15.11.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 351/6


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over wettelijke en andere voorschriften voor reclame die gericht is op jongeren en kinderen (initiatiefadvies)

2012/C 351/02

Rapporteur: Jorge PEGADO LIZ

Op 14 juli 2011 heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité, op grond van art. 29, lid 2 van zijn reglement van orde, besloten een initiatiefadvies op te stellen over

Wettelijke en andere voorschriften voor reclame die gericht is op jongeren en kinderen.

De afdeling Interne Markt, Productie en Consumptie, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 30 augustus 2012 goedgekeurd.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 18 en 19 september 2012 gehouden 483e zitting (vergadering van 18 september) onderstaand advies uitgebracht, dat met 130 stemmen vóór, bij 3 onthoudingen, werd goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Het doel van dit advies is een bijdrage te leveren aan de informatie en discussie over, en de mogelijke aanscherping van, de wettelijke en andere Europese maatregelen ter bescherming van kinderen en jongeren tegen bepaalde reclame waarin misbruik gemaakt wordt van kinderen of schadelijke invloed wordt uitgeoefend op kinderen of waarin op de een of andere manier boodschappen worden verspreid die schadelijk kunnen zijn voor hun lichamelijke, geestelijke en morele ontwikkeling.

1.2

Het gaat hier om de bescherming van de grondrechten van kinderen in de EU zoals vastgelegd in het VN-Verdrag, in artikel 24 van het Europees Handvest van de grondrechten en in artikel 3, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, en zoals bedoeld in de Mededeling van de Commissie "Naar een EU-strategie voor de rechten van het kind" (COM(2006) 367 final), in het "Meerjarenprogramma van de Gemeenschap betreffende de bescherming van kinderen die het internet en andere communicatietechnologieën gebruiken" (COM(2008) 106 final) (1) en in "Een EU-agenda voor de rechten van het kind" (COM(2011) 60 final).

1.3

Reclame waarin oneigenlijk gebruik gemaakt wordt van kinderen voor doeleinden die niets te maken hebben met onderwerpen die hun rechtstreeks aangaan, tast de menselijke waardigheid aan en brengt de lichamelijke en geestelijke integriteit van kinderen in het gedrang. Dergelijke reclame dient derhalve te worden verboden.

1.4

Reclame die op kinderen is gericht, brengt risico's met zich mee die naargelang van de leeftijdsgroep zeer ernstig kunnen zijn en schadelijke gevolgen kunnen hebben voor hun lichamelijke, geestelijke en morele gezondheid. Bijzonder ernstig is dat kinderen worden aangespoord tot overconsumptie die tot een overmatige schuldenlast leidt en tot de consumptie van voedingsmiddelen of andere producten die schadelijk of gevaarlijk zijn voor hun lichamelijke en geestelijke gezondheid.

1.5

In het algemeen kan worden gesteld dat de gewelddadige, racistische, xenofobe, erotische of pornografische inhoud van sommige reclameboodschappen de lichamelijke, geestelijke, morele en staatsburgerlijke vorming van kinderen - soms onomkeerbare - schade toebrengt en tot gewelddadig gedrag en vervroegde interesse van kinderen in seks leidt.

1.6

Het EESC is van mening dat deze kwestie grondig moet worden bestudeerd en op Europees niveau moet worden aangepakt, met inachtneming van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, niet alleen omdat de daadwerkelijke bescherming van de grondrechten hier in het geding is, maar ook omdat de bestaande diversiteit aan nationale regels de goede werking van de interne markt in gevaar brengt. Het EESC pleit dan ook voor het invoeren, op Europees niveau, van een algemene minimumleeftijd voor reclame die speciaal op kinderen is gericht.

1.7

Het EESC vindt dat kinderen vanaf zeer jonge leeftijd, als onderdeel van het reguliere lesprogramma op school, moet worden verteld en moet worden geleerd hoe zij correct moeten omgaan met informatietechnologie en hoe zij reclameboodschappen moeten opvatten. Ook ouders moeten over de nodige kennis en vaardigheden beschikken zodat zij hun kinderen kunnen helpen bij het doorzien van reclameboodschappen.

1.8

Eigenlijk zouden alle burgers in het algemeen, en gezinnen en leerkrachten in het bijzonder, hierover informatie en coaching moeten krijgen zodat zij minderjarigen beter kunnen begeleiden op dit vlak.

1.9

Het EESC verzoekt alle adverteerders en reclamemakers om, in het kader van de bestaande en toekomstige initiatieven op het gebied van zelf- en coregulering, de rechten van het kind zoveel mogelijk te beschermen en te eerbiedigen.

1.10

Het EESC constateert dat de Europese regelgeving niet is afgestemd op de huidige behoefte aan bescherming van de rechten van het kind tegen reclame, vooral de reclame die via audiovisuele media, het internet en sociale netwerksites wordt verspreid, en verzoekt de Commissie zich zo snel mogelijk te buigen over de behoefte aan strengere, sectoroverschrijdende maatregelen om deze rechten daadwerkelijk te waarborgen.

1.11

Het EESC verzoekt het Europees Parlement en de nationale parlementen om hun traditie van bescherming van de rechten van het kind op dit bijzondere terrein vol overtuiging voort te zetten.

2.   Impact van reclame op kinderen

2.1

Het EESC is pleitbezorger van een sociale markteconomie die naar behoren is gereguleerd, zodat een gezonde en eerlijke concurrentie wordt bevorderd en een hoog niveau van consumentenbescherming wordt gegarandeerd. Dat is van belang met het oog op de totstandbrenging van een interne markt die bijdraagt tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden voor de bevolking en inachtneming van de beginselen van menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid en de rechtsstaat, en eerbiediging van de rechten van de mens.

2.2

Het EESC erkent dat reclame, in al haar vormen, hierbij een belangrijke rol speelt, die treffend wordt omschreven door de International Advertising Association (IAA): reclame zorgt voor de verspreiding van innovatie, zet aan tot creativiteit en kan een vorm van amusement zijn; reclame stimuleert de concurrentie en vergroot het aantal keuzemogelijkheden. Het EESC erkent ook dat reclame een belangrijke bron van informatie en bewustmaking is voor de consument, reden waarom Europese regelgeving op dit vlak dringend geboden is.

2.3

Het ligt voor de hand dat in een advies als dit, met een doel als hierboven omschreven, wordt ingegaan op de invloed die "de media" in het algemeen en de televisie, het internet en de sociale netwerken in het bijzonder, als belangrijkste kanalen voor het verspreiden van reclameboodschappen, hebben op kinderen en jongeren die van deze media gebruik maken of ernaar kijken. Het is ook belangrijk na te gaan hoe kinderen uit verschillende leeftijdsgroepen en sociale milieus zich gedragen tegenover de media, en onderzoek te doen naar een bekend verschijnsel als de keuze van een rolmodel, sociaal gedragspatroon of levensstijl, die belangrijk zijn voor de persoonlijkheidsvorming en waarop wordt ingespeeld door de reclamewereld (2). Maar omdat dit advies slechts een beperkt aantal bladzijden mag beslaan, kan hier niet worden ingegaan op alle aspecten die verband houden met dit thema en wordt een aantal hiervan als genoegzaam bekend of als niet controversieel beschouwd. Dat geldt met name voor de rol die "de media" tegenwoordig spelen in de informatievoorziening, het onderwijs, de opvoeding en de vrijetijdsbesteding van jongeren en de tijd die zij hieraan besteden. Over sommige van deze aspecten heeft het EESC al eerder advies uitgebracht of wordt binnenkort een advies opgesteld (3).

3.   Reclame waarbij kinderen de reclameboodschap in de een of andere vorm overbrengen

3.1

Wanneer het gaat om reclame waarin kinderen voorkomen, komen aspecten als menselijke waardigheid en de rechten van het kind om de hoek kijken, die in verschillende internationale en Europese verdragsteksten zijn vastgelegd, bijv. in het Handvest van de grondrechten (art. 1 en art. 2, sub c) en vooral de artikelen 24 en 32).

3.2

Het EESC vindt het noodzakelijk dat de EU-regels worden geharmoniseerd en dat er een algemeen verbod komt op reclame waarin misbruik wordt gemaakt van kinderen of waarin kinderen onbehoorlijk worden afgebeeld in een context die niets te maken heeft met zaken die kinderen rechtstreeks aangaan.

4.   Reclame die speciaal op kinderen is gericht

4.1

Kinderen tot een bepaalde leeftijd kunnen reclame niet relativeren, vooral wanneer de boodschap overweldigend is en dezelfde reclame tot vervelens toe wordt herhaald; zij hebben dan ook de neiging om alle reclame voor waar aan te nemen en kunnen zich daardoor ontwikkelen tot dwangmatige consumenten. Hoe zwakker het sociaaleconomische milieu, hoe sterker dit effect. Ook de boodschappen en waarschuwingen waarmee reclame gepaard gaat worden niet door kinderen begrepen en werken dus ook niet preventief of ontmoedigend.

4.2

Daarnaast is het zo dat de perceptie van reclame verschilt naargelang van de leeftijdsgroep. Tot de leeftijd van vijf jaar kunnen kinderen geen onderscheid maken tussen programma's en reclame, en ook in de jaren daarna hebben zij nog niet door dat reclame een overredingsfunctie heeft. Dat kunnen zij pas als ze ongeveer acht jaar oud zijn, hoewel dat niet voor alle kinderen geldt. Dat betekent echter nog niet dat kinderen kunnen doorzien dat reclameboodschappen een vertekend beeld schetsen, en vooral de positieve aspecten van een product benadrukken en de meer negatieve aspecten onvermeld laten.

4.3

Wanneer oudere kinderen een reclameboodschap als amusement beschouwen, is de impact ervan groter en ofschoon zij beter in staat zijn om reclameboodschappen te doorzien maakt hen dat niet noodzakelijk immuun voor reclame en voor de bedoelingen daarvan; door het gebruik van andere, meer geavanceerde en eveneens doeltreffende marketingtechnieken kan ook hun gedrag worden beïnvloed.

4.4

De ontwikkeling van cognitieve vaardigheden en van interpretatievermogen door middel van programma’s ter bevordering van mediageletterdheid heeft een positieve impact op de manier waarop met reclame wordt omgegaan. Maar een grotere mediageletterdheid van ouders en kinderen, waardoor zij beter begrijpen hoe reclame werkt en wat de gevolgen ervan zijn, is echter geen panacee voor de schadelijke effecten van reclame die op kinderen is gericht. Het is van essentieel belang dat kinderen worden voorbereid op hun toekomstige positie als consument door hun mediageletterdheid te vergroten en hun van jongs af aan een gevoel van eigen verantwoordelijkheid bij te brengen. Maar dat lost niet onmiddellijk het probleem op van de impact van reclame die overweldigend is en vaak wordt herhaald, en bereikt misschien ook niet alle kinderen, vooral niet die uit kansarme sociale milieus, die vaker de schadelijke effecten van reclame ondergaan.

4.5

Studies wijzen uit dat het gezin een belangrijke rol speelt in de strijd tegen het effect van reclame. Steeds meer kinderen, ook kinderen van jonge leeftijd, beschikken over een televisie en over internet op hun kamer, waardoor tv-kijken een eenzame en oncontroleerbare aangelegenheid wordt. Een andere factor die ervoor zorgt dat kinderen steeds vaker worden blootgesteld aan reclameboodschappen en marketingtechnieken, is het toenemend dagelijks gebruik van het internet door de allerjongsten. Zoals treffend wordt opgemerkt in het ontwerpverslag van het EP "is het internet een belangrijk onderdeel van het leven van jongeren geworden, vaak nog belangrijker dan familie, school en vrienden." (4) Uit recent onderzoek, zoals "KIDS ON LINE", is gebleken dat 38 % van de kinderen tussen 9 en 12 jaar al een onlineprofiel heeft en dat dit percentage 78 % bedraagt in het geval van kinderen tussen 13 en 16 jaar. Veel speelgoedmerken hebben sites ontworpen waar kinderen online spelletjes kunnen spelen en zich kunnen vermaken, terwijl zij ondertussen het doelwit zijn van marketingsstrategieën en de fabrikant probeert de kinderen aan zijn merk te binden.

4.6

Sommige reclameboodschappen die op kinderen zijn gericht, kunnen consumptiegewoonten stimuleren die gebaseerd zijn op overvloed door kunstmatige behoeften te creëren die niet overeenkomen met werkelijke noden en door een vals beeld van "geluk" te schetsen. Uit statistieken blijkt dat 54 % van de jongeren onder druk staat om producten te kopen, alleen omdat hun vrienden ze ook hebben. Met andere woorden, consumptie wordt een factor van sociale inclusie.

4.7

Er is een causaal verband tussen de blootstelling aan bepaalde reclames en het verzoek aan ouders om bepaalde producten te kopen. Conflicten binnen het gezin die verband houden met de blootstelling aan reclame en het verzoek om bepaalde producten te kopen, komen in alle gezinnen voor maar vooral in gezinnen uit de lagere inkomensklassen, waarvan de kinderen meer tijd voor de televisie doorbrengen. Zo zijn kansarme gezinnen, vanwege hun gebrek aan financiële middelen of hun verminderde vermogen om in dialoog te gaan, uiteindelijk eerder de dupe van reclame.

4.8

Het door reclame gestimuleerde consumentisme heeft ook tot gevolg dat een groot aantal kinderen en jongeren fan worden van bepaalde merken, wat tot problemen leidt bij jongeren die deze merken niet kunnen betalen. Een voorbeeld hiervan zijn kinderen die op school worden gepest omdat zij geen merkkleding dragen. Zij kunnen hierdoor afwijkend gedrag gaan vertonen of zich zeer ongelukkig gaan voelen. Soms ook raken zij geïsoleerd of krijgen zij te maken met geweld, en niet zelden belanden zij zelf in de criminaliteit omdat zij gaan stelen.

4.9

Met betrekking tot reclame die aanspoort tot het consumeren van ongezonde voedingsmiddelen of andere producten die schadelijk of gevaarlijk zijn voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid kan worden gesteld dat kinderen invloed uitoefenen op het soort voedingsproducten dat wordt gekocht, en dat zij met name de voorkeur geven aan kant-en-klaar-maaltijden of "fast food". In reclame voor kinderen worden constant slechte voedingsgewoonten gepromoot. Zwaarlijvigheid onder kinderen is al een enorm probleem. Volgens Consumers International is een op de tien kinderen in de wereld te dik of zwaarlijvig; 22 miljoen kinderen jonger dan 5 jaar kampen met overgewicht, met name als gevolg van de consumptie van bewerkte producten die rijk zijn aan suiker en vet.

4.10

Het aantal kinderen dat met name in kinderprogramma's wordt blootgesteld aan reclame voor voedingsmiddelen is aanzienlijk en is toegenomen doordat steeds meer kinderen over televisie en internet beschikken en toegang hebben tot sociale netwerksites. Anderzijds is de aard van reclameboodschappen veranderd en worden producten nu op een meer geavanceerde manier aan de man gebracht, waardoor reclame meer overtuigt (5).

4.11

Reclame kan ook tot eetstoornissen leiden, zoals anorexia en boulimia. Kinderen en jongeren zien in reclames modellen met een bepaalde lichaamsbouw en een bepaald uiterlijk. Meestal zijn het slanke jonge meisjes, die een schoonheidsideaal vertegenwoordigen dat aanleiding geeft tot eetgedrag dat levensgevaarlijk kan zijn.

4.12

De vereniging van Noord-Amerikaanse psychologen vindt zelfs dat reclame voor kinderen jonger dan acht jaar beperkt (of zelfs verboden) zou moeten worden, omdat kinderen van deze leeftijd niet door de wervende boodschappen van reclame heen kunnen prikken. Met dit verbod worden de negatieve gevolgen van reclame op de bevordering van ongezonde eetgewoonten beperkt, worden conflicten tussen ouders en kinderen over de aankoop van producten waarvoor reclame wordt gemaakt in de kiem gesmoord en wordt geweld voorkomen (6).

4.13

Het Comité is van mening dat dergelijke restrictieve voorschriften, die reeds in de wetgeving van diverse lidstaten en niet-Europese landen zijn vastgelegd (7), op Europees niveau moeten worden bekrachtigd en dat er een algemene minimumleeftijd moet worden vastgesteld voor reclame die speciaal op kinderen is gericht, zoals wordt voorgesteld in het verslag van europarlementslid Kyriacos Triantaphylides (8) en is bevestigd in de resolutie van het EP van 22 mei 2012 (9)

5.   Reclame die kinderen beïnvloedt

5.1

Wanneer we het hebben over reclame die de geestelijke en morele ontwikkeling van kinderen ernstig kan schaden, zelfs al is deze reclame niet speciaal op kinderen gericht, denken we aan reclame die aanzet tot geweld of tot bepaalde vormen van gewelddadig gedrag, zoals het geval is bij reclame voor speelgoed of spelletjes die tot gewelddadig gedrag leiden.

5.2

Uit betrouwbaar onderzoek is gebleken dat blootstelling aan geweld in bepaalde reclames die via audiovisuele media worden verspreid schadelijke effecten heeft, omdat dit met name agressief gedrag, een grotere ontvankelijkheid voor geweld en een toename van vijandige gevoelens bevordert. De geestelijke gezondheid kan worden aangetast door dit contact met gewelddadige inhoud en daardoor kunnen stress, angst, slaapstoornissen en hyperactiviteit ontstaan.

5.3

Steeds vaker komen beroemdheden voor in reclames voor producten die schadelijk zijn voor de gezondheid, zoals alcohol of tabak. Wanneer een levensstijl die als aantrekkelijk wordt beschouwd, wordt geassocieerd met deze producten, dan stimuleert dat het gebruik ervan en zorgt dat voor een positieve perceptie van deze producten.

5.4

De normale geestelijke en morele ontwikkeling van kinderen wordt ook beïnvloed door reclame met erotisch getinte of pornografische inhoud die verwijst naar seksueel pervers of oversekst gedrag. Een groot deel van de reclame is seksistisch en seksueel getint en gebruikt de vrouw als lustobject, vaak in een minderwaardige of ondergeschikte positie of soms zelfs als slachtoffer van geweld. Ook leidt de expliciet seksuele lading of erotische, en soms zelfs pornografische, inhoud tot vervroegde interesse van kinderen in seks. Hoewel diverse bekende merken verplicht werden hun reclamecampagnes stop te zetten omdat zij de overseksualisering van kinderen bevorderden en omdat de civiele samenleving afkeer kreeg van het misbruik van afbeeldingen van het lichaam van minderjarigen in advertenties, is er op EU-niveau geen duidelijke wettelijke regeling om dit soort situaties aan banden te leggen.

5.5

Het is wel zo dat deze materie in sommige lidstaten is gereguleerd - zij het op zeer uiteenlopende wijze, waardoor de correcte werking van de interne markt wordt verstoord zonder dat daarvoor een belangrijke culturele reden is aan te voeren - maar het zou een goede zaak zijn als hier ook in Europees verband aandacht aan zou worden besteed.

6.   De Europese wettelijke voorschriften en de duidelijke ontoereikendheid daarvan

6.1

De nationale wettelijke voorschriften en de procedures die in de reclamewereld zelf ten aanzien van kinderen worden gehanteerd - waarbij reclame in de meest ruime zin wordt opgevat als ‧communicatie met een commercieel oogmerk‧ – zijn allesbehalve uniform in de verschillende lidstaten.

6.2

De Europese wettelijke voorschriften zijn, op hun beurt, onnodig complex en verwarrend. In de meeste gevallen zijn zij ook op verschillende manieren omgezet in nationale wetgeving en worden zij in elke lidstaat weer anders toegepast, zoals de Commissie constateert in haar mededeling "Een coherent kader voor een groter vertrouwen in de digitale eengemaakte markt voor elektronische handel en onlinediensten" (10), in haar verslag "Bescherming van kinderen in de digitale wereld" (11) en in de "Europese Strategie voor een beter internet voor kinderen" (12). De meeste lidstaten hebben de Europese richtlijnen zeer minimalistisch omgezet. Sommige landen (13) hanteren strengere regels, die reclame voor kinderen zelfs verbieden (14).

6.3

Geen enkele bepaling van het EU-recht schrijft voor dat er, ter bescherming van minderjarigen en van de menselijke waardigheid, een soort "controle vooraf" moet plaatsvinden. Terecht, zou je zeggen; er moet immers aan de fundamentele beginselen van vrije meningsuiting worden voldaan, die zijn vastgelegd in het Europees Verdrag van de rechten van de mens, dat wordt gehandhaafd door het Europees Hof van de rechten van de mens.

6.4

De verwarring is echter merendeels te wijten aan een Aanbeveling van de Raad uit 1998 betreffende "een vergelijkbaar en doeltreffend niveau van bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid" in verband met "de concurrentiepositie van de Europese industrie van audiovisuele en online-informatiediensten", waarin wordt gesteld dat de Europese Unie niet bevoegd is om wetgevingsmaatregelen te treffen tegen audiovisuele inhoud of web content die schadelijk is voor kinderen of voor de menselijke waardigheid (15) en waarin wordt geconcludeerd dat deze aspecten een kwestie van "goede smaak" en "fatsoen" zijn, die buiten het bestek van de Europese regelgeving valt (16).

6.5

Doorgaans wordt alleen bepaald dat de lidstaten erop toe moeten zien dat televisie-uitzendingen (waaronder ook reclameboodschappen worden verstaan) geen programma's bevatten die de lichamelijke, geestelijke en morele ontwikkeling van minderjarigen ernstig kunnen schaden. Daaronder worden met name programma's verstaan die pornografische of gewelddadige scenes bevatten die niet door een "akoestische waarschuwing" voorafgegaan worden of aan een "visueel symbool" herkenbaar zijn, tenzij "door de keuze van het tijdstip" van de uitzending of door "technische maatregelen" wordt gewaarborgd dat "minderjarigen in het zendgebied de uitzendingen normalerwijze niet zullen zien of beluisteren".

6.6

Onder het motto dat "de kijker over steeds meer mogelijkheden beschikt om reclame te vermijden" en zonder rekening te houden met de bijzondere situatie van het kind als "passieve kijker" worden in de bestaande regelgeving geen beperkingen meer opgelegd aan de onderbreking van programma's door reclamespots, voor zover de integriteit van die programma's hierdoor niet ernstig wordt aangetast.

6.7

Er bestaan momenteel alleen Europese verbodsbepalingen voor tabaksproducten en geneesmiddelen en geneeskundige behandelingen op medisch voorschrift, en voor "verborgen" en "sluikreclame"; dit verbod geldt niet voor de positionering van een product (hoewel dat "in principe verboden zou moeten zijn"), wanneer "de kijker hierover naar behoren wordt geïnformeerd", en, "onder strenge voorwaarden", voor reclame voor alcoholhoudende dranken.

6.8

Alleen in het laatste geval wordt vermeld dat de reclame niet op minderjarigen mag zijn gericht. In alle andere gevallen waarin sprake kan zijn van lichamelijke, geestelijke of morele schade van minderjarigen beperken de geldende normen zich tot een algemene aanbeveling of tot niet meer dan een verwijzing naar "gedragscodes"; hierbij valt te denken aan gevallen waarin minderjarigen direct of indirect, via hun ouders, worden aangespoord tot het aanschaffen van aangeprezen goederen of diensten door gebruik te maken van hun gebrek aan ervaring of hun goedgelovigheid, of aan reclame "die kinderprogramma's vergezelt of daar deel van uitmaakt, inzake voedingsmiddelen en dranken die voedingsstoffen en andere stoffen met nutritieve en fysiologische effecten bevatten, met name stoffen zoals vetten, vetzuren, zout/natrium en suikers".

6.9

Feit is ook dat de richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken behalve een bepaling met betrekking tot handelspraktijken die op "een duidelijk herkenbare groep consumenten" zijn gericht, die met name "wegens hun leeftijd of goedgelovigheid bijzonder vatbaar zijn voor die handelspraktijken", geen verbod bevat ten aanzien van de eerder genoemde praktijken en ook in de lidstaten niet in verbodsbepalingen is omgezet noch een verbodswerking heeft (17).

6.10

Behalve deze bepalingen van EU-recht zijn in andere instrumenten, zoals overeenkomsten, fundamentele beginselen vastgelegd die op hun beurt aan de basis liggen van de meest recente ontwikkelingen van het grondrecht van de EU (Verdrag van Lissabon en Europees Handvest van de grondrechten).

6.11

Ondertussen heeft de beroepsgroep zelf, zowel op internationale als op nationale schaal, zelfregulerende maatregelen getroffen ten aanzien van haar handelspraktijken, waaruit duidelijk blijkt dat zij de bescherming van kinderen hoog in het vaandel heeft. Dat geldt met name voor de EASA (18). Desondanks is er in diverse internationale en Europese gremia op gewezen dat een hoog niveau van respect voor en bescherming van kinderen moet worden gewaarborgd, teneinde hun lichamelijke, geestelijke en morele ontwikkeling veilig te stellen. Dat is niet alleen in het belang van hun eigen welzijn, maar ook in dat van hun familie.

7.   Reclame voor kinderen en jongeren en de totstandbrenging van de interne markt

7.1

De Europese markt voor reclame en marketing is een hoogst competitieve markt, die onderhevig is aan modeverschijnselen en bijzonder gevoelig is voor de gevolgen van de economische en financiële crisis. Grote verschillen in nationale regelgeving op het gebied van reclame kunnen niet alleen van invloed zijn op de resultaten, maar ook de ontwikkeling ervan op de interne markt belemmeren en een bron van discriminatie en oneerlijke concurrentie zijn. Vooral in het segment kinder- en jeugdreclame, een sector die volop in beweging is, zorgen de grote verschillen in nationale regelgeving en voorschriften ervoor dat reclamebureaus niet over een gelijk speelveld beschikken en op kosten worden gejaagd omdat zij hun campagnes moeten aanpassen aan verschillende wettelijke eisen en voorschriften; ook worden hierdoor onbehoorlijke mededingingspraktijken in de hand gewerkt, in een poging deze moeilijkheden te omzeilen en markten te veroveren. Harmonisatie van de wetgevingen, waardoor in heel Europa dezelfde regels gelden en de interne markt op dit gebied een feit wordt, kan een doorslaggevende bijdrage leveren aan een doorzichtiger markt waarop alle reclamebureaus hun activiteiten kunnen ontplooien en hun vaardigheden en capaciteiten kunnen aanwenden om de consument daadwerkelijk tevreden te stellen, in plaats van te profiteren van de verschillen tussen nationale wetgevingen ten koste van een gezonde en eerlijke concurrentie.

8.   Rechtsgrondslag van een gemeenschappelijke aanpak van reclame voor kinderen en jongeren.

8.1

Tot dusver zijn de richtlijnen van de Unie waarin reclame op EU-niveau wordt geregeld gebaseerd op de inmiddels grondig gewijzigde verdragsbepalingen inzake de totstandbrenging van de interne markt, thans de artikelen 26 en 114. Dat is een belangrijk aspect, maar niet het enige. Bij andere EU-initiatieven, waarvan de doelstellingen meer specifiek op radio- en tv-uitzendingen zijn gericht, werd de rechtsgrondslag ontleend aan bepalingen met betrekking tot de vrijheid van vestiging en bijbehorende diensten, zij het met belangrijke wijzigingen, de huidige artikelen 49 e.v. en 56 e.v. In meer recente initiatieven op het gebied van de bescherming van kinderen en kinderpornografie, maar nog wel uit de tijd van voor het Verdrag van Lissabon, werd een beroep gedaan op de verdragsbepalingen inzake samenwerking op strafrechterlijk gebied.

8.2

In het Verdrag van Lissabon zijn belangrijke wijzigingen aangebracht op dit vlak en wordt een scala van nieuwe mogelijkheden voor communautair optreden aangeboden die op de juiste manier moeten worden geïnterpreteerd en toegepast. De belangrijkste innovatie was het feit dat het Handvest van de grondrechten voortaan tot het primaire recht van de EU behoort. Ten tweede heeft de samenwerking op strafrechtelijk en burgerrechtelijk gebied een ander rechtskarakter gekregen en tot slot zijn er in veel verdragsbepalingen wijzigingen aangebracht, zoals op het gebied van de totstandbrenging van de interne markt, de consumentenbescherming en de bescherming van de menselijke waardigheid. Onlangs nog heeft de Commissie haar verordeningsvoorstellen op het gebied van gegevensbescherming gebaseerd op het Europees Handvest van de grondrechten en op de nieuwe verdragsbepalingen van het Verdrag van Lissabon.

8.3

De kwestie van reclame die op kinderen en jongeren is gericht is vooral een kwestie van burgerrechten en bescherming van grondrechten; de reeds genoemde artikelen 1, 3, 24, 33 en 38 van het Handvest bieden meer dan voldoende rechtsgrondslag om de noodzaak van communautair optreden te rechtvaardigen. Daar kunnen ook de artikelen 2, 3, lid 5, en 6 van het VEU en de artikelen 4, 9 en 10 van het VWEU aan toegevoegd worden.

8.4

Behalve de nationale regeringen spelen, zowel in de Raad als in het kader van de nauwere samenwerking (artikel 20 VEU), ook de nationale parlementen een belangrijke rol, zoals bedoeld in artikel 12 VEU, en op hen wordt dan ook een beroep gedaan.

8.5

De totstandbrenging van de interne markt is ook een van de belangrijkste doelstellingen op dit gebied, zoals aangegeven in artikel 3, lid 3, VEU en artikel 26 en 114 e.v. VWEU. Anderzijds bieden de artt. 12 en 169 VWEU nieuwe mogelijkheden voor de bescherming van de consument. Wat de procedurele aspecten betreft leggen de artt. 67 e.v., en met name de artt. 81 en 82 VWEU, de basis voor een burgerrechtelijk en strafrechtelijk kader om de bescherming van kinderen en jongeren juridisch waterdicht te maken.

8.6

Het optreden van de Unie op dit vlak voldoet aan het subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel (artikel 5, lid 3 en 4 VEU) omdat het doel, vanwege de grensoverschrijdende aard ervan, niet voldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau kan worden verwezenlijkt. De doelstelling van het initiatief zou derhalve, in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel, beter kunnen worden bereikt door maatregelen op het niveau van de Unie. Anderzijds moet dit initiatief worden beperkt tot de aspecten die concrete problemen veroorzaken, en geen aspecten omvatten die beter op nationaal vlak kunnen worden geregeld, overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel.

Brussel, 18 september 2012

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Staffan NILSSON


(1)  Dit voorstel leidde tot de goedkeuring van een besluit: Besluit 2008/1351 - PB L 348 van 24.12.2008, blz. 118

(2)  Het valt buiten het bestek van dit advies om te verwijzen naar de vele boeken dit over dit onderwerp zijn verschenen, maar voor één belangrijke publicatie wordt een uitzondering gemaakt, nl. de “studie” van het directoraat-generaal Intern beleid van de Unie van het Europees Parlement “Les règles en matière de publicité et leurs effets en vertu de la nouvelle directive sur les services de médias audiovisuels”(04/2009).

(3)  Zie de adviezen die zijn verschenen in PB C 287 van 22.09.1997, blz. 11; PB C 407 van 28.12.1998, blz. 193; PB C 48 van 21.02.2002, blz. 27; PB C 61 van 14.03.2003, blz. 32; PB C 208 van 03.09.2003, blz. 52; PB C 157 van 28.06.2005, blz. 136; PB C 221 van 08.09.2005, blz. 87; PB C 325 van 30.12.2006, blz. 65; PB C 224 van 30.08.2008, blz. 61; PB C 77 van 31.03.2009, blz. 8; PB C 317 van 23.12.2009, blz. 43; PB C 128 van 18.05.2010, blz. 69; PB C 48 van 15.02.2011, blz. 138; PB C 24 van 28.01.2012, blz. 154; PB C 43 van 15.02.2012, blz. 34; PB C 229 van 31.07.2012, blz. 90, over “Verantwoord gebruik van sociale netwerken”, (Zie bladzijde 31 van dit Publicatieblad) en over een “Europese Strategie voor een beter internet voor kinderen”, (Zie bladzijde 68 van dit Publicatieblad).

(4)  Ontwerpverslag over "de bescherming van kinderen in de digitale wereld" van 2 april 2012, Commissie cultuur en onderwijs van het EP, rapporteur Sílvia Costa, (PE486.198v01-00) http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?pubRef=-//EP//TEXT+COMPARL+PE-486.198+01+NOT+XML+V0//NL

(5)  In Australië hebben Kelly e.a.. (2007) vastgesteld dat kinderen tussen de 5 en de 12 jaar per week gemiddeld 96 reclames voor voedingsmiddelen zien, waarvan 63 voor producten met een hoog suiker- en vetgehalte (Kelly, B. P., Smith, B. J., King, L., Flood, V. M. & Bauman, A. (2007) ‧Television food advertising to children: the extent and nature of exposure‧, Public Health Nutrition, vol. 10, no. 11, blz. 1234-1240. Copyright Cambridge University Press.) In de Verenigde Staten heeft een studie van Powell e.a. (2007) uitgewezen dat 27,2 % van de zendtijd die niet door programma's wordt ingenomen, aan voedingsmiddelen is gewijd; dat is gemiddeld 23 reclames per dag (Powell LM, Szczypka G, Chaloupka FJ (2007) Exposure to Food Advertising on Television Among US Children, Arch Pediatr Adolesc Med. 161:553-560).

(6)  http://www.apa.org/pi/families/resources/advertising-children.pdf.

(7)  Reclame in kinderprogramma's is momenteel in 5 lidstaten geheel verboden en in 4 lidstaten gedeeltelijk verboden of anderszins beperkt (reclame op bepaalde tijdstippen of voor bepaalde producten); in 7 lidstaten mag de naam van de sponsor niet worden vermeld in kinderprogramma's. Cf. http://ec.europa.eu/comm/avpolicy/reg/tvwf/contact_comm/index_en.htm).

(8)  A7 – 0369/2011 van 21.10.2011.

(9)  A7-0155/2012, min. de parr. 24, 28 en 29 (rapp. Maria Irigoyen Pérez).

(10)  COM (2011) 942 final van 11 januari 2012.

(11)  COM (2011) 556 final van 13 september 2011.

(12)  COM (2012) 196 final van 2 mei 2012.

(13)  Zie voetnoot 6.

(14)  In Zweden is daar zelfs een rechtszaak van gekomen (Arrest van het Hof van Justitie van 9 juli 1997, waarin werd bevestigd dat het verbod niet in strijd is met het EU-recht (Zaak C-34 en C-35/95 Konsumentombudsmannen/De Agostini (Svenska) bForlag AB en TV-Shop i Sverige AB).

(15)  Het EESC heeft hierover advies uitgebracht (PB C 221 van 08.09.2005, blz. 87), waarin het een duidelijke stelling inneemt ten aanzien van deze kwestie.

(16)  Zie Richtlijn 2005/29/EG van 11 mei 2005, zevende overweging (PB L 149 van 11.06.2005).

(17)  Richtlijn 2005/29/EG van 11 mei 2005, art. 5 lid 3 (PB L 149 van 11.06.2005). Positief is dat de Commissie in een recente mededeling aandacht besteedt aan "het gebruik van dubieuze of verboden commerciële mededelingen", waarmee zij hopelijk ook de hier aan de kaak gestelde praktijken bedoelt (COM(2011) 912 final van 11 juni 2012.

(18)  In dit verband dient te worden gewezen op het belang dat DG INFSO van de Europese Commissie heeft gesteld in het uitwerken van een "Europese gedragscode van goede praktijken" (19 maart 2012).