Zaak C-500/10

Ufficio IVA di Piacenza

tegen

Belvedere Costruzioni Srl

(verzoek van de Commissione tributaria centrale, sezione di Bologna, om een prejudiciële beslissing)

„Fiscale bepalingen — Btw — Artikel 4, lid 3, VEU — Zesde richtlijn — Artikelen 2 en 22 — Automatische beëindiging van procedures aanhangig bij belastingrechter in derde aanleg”

Samenvatting van het arrest

Fiscale bepalingen — Harmonisatie van wetgevingen — Omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde — Inning van belasting — Nationale procesregels

(Art. 4, lid 3, VEU; richtlijn 77/388 van de Raad, art. 2 en 22)

Artikel 4, lid 3, VEU en de artikelen 2 en 22 van de Zesde richtlijn (77/388) betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting moeten aldus worden uitgelegd dat zij er niet aan in de weg staan dat op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde een uitzonderlijke nationale bepaling wordt toegepast op grond waarvan procedures die aanhangig zijn voor een belastinggerecht in derde aanleg automatisch worden beëindigd wanneer die procedures zijn aangevangen met een beroep dat meer dan tien jaar voor de inwerkingtreding van die bepaling in eerste aanleg is ingesteld en de belastingdienst in eerste en in tweede aanleg in het ongelijk is gesteld, waarbij deze automatische beëindiging tot gevolg heeft dat de rechterlijke beslissing in tweede aanleg kracht van gewijsde krijgt en de schuldvordering van de belastingdienst vervalt.

In de eerste plaats mag de verplichting om een doeltreffende inning van de eigen middelen van de Unie te waarborgen immers niet ingaan tegen de eerbiediging van het beginsel van rechterlijke behandeling binnen een redelijke termijn, dat de lidstaten ingevolge artikel 47, tweede alinea, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie in acht moeten nemen bij de tenuitvoerlegging van het recht van de Unie en waarvan de bescherming zich eveneens opdringt krachtens artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. In de tweede plaats vormt een dergelijke nationale regeling op grond waarvan de oudste procedures die voor de belastingrechter in derde aanleg aanhangig zijn, kunnen worden beëindigd, niet een maatregel waarbij voor een bepaalde periode algemeen van de btw-heffing wordt afgezien, maar een uitzonderlijke maatregel, bedoeld om het beginsel van een redelijke termijn te doen eerbiedigen. Nu het hier bovendien een — gezien de toepassingsvoorwaarden — gerichte en beperkte maatregel betreft, ontstaan geen aanzienlijke verschillen in behandeling van de belastingplichtigen en wordt bijgevolg het beginsel van belastingneutraliteit niet geschonden.

(cf. punten 23, 26-28 en dictum)


Zaak C-500/10

Ufficio IVA di Piacenza

tegen

Belvedere Costruzioni Srl

(verzoek van de Commissione tributaria centrale, sezione di Bologna, om een prejudiciële beslissing)

„Fiscale bepalingen — Btw — Artikel 4, lid 3, VEU — Zesde richtlijn — Artikelen 2 en 22 — Automatische beëindiging van procedures aanhangig bij belastingrechter in derde aanleg”

Samenvatting van het arrest

Fiscale bepalingen – Harmonisatie van wetgevingen – Omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde – Inning van belasting – Nationale procesregels

(Art. 4, lid 3, VEU; richtlijn 77/388 van de Raad, art. 2 en 22)

Artikel 4, lid 3, VEU en de artikelen 2 en 22 van de Zesde richtlijn (77/388) betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting moeten aldus worden uitgelegd dat zij er niet aan in de weg staan dat op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde een uitzonderlijke nationale bepaling wordt toegepast op grond waarvan procedures die aanhangig zijn voor een belastinggerecht in derde aanleg automatisch worden beëindigd wanneer die procedures zijn aangevangen met een beroep dat meer dan tien jaar voor de inwerkingtreding van die bepaling in eerste aanleg is ingesteld en de belastingdienst in eerste en in tweede aanleg in het ongelijk is gesteld, waarbij deze automatische beëindiging tot gevolg heeft dat de rechterlijke beslissing in tweede aanleg kracht van gewijsde krijgt en de schuldvordering van de belastingdienst vervalt.

In de eerste plaats mag de verplichting om een doeltreffende inning van de eigen middelen van de Unie te waarborgen immers niet ingaan tegen de eerbiediging van het beginsel van rechterlijke behandeling binnen een redelijke termijn, dat de lidstaten ingevolge artikel 47, tweede alinea, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie in acht moeten nemen bij de tenuitvoerlegging van het recht van de Unie en waarvan de bescherming zich eveneens opdringt krachtens artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. In de tweede plaats vormt een dergelijke nationale regeling op grond waarvan de oudste procedures die voor de belastingrechter in derde aanleg aanhangig zijn, kunnen worden beëindigd, niet een maatregel waarbij voor een bepaalde periode algemeen van de btw-heffing wordt afgezien, maar een uitzonderlijke maatregel, bedoeld om het beginsel van een redelijke termijn te doen eerbiedigen. Nu het hier bovendien een — gezien de toepassingsvoorwaarden — gerichte en beperkte maatregel betreft, ontstaan geen aanzienlijke verschillen in behandeling van de belastingplichtigen en wordt bijgevolg het beginsel van belastingneutraliteit niet geschonden.

(cf. punten 23, 26-28 en dictum)