3.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 27/99


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over Een nieuw Europees sociaal actieprogramma

(2009/C 27/22)

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 25 oktober 2007 een adviesaanvraag van het toekomstige Franse EU-voorzitterschap ontvangen over

Een nieuw Europees sociaal actieprogramma.

De gespecialiseerde afdeling Werkgelegenheid, sociale zaken, burgerschap, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 10 juni 2008 goedgekeurd; rapporteur was de heer Olsson.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 9 en 10 juli gehouden 446e zitting (vergadering van 9 juli 2008) onderstaand advies uitgebracht, dat met 133 stemmen vóór en 2 stemmen tegen, bij 4 onthoudingen, is goedgekeurd.

Gezien het referendum van 12 juni over het Verdrag van Lissabon is er op het moment van de goedkeuring van dit advies nog geen duidelijkheid over de status en de toekomst van het Verdrag. In het advies wordt uitgebreid verwezen naar het Lissabonverdrag, naar de sociale politieke dimensie ervan en de mogelijkheden die het biedt. Het Comité is van mening dat een ambitieus en participatief nieuw Europees Sociaal Actieprogramma nog altijd noodzakelijk is, nu misschien wel meer dan ooit.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Er is een nieuw Europees sociaal actieprogramma (ESAP) nodig om ervoor te zorgen dat de sociale ontwikkeling in de EU gelijke tred kan houden met de ontwikkelingen in de economie en op de markt. Ook gezien het nieuwe Lissabonverdrag, dat de deur opent naar nieuwe mogelijkheden, bevoegdheden en doelstellingen, is het een goed moment om de aanzet te geven tot een meer participatief en dynamisch sociaal Europa. Met dit nieuwe ESAP zou moeten worden beoogd om tot ver na 2010 Europese sociale beleidsdoelstellingen en plannen op een concrete en praktische wijze gestalte te geven en een alomvattend plan voor actie op dit gebied neer te leggen.

1.2

De sociale dialoog blijft nog altijd één van de belangrijkste pijlers en het is van belang dat deze kracht wordt bijgezet. Doel van het nieuwe programma is om uit te reiken naar de burgers en het maatschappelijk middenveld, en om wegen te vinden, waaronder de civiele dialoog, die burgers in staat stellen vanaf de basis interactief deel te nemen aan EU-initiatieven.

1.3

Terreinen die in het ESAP aan de orde moeten komen zijn met name de kwaliteit van leven, de sociale grondrechten, empowerment, maatschappelijke solidariteit, werkgelegenheid en kwaliteitsbanen, societal entrepreneurship, veranderingsmanagement, bevordering van sociale basisnormen in de externe betrekkingen en daarbij vooral in de externe handel van de EU. Alle beschikbare middelen en instrumenten zouden moeten worden benut. De communautaire methode moet van toepassing blijven, maar dan wel aangepast en aangevuld met andere „nieuwe methoden”. Er zouden financiële middelen kunnen worden vrijgemaakt in het bestaande budget en worden toegewezen aan dit programma. Bij de hervorming van de EU-begroting die na 2013 van start gaat, dient sociale cohesie centraal te staan.

2.   Inleiding — achtergrond

2.1

Het aanstaande Franse voorzitterschap van de EU heeft bij het Europees Economisch en Sociaal Comité een advies aangevraagd over het idee van een Europees sociaal actieplan.

2.2

Die Franse adviesaanvraag kan worden gezien als een follow-up van het voorgaande EESC-advies over de Balans van de maatschappelijke realiteit in Europa, waarin werd voorgesteld dat „om de grondslag te leggen voor een nieuwe consensus ten aanzien van de maatschappelijke uitdagingen die Europa te wachten staan, er een nieuw „sociaal actieprogramma” zou moeten worden uitgewerkt, waarbij zowel de economische realiteit als de sociale verwachtingen in aanmerking worden genomen” (1).

2.3

In dit advies werd verwezen naar het Europees sociaal actieprogramma uit 1989, dat integraal deel uitmaakt van wat kan worden beschouwd als het Europees sociaal model en waarmee is aangetoond dat de sociale dimensie van de interne markt een realiteit is. Het was een driejarig actieprogramma dat gold als algemene steun voor de initiatieven van de Commissie op sociaal vlak, met 45 duidelijke maatregelen die als noodzakelijk werden beschouwd om de in het Handvest van de sociale grondrechten van de werknemers uiteengezette beginselen daadwerkelijk handen en voeten te geven (2). Het betroffen hier zowel wetgevende als niet-wetgevende maatregelen voor communautaire actie op bijna alle sociale terreinen, bedoeld om de in het Verdrag omschreven doelstellingen van „verbeterde leef- en werkomstandigheden” te verwezenlijken.

2.4

Het Europese sociale acquis dat als resultaat geldt van het sociaal actieprogramma uit 1989 is niet aangepast aan de hedendaagse economische en sociale uitdagingen die de globalisering, de klimaatverandering en de demografische ontwikkelingen met zich meebrengen. Deze uitdagingen spelen tegenwoordig meer dan ooit, nu de economische groei vertraagt, er onrust is op de financiële markten en er een voedselcrisis dreigt. Sommige groeperingen en burgers hebben zelfs de indruk dat er sprake is van een impasse in het Europees sociaal beleid wanneer dit wordt vergeleken met de voortgang op het vlak van het interne-marktbeleid.

2.5

Bij het opmaken van de balans van de maatschappelijke realiteit werd duidelijk dat een welvarend en snel veranderend Europa weliswaar nieuwe kansen biedt, maar ook nieuwe maatschappelijke risico's met zich meebrengt. Tijdens dit proces kwamen thema's aan de orde als ongelijke salarissen en gelijke kansen, veranderingen op de arbeidsmarkt, gendergelijkheid en loonverschillen, kinderarmoede en sociale uitsluiting, de „generatiebreuk”, wijzigende gezinspatronen en toegang tot huisvesting en kinderopvang, de situatie van gehandicapten, en migratie en integratie.

3.   Een nieuw kader voor een Europees sociaal actieprogramma

3.1

Er bestaat een toenemend besef onder beleidsmakers dat er nieuwe beleidslijnen nodig zijn om de uitdagingen waarvoor het Europese samenlevingsmodel wordt geplaatst, het hoofd te kunnen bieden. De Europese burgers kijken uit naar nieuwe sociale beleidsmaatregelen, die tegelijkertijd sociaal progressief en economisch duurzaam zijn.

3.2

In het Hervormingsverdrag van Lissabon worden de volgende nieuwe sociale doelstellingen geformuleerd (3): „volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang, bestrijding van sociale uitsluiting en discriminatie, bevordering van sociale rechtvaardigheid en bescherming, de gelijkheid van vrouwen en mannen, de solidariteit tussen generaties en de bescherming van de rechten van het kind”. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid om een nieuw Europees sociaal actieprogramma in het leven te roepen.

3.3

Met dit Hervormingsverdrag wordt de verantwoordelijkheid voor het waarmaken van deze sociale doelstellingen nog meer bij de EU gelegd.

3.4

Vooral het Handvest van de Grondrechten biedt ruimte voor een socialer Europa, evenals de dwingende bepaling inzake de „transversale sociale clausule” en het protocol betreffende de diensten van algemeen belang. Het Verdrag maakt ook verdergaande samenwerking mogelijk, hetgeen lidstaten kan aanmoedigen en waar ze gebruik van kunnen maken op sociaal terrein (4).

3.5

In dit Verdrag wordt nogmaals bevestigd dat de sociale partners een belangrijke taak hebben in het streven naar een Europa van sociale en economische vooruitgang. De bepalingen over participatiedemocratie bieden nieuwe kansen en extra instrumenten — bijvoorbeeld het burgerinitiatiefrecht — om burgers en hun organisaties bij de opbouw van een socialer Europa te betrekken. Het EESC dient in dit opzicht een actieve rol te spelen.

3.6

Het EESC wil ook verwijzen naar de verklaring van negen regeringen (5) die hebben gewezen op de noodzaak om het Europese sociaal model kracht bij te zetten, aangezien dit tot sociale vooruitgang heeft geleid en kan helpen om de actuele uitdagingen het hoofd te bieden. In deze verklaring wordt benadrukt dat de Europese instellingen de taak hebben om het sociale Europa nieuw leven in te blazen en gebruik te maken van alle beschikbare instrumenten, waarbij met name de sociale dialoog centraal moet staan. „De EU-27 moet meer zijn dan alleen een vrijhandelszone en zorgen voor de noodzakelijke balans tussen economische vrijheid en sociale rechten, zodat er ook op sociaal vlak regels komen voor de interne markt”. Ook bij haar externe betrekkingen zou de Unie de waarden van haar sociaal model moeten uitdragen teneinde bij te dragen tot rechtvaardige globalisering en fatsoenlijk werk voor iedereen.

3.7

Kortom, het nieuwe ESAP is nodig om ervoor te zorgen dat de sociale ontwikkeling gelijke tred kan houden met de ontwikkelingen in de economie en op de markt, om de strategie van Lissabon kracht bij te zetten en om sociale, economische en milieuaspecten op één lijn te brengen, waarna voor al deze aspecten samen vooruitgang zou moeten worden geboekt; ook komt dit programma op een geschikt moment, omdat het nieuwe Lissabonverdrag mogelijkheden biedt om aan een meer participatief en dynamisch sociaal Europa te werken, waarin rekening wordt gehouden met de behoeften en de verwachtingen van de burgers. Om die reden dient het ESAP als vast onderdeel te worden gezien van de post-Lissabonstrategie voor banen, groei, sociale cohesie en duurzaamheid, waarbij aan de sociale dimensie net zoveel gewicht wordt toegekend als aan de economische dimensie.

4.   Uitgangspunten en elementen van het nieuwe Europese sociale actieprogramma

4.1

Het nieuwe ESAP dient stevig verankerd te zijn in de waarden en doelstellingen van de EU zoals uiteengezet in het Lissabonverdrag. Het zou een referentiekader moeten gaan vormen voor een democratische, op solidariteit gebaseerde, duurzame, sociaal inclusieve en concurrerende ruimte van voorspoed voor alle burgers van Europa, waarin de kansen beter zijn verdeeld en niemand aan zijn lot wordt overgelaten; daarnaast zou het handvaten moeten bieden om de rechten van burgers te garanderen zoals die in het Handvest van de Grondrechten zijn neergelegd. Basis van het ESAP dient positieve samenwerking tussen de lidstaten te zijn, en niet een verbeten concurrentiestrijd om zaken als sociale rechten, sociale bescherming en arbeidsomstandigheden. De EU geeft daarmee eens te meer blijk van haar ambitie op het gebied van de mensenrechten, nl. dat zij die rechten optimaal wil garanderen.

4.2

Het ESAP dient als ondersteuning van een Europees samenlevingsmodel, waarin zowel de idee van een sociale markteconomie als het Europees sociaal model besloten ligt. Het speelt in op de behoeften en verwachtingen van mensen, zorgt voor de empowerment van burgers door hun rechten en plichten te geven en bevordert de participatieve democratie, waarbij duidelijk wordt wie de actoren zijn en hoe ze gemobiliseerd kunnen worden in het kader van een versterkte sociale dialoog en een doeltreffende civiele dialoog. Met dit nieuwe actieprogramma zou ruimte moeten ontstaan voor een creatieve en innovatieve omgang met nieuwe uitdagingen en risico's.

4.3

Het nieuwe programma zou op sociale en maatschappelijke perspectieven voor de lange termijn moeten worden gebaseerd, aan nieuwe verwachtingen moeten voldoen en op nieuwe ontwikkelingen moeten inspelen. Wanneer het gaat om dat perspectief van duurzaamheid op de lange termijn is het van belang dat er ook aandacht is voor maatregelen voor kinderen en jongeren.

4.4

De Europese sociale beleidsdoelstellingen moeten daarom via het ESAP opnieuw worden beoordeeld en aangepast voor een periode die tot ver na 2010 reikt. Het zou een alomvattende routekaart voor actie op alle niveaus moeten worden, die gepaard gaat met regelmatig geactualiseerde en op gemeenschappelijke waarden gebaseerde „sociale agenda's” (6), teneinde het sociale Europa weer nieuw leven in te blazen.

4.5

Het ESAP gaat hand in hand met een dynamisch Europees sociaal model (7). Het model ontleent zijn kracht voornamelijk aan het feit dat het voortbouwt op de gemeenschappelijke waarden die in vele uiteenlopende omstandigheden inherent zijn aan gezamenlijk tot stand gebrachte instrumenten, procedures en maatregelen met legitieme partijen, waardoor daadwerkelijk convergentie plaatsvindt en vooruitgang kan worden geboekt. De financiële capaciteit van de EU is een doorslaggevende factor met het oog op een samenhangende ontwikkeling en de noodzaak om landen ertoe in staat te stellen om hun structurele achterstand in te halen.

4.6

Een van de uitgangspunten van het ESAP moet zijn dat economische ontwikkeling en sociale vooruitgang elkaar wederzijds bevorderen en onderling afhankelijk zijn. De combinatie van economische concurrentiekracht met sociale rechtvaardigheid en solidariteit is de meest aangewezen manier om het welzijn in Europa te bevorderen. Het streven moet zijn om — onder bepaalde aan de begunstigden te garanderen voorwaarden, die nog moeten worden vastgesteld — een kader te bieden voor de combinatie van particuliere en overheidsinitiatieven bij het zoeken naar duurzame financiële middelen ten behoeve van sociaal welzijn. Daarnaast is er een kader nodig om erop toe te zien dat diensten van algemeen belang universeel, toegankelijk en van goede kwaliteit zijn.

4.7

Het nieuwe ESAP dient steun te geven aan bedrijven die maatschappelijk verantwoord ondernemen, en dient eerlijke concurrentie en gelijke voorwaarden te bevorderen zodat de interne markt goed kan functioneren zonder te worden ondermijnd door „sociale dumping”. Ook zou er in dit verband speciale aandacht moeten worden geschonken aan kwaliteitsbanen voor de toekomst en aan de kennismaatschappij die daarvoor nodig is.

4.8

Door ondernemingszin in de ruimste zin van het woord — volgens de definitie die de Commissie daaraan geeft (8) — te bevorderen, zullen zowel de economische als sociale resultaten worden verbeterd (9). De pluraliteit in het bedrijfsleven moet worden behouden en bevorderd zodat de specifieke eigenschappen van het mkb en van ondernemingen uit de sociale economie kunnen worden benut en hun bijdrage tot de sociale dimensie tot zijn recht kan komen. Europese statuten voor verenigingen, stichtingen, onderlinge waarborgmaatschappijen en kleine bedrijven zijn noodzakelijk om gelijke concurrentieverhoudingen tussen alle economische actoren te creëren.

4.9

Het ESAP dient te worden gebaseerd op een alomvattende en coherente aanpak, waarbij ook wordt nagegaan hoe het sociaal beleidsconcept in de andere beleidsterreinen kan worden geïntegreerd. Het dient een logisch onderdeel te worden van macro-economisch beleid, fiscaal en concurrentiebeleid, de strategie voor duurzame ontwikkeling, industriebeleid, territoriale cohesie en de externe dimensie van de EU.

4.10

Een nieuw ESAP zou ook op een concrete manier invulling kunnen geven aan de door de Commissie in haar recent gepubliceerde mededeling uiteengezette nieuwe sociale visie op kansen in het Europa van de 21e eeuw (10). De Commissie pleit voor een kader voor EU-beleid en benadrukt dat de agenda voor kansen, toegang en solidariteit om langdurige investeringen in sociaal en menselijk kapitaal vraagt. Dergelijke investeringen zullen de economische resultaten ten goede komen, en zijn eveneens gerechtvaardigd vanuit het oogpunt van duurzame ontwikkeling. Het Comité is groot voorstander van dit denkbeeld en is van mening dat innovatieve methoden om in menselijk en sociaal kapitaal te investeren zowel op Europees niveau als in de lidstaten zelf moeten worden toegepast. In de EU-begroting moet hiervoor ruimte worden vrijgemaakt. Ook zou kunnen worden nagegaan of er een uitgebreide Europese leenfaciliteit kan worden toegekend voor sociale infrastructuurontwikkeling.

4.11

Met het ESAP zou ook kunnen worden bijgedragen tot een rechtvaardigere en beter uitgebalanceerde globalisering, doordat de beginselen en waarden uit het Europese sociaal model worden uitgedragen in het kader van de externe betrekkingen van de EU. Derde landen zouden partnerschappen moeten worden aangeboden, met extra technische en financiële steun, zodat de sociale en civiele dialoog kan worden bevorderd, evenals de werkgelegenheid en het beleid voor maatschappelijk welzijn. Handelsbetrekkingen dienen in het teken te staan van het respect voor grondrechten en sociale mensenrechten zoals die bijvoorbeeld in de ILO-principes en normen zijn uiteengezet (11).

5.   Meerlagig bestuur

5.1

De instellingen van de Europese Unie dienen hun leiderschap en de uit het Verdrag voortvloeiende verplichtingen inzake sociale vooruitgang naar behoren te vervullen. Daarom is een nieuw Europees sociaal actieprogramma opportuun. Alle krachtens het Verdrag (12) ter beschikking gestelde instrumenten en maatregelen zouden benut moeten worden wanneer dit praktisch uitvoerbaar en efficiënt is, en zonder dat het subsidiariteits- en proportionaliteitsbeginsel met voeten wordt getreden.

5.2

Het Europees sociaal actieprogramma uit 1989, evenals het project voor de interne markt uit 1992 hebben allebei de waarde van de „communautaire methode” aangetoond. Aangezien deze methode nog altijd wordt gebruikt in het kader van de lopende herziening van de interne markt, is het Comité van mening dat dit ook mogelijk moet zijn voor de nieuwe impuls die aan de sociale dimensie moet worden gegeven. Zo ontstaat binnen de EU van 27 lidstaten ruimte voor wetgevende maatregelen.

5.3

Daarnaast kan de betrokkenheid van een breed en gevarieerd scala van sociale partners en andere maatschappelijke organisaties op verschillende niveaus bijdragen tot een sterker gevoel van „ownership”. Het is zaak dat alle betrokken partijen deelnemen, teneinde een relevant, concreet, praktisch en op burgers afgestemd Europees sociaal actieprogramma op de rails te zetten. Op deze manier kan wisselwerking ontstaan tussen de hieronder beschreven proactieve bottom-up benadering en EU-initiatieven.

5.4

De behoeften, wensen en punten van zorg van de burgers dienen in kaart te worden gebracht. Het initiatief van de Commissie om de balans op te maken van de maatschappelijke realiteit kan als model dienen en zou op een meer permanente basis kunnen worden georganiseerd, waarbij ook het lokale niveau wordt betrokken. Representatieve maatschappelijke organisaties hebben een cruciale rol te spelen wanneer het erom gaat de wensen van de burgers aan het juiste niveau, inclusief het Europese niveau, door te spelen. Deze organisaties dienen stelselmatig bij dit soort door de Commissie geïnitieerde processen en raadplegingen te worden betrokken, waarbij het EESC zijn rol als bemiddelaar speelt.

5.5

In dit verband wijst het EESC op het belang van het organiseren van een permanent debat op alle niveaus over de toekomstige uitdagingen en strategische keuzes op het gebied van sociaal beleid. Doel van dit debat moet zijn om bij te dragen tot een nieuwe, steeds groter wordende consensus inzake het Europees sociaal beleid, waartoe alle betrokkenen zich verbinden.

5.6

De intersectorale, sectorale en grensoverschrijdende sociale dialoog vormt een van de belangrijkste pijlers van het sociaal model in de lidstaten en op Europees niveau. Werkgevers en vakbonden hebben een sleutelrol te vervullen om sociale kwesties in goede banen te leiden, aangezien zij de drijvende kracht zijn achter de totstandbrenging van economische en sociale vooruitgang. De door de Europese sociale partners gezamenlijk uitgevoerde analyses en gekozen prioriteiten zullen essentiële onderdelen vormen van een geheel van passende acties op zowel Europees als nationaal niveau (13).

5.7

De civiele dialoog — die zeker niet moet worden verward met de sociale dialoog — zal in de toekomst ook een belangrijke pijler worden. Het zal nog een enorme uitdaging worden om burgers en hun organisaties op alle niveaus bij het proces van de opbouw van een sociaal Europa te betrekken.

5.8

Sociaal-economische raden en soortgelijke instellingen zouden samen met hun regeringen in staat moeten worden gesteld om te worden uitgenodigd voor deelname aan alle fasen van de vormgeving en tenuitvoerlegging van het ESAP.

5.9

Bestaande partnerschappen en dialogen op het gebied van sociaal beleid dienen in de praktijk te worden versterkt. Modellen voor en positieve ervaringen met partnerschappen die, zowel in de lidstaten als in het kader van het EU-cohesiebeleid, tot het maatschappelijk welzijn hebben bijgedragen, dienen te worden verspreid en mogelijk verder te worden verkend.

5.10

De autonomie en bekwaamheden van de sociale en economische actoren dienen te worden bevorderd en ondersteund door passende overheidsmaatregelen, teneinde een gunstig klimaat te scheppen dat hen beter in staat stelt de bottom-up-benadering kracht bij te zetten en de belangrijkste beleidsterreinen aan te duiden.

6.   Belangrijkste beleidsterreinen

6.1   Een duurzame levensloop

De individuele levensloop veiligstellen middels collectieve overeenkomsten. Gemeenschappelijke beginselen ter ondersteuning van overgangsfasen tijdens het leven, met inbegrip van „flexizekerheid” (14) middels gegarandeerd onderwijs en opleiding, toegang tot diensten, behoud van rechten, een toereikend inkomen, en particuliere en/of publieke financiering afhankelijk van het gekozen soort sociale zekerheid. Socialezekerheidsstelsels moeten zonodig worden aangepast en aangevuld door collectieve overeenkomsten en financiële voorzieningen op basis van wederkerigheid.

Verbetering van de kwaliteit van leven dankzij een handvest voor sociale duurzaamheid waaronder o.m. de sociale grondrechten, sociale bescherming, sociale diensten, gezondheidszorg en de rechten van patiënten (incl. die van geestelijk zieken) vallen.

6.2   Sociale grondrechten garanderen

Het Europees Handvest van de Grondrechten. De in het Handvest opgenomen beginselen en bepalingen zouden als leidraad en stimulans voor sociale beleidsontwikkelingen en maatregelen van de EU moeten dienen.

Waakzaamheid bij het bestrijden van alle vormen van discriminatie. Bijkomende wetgevende acties en andere maatregelen teneinde te kunnen voldoen aan de Verdragsbepalingen (15) en alle vormen van discriminatie te kunnen bestrijden.

Ratificeren van internationale en Europese beleidsinstrumenten voor mensenrechten. Maatregelen om te zorgen voor de wettelijke en praktische naleving van de in deze instrumenten neergelegde bepalingen en een betere monitoring door de EU en de lidstaten. Hierbij is speciale aandacht nodig voor de VN-overeenkomst van de Rechten van het Kind.

6.3   Empowerment — capaciteiten ontwikkelen

Europees programma ter verhoging van de kennis  (16). Sleutelprioriteiten en acties voor levenslang leren, waarbij voor een wettelijke basis en de benodigde financiële middelen wordt gezorgd.

Tenuitvoerlegging van het Europese Jeugdpact, met name

een pakket maatregelen voor jeugdwerkgelegenheid, gepaard gaande met aanzienlijke financiële investeringen, waarmee jongeren toegang wordt geboden tot een behoorlijke eerste werkervaring, hetgeen kan leiden tot meer permanente banen op de arbeidsmarkt.

vroegtijdige schoolverlaters een tweede kans bieden.

Communautair kaderprogramma voor integratiebeleid. Doeltreffend, coherent en op rechten gebaseerd integratiebeleid voor immigranten, vluchtelingen en minderheden, ondersteund door omvangrijke financiële middelen. Blijvende steun voor het voorgestelde Europese Integratieforum, op te richten door het EESC en de Commissie teneinde immigranten een stem te geven.

6.4   Naar een samenleving voor iedereen

Uitbanning van armoede

vasthouden aan de doelstelling om in alle lidstaten armoede uit te bannen

streven naar het uitbannen van armoede onder kinderen

behoorlijke pensioenen ter bestrijding van armoede onder ouderen

gemeenschappelijke beginselen vaststellen met het oog op een behoorlijk minimuminkomen, met naleving van het subsidiariteitsbeginsel.

Gendergelijkheid

het pact voor gendergelijkheid ten uitvoer leggen (via wetgeving, de OCM en gemeenschappelijke beginselen)

individuele rechten voor vrouwen garanderen

hun deelname in alle sectoren van de maatschappij bevorderen

armoede onder vrouwen bestrijden

investeren in betaalbare en toegankelijke zorg voor kinderen en ouderen

belasting- en socialezekerheidsstelsels herzien

geweld tegen vrouwen bestrijden.

Maatregelen treffen ivm de vergrijzing van de samenleving

erop toezien dat de door de staatshoofden en regeringsleiders van de EU opgerichte Alliantie voor het gezin in dit verband actief wordt

een Alliantie voor oudere burgers oprichten (17)

zorgen voor universele toegang en duurzame financiële middelen voor de lange-termijnzorg

een onderzoeksprogramma lanceren

een Waarnemingspost voor succesvolle praktijken oprichten.

Een alomvattende EU-strategie voor gehandicapten

een voorstel voor een speciaal kader voor de bestrijding van de discriminatie van gehandicapten indienen

het beginsel dat de aandacht voor gehandicapten in alle beleid moet worden gemainstreamd, consolideren

een alomvattend pakket van wetgevende maatregelen en effectbeoordelingen van andere wetgeving formuleren.

Betere diensten van algemeen belang

de rechtszekerheid gaan bieden die nodig is om de werking van (met name sociale) diensten van algemeen belang te garanderen en hoge kwaliteit te blijven bieden, met inachtneming van de bevoegdheden van de actoren

kwaliteitsinstrumenten ontwikkelen om de prestaties van die diensten te beoordelen en deze op die manier kostenefficiënter te maken

stimuleringsmaatregelen voor investeringen promoten via combinaties van publieke en particuliere financieringsinstrumenten (partnerschappen), vooral voor openbare infrastructuurvoorzieningen uit de uitbating waarvan inkomen wordt gegenereerd.

6.5   Creëren van werkgelegenheid en kwaliteitsbanen

Een ambitieuze en doeltreffende Europese werkgelegenheidsstrategie, waarbij met name meetbare doelstellingen op het gebied van activering, levenslang leren, jeugdwerkgelegenheid en gendergelijkheid moeten worden uitgezet die aan de hand van benchmarks kunnen worden getoetst. De Commissie dient meer uitvoeringsbevoegdheden te krijgen.

Iedereen van mobiliteit laten profiteren. De voordelen van de interne markt dienen te worden benut door de vrijheid van verkeer voor werknemers binnen de EU volledig te garanderen. Dit moet gepaard gaan met:

passende maatregelen voor sociale zekerheid (efficiënte grensoverschrijdende coördinatie van de sociale zekerheid, evenals de mogelijkheid tot overdraagbaarheid van sociale rechten op pensioenen en gezondheidszorg)

toegang tot huisvesting, kinderopvang en onderwijs

gelijke behandeling van gedetacheerde en mobiele werknemers en van werknemers van het gastland

efficiëntere en beter gecoördineerde controlemechanismen voor de detachering van werknemers.

Banen van goede kwaliteit met billijk loon

gemeenschappelijke beginselen om banen van goede kwaliteit met een billijk loon te bevorderen en tegelijkertijd onzeker werk tegen te gaan

maatregelen ten behoeve van onvoldoende of nog niet geschoolde werknemers

strenger optreden tegen zwartwerk

ontwikkeling van een Europese index van kwaliteitswerk

maatregelen om de gezondheid en de veiligheid op de werkplek te verbeteren, met efficiënte maatregelen om beter te kunnen omgaan met nieuwe risico's, ook in het licht van nieuwe soorten werk.

Alle vormen van discriminatie op de arbeidsmarkt uitbannen, ook door efficiënte strategieën voor de verkleining van de genderkloof toe te passen, maatschappelijke uitsluiting tegen te gaan en manieren te zoeken om maatschappelijke integratie te bevorderen.

6.6   Ondernemingszin in een maatschappelijke context bevorderen

Ondernemingszin in de ruimste zin van het woord zou moeten worden bevorderd met het oog op meer groei en betere banen, meer sociale cohesie en minder sociale uitsluiting.

Ondernemingen, met name maatschappelijke ondernemingen en andere ondernemingen van de sociale economie als wegen die leiden tot effectieve integratie in de maatschappij en op de arbeidsmarkt.

In programma's van de Commissie die tot doel hebben om ondernemerschap te bevorderen, moet het zwaartepunt nog steeds bij kwaliteitsbanen worden gelegd.

Maatschappelijk verantwoord ondernemerschap (MVO). Europa mede via EU-stimuleringsmaatregelen tot een voorbeeld maken van MVO, middels gezamenlijke acties van werkgevers, vakbonden, ngo's en overheden die zich sterk maken voor duurzame ontwikkelingsmodellen en goede praktijken, bovenop de onverkorte naleving van het arbeids- en het sociaal recht.

6.7   Structurele veranderingen vóór zijn en daar toezicht op houden

Veranderingsmanagement in het kader van een partnerschap tussen het bedrijfsleven en alle betrokken actoren, waarbij participatie en raadpleging van de werknemers en hun vertegenwoordigers essentieel is voor het vinden van passende oplossingen.

Integratie van de milieu-, industriële, economische en sociale dimensie in EU-voorstellen over industrie, klimaatverandering en milieu, in combinatie met particuliere financiële middelen ter ondersteuning van nieuwe technologie en werkgelegenheid.

6.8   Extra aandacht voor de externe dimensie

De kenmerken van het Europees sociaal model bevorderen in het kader van het externe EU-beleid (met name de waarden van fatsoenlijk werk, sociale dialoog en civiele dialoog, bv. in besprekingen over handelsbeleid, ACS en het nabuurschapsbeleid).

De ILO-benadering kracht bijzetten

ratificatie en tenuitvoerlegging door de lidstaten van alle relevante ILO-conventies, met inbegrip van de conventies inzake non-discriminatie

integratie van de fundamentele normen van de ILO in handelsovereenkomsten

het toezichtssysteem van de ILO consolideren.

Bevordering van sociale en milieukeurmerken.

De overeenkomsten inzake de APS Plus-stelsels tot een referentiepunt maken  (18).

Internationale governancesystemen voor nieuwe technologie- en milieukeuzen en voor nieuwe internationale financiële regels promoten.

Internationale overeenkomsten inzake MVO bevorderen.

Immigratiebeleid in samenwerking met de landen van herkomst ontwikkelen en beheren.

7.   Methoden en instrumenten

7.1   Algemene opmerkingen

7.1.1

Het is van het allergrootste belang dat er geschikte en efficiënte methoden worden gevonden om nieuwe uitdagingen het hoofd te kunnen bieden, teneinde sociale vooruitgang te bewerkstelligen.

7.1.2

De hierboven genoemde bestaande en nieuwe bepalingen van het Verdrag zouden optimaal moeten worden benut. Ook de stringentere tenuitvoerlegging van het „sociale acquis” is een zeer belangrijk punt. Hetzelfde geldt voor andere soorten maatregelen.

7.2   Nieuwe en in behandeling zijnde wetgeving

7.2.1

Er dienen inspanningen te worden gedaan op wetgevend gebied binnen de werkingssfeer van de artikelen 136 en 137 van het Verdrag:

Een doorbraak tot stand brengen voor in behandeling zijnde wetgeving (arbeidstijden, uitzendwerk, overdraagbare aanvullende pensioenen enz.)

bepaalde richtlijnen verbeteren

het gebruik van opt-outs geleidelijk terugdringen

een kader opstellen voor nieuwe vormen van werkgelegenheid en nieuwe risico's op de werkplek.

7.3   De procedure voor de omzetting, monitoring en beoordeling van maatregelen consolideren

er dient nauwlettend te worden toegezien op de arresten van het Europees Hof van Justitie en de uitwerking ervan op het sociale acquis; waar nodig moeten beleids- en wettelijke maatregelen worden genomen om schending van wezenlijke grondrechten onmogelijk te maken (19);

de sociale partners en het maatschappelijk middenveld hebben een belangrijke rol te spelen bij het proces van omzetting en tenuitvoerlegging van communautaire wetgeving, maatregelen en programma's en dienen daartoe alle ruimte te krijgen;

de controle op en inspectie van de gezondheid en veiligheid op de werkplek en de naleving van de rechten van de werknemers dienen te worden verbeterd.

7.4   Coregulering en zelfregulering

7.4.1

Coregulering en zelfregulering (overeenkomsten, vrijwillige gedragscodes, standaardnormen enz) kunnen ook op sociaal vlak een aanvulling vormen op de EU-kaderwetgeving en op andere maatregelen. De sociale dialoog is onderdeel van dit instrument. Coregulering en zelfregulering kunnen dynamisch processen zijn die beantwoorden aan snelle ontwikkelingen in de maatschappelijke realiteit. Toch moeten deze processen altijd uitvoerig worden beoordeeld en worden gebaseerd op participatie en verantwoordelijkheid van alle betrokken partijen; ze mogen niet leiden tot een wettelijke status die zwakker is dan de bestaande communautaire methode.

7.5   De autonomie en doeltreffendheid van de sociale dialoog moeten worden vergroot

7.5.1

Uit het lopende gezamenlijke werkprogramma voor 2006-2008 van de Europese sociale partners blijkt dat de Europese sociale dialoog voldoende uitgerust is om de uitdagingen van Europa het hoofd te bieden, op voorwaarde dat de Europese sociale partners zorgen voor de middelen die nodig zijn om een op alle niveaus goedfunctionerende en dynamische cultuur van autonome industriële betrekkingen te creëren. De EU kan hier haar steun aan geven door:

erop toe te zien dat de Europese sociale partners behoorlijk worden geraadpleegd overeenkomstig artikel 138 van het Verdrag;

te zorgen voor een soepele uitvoering van hun gezamenlijke lange-termijnwerkprogramma's;

de vakbonden en de werkgevers — met name in de nieuwe lidstaten — meer mogelijkheden te geven om opleidingen te organiseren en initiatieven te nemen, ook met nieuwe middelen;

collectieve transnationale overeenkomsten te bevorderen door de sociale partners een stabiel juridisch kader voor collectieve onderhandelingen in heel Europa te bieden, waar ook bepalingen voor de omzetting van collectieve overeenkomsten deel van moeten uitmaken;

te zorgen voor de verdere ontwikkeling van de richtlijnen inzake inspraak van werknemers, met name hun recht op voorlichting en raadpleging.

7.6   Civiele dialoog — versterken van de participatieve democratie

7.6.1

De bepalingen (20) inzake „participatieve democratie” uit het Lissabonverdrag bieden nieuwe mogelijkheden om, naast de sociale partners, nog andere maatschappelijke organisaties volop bij het opstellen van Europees sociaal beleid en vooral bij de uitwerking van het nieuwe ESAP te betrekken.

7.6.2

Het EESC is de instelling die in de EU het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigt. Het Lissabonverdrag geeft het EESC extra armslag om zijn rol als bemiddelaar tussen het maatschappelijk middenveld en de besluitvormende organen van de EU ten volle op zich te nemen. Het EESC heeft een bijzondere verantwoordelijkheid als het gaat om de totstandbrenging van een participatieve democratie. Het is voornemens initiatieven te nemen en te onderzoeken op welke manier handen en voeten kan worden gegeven aan dit nieuwe Verdragsartikel. Ook zal het de verschillende door de Commissie en andere EU-instellingen gehanteerde methoden voor participatie, raadpleging en effectbeoordeling evalueren, teneinde deze betrouwbaarder, bruikbaarder en participatiever te maken. In dit verband wil het EESC wederom pleiten voor de goedkeuring van een statuut voor Europese Verenigingen (21).

7.7   Het burgerinitiatiefrecht — een belangrijk instrument

7.7.1

Het burgerinitiatiefrecht (22) kan als één van de belangrijkste instrumenten worden beschouwd waarmee het maatschappelijk middenveld een lans probeert te breken voor een sociaal Europa dat dichter bij de burgers èn bij hun verwachtingen staat.

7.7.2

Maatschappelijke organisaties dienen daarom na te gaan wat de doeltreffendheid is van deze nieuwe Verdragsbepaling, onder welke omstandigheden zij daarvan gebruik kunnen maken en hoe deze bepaling concreet kan worden toegepast. Het EESC kan een bijdrage leveren aan deze analyse, ook door de nationale SER's erbij te betrekken evenals de nationale organisaties die door EESC-leden worden vertegenwoordigd.

7.8   Intensievere samenwerking

7.8.1

De toenemende diversiteit in de Europese Unie is een reden voor intensievere samenwerking. Lidstaten die op bepaalde sociale beleidsterreinen verder en sneller willen gaan, kunnen gebruik maken van deze mogelijkheid om gezamenlijke passende oplossingen te vinden. Dit zou natuurlijk geen „sociale dumping” in de hand mogen werken, noch zou hierdoor een situatie mogen ontstaan waarin degenen die niet meedoen, hopeloos achterop raken. In dit verband zij opgemerkt dat een aantal lidstaten op bepaalde terreinen al gebruik maken van deze intensievere vorm van samenwerking (23).

7.8.2

Terreinen waar intensievere samenwerking mogelijk zou zijn:

de integratie van economisch en sociaal beleid in de eurozone en hoe daarvoor een gemeenschappelijke benadering kan worden gevonden;

overdraagbaarheid van sociale rechten die niet onder de verordening inzake de coördinatie van socialezekerheidsstelsels vallen (24);

initiatieven om de verschillende EU-strategieën kracht bij te zetten als de bevoegdheden voornamelijk bij de lidstaten liggen, zoals bijvoorbeeld op het gebied van onderwijs.

7.9   Open coördinatiemethode (OCM)

7.9.1

Het EESC heeft in verschillende adviezen zijn steun uitgesproken voor de OCM, maar is wel van mening dat deze efficiënter moet worden. De methode heeft enkele vruchten afgeworpen, maar lidstaten hebben vaak niet voldoende engagement getoond ten aanzien van de overeengekomen doelstellingen en activiteiten.

7.9.2

Het EESC heeft ervoor gepleit dat de OCM wordt gebruikt om zowel kwantitatieve als kwalitatieve doelstellingen te formuleren, gekoppeld aan verbeterde sociale indicatoren. Bovendien zou de OCM moeten worden gebruikt op nieuwe beleidsterreinen, zoals t.a.v. beleid inzake integratie, intergenerationele solidariteit en gehandicapten.

7.9.3

De OCM zou vaker op lokaal niveau moeten worden toegepast, in navolging van de participatieve bottom-up-benadering en de noodzakelijke coördinatie van partners en beleidsterreinen, teneinde met steun uit de structuurfondsen lokale en regionale ontwikkeling te bewerkstelligen.

7.9.4

Enkele voorstellen:

lokale, regionale en nationale actieplannen opstellen als essentiële elementen voor het ESAP;

de OCM toetsen aan de hand van benchmarks, door streefdoelen, indicatoren en peer reviews te gebruiken, evenals de uitwisseling van goede praktijken, waarbij extra aandacht zou moeten uitgaan naar governance en met name naar de deelname van de nationale SER's en van het maatschappelijk middenveld op alle niveaus.

7.10   Gemeenschappelijke beginselen

7.10.1

In de recente Commissie-initiatieven inzake bijv. flexizekerheid is een „nieuwe” methode geïntroduceerd, gebaseerd op gemeenschappelijke beginselen die dienen als aanbevelingen die de lidstaten naar eigen goeddunken opvolgen (25).

7.10.2

Deze methode lijkt de moeite waard wanneer wordt gefocused op heel specifieke thema's en wanneer lidstaten van mening zijn dat er vooruitgang moet worden geboekt zelfs als de EU-bevoegdheid beperkt is. Aangezien er veel beleidsterreinen bij zijn betrokken, is er behoefte aan een geïntegreerde benadering.

7.10.3

De methode van de „gemeenschappelijke beginselen” is ook een gelegenheid voor het maatschappelijk middenveld om te participeren, zowel wanneer het gaat om het formuleren van beginselen of zelfs om de onderhandeling daarover, als om de tenuitvoerlegging ervan.

7.10.4

Toch bestaat er een dringende noodzaak om te kijken of deze methode nog aan andere EU-instrumenten en -methodes kan worden gekoppeld, bv. aan de OCM en de geïntegreerde richtsnoeren uit de Lissabonstrategie, om te kunnen nagaan hoe efficiënt deze „nieuwe” methode is en of deze methode op de juiste wijze wordt toegepast. Van belang is dat de gemeenschappelijke beginselen in de implementatie-fase echt worden nageleefd, zodat oneerlijke concurrentie wordt voorkomen.

7.11   Indicatoren

7.11.1

Het EESC wil in het kader van het ESAP pleiten voor de invoering van een specifiek plan inzake indicatoren, met de actieve participatie van alle betrokken partijen. In deze actie zouden:

nieuwe „welzijns”-indicatoren moeten worden opgesteld, die niet direct verband houden met het BNP/BBP, maar waarmee duidelijk kan worden gemaakt of er vooruitgang is geboekt op het gebied van sociale ontwikkeling (26);

betrouwbare, vergelijkbare sociale indicatoren van hoge kwaliteit moeten worden opgesteld die een voldoende gedetailleerd en waarheidsgetrouw beeld van de resultaten op sociaal vlak kunnen geven;

kwalitatieve indicatoren moeten worden ontwikkeld waarmee bv. toegankelijkheid en kwaliteit kunnen worden gemeten en afgezet tegen de verwachtingen, evenals de betrokkenheid van de deelnemers en de gebruiksvriendelijkheid — allemaal manieren om na te gaan of en hoe aan de behoeften van de burgers wordt tegemoetgekomen.

7.12   Effectbeoordeling van EU-beleid

7.12.1

De wetgeving, het beleid en de programma's van de EU zouden moeten worden getoetst aan hun sociale gevolgen. De Commissie heeft een speciale verantwoordelijkheid voor dergelijke effectbeoordelingen, waarbij alle betrokken partijen nauw moeten worden betrokken. Alle belangrijke sociale beleidsterreinen zouden om de vijf jaar aan een evaluatie moeten worden onderworpen, met name t.a.v. de gevolgen van dat beleid voor werkgelegenheid, sociale cohesie en duurzame ontwikkeling. Er moeten kwaliteitscriteria worden opgesteld ter ondersteuning van de noodzakelijke analyse en evaluatie.

7.13   Financiële middelen

7.13.1

Voor de middelen die nodig zijn om een sociaal actieprogramma door te voeren, moet worden uitgegaan van een totaalvisie op zowel Europese als nationale financiële middelen.

7.13.2

Bij de begrotingshervorming dient speciale nadruk te worden gelegd op maatregelen ter ondersteuning van de economische en sociale cohesie. De middelen dienen anders verdeeld te worden om de cohesie, de werkgelegenheid en het Europees sociaal model — en dus het ESAP — te behouden en te bevorderen, in overeenstemming met de in par. 7.12.1 genoemde vijfjaarlijkse evaluaties.

7.13.3

Zolang de nieuwe begroting nog niet van toepassing is (dus pas na 2013) kunnen bepaalde middelen binnen de bestaande begroting worden herschikt, hetgeen soms nieuwe onderhandelingen tussen de lidstaten met zich zal meebrengen en soms ook niet.

7.13.4

Er is meer coherentie en coördinatie tussen de verschillende fondsen (vb. het cohesiefonds, het sociaal fonds, het regionaal fonds, het fonds voor plattelandsontwikkeling, het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, enz.) nodig teneinde de sociale dimensie op de verschillende beleidsterreinen te kunnen integreren.

7.13.5

Voorstellen voor tussentijdse initiatieven:

het EFG opnieuw onder de loep nemen, met speciale nadruk op het toepassingsgebied, de toepassingsmethoden en de verbetering van de toegang tot de middelen, met inbegrip van de nauwere koppeling met het ESF; er zou een uitbreiding van het EFG moeten worden overwogen, zodat ook de invloed van de klimaatverandering en het milieubeleid op de werkgelegenheid hieronder kunnen vallen;

de structuurfondsen dienen vaker te worden benut om op kleinschalige maar doeltreffende steunstructuren aan de basis in te spelen;

er zou een sociaal innovatiefonds in het leven kunnen worden geroepen, ter ondersteuning van nieuwe experimentele initiatieven, in navolging van de succesvolle ervaring met het Equal-programma;

er zou op korte termijn een demografisch fonds (27) kunnen worden opgericht;

het Europese integratiefonds zou kunnen worden geconsolideerd.

Brussel, 9 juli 2008

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

D. DIMITRIADIS


(1)  EESC-advies van 18 januari 2007 over de „Balans van de maatschappelijke realiteit in Europa”, rapporteur: dhr Olsson (PB C 93 van 27.4.2007), par. 5.8.

(2)  Vrij naar het Handvest tot het Programma, Sociaal Europa 1/90, blz. 28.

(3)  Artikel 2.

(4)  Titel IV, artikel 10.

(5)  „Enhancing Social Europe”, voorgelegd door de ministers van werkgelegenheid van België, Bulgarije, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Cyprus, Luxemburg en Hongarije:

http://www.obreal.unibo.it/File.aspx?IdFile=816.

(6)  De Commissie is voornemens om in juni van dit jaar een sociale agenda goed te keuren.

(7)  Zie het EESC-advies van 6 juli 2006 over het Europees social model, rapporteur: dhr Ehnmark (PB C 309 of 16.12.2006).

(8)  De Commissie definieert ondernemerschap luidt als volgt: „Onder ondernemerschap wordt iemands vermogen verstaan om ideeën in daden om te zetten. Het omvat creativiteit, innovatie en het nemen van risico's, alsook het vermogen om te plannen en projecten te beheren om doelstellingen te verwezenlijken. Ondernemerschap helpt iedereen in het dagelijks leven thuis en in de maatschappij, het helpt werknemers zich bewust te worden van hun arbeidsomgeving en kansen te grijpen, en is de basis voor meer specifieke vaardigheden en kennis die ondernemers nodig hebben voor sociale of economische bedrijvigheid” (zie EESC-advies van 25 oktober 2007 over „De ondernemersgeest en de agenda van Lissabon”, par. 2.2; rapporteur: mevrouw Sharma, corapporteur: de heer Olsson, PB C 44 van 16.2.2008).

(9)  Zie in voetnoot 8 genoemd advies.

(10)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's „Kansen, toegang en solidariteit: naar een nieuwe sociale visie voor het Europa van de 21ste eeuw” (COM(2007) 726 final).

(11)  EESC-advies van 22 april 2008 over „De onderhandelingen over nieuwe handelsovereenkomsten: standpunt van het EESC” (rapporteur: dhr Peel en corapporteur: mw Pichenot). PB C 211 van 19.8.2008, blz. 82.

(12)  Met name artikel 136 van het Lissabonverdrag.

(13)  Zoals het gezamenlijke analytische verslag „Key challenges facing European Labour markets” dat door BusinessEurope, CCEP en EVV in oktober 2007 werd gepubliceerd.

(14)  EESC-advies van 22 april 2008 over de „Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Naar gemeenschappelijke beginselen inzake flexizekerheid: meer en betere banen door flexibiliteit en zekerheid” (rapporteur: dhr Janson en corapporteur: dhr Ardhe). PB C 211 van 19.8.2008, blz. 48.

(15)  Artikel16 E in het Lissabonverdrag (het vroegere artikel 13).

(16)  Zie Günther Schmied: „Transitional Labour Markets: Managing Social Risks over the Life Course”, bijdrage van de informele bijeenkomst van de ministers van werkgelegenheid en sociale zaken, Guimarães, Portugal, juli 2007:

http://www.mtss.gov.pt/eu2007pt/en/preview_documentos.asp?r=29&m=pdf, blz. 69).

(17)  SOC/308, ontwerpadvies „Wat ouderen nodig hebben en hoe daarmee rekening kan worden gehouden” (rapporteur: mw Heinisch). Nog niet gepubliceerd in het Publicatieblad (het advies werd goedgekeurd in september 2008).

(18)  Zie par. 5.7. in het EESC-advies van 22 april 2008 over de „De onderhandelingen over nieuwe handelsovereenkomsten: standpunt van het EESC” (rapporteur: dhr Peel en corapporteur: mw Pichenot). PB C 211 van 19.8.2008, blz. 82.

(19)  Bijvoorbeeld Laval un Partneri Ltd., Arrest van het EHvJ C-341/05 van 18 december 2007. Viking-arrest EHvJ en Rüffert EHvJ C 346/06.

(20)  Artikel 8 B.

(21)  Zie o.m. het EESC-advies van 28 januari 1998 over „Vrijwilligersorganisaties en stichtingen in Europa” (rapporteur: dhr Olsson, PB C 95 van 30.3.1998).

(22)  Artikel 8 B.4.

(23)  Bijvoorbeeld wat betreft de Euro en Schengen.

(24)  Verordening 883/04. PB C 211 van 19.8.2008, blz. 48.

(25)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's „Naar gemeenschappelijke beginselen inzake flexizekerheid: meer en betere banen door flexibiliteit en zekerheid” (COM(2007) 359 final) en andere documenten. PB C 211 van 19.8.2008, blz. 48.

(26)  In lijn met de bevindingen van de Nobelprijswinnaar voor economie Armatya Sen.

(27)  Zie het EESC-advies van 18 december 2007 over het Vierde cohesieverslag (rapporteur: dhr. Derruine, PB C 120 van 16.5.2008).