzij de erflaatster overeenkomstig artikel 22, lid 1, van verordening nr. 650/2012 het recht van de lidstaat waarvan zij de nationaliteit bezat, namelijk het Bulgaarse recht, als het op de nalatenschap toepasselijke recht heeft gekozen.

36

De verwijzende rechter geeft echter aan dat hij niet over nauwkeurige informatie beschikt inzake de laatste gewone verblijfplaats van de erflaatster en dat hij, om dergelijke informatie te kunnen verzamelen, eerst zijn bevoegdheid zal moeten vaststellen om een verklaring van verwerping van de nalatenschap in te schrijven die voor het gerecht van de lidstaat van de gewone verblijfplaats van de verwerpende erfgenaam is afgelegd.

37

De lidstaat waarvan de gerechten op grond van artikel 4 van verordening nr. 650/2012 over een algemene bevoegdheid beschikken, lijkt in casu dus niet duidelijk te kunnen worden bepaald. Zoals de advocaat-generaal in punt 39 van zijn conclusie in wezen heeft opgemerkt, staat het volgens deze bepaling, indien zou blijken dat de erflaatster haar laatste gewone verblijfplaats in Griekenland had, aan de gerechten van deze lidstaat om uitspraak te doen over alle kwesties betreffende de betrokken erfopvolging, aangezien de verwijzende rechter slechts bevoegd is om eventuele verklaringen krachtens artikel 13 van deze verordening in ontvangst te nemen, als gerecht van de lidstaat waar een erfgenaam zijn gewone verblijfplaats heeft.

38

Gelet op deze overwegingen staat het aan de verwijzende rechter om eerst na te gaan waar de erflaatster haar gewone verblijfplaats had, alvorens na te gaan onder welke voorwaarden op verzoek van een erfgenaam een verklaring van verwerping van de nalatenschap die een andere erfgenaam in de lidstaat van zijn gewone verblijfplaats heeft afgelegd, kan worden ingeschreven in een register.

39

Indien in dit verband zou blijken dat de bepalingen van Bulgaars recht eraan in de weg staan dat de verwijzende rechter onderzoekt of hij bevoegd is om uitspraak te doen over de betrokken erfopvolging, zou deze rechter die bepalingen buiten toepassing moeten laten. Volgens vaste rechtspraak van het Hof dient de nationale rechter die in het kader van zijn bevoegdheid belast is met de toepassing van de bepalingen van het Unierecht immers zorg te dragen voor de volle werking van deze normen, en daarbij zo nodig, op eigen gezag, elke strijdige bepaling van de nationale wetgeving buiten toepassing te laten (zie in die zin arrest van 26 februari 2013, Åkerberg Fransson, C‑617/10, EU:C:2013:105, punt 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

Ten gronde

40

Met zijn vragen, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 13 van verordening nr. 650/2012 eraan in de weg staat dat, wanneer een erfgenaam bij het gerecht van de lidstaat waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft, een verklaring van aanvaarding of verwerping van de nalatenschap heeft laten inschrijven van een erflater die ten tijde van zijn overlijden zijn gewone verblijfplaats in een andere lidstaat had, een andere erfgenaam nadien om inschrijving van die verklaring verzoekt bij het bevoegde gerecht van die andere lidstaat.

41

Volgens vaste rechtspraak van het Hof vereisen de eenvormige toepassing van het Unierecht en het gelijkheidsbeginsel dat de bewoordingen van een bepaling van Unierecht die voor de vaststelling van de betekenis en de draagwijdte ervan niet uitdrukkelijk verwijst naar het recht van de lidstaten, in de regel in de gehele Unie autonoom en op eenvormige wijze worden uitgelegd, niet alleen rekening houdend met de bewoordingen van deze bepaling, maar ook met de context van deze bepaling en de doelstelling van de betrokken regeling [arrest van 2 juni 2022, T.N. en N.N. (Verklaring van verwerping van de nalatenschap), C‑617/20, EU:C:2022:426, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

42

Wat in de eerste plaats de bewoordingen van artikel 13 van verordening nr. 650/2012 betreft, zij eraan herinnerd dat volgens deze bepaling, naast het gerecht dat overeenkomstig deze verordening bevoegd is om uitspraak over de erfopvolging te doen, de gerechten in de lidstaat van de gewone verblijfplaats van eenieder die krachtens het op de erfopvolging toepasselijke recht voor een gerecht een verklaring kan afleggen betreffende de aanvaarding of verwerping van een nalatenschap, een legaat of een wettelijk erfdeel, of een verklaring mag afleggen die als doel heeft zijn aansprakelijkheid te beperken ten aanzien van de schulden van de nalatenschap, bevoegd zijn om deze verklaringen in ontvangst te nemen.

43

Wat in de tweede plaats de context van artikel 13 van verordening nr. 650/2012 betreft, dient eraan te worden herinnerd dat dit artikel deel uitmaakt van hoofdstuk II van deze verordening, dat alle rechterlijke bevoegdheidsgronden in erfrechtzaken regelt. Dit artikel 13 voorziet dus in een alternatieve bevoegde rechter, met als doel om erfgenamen die hun gewone verblijfplaats niet hebben in de lidstaat waarvan de gerechten overeenkomstig de algemene regels van de artikelen 4 tot en met 11 van verordening nr. 650/2012 bevoegd zijn om uitspraak te doen over de erfopvolging, in staat te stellen hun verklaringen betreffende de aanvaarding of de verwerping van de nalatenschap af te leggen voor een gerecht van de lidstaat waar zij hun gewone verblijfplaats hebben [arrest van 2 juni 2022, T.N. en N.N. (Verklaring van verwerping van de nalatenschap), C‑617/20, EU:C:2022:426, punt 37].

44

Wat in de derde plaats de doelstellingen van verordening nr. 650/2012 betreft, moet in herinnering worden geroepen dat deze verordening, zoals blijkt uit overweging 7 ervan, tot doel heeft de goede werking van de interne markt te vergemakkelijken door het wegnemen van de belemmeringen voor het vrije verkeer van personen die hun rechten willen doen gelden die voortkomen uit een grensoverschrijdende nalatenschap. Meer bepaald moeten de rechten van erfgenamen en legatarissen, van andere personen die de erflater na staan en van schuldeisers van de nalatenschap in de Europese justitiële ruimte daadwerkelijk worden gegarandeerd [zie in die zin arrest van 2 juni 2022, T.N. en N.N. (Verklaring van verwerping van de nalatenschap), C‑617/20, EU:C:2022:426, punt 42 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

45

In dit verband heeft het Hof reeds geoordeeld dat artikel 13 van verordening nr. 650/2012, gelezen in het licht van overweging 32 ervan, die aangeeft dat deze bepaling is ingevoerd ten behoeve van de erfgenamen en legatarissen met gewone verblijfplaats in een andere lidstaat dan die waar de erfopvolging wordt of zal worden behandeld, ertoe strekt de gang van zaken voor erfgenamen en legatarissen te vereenvoudigen door een afwijking van de bevoegdheidsregels die in de artikelen 4 tot en met 11 van deze verordening zijn vastgesteld [zie in die zin arrest van 2 juni 2022, T.N. en N.N. (Verklaring van verwerping van de nalatenschap), C‑617/20, EU:C:2022:426, punt 41 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

46

Wat in het bijzonder de kwestie betreft van de mededeling van de verklaringen van aanvaarding of verwerping van de nalatenschap aan het gerecht dat bevoegd is om uitspraak te doen over de erfopvolging, moet erop worden gewezen dat uit de laatste volzin van overweging 32 van verordening nr. 650/2012 blijkt dat „[w]ie gebruik wil maken van de mogelijkheid verklaringen af te leggen in de lidstaat van de gewone verblijfplaats, […] het gerecht of de autoriteit die de erfopvolging behandelt, binnen de termijn die in het op de erfopvolging toepasselijke recht is bepaald, ervan in kennis [moet] stellen dat dergelijke verklaringen bestaan.”

47

De laatste volzin van overweging 32 van verordening nr. 650/2012 geeft op het eerste gezicht te verstaan dat het volgens de Uniewetgever noodzakelijk is dat de verklaring van verwerping van een nalatenschap die wordt afgelegd voor een gerecht van de lidstaat van de gewone verblijfplaats van de verwerpende erfgenaam, ter kennis wordt gebracht van het gerecht dat bevoegd is om uitspraak te doen over de erfopvolging. Evenwel moet worden vastgesteld dat artikel 13 van deze verordening niet voorziet in een mechanisme voor de overlegging van die verklaringen door het gerecht van de lidstaat van de gewone verblijfplaats van de verwerpende erfgenaam aan het gerecht dat bevoegd is om uitspraak te doen over de erfopvolging. Overweging 32 vooronderstelt echter dat personen die gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om die verklaringen in de lidstaat van hun gewone verblijfplaats af te leggen, de taak op zich zullen nemen om het bestaan van deze verklaringen mee te delen aan de met de erfopvolging belaste autoriteiten [zie in die zin arrest van 2 juni 2022, T.N. en N.N. (Verklaring van verwerping van de nalatenschap), C‑617/20, EU:C:2022:426, punt 47].

48

Ofschoon het juist is dat de verwerpende erfgenaam er alle belang bij heeft om het gerecht dat bevoegd is om uitspraak te doen over de erfopvolging te informeren over het bestaan van een dergelijke verklaring, teneinde te voorkomen dat dit gerecht een feitelijk onjuiste beslissing neemt die in strijd is met zijn uitdrukkelijke wens, neemt dat niet weg dat de bepalingen van verordening nr. 650/2012 hem dienaangaande geen dwingende verplichting opleggen. Derhalve kan niet worden geoordeeld dat een verwerpende erfgenaam deze rechter altijd zelf op de hoogte moet brengen van het bestaan van deze verklaring.

49

In deze omstandigheden moet een ruime uitlegging worden gehanteerd wat betreft de overlegging van verklaringen die overeenkomstig artikel 13 van verordening nr. 650/2012 zijn afgelegd voor het gerecht dat bevoegd is om uitspraak te doen over de erfopvolging. De doelstelling van deze overlegging is namelijk om dat gerecht in staat te stellen kennis te nemen van het bestaan van een dergelijke verklaring en daarmee rekening te houden bij de afwikkeling van de erfopvolging. De wijze waarop deze verklaring ter kennis van deze rechter wordt gebracht, is in dit verband irrelevant.

50

Verordening nr. 650/2012 verzet zich er namelijk niet tegen dat, wanneer een erfgenaam bij een gerecht van de lidstaat van zijn gewone verblijfplaats een verklaring van verwerping van de nalatenschap heeft laten inschrijven van een erflater die ten tijde van zijn overlijden zijn gewone verblijfplaats in een andere lidstaat had, een andere erfgenaam nadien in die lidstaat ook verzoekt om inschrijving van die verklaring. Geoordeeld moet worden dat een erfgenaam die baat kan hebben bij een dergelijke verklaring het gerecht dat bevoegd is om uitspraak te doen over een erfopvolging moet kunnen informeren van het bestaan van die verklaring, wanneer de verwerpende erfgenaam dat niet zelf heeft gedaan, teneinde de afwikkeling van deze erfopvolging te vergemakkelijken.

51

Een dergelijke uitlegging vindt steun in de in punt 44 van het onderhavige arrest genoemde doelstellingen van verordening nr. 650/2012, die er met name toe strekt de belemmeringen weg te nemen voor het vrije verkeer van personen die hun rechten willen doen gelden in het kader van een erfopvolging met grensoverschrijdende gevolgen.

52

In dit verband moet worden benadrukt dat het feit dat het gerecht dat bevoegd is om uitspraak te doen over de erfopvolging op de hoogte wordt gebracht van het bestaan van een verklaring van verwerping van deze nalatenschap die door een andere erfgenaam is afgelegd voor het gerecht van de lidstaat van zijn gewone verblijfplaats in de zin van artikel 13 van verordening nr. 650/2012, geen verklaring namens een derde vormt, maar enkel een kennisgeving van die verklaring van verwerping aan dat eerste gerecht.

53

Voorts is de omstandigheid dat de wettelijke regeling van een lidstaat, zoals die welke aan de orde is in het hoofdgeding, voorziet in een registratie van die verklaring van verwerping in een gerechtelijk register, zodat alle verklaringen van aanvaarding of verwerping van een nalatenschap op een en dezelfde plaats en in één enkel gerechtelijk register worden ingeschreven van waaruit de overeenkomstige nasporingen kunnen worden verricht, in dit verband irrelevant.

54

Voor zover de verwijzende rechter aangeeft dat het naar Bulgaars recht niet mogelijk is om verklaringen van derden te laten inschrijven in het boek betreffende de aanvaarding of verwerping van nalatenschappen, moet bovendien worden vastgesteld, gelet op de in punt 39 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte rechtspraak van het Hof, dat het aan deze rechter staat om de volle werking van artikel 13 van verordening nr. 650/2012 te verzekeren door te aanvaarden dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde verklaring van verwerping van de nalatenschap aan hem wordt overgelegd door een andere erfgenaam dan degene die deze verklaring heeft afgelegd in de lidstaat van zijn gewone verblijfplaats, en daarbij in voorkomend geval elke strijdige bepaling van de nationale wetgeving buiten toepassing te laten.

55

Gelet op een en ander moet op de prejudiciële vragen worden geantwoord dat artikel 13 van verordening nr. 650/2012 er niet aan in de weg staat dat, wanneer een erfgenaam bij het gerecht van de lidstaat waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft, een verklaring van aanvaarding of verwerping van de nalatenschap heeft laten inschrijven van een erflater die ten tijde van zijn overlijden zijn gewone verblijfplaats in een andere lidstaat had, een andere erfgenaam nadien om inschrijving van die verklaring verzoekt bij het bevoegde gerecht van die andere lidstaat.

Kosten

56

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Tiende kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 13 van verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring,

 

moet aldus worden uitgelegd dat

 

het niet eraan in de weg staat dat, wanneer een erfgenaam bij het gerecht van de lidstaat waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft, een verklaring van aanvaarding of verwerping van de nalatenschap heeft laten inschrijven van een erflater die ten tijde van zijn overlijden zijn gewone verblijfplaats in een andere lidstaat had, een andere erfgenaam nadien om inschrijving van die verklaring verzoekt bij het bevoegde gerecht van die andere lidstaat.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Bulgaars.