15.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 417/46


Ontwerpconclusies van de Raad over het stimuleren van motorische vaardigheden, lichaamsbeweging en sportactiviteiten bij kinderen (1)

(2015/C 417/09)

DE RAAD VAN DE EU EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN DER LIDSTATEN

I.

HERINNEREND AAN DE POLITIEKE ACHTERGROND, ALS BESCHREVEN IN DE BIJLAGE, ALSOOK AAN HET VOLGENDE:

1.

De conclusies van de Raad van 27 november 2012 over „het stimuleren van gezondheidsbevorderende lichaamsbeweging (HEPA)” (2) waarin wordt benadrukt dat „lichaamsbeweging […], door de voordelen ervan, op iedere leeftijd, met betrekking tot preventie, behandeling en herstel, van bijzonder belang [is]”.

2.

In de aanbeveling van de Raad van 26 november 2013 over de stimulering van gezondheidsbevorderende lichaamsbeweging in de verschillende sectoren (3), werd de lidstaten verzocht een sectoroverschrijdend beleid en geïntegreerde strategieën te ontwikkelen voor sport, onderwijs, gezondheid, vervoer, milieu, stadsplanning en andere relevante sectoren, en werd benadrukt dat „lichamelijke opvoeding op school […] in aanleg een effectief instrument [is] om mensen meer bewust te maken van het belang van gezondheidsbevorderende lichaamsbeweging en [dat] scholen […] gemakkelijk en doeltreffend voor activiteiten op dit gebied [kunnen] worden ingeschakeld”.

3.

Het op 21 mei 2014 aangenomen tweede werkplan van de Europese Unie voor sport (2014-2017) (4), waarin het beoefenen van gezondheidsbevorderende lichaamsbeweging en sportonderwijs en -opleiding als prioritaire thema's van de EU-samenwerking op het vlak van sport zijn aangemerkt, en waarbij de deskundigengroep HEPA is ingesteld, die aanbevelingen moet formuleren ter bevordering van lichamelijke opvoeding op school, onder meer motorische vaardigheden bij jonge kinderen, en die waardevolle interacties met de sportsector, lokale overheden en de particuliere sector moet creëren.

II.

ONDERSCHRIJVEN HET VOLGENDE

4.

Het belang van spel en recreatie in het leven van elk kind wordt sinds geruime tijd door de internationale gemeenschap erkend. Artikel 31 van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind (VRK) van 1989 stelt expliciet het volgende: „De Staten die partij zijn, erkennen het recht van het kind op rust en vrije tijd, op deelneming aan spel en recreatieve bezigheden passend bij de leeftijd van het kind, en op vrije deelneming aan het culturele en artistieke leven”. Alle activiteiten voor kinderen, waaronder sportactiviteiten en lichamelijke opvoeding, moeten altijd in overeenstemming met het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind worden uitgevoerd.

5.

In de EU-richtsnoeren voor lichaamsbeweging (5) wordt erop gewezen dat de dagelijkse gewoonten van jonge kinderen de voorbije jaren zijn veranderd door nieuwe vormen van vrijetijdsbesteding (tv, internet, videogames, smartphones enz.), waardoor ze minder aan lichaamsbeweging doen. Dat laatste kan tevens worden verklaard door tijdsdruk, sociale en budgettaire beperkingen, veranderingen in levensstijl of een gebrek aan geschikte sportfaciliteiten in de omgeving. In de EU-richtsnoeren wordt gewezen op de grote bezorgdheid die bestaat over het feit dat kinderen en jongeren lichaamsbeweging wellicht hebben ingeruild voor meer sedentaire activiteiten.

6.

Ondanks dat kinderen er in het algemeen toe neigen fysiek actief te zijn, is hun lichaamsbeweging de laatste twintig jaar gedaald. Die verandering viel samen met stijgende percentages van overgewicht en obesitas bij kinderen en gezondheidsproblemen of lichamelijke beperkingen zoals spier- en skeletaandoeningen. Volgens schattingen van het Childhood Obesity Surveillance Initiative (COSI) van de WHO leed in 2010 ongeveer een derde van de kinderen tussen 6 en 9 jaar in de EU aan overgewicht of obesitas (6). Dat is een zorgwekkende stijging sinds 2008, toen de schatting één op vier was (7). In de industrielanden is de prevalentie van overgewicht en obesitas bij kinderen onder de 5 jaar gestegen van 8 % in 1990 naar 12 % in 2010, met een verwachting van 14 % in 2020 (8). Het gebrek aan lichaamsbeweging heeft ook negatieve gevolgen voor gezondheidszorgstelsels en voor de economie als geheel. Volgens schattingen wordt jaarlijks ongeveer 7 % van de nationale begrotingen voor gezondheidszorg in de EU besteed aan ziekten die verband houden met obesitas (9).

7.

Om die gezondheids- en ontwikkelingsproblemen bij kinderen te voorkomen moeten alle kinderen (ook kinderen met een beperking) worden aangemoedigd om aan lichaamsbeweging te doen. De jaren van voor- en vroegschoolse educatie en opvang (ECEC) zijn belangrijk omdat in die periode sleutelvaardigheden worden ontwikkeld. Door te spelen en aan lichaamsbeweging te doen, leren en oefenen kinderen vaardigheden die ze voor de rest van hun leven nodig zullen hebben. Dit leerproces, genaamd motorische ontwikkeling, gaat niet altijd van nature. Daarom is het van essentieel belang kinderen te sensibiliseren en hen mogelijkheden te bieden om aan lichaamsbeweging te doen.

8.

De WHO heeft onvoldoende lichaamsbeweging aangemerkt als de op drie na grootste risicofactor voor vroegtijdige sterfte en ziekte wereldwijd (10). De voordelen van lichaamsbeweging zijn algemeen bekend. Lichaamsbeweging is een van de meest doeltreffende manieren om niet-overdraagbare ziekten te voorkomen en obesitas te bestrijden, en om een gezonde levensstijl te handhaven (11). Er is ook steeds meer wetenschappelijk bewijs betreffende het positief verband tussen lichaamsoefening en mentale gezondheid en cognitieve processen (12).

Uit WHO-verslagen (13) blijkt dat regelmatig, gematigd tot intensief sporten of aan lichaamsbeweging (14) doen (ten minste 60 minuten per dag voor schoolgaande kinderen en 3 uur voor kinderen in ECEC) zorgt voor een langdurige neiging tot lichaamsbeweging die toeneemt tijdens de adolescentie en volwassenheid (15). Uit onderzoek blijkt ook dat wanneer kinderen op jonge leeftijd aan lichaamsoefening beginnen, ze vaak beter presteren aan de universiteit, minder gedrags- en disciplineproblemen hebben, en zich in de les langer kunnen concentreren dan hun leeftijdsgenoten (16).

9.

In dit verband speelt de onderwijsomgeving een bijzonder belangrijke rol, aangezien kinderen vooral op school aan lichaamsbeweging doen en sporten. Daarom voorzien scholen en leerkrachten in faciliteiten voor kinderen om aan lichaamsbeweging te doen, samen met opvoeders in ECEC-instellingen en sportclubs. Ook de ouders, de familie en de bredere gemeenschap spelen voor kinderen een belangrijke rol.

10.

Volgens deskundigen moeten geschikte lichamelijke activiteiten voor kinderen onder 12 jaar per leeftijdsgroep worden georganiseerd (17). Activiteiten in de ECEC en op de basisschool omvatten zowel gestructureerde als ongestructureerde activiteiten die kinderen helpen bij het ontwikkelen van vaardigheden als rennen, springen en werpen.

11.

Sommige lidstaten hebben reeds, in uiteenlopende mate, nationale strategieën ontwikkeld ter stimulering van de motorische ontwikkeling bij jonge kinderen en de ontwikkeling van fysieke en sportieve activiteiten voor kinderen onder de 12 jaar, meestal in samenwerking met de sportsector en sportclubs of -bonden (18).

12.

De deskundigengroep HEPA heeft in juni 2015 conform haar mandaat een reeks aanbevelingen voorgesteld ter stimulering van lichamelijke opvoeding op school, waaronder motorische ontwikkeling bij jonge kinderen.

III.

VERZOEKEN DE LIDSTATEN VAN DE EU:

13.

Te overwegen een sectordoorsnijdend beleid te voeren, onder meer in de sectoren onderwijs, jeugd, en gezondheid, ter bevordering van lichaamsbeweging en motorische vaardigheden bij jonge kinderen, waarbij met name rekening wordt gehouden met de volgende aanbevelingen van de deskundigengroep HEPA:

Bewustmaking van het feit dat de voorschoolse periode een kans inhoudt om lichaamsbeweging bij kinderen te bevorderen, met name door de ontwikkeling van motorische basisvaardigheden en fysieke geletterdheid.

Alle betrokkenen op school en daarbuiten (leerkrachten, coaches, ouders, enz.) bewust maken van het belang van de ontwikkeling van geschikte fysieke en sportieve activiteiten voor kinderen.

Relaties opbouwen tussen scholen en relevante organisaties (de sport-, de sociale en de particuliere sector, en de lokale autoriteiten) om de beschikbare buitenschoolse activiteiten te promoten en uit te breiden.

Scholen aanmoedigen tot het instellen van een samenwerkingskader met sportorganisaties en andere lokale (nationale) sportaanbieders, teneinde zowel schoolse als buitenschoolse activiteiten te stimuleren en te zorgen voor kwalitatief hoogwaardige, veilige infrastructuur en uitrusting voor lichamelijke opvoeding en buiten- of naschoolse activiteiten, alsook voor het uitvoeren van lokale bewustmakingscampagnes.

Na te denken over initiatieven om lokale autoriteiten aan te moedigen de voorwaarden te scheppen voor de ontwikkeling van actief vervoer van en naar school.

14.

Initiatieven voor alle betrokkenen (leerkrachten, ouders, scholen, clubs, opvoeders enz.) aan te moedigen en te ondersteunen op de passende niveaus, ter bevordering van passende motorische vaardigheden en fysieke activiteiten.

15.

Passende motorische vaardigheden en fysieke activiteiten aan te moedigen, vanaf de prille kindertijd tot de ECEC en de basisschool, in overeenstemming met de specifieke behoeften en de leeftijd van de kinderen, en daarover instructies te verstrekken aan onderwijzers/opvoeders.

16.

Het toepassen van bewustmaking en informatieverstrekking aan te moedigen, zowel op nationaal, regionaal als lokaal niveau, om interesse in motorische ontwikkeling en lichamelijke opvoeding voor kinderen te stimuleren:

17.

Ouders, familie en de brede gemeenschap aan te moedigen actief deel te nemen aan fysieke activiteiten met hun kinderen door gebruik te maken van geschikte faciliteiten (bv. fietspaden en veilige speeltuinen).

18.

Te overwegen steun te geven aan initiatieven ter verbetering van de sportinfrastructuur voor kinderen, met name in onderwijsinstellingen, en tegelijkertijd de samenwerking te stimuleren tussen scholen en sportclubs met betrekking tot de aanschaf van materiaal en faciliteiten voor kinderen op lokaal niveau.

19.

Stimuleringsmaatregelen te overwegen voor sportorganisaties en -clubs, scholen, onderwijsinstellingen, jeugdcentra, en met andere gemeenschaps- en vrijwilligersorganisaties die lichaamsbeweging bij kinderen promoten.

IV.

VERZOEKEN HET VOORZITTERSCHAP VAN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE IN HET KADER VAN HUN RESPECTIEVE BEVOEGDHEDEN:

20.

Kennis te nemen van de aanbevelingen van de deskundigengroep HEPA als basis voor verdere beleidsmaatregelen zowel op EU-niveau als op dat van de lidstaten, aangezien zij empirisch onderbouwde feiten leveren en in praktische sturing voorzien.

21.

De samenwerking te versterken tussen de beleidsterreinen voor de stimulering van de motorische ontwikkeling en lichamelijke opvoeding van kinderen, in het bijzonder de sectoren sport, gezondheid, onderwijs, jeugd en vervoer, overeenkomstig de aanbevelingen van de deskundigengroep HEPA.

22.

Te overwegen, met het oog op de Europese week van de sport, bijzondere aandacht te schenken aan initiatieven die (buiten)schoolse sportactiviteiten steunen en bevorderen.

23.

Waar passend nationale monitoringsystemen, studies of evaluaties te bevorderen om de hoeveelheid lichaamsbeweging en de gewoontes van kinderen te bepalen.

24.

Na te denken over een doeltreffender aanpak, binnen de toekomstige werkzaamheden op EU-niveau, van het stimuleren van motorische ontwikkeling bij jonge kinderen en van strategieën die een sedentaire levensstijl bij kinderen moeten ontmoedigen.

25.

Financiële steun aan te moedigen voor initiatieven inzake motorische vaardigheden en lichamelijke opvoeding via bestaande EU-programma's, zoals Erasmus+ en de Europese structuur- en investeringsfondsen, en aanvullende informatie van de Commissie te verwelkomen over de toepassing van bestaande EU-financieringsprogramma's ten gunste van sport.

V.

VERZOEKEN DE EUROPESE COMMISSIE:

26.

Uitwisseling van beste praktijken inzake de motorische ontwikkeling en lichamelijke opvoeding van kinderen in EU-verband te bevorderen en te steunen.

27.

Het kennisbestand te verbeteren door, in nauwe samenwerking met de Wereldgezondheidsorganisatie, steun te geven aan het verzamelen van kwantitatieve en kwalitatieve data (19) over de lichaamsbeweging, conditie-indicatoren en sportdeelname van kinderen in ECEC-instellingen of scholen en daarbuiten.

28.

Richtsnoeren voor lichaamsbeweging te ontwikkelen voor kinderen in ECEC-omgevingen, scholen en sportclubs, in samenwerking met wetenschappelijke deskundigen waaronder de Wereldgezondheidsorganisatie, die met name zijn gericht op beleidsmakers, lokale autoriteiten, ouders, familie en de bredere gemeenschap.

VI.

VERZOEKEN DE SPORTBEWEGING TE OVERWEGEN:

29.

een scala van voor kinderen geschikte niet-competitieve sportactiviteiten aan te bieden die zijn aangepast aan het passende niveau, ter verbetering van hun gezondheid en persoonlijke ontwikkeling.

30.

steun te bieden aan de organisatie van activiteiten waardoor (buiten)schoolse sportactiviteiten en de motorische ontwikkeling bij jonge kinderen worden bevorderd, onder meer in het kader van de Europese week van de sport.

31.

bij te dragen aan de ontwikkeling van hechte partnerschappen, gemeenschappelijke doelstellingen en communicatiecampagnes met de gemeenten en gemeenschappen en met onder meer de onderwijs-, jeugd-, en gezondheidssector, teneinde een sedentaire levensstijl tegen te gaan door binnen- en buitenschoolse sport te promoten.

32.

zich meer in te zetten voor de bevordering van initiatieven in verband met sportieve en fysieke activiteiten die tot doel hebben sedentair gedrag bij kinderen tegen te gaan via partnerschappen en samenwerking met de particuliere en de overheidssector.


(1)  In het kader van deze conclusies worden met „kinderen” kinderen tussen 0 en 12 jaar bedoeld.

(2)  PB C 393 van 19.12.2012.

(3)  PB C 354 van 4.12.2013.

(4)  PB C 183 van 14.6.2014.

(5)  De EU-richtsnoeren voor lichaamsbeweging: „Aanbevolen beleidsmaatregelen ter ondersteuning van gezondheidsbevorderende lichaamsbeweging” (2008) werden met instemming begroet in de conclusies van de informele bijeenkomst van de voor sport bevoegde EU-ministers. http://ec.europa.eu/sport/library/doc/c1/pa_guidelines_4th_consolidated_draft_en.pdf

(6)  Actieplan van de EU inzake obesitas bij kinderen 2014-2020 (http://ec.europa.eu/health/nutrition_physical_activity/docs/childhoodobesity_actionplan_2014_2020_en.pdf)

(7)  COM(2005) 0637.

(8)  www.toybox-study.eu

(9)  Actieplan van de EU inzake obesitas bij kinderen 2014-2020.

(10)  Mondiale aanbevelingen voor gezondheidsbevorderende lichaamsbeweging, WHO, 2010.

(11)  Lee IM, Shiroma EJ, Lobelo F, Puska P, Blair SN, Katzmarzyk PT, Lancet Physical Activity Series Working Group. Effect of physical activity on major non-communicable disease worldwide: an analysis of burden of disease and life expectancy, juli 2012, Lancet.

(12)  Strong, WB, RM Malina, CJR Blimkie, SR Daniels, RK Dishman, B Gutin, AC Hergenroeder, A Must, PA Nixon, JM Pivarnik, T Rowland, S Trost, F Trudeau (2005), „Evidence Based Physical Activity for School-Age Youth”, The Journal of Pediatrics, 146(6):732-737.

U.S. Department of Health and Human Services. Physical Activity Guidelines Advisory Committee Report 2008. (http://www.health.gov/paguidelines/Report/pdf/CommitteeReport.pdf.)

Een onderzoek aan de Universiteit Sankt-Gallen in 2011.

(13)  Mondiale aanbevelingen voor gezondheidsbevorderende lichaamsbeweging, WHO, 2010 (http://apps.who.int/iris/bitstream/10665/44399/1/9789241599979_eng.pdf),

U.S. Department of Health and Human Services. Physical Activity Guidelines Advisory Committee Report 2008. (http://www.health.gov/paguidelines/Report/pdf/CommitteeReport.pdf.)

Een onderzoek aan de Universiteit Sankt-Gallen in 2011.

(14)  Bijvoorbeeld Department of Health and Aging: National Physical Activity Guidelines for Australians. Canberra: Commonwealth of Australia; 2014 of UK Physical activity guidelines and National Health Service (NHS) in England: Physical activity guidelines for children (under five years) (http://www.nhs.uk/Livewell/fitness/Pages/physical-activity-guidelines-for-children.aspx)

(15)  G.J. Welk, J.C. Eisenmann, et J. Dolman, „Health-related physical activity in children and adolescents: A bio-behavioural perspective”, The handbook of physical education, eds. D. Kirk, D. Macdonald en M. O'Sullivan, London: Sage Publications Ltd, 2006, blz. 665-684

(16)  Physical Activity May Strengthen Children's Ability To Pay Attention http://www.sciencedaily.com/releases/2009/03/090331183800.htm and „The Association between school-based physical activity, Including Physical education and academic performance” U.S. Department of Health and human Services July 2010 http://www.cdc.gov/healthyyouth/health_and_academics/pdf/pa-pe_paper.pdf

(17)  Categorieën volgens het Canadese concept „Long-Term Athlete Development” (LTAD).

(18)  Bijvoorbeeld: Frankrijk werkt samen met multi- (Ufolep, Usep) of unisportbonden (bv. de turn- en de zwembond), met speciale lessen voor kinderen t/m 6 jaar. In Nederland worden speciale sportlessen voor peuters aangeboden, zoals turnen en zwemmen. In Oostenrijk is het programma „Kinder gesund bewegen” gericht op samenwerking tussen sportclubs en kleuter-/basisonderwijs en op het bevorderen van een actieve levensstijl door voor kinderen van 2 tot 10 jaar te voorzien in een aanbod van lichaamsbeweging.

(19)  Gebaseerd op het monitoringkader als omschreven in de aanbeveling van de Raad over de stimulering van gezondheidsbevorderende lichaamsbeweging in de verschillende sectoren (26 november 2013).


BIJLAGE

Politieke achtergrond

1.

Het Europees Jaar van opvoeding door sport (EYES 2004), waarin de rol van sport in het onderwijs werd benadrukt en de aandacht werd gevestigd op de brede maatschappelijke rol van sport;

2.

Het Witboek over sport van de Europese Commissie van 11 juli 2007, waarin werd gewezen op het belang van lichaamsbeweging en werd gesteld dat „sport op school en aan de universiteit […] gezondheids- en onderwijsvoordelen op[levert], een proces dat moet worden gestimuleerd” (1).

3.

De EU-strategie voor aan voeding, overgewicht en obesitas gerelateerde gezondheidskwesties, die werd aangenomen door de Europese Commissie in 2007 (2), en waarin lichaamsbeweging werd aangemoedigd, prioriteit werd gegeven aan kinderen en lagere sociaaleconomische groepen, en werd benadrukt dat „de kindertijd […] een belangrijke periode [is] om een voorkeur voor gezonde gedragspatronen bij te brengen en de noodzakelijke levensvaardigheden voor een gezonde levensstijl aan te leren. Scholen spelen daarbij natuurlijk een centrale rol (3).

4.

Het verslag van het Europees Parlement over de rol van sport in het onderwijs van 30 oktober 2007 (4) en de gelijknamige resolutie die daarop volgde waarin „de lidstaten en de bevoegde instanties [werd verzocht] om gezondheidsbevordering een prominente plaats te geven in de onderwijsprogramma's van de scholen en kleuterscholen door specifieke vormen van lichaamsbeweging die geschikt zijn voor kleuters, aan te moedigen”.

5.

De mededeling van de Europese Commissie „Ontwikkeling van de Europese dimensie van de sport” van 18 januari 2011, waarin de noodzaak werd erkend tot „ondersteunen van innovatieve initiatieven in het kader van het programma „Een leven lang leren” met betrekking tot lichaamsbeweging op school (5).

6.

De door de conferentie van ministers van sport (28 tot en 30 mei 2013) aangenomen „Verklaring van Berlijn” (MINEPS V), waarin werd benadrukt dat lichamelijke opvoeding een essentieel toegangskanaal is voor kinderen om levensvaardigheden aan te leren, patronen voor een leven lang lichaamsbeweging en een gezonde levensstijl te ontwikkelen, en waarin werd geattendeerd op de belangrijke rol van inclusieve buitenschoolse sport in de vroege ontwikkeling van en het onderwijs voor kinderen en jongeren.

7.

Het door de Europese Commissie in 2014 gelanceerde EU-actieplan inzake obesitas bij kinderen 2014-2020 (6). Met betrekking tot de acht belangrijkste actiegebieden legde de Europese Commissie de nadruk op het bevorderen van gezondere omgevingen, voornamelijk in scholen en kleuterscholen, en het aanmoedigen van lichaamsbeweging.


(1)  COM(2007) 391 final.

(2)  COM(2007) 279 final.

(3)  http://ec.europa.eu/health/ph_determinants/life_style/nutrition/documents/nutrition_wp_en.pdf

(4)  A6-0415/2007.

(5)  COM(2011) 12 final.

(6)  24 februari 2014 (geüpdatet op 12 maart en 28 juli 2014).