51994AG0409(03)

GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT (EG) Nr. 3/94 door de Raad vastgesteld op 14 januari 1994 met het oog op de aanneming van Besluit 94/. . ./EG van het Europees Parlement en de Raad van . . . betreffende het vierde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap van werkzaamheden op het gebied van onderzoek, technische ontwikkeling en demonstratie (1994¯1998)

Publicatieblad Nr. C 101 van 09/04/1994 blz. 0021


GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT (EG) Nr. 3/94 door de Raad vastgesteld op 14 januari 1994 met het oog op de aanneming van Besluit 94/. . ./EG van het Europees Parlement en de Raad van . . . betreffende het vierde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap van werkzaamheden op het gebied van onderzoek, technische ontwikkeling en demonstratie (1994-1998) (94/C 101/03)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 130 I, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2),

Volgens de procedure van artikel 189 B van het Verdrag,

Overwegende dat krachtens artikel 130 F van het Verdrag de Gemeenschap zich op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling ten doel stelt de wetenschappelijke en technologische grondslagen van de industrie van de Gemeenschap te versterken en de ontwikkeling van haar internationale concurrentiepositie te bevorderen, alsmede de onderzoekactiviteiten te bevorderen die voor de uitvoering van het beleid van de Gemeenschap op andere gebieden nodig worden geacht;

Overwegende dat het belangrijk is dat de Gemeenschap en de Lid-Staten hun activiteiten op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling coördineren, ten einde de wederzijdse samenhang van het beleid van de Lid-Staten en het beleid van de Gemeenschap te verzekeren;

Overwegende dat krachtens de artikelen 130 F, lid 3, en 130 I, lid 1, van het Verdrag een meerjarenkaderprogramma dient te worden vastgesteld, waarin alle activiteiten van de Gemeenschap op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling, met inbegrip van demonstratieprojecten, hierna "OTO" genoemd, zijn opgenomen;

Overwegende dat de Raad bij Besluit 90/221/Euratom, EEG (3) een thans nog in uitvoering verkerend derde kaderprogramma voor de periode van 1990 tot en met 1994 heeft vastgesteld; dat de Commissie op 9 april 1992 een overzicht van de stand van zaken bij de uitvoering van het derde kaderprogramma heeft ingediend; dat de Raad bij Besluit 93/167/Euratom, EEG voor een aanvullende financiering voor de laatste twee jaar van de uitvoering van het derde kaderprogramma heeft gezorgd;

Overwegende dat de Commissie op 18 november 1992 een document heeft ingediend over de toekomst van het EGKS-Verdrag en over de financiële activiteiten in het kader daarvan tot in het jaar 2002, waarin het Verdrag afloopt;

Overwegende dat de communautaire OTO-activiteiten geconcentreerd moeten blijven op algemeen en preconcurrentieel onderzoek dat van multisectoriële toepassing moet zijn; dat moet worden gestreefd naar meer wisselwerking tussen deze activiteiten en de activiteiten die worden ondernomen in het kader van Eureka;

Overwegende dat de Europese Raad tijdens zijn bijeenkomst van 12 december 1992 in Edinburgh heeft verklaard dat de uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling (O & O) gelijke tred moeten houden met de totale uitgaven voor de interne beleidsmaatregelen van categorie 3 van de financiële vooruitzichten, en tussen de helft en twee derde van het totaalbedrag moeten blijven;

Overwegende dat de OTO-activiteiten van de Gemeenschap rekening moeten houden met ethische overwegingen;

Overwegende dat de Gemeenschap alleen hoogwaardige OTO-activiteiten dient te steunen;

Overwegende dat de OTO-activiteiten van de Gemeenschap, overeenkomstig de in het Verdrag neergelegde doelstellingen, de totstandbrenging van een welvarende Gemeenschap moeten bevorderen, die gebaseerd is op industriële concurrentiekracht, de kwaliteit van het bestaan en duurzame ontwikkeling; dat het ook wenselijk is dat die activiteiten bijdragen tot ondersteuning van de economische groei en tot een hoge graad van werkgelegenheid;

Overwegende dat de kleine en middelgrote ondernemingen een belangrijke bijdrage tot het innovatieproces kunnen leveren en bij de uitvoering van de OTO-activiteiten van de Gemeenschap een belangrijke rol behoren te vervullen; dat derhalve aan de specifieke behoeften van dergelijke ondernemingen bijzondere aandacht dient te worden geschonken, ten einde hun toegang tot informatie te vergemakkelijken, hun daadwerkelijke deelneming aan de communautaire programma's te stimuleren en hun vermogen om de resultaten van die programma's te benutten, te verbeteren waar zulks passend is;

Overwegende dat bij de uitwerking en de uitvoering van het beleid en van de acties van de Gemeenschap rekening moet worden gehouden met de doelstellingen inzake de versterking van de economische en sociale samenhang; dat het kaderprogramma van de Gemeenschap, samen met andere communautaire instrumenten, zijn rol moet spelen door bij te dragen tot de versterking van de capaciteit en het potentieel op wetenschappelijk en technologische gebied in alle delen van de Gemeenschap;

Overwegende dat, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel, de Gemeenschap slechts moet optreden indien en voor zover de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de Lid-Staten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt;

Overwegende dat de communautaire OTO-inspanning voorts vooral gericht moet zijn op activiteiten die zorgvuldig zijn uitgekozen op grond van duidelijke criteria;

Overwegende dat in artikel 130 G van het Verdrag wordt voorzien in vier activiteiten die door de Gemeenschap moeten worden ondernomen ter verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 130 F;

Overwegende dat de eerste activiteit, die betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van OTO-programma's, het hoofdbestanddeel van het kaderprogramma dient te vormen;

Overwegende dat het bij de tweede, derde en vierde activiteit gaat om respectievelijk internationale samenwerking, verspreiding en exploitatie van OTO-resultaten en de stimulering van de opleiding en de mobiliteit van onderzoekers; dat elk van de specifieke programma's die onder de eerste activiteit vallen, soortgelijke activiteiten kunnen omvatten op een wijze die passend is voor een goede tenuitvoerlegging van deze programma's en voor zover dat daarvoor vereist is;

Overwegende dat het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (GCO) bijdraagt tot de uitvoering van het kaderprogramma, vooral daar waar het de passende bevoegdheid heeft om objectieve en onafhankelijke expertise te bieden ten behoeve van het communautaire beleid in de diverse sectoren; dat het GCO voorts geleidelijk in aanmerking zal komen voor via werkzaamheden onder contract beschikbaar gekomen middelen en voor wetenschappelijk en technische ondersteunende activiteiten die geschikt zijn voor een concurrentiële aanpak;

Overwegende dat in een afzonderlijk besluit van de Raad overeenkomstig artikel 130 J van het Verdrag de regels voor de deelneming van ondernemingen, onderzoekcentra en universiteiten, alsmede de regels voor de verspreiding van de onderzoekresultaten worden bepaald;

Overwegende dat het kaderprogramma overeenkomstig artikel 130 I, lid 3, van het Verdrag ten uitvoer wordt gelegd door middel van specifieke programma's; dat het kaderprogramma eveneens ten uitvoer kan worden gelegd met de middelen waarin wordt voorzien door de artikelean 130 K tot en met 130 N van het Verdrag;

Overwegende dat het interdisciplinaire karakter van de in dit kaderprogramma te ondernemen activiteiten nauwe samenwerking tussen de verschillende horizontale onderzoekprogramma's vereist;

Overwegende dat aspectenonderzoek en toezicht moeten worden geïntensiveerd en uitgebreid ten einde de doeltreffendheid van het OTO-beleid te vergroten;

Overwegende dat de stand van zaken bij de uitvoering van het vierde kaderprogramma permanent en systematisch dient te worden gevolgd; dat de Commissie overeenkomstig artikel 130 P van het Verdrag aan het begin van elk jaar aan het Europees Parlement en de Raad informatie zal bezorgen over de tenuitvoerlegging van het kaderprogramma; dat het beheer van het programma en de resultaten van de ondernomen activiteiten vóór de indiening door de Commissie van het voorstel voor het vijfde kaderprogramma onafhankelijk dienen te worden beoordeeld;

Overwegende dat er ook een technologisch aspectenonderzoek moet worden verricht van de eventuele risico's, voor- en nadelen van de in dit kaderprogramma ontwikkelde nieuwe technologieën;

Overwegende dat overeenkomstig artikel 130 I, lid 1, van het Verdrag het totale maximumbedrag, de nadere regels voor de financiële deelneming van de Gemeenschap aan het kaderprogramma en de onderscheiden deelbedragen voor elk van de overwogen activiteiten dienen te worden vastgesteld;

Overwegende dat het, om de samenhang te bewaren tussen de communautaire OTO-acties en de acties die op grond van het EGA-Verdrag worden ondernomen, noodzakelijk is het besluit betreffende het kaderprogramma voor onderzoek en onderwijs op het gebied van kernenergie samen met en voor dezelfde duur als dit kaderprogramma vast te stellen;

Overwegende dat het Comité voor wetenschappelijk en technisch onderzoek (Crest) is geraadpleegd,

BESLUITEN:

Artikel 1

1. Voor de periode van 1994 tot en met 1998 wordt een meerjarenkaderprogramma voor activiteiten van de Gemeenschap op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie, hierna het "vierde kaderprogramma" genoemd, vastgesteld.

2. Het vierde kaderprogramma omvat alle activiteiten van de Gemeenschap op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling, met inbegrip van demonstratieprojecten. De definitie van demonstratieprojecten staat in bijlage III.

3. Het totale maximumbedrag voor de financiële deelneming van de Gemeenschap aan het vierde kaderprogramma beloopt 10 746 miljoen ecu. Hiervan is 5 283 miljoen ecu bestemd voor de periode 1994-1996 en 5 463 miljoen ecu voor de periode 1997-1998. Uiterlijk op 30 juni 1996 toetsen het Europees Parlement en de Raad overeenkomstig de procedure van artikel 130 I, lid 1, van het Verdrag het totale maximumbedrag, in het licht van een evaluatie van het rendement, de stand van de uitvoering van het kaderprogramma en de heersende economische situatie in de Europese Unie en de budgettaire situatie van de Gemeenschap en rekening houdende met de bijdrage van wetenschap en techniek aan de concurrentiepositie van de Europese Unie, met de mogelijkheid dat het wordt verhoogd tot 11 641 miljoen ecu. De onderscheiden deelbedragen voor elk van de activiteiten waarin het programma voorziet, evenals de verdeling van de middelen over de verschillende thema's van de eerste activiteit, zijn in bijlage I vastgesteld.

4. De bij de ter uitvoerlegging van het vierde kaderprogramma toe te passen selectiecriteria zijn in bijlage II opgenomen.

5. De wetenschappelijke en technologische doelstellingen die met de activiteiten moeten worden verwezenlijkt overeenkomstig de bovengenoemde criteria, alsmede de daarmee samenhangende prioriteiten en de grote lijnen van deze activiteiten, zijn in bijlage III opgenomen.

Artikel 2

1. Het vierde kaderprogramma wordt ten uitvoer gelegd door middel van specifieke programma's die binnen elke activiteit worden ontwikkeld; in elk specifiek programma worden met inachtneming van de wetenschappelijke en technologische doelstellingen in bijlage III exacte doelstellingen, alsmede de nadere bepalingen voor de uitvoering ervan, de looptijd en de noodzakelijk geachte middelen vastgesteld.

2. Voor zover nodig kan voor de tenuitvoerlegging van het vierde kaderprogramma worden besloten tot aanvullende programma's in de zin van artikel 130 K, tot deelneming door de Gemeenschap aan OTO-programma's die door verscheidene Lid-Staten worden opgezet in de zin van artikel 130 L, of ook tot het in het leven roepen van gemeenschappelijke ondernemingen of andere structuren in de zin van artikel 130 N. Tevens kunnen samenwerkingsovereenkomsten in de zin van artikel 130 M, tweede alinea, worden gesloten met derde landen of internationale organisaties.

Artikel 3

De nadere regels voor de financiële deelneming van de Gemeenschap aan het vierde kaderprogramma zijn gebaseerd op de specifieke bepalingen met betrekking tot OTO-kredieten van het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen, zoals aangevuld in bijlage IV bij dit besluit.

Artikel 4

1. De Commissie volgt de stand van zaken bij de tenuitvoerlegging van het vierde kaderprogramma permanent en systematisch aan de hand van de in bijlage II vermelde criteria, waaronder het bijdragen tot de economische en sociale samenhang van de Gemeenschap en de in bijlage III vermelde wetenschappelijke en technologische doelstellingen. Zij beoordeelt met name of de doelstellingen, de prioriteiten en de financiële middelen nog steeds aan de situatie, zoals die zich heeft ontwikkeld, beantwoorden. Zij dient in voorkomend geval voorstellen in ten einde het kaderprogramma aan de hand van de resultaten van dat onderzoek aan te passen of aan te vullen.

Aan het begin van elk jaar legt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor over de activiteiten inzake OTO en verspreiding van de resultaten in het voorafgaande jaar, alsmede over het werkprogramma van het lopende jaar.

2. De Commissie laat door onafhankelijke bevoegde deskundigen een externe evaluatie uitvoeren van het beheer en van de resultaten van de activiteiten van de Gemeenschap in de loop van de vijf aan deze evaluatie voorafgaande jaren. Zij stelt het Europees Parlement, de Raad en het Economisch en Sociaal Comité van deze evaluatie en conclusies, vergezeld van haar opmerkingen, in kennis, alvorens haar voorstel voor een vijfde kaderprogramma in te dienen.

3. Ten einde er onder meer toe bij te dragen dat het kaderprogramma op een kosteneffectieve wijze ten uitvoer wordt gelegd, wordt binnen elk specifiek programma gezorgd voor een systematisch toezicht en, bij voltooiing van het programma een onafhankelijke evaluatie aan de hand van de precieze doelstellingen als bedoeld in artikel 2; de wijze waarop een dergelijke evaluatie wordt uitgevoerd, wordt in elk specifiek programma vastgelegd.

Gedaan te . . .

Voor het Europees Parlement

De Voorzitter

Voor de Raad

De Voorzitter

(1) PB nr. C 230 van 26. 8. 1993, blz. 4.

(2) Advies van 25 november 1993 (nog niet bekendgemaakt in het Publikatieblad).

(3) PB nr. L 117 van 8. 5. 1990, blz. 28. Besluit gewijzigd bij Besluit 93/167/Euratom, EEG (PB nr. L 69 van 20. 3. 1993, blz. 43).

BIJLAGE I

VIERDE KADERPROGRAMMA (1994-1998) BEDRAGEN EN VERDELING

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Indicatieve verdeling van thema's en ontwerpen binnen de eerste activiteit In miljoen ecu (lopende prijzen)

A. Informatie- en communicatietechnologie 3 384 1. Telematicatechnologie 822 2. Communicatietechnologie 630 3. Informatietechnologie 1 932 B. Industrietechnologie 1 920 4. Industrie- en materiaaltechnologie 1 632 5. Meet- en testmethode 288 C. Milieu 1 080 (1) 6. Milieu en klimaat 852 7. Wetenschappen en technologie met betrekking tot de zee 228 D. Biowetenschappen en biotechnologie 1 572 8. Biotechnologie 552 9. Biogeneeskunde en gezondheid 336 10. Landbouw en visserij (inclusief agro-industrie, levensmiddelentechnologie, bosbouw, aquacultuur en plattelandsontwikkeling) 684 E. 11. Niet-nucleaire energie 984 F. 12. Vervoer 240 G. 13. Specifiek sociaal-economisch onderzoek 102 9 282 (2) (3) (1) Waarvan 575 miljoen ecu voor de operationele begroting van het GCO.

(2) Waarvan 91 miljoen ecu voor in het programma opgenomen wetenschappelijke en technische ondersteunende activiteiten die geschikt zijn voor een concurrentiële aanpak.

(3) Naast de voor de derde activiteit uitgetrokken middelen wordt gemiddeld 1 % van de totale begroting van het vierde kaderprogramma uitgetrokken voor de verspreiding en exploitatie van de resultaten, in het kader van de eerste activiteit.

(4) Waarvan 37 miljoen ecu voor de wetenschappelijke en technische ondersteuning van het communautaire beleid in andere sectoren, welk bedrag op concurrentiële basis zal worden toegewezen.

(5) Tegelijk met dit programma is een kaderprogramma vastgesteld van communautaire activiteiten op het gebied van onderzoek en onderwijs voor de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (1994-1998), voor een totaalbedrag van 1 254 miljoen ecu, waarmee het totaalbedrag voor communautaire OTO-activiteiten op 12 000 miljoen ecu wordt gebracht.

(6) Met een mogelijke verhoging tot 11 641 miljoen ecu, overeenkomstig artikel 1, lid 3.

(7) Ook op verschillende andere deelgebieden van de eerste activiteit zullen milieugebonden onderzoekprojecten worden uitgevoerd, met name op het gebied van industriële technologie, energie en vervoer.

BIJLAGE II

SELECTIECRITERIA VOOR DE COMMUNAUTAIRE ACTIES

Communautaire activiteiten op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling en van demonstratie dienen de door de Lid-Staten ondernomen activiteiten aan te vullen en toegespitst te zijn op welomschreven doelstellingen. De projecten moeten worden geselecteerd op basis van het wetenschappelijk en technisch gehalte. De activiteiten dienen:

- de technologische grondslag van de communautaire industrie te versterken en haar de nodige kennis en know-how te verschaffen om op internationaal niveau beter te concurreren,

en/of

- bij te dragen tot de tenuitvoerlegging van het communautaire beleid in andere sectoren.

De Gemeenschap dient, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel, slechts op te treden indien en voor zover de doelstellingen niet voldoende door de Lid-Staten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt. Het optreden van de Gemeenschap gaat niet verder dan wat nodig is om de doelstellingen van het Verdrag te verwezenlijken.

De activiteiten moeten bijdragen tot het verwezenlijken van de algemene doelstellingen van de Gemeenschap, zoals de bevordering van duurzame ontwikkeling en de verbetering van de kwaliteit van het bestaan van de burgers van de Gemeenschap. De activiteiten moeten worden geselecteerd op basis van een strenge voorafgaande beoordeling. Zij dienen tevens op korte, middellange of lange termijn voordelen (toegevoegde waarde) op te leveren en bij te dragen tot het optimaliseren van de kosteneffectiviteit, waarbij de middelen in verhouding moeten staan tot de vastgelegde doelstellingen.

De onderzoekactiviteiten moeten toegespitst blijven op aspecifiek en preconcurrentieel onderzoek met multisectoriële toepassingsmogelijkheden.

Met name de onderstaande criteria moeten worden gehanteerd om een communautair optreden te rechtvaardigen:

- grootschalig onderzoek waarvoor de Lid-Staten niet, of althans moeilijk, de nodige middelen en de nodige mankracht kunnen leveren;

- onderzoek waarvan de gezamenlijke uitvoering duidelijke voordelen biedt, zelfs indien rekening wordt gehouden met de extra kosten die iedere internationale samenwerking veroorzaakt;

- onderzoek dat, gezien de complementariteit van de nationale activiteiten op een deel van een bepaald werkterrein, tot significante resultaten kan leiden voor de Gemeenschap in haar geheel, wanneer voor de oplossing van de problemen onderzoek op grote schaal - met name vanuit geografisch oogpunt - noodzakelijk is;

- onderzoek dat bijdraagt tot de verwezenlijking van de interne markt en, voor zover daaraan behoefte blijkt te bestaan, tot de opstelling van uniforme normen en standaarden;

- onderzoek dat ertoe bijdraagt de economische en sociale samenhang van de Gemeenschap te versterken en de harmonische ontwikkeling van de Gemeenschap in haar geheel te bevorderen en dat in overeenstemming is met het beoogde wetenschappelijke en technische gehalte;

- onderzoekactiviteiten die bijdragen tot de mobilisatie of verbetering van het Europese wetenschappelijke en technische potentieel en activiteiten die de coördinatie tussen nationale OTO-programma's, tussen nationale en communautaire OTO-programma's, en tussen communautaire programma's en het werk in andere internationale fora verbeteren.

BIJLAGE III

WETENSCHAPPELIJKE EN TECHNOLOGISCHE DOELSTELLINGEN

In deze bijlage wordt een beschrijving gegeven van de wetenschappelijke en technologische doelstellingen, met inbegrip van de mechanismen voor de tenuitvoerlegging ervan.

De activiteiten die onder het kaderprogramma vallen, omvatten alle communautaire OTO-inspanningen. Er wordt mee beoogd het concurrentievermogen van de Europese industrie en de kwaliteit van het bestaan te verbeteren en zij zijn erop gericht de wetenschappelijke en technologische grondslag te leggen die nodig is ter ondersteuning van een duurzame ontwikkeling, milieubescherming en andere gemeenschappelijke beleidsmaatregelen.

Voortbordurend op het industriebeleid van de Gemeenschap en ten einde te voldoen aan de toenemende behoeften van de maatschappij, dienen deze activiteiten in het bijzonder bij te dragen tot de verwezenlijking van een aantal meer specifieke doelstellingen:

- efficiënte en betrouwbare infrastructuren, bij voorbeeld op het gebied van informatie en communicatie, evenals infrastructuur die voldoet aan de vereisten van het communautaire vervoers- en energiebeleid;

- efficiënt, schoon en veilig produceren op basis van een moderne produktieorganisatie, waarbij rekening wordt gehouden met de menselijke factoren;

- milieubescherming tot een concurrentiefactor voor de industrie maken;

- verbetering van de kwaliteit van het bestaan, met het accent op gezondheidszorg en hygiëne;

- zorgen voor de technologische en industriële integratie binnen de interne markt (vooral door een betere coördinatie tussen het OTO-beleid en het normalisatiebeleid);

- vooruitlopen op de technologische en industriële veranderingen, zodat beter rekening kan worden gehouden met de behoeften van de markt en de maatschappij, zoals bij voorbeeld een hoog werkgelegenheidsniveau;

- de synergie tussen de internationale samenwerking op het gebied van wetenschap en technologie en de externe activiteiten van de Gemeenschap versterken;

- zorgen voor een efficiënte verspreiding van de wetenschappelijke en technologische vooruitgang in het gehele economische en maatschappelijke bestel, met name het midden- en kleinbedrijf (MKB);

- het leren omgaan met de nieuwe technologieën aanmoedigen.

Ter verwezenlijking van die doelstellingen, onderneemt de Gemeenschap vier activiteiten:

- onder de eerste activiteit vallen de programma's voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie;

- bij de tweede activiteit gaat het om de bevordering van de samenwerking op het gebied van OTO tussen de Gemeenschap en derde landen en internationale organisaties;

- de derde activiteit betreft de verspreiding en optimalisatie van de resultaten van de communautaire werkzaamheden op het gebied van OTO;

- de vierde activiteit omvat de werkzaamheden ter stimulering van de opleiding en de mobiliteit van de onderzoekers in de Gemeenschap.

Bij de selectie van de OTO-acties in de context van deze aciviteiten moet rekening worden gehouden met de noodzaak van een grotere bundeling van de inspanningen ten einde de toegevoegde waarde van de communautaire OTO-acties te vergroten.

De Gemeenschap moet streven naar een harmonieuze ontwikkeling van haar wetenschappelijke en technologische potentieel. Bij de vaststelling van de prioriteiten voor onderzoek moet binnen de eerste activiteit rekening worden gehouden met de belangen en de mogelijkheden van alle Lid-Staten, ook van de minder ontwikkelde regio's en landen.

De communautaire steun voor OTO-activiteiten binnen de eerste activiteit zal gericht blijven op aspecifiek en preconcurrentieel onderzoek met multisectoriële toepassingsmogelijkheden. Hieronder vallen ook de onderzoek- en ondersteuningswerkzaamheden van het GCO van institutionele aard, alsmede wetenschappelijke en technische ondersteunende activiteiten die geschikt zijn voor een concurrentiële aanpak. Bovendien zullen de communautaire activiteiten op bepaalde grote thema's worden gericht. Op die manier moet het Europese onderzoek de meest doelmatige bijdrage kunnen leveren tot het oplossen van de problemen waarmee het bedrijfsleven en de samenleving worden geconfronteerd. Er zal geen financiële steun worden verleend aan de ontwikkeling van produkten of procédés.

Er moet een praktische aanpak worden uitgewerkt om een efficiënte interface tot stand te brengen tussen horizontale onderzoekprogramma's en de behoeften van de industrie. Met het oog hierop zal de Commissie te rade gaan bij de vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, onderzoekinstellingen en gebruikers. Ook zal de Commissie de werkzaamheden die in de verschillende horizontale onderzoekprogramma's worden opgenomen, coördineren.

Eureka blijft het belangrijkste mechanisme voor de ondersteuning van OTO-werkzaamheden die meer marktgericht zijn. De synergie tussen de communautaire activiteiten en Eureka zal worden versterkt. Daartoe zullen, met inachtneming van de specifieke aspecten van elk kader, de volgende doelstellingen worden nagestreefd: flexibele en actieve samenwerking tussen de vertegenwoordigers van de Eureka-projecten en van de communautaire projecten via een regelmatige informatie-uitwisseling, het dirigeren van de voorgestelde O & O-projecten naar het meest passende kader en een betere wisselwerking tussen het beleid van de Gemeenschap in de verschillende sectoren en de Eureka-projecten, in het bijzonder via grotere deelneming van de Gemeenschap aan deze projecten, met inachtneming van de communautaire procedures.

De mogelijkheden voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie van het midden- en kleinbedrijf, de instellingen voor hoger onderwijs en de onderzoekcentra zullen met aandacht worden gevolgd. Onderling partnerschap zal worden gestimuleerd.

Er zal name naar worden gestreefd om de communautaire programma's gemakkelijker toegankelijk te maken voor het midden- en kleinbedrijf door algemeen de aanpak te hanteren waarbij snel kan worden gereageerd op hun spontane voorstellen (technologische stimulering) en waarbij zal worden voortgebouwd op de ervaring die is opgedaan met de Craft-actie en met de Brite-Euram-haalbaarheidspremies.

Wat betreft demonstratieprojecten, is het de bedoeling aan te tonen dat een nieuwe technologie technisch gezien haalbaar is en welke economische voordelen zij eventueel oplevert. De projecten dienen preconcurrentieel te zijn, en moeten als zodanig toegespitst zijn op de toepassing van nieuwe technologieën, waarbij de deelneming van zowel de producenten als de gebruikers vereist is.

Binnen de verschillende thema's zal waar passend ook het fundamentele onderzoek de nodige aandacht krijgen.

Voor elk onderzoekgebied is vooral ook bekeken in hoeverre er mogelijkheden zijn voor samenwerking tussen en coördinatie van de nationale en de communautaire en, eventueel, Europese activiteiten. Naast de werkzaamheden voor gezamenlijke rekening rond een aantal onderzoekthema's zullen meer gecoördineerde werkzaamheden worden opgezet, zodat deze samenwerking rond een grotere verscheidenheid van onderwerpen kan worden bevorderd zonder dat daarbij afbreuk wordt gedaan aan de criteria van bijlage II. Met name moet er ook naar worden gestreefd dat de werkzaamheden van het GCO en de werkzaamheden voor gezamenlijke rekening elkaar aanvullen.

Voorts zal het GCO geleidelijk aan in aanmerking komen voor de middelen die beschikbaar zijn uit hoofde van de activiteiten van het kaderprogramma die geen eigen werkzaamheden vormen, waaronder ondersteunende activiteiten die geschikt zijn voor een concurrentiële aanpak. In de context van het transnationale karakter van het communautaire onderzoek kunnen de GCO-instituten samenwerken met een of meer partners in gelijk welke Lid-Staat.

Het overleg met de representatieve wetenschappelijke, technische en industriële organisaties van de Gemeenschap, vooral ter bepaling van de opties voor het wetenschaps- en technologiebeleid op Europees niveau, zal worden geïntensiveerd.

Afgezien van het specifieke themagerichte sociaal-economische onderzoek, dat in de eerste activiteit is opgenomen, zal binnen elk thema van de eerste activiteit en in het kader van de tweede, de derde en de vierde activiteit onderzoek op het gebied van de menswetenschappen en de sociale wetenschappen worden gekoppeld aan het natuurwetenschappelijk en technisch onderzoek, vooral om de sociaal-economische context en de mogelijke gevolgen van de voorgenomen werkzaamheden te bestuderen.

Onderzoekactiviteiten die eventueel ook voor de kolen- en staalindustrie van belang kunnen zijn, zullen worden opgenomen in de desbetreffende thema's van de eerste activiteit, op voorwaarde dat zij voldoen aan de criteria van het kaderprogramma, in het bijzonder wat betreft hun preconcurrentiële en multisectoriële aard.

De werkzaamheden voor wetenschappelijke en technologische samenwerking met derde landen en internationale organisaties, die voor beide partijen interessant zijn, worden gedeeltelijk gecentraliseerd uitgevoerd (tweede activiteit) en gedeeltelijk binnen de thema's van de eerste activiteit, wanneer daardoor de doelstellingen in de context van deze thema's kunnen worden verwezenlijkt. Internationale samenwerking op het gebied van wetenschap en technologie kan een bijdrage leveren tot het economische rendement van de communautaire OTO-activiteiten. Er moet worden gestreefd naar de nodige samenhang op dit gebied tussen het onderzoekbeleid van de Lid-Staten en van de Gemeenschap.

De regels voor de verspreiding van de kennis die voortkomt uit de specifieke programma's en de overige uitvoeringsbepalingen voor het kaderprogramma worden door de Raad vastgesteld. Binnen dit juridische kader wordt er op een samenhangende en gecoördineerde wijze aan de verspreiding gewerkt. Dit houdt in dat er niet alleen een centraal beheersniveau moet zijn (de derde activiteit), maar dat er ook binnen de onder de eerste activiteit vallende specifieke programma's regelingen voor de verspreiding moeten zijn.

Hierbij gaat het ook om de verspreiding van de informatie over de communautaire programma's en projecten ten einde de toegang tot informatie voor het midden- en kleinbedrijf en onderzoeklaboratoria in de publieke en privé-sector te vergemakkelijken. Met het oog hierop zal in het kader van de derde activiteit ook de oprichting of uitbreiding van relaiscentra die de verspreiding en de optimale benutting van de resultaten op nationaal of regionaal niveau overnemen, worden gestimuleerd.

Het is weliswaar duidelijk dat de exploitatie van de resultaten in eerste instantie onder de verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven en de laboratoria valt, maar in bepaalde gevallen is een gecoördineerd optreden van de Gemeenschap met de betrokkenen en met de bevoegde organisaties in de publieke of privé-sector nodig, vooral op nationaal of regionaal niveau (waaronder met name bovengenoemde relaiscentra), ten einde bepaalde resultaten te beschermen, het verwerken van nieuwe technologieën te vergemakkelijken en de overdracht van innovatie te optimaliseren. Onder de derde activiteit valt ook ad hoc wetenschappelijk onderzoek op concurrentiële basis ten behoeve van andere Commissiediensten ter ondersteuning van het communautaire beleid in de diverse sectoren, dat niet onder de eerste activiteit valt.

Binnen elk thema van de eerste activiteit wordt er gewerkt aan opleiding en mobiliteit van de onderzoekers om ervoor te zorgen dat de gebruikers op de gebieden die voor de Gemeenschap prioriteit hebben, niet alleen de OTO-resultaten krijgen die zij nodig hebben, maar ook de mankracht die deze resultaten kan gebruiken. Door deze activiteiten kunnen de economische effecten van de werkzaamheden op deze prioriteitsgebieden worden verveelvoudigd.

Van de Europese dimensie moet echter ook gebruik worden gemaakt om op horizontaal niveau de mankracht op te bouwen waarmee onmiddellijk kan worden gereageerd op de wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen op de gebieden in opkomst. De vierde activiteit, met als doel geavanceerde opleiding en mobiliteit in de laboratoria in de hele Gemeenschap, zal dus een open karakter houden en ook de nadruk leggen op partnerschapsrelaties tussen universiteiten, onderzoekinstellingen en de industrie.

Bij de uitvoering van het door de Gemeenschap gesteunde onderzoek zullen in hoofdzaak twee wegen worden bewandeld: een concentratie van financiële middelen op een beperkt aantal onderwerpen die op basis van de criteria van bijlage II worden gekozen (werkzaamheden voor gezamenlijke rekening), en betere coördinatie van de nationale OTO-programma's en van de nationale en communautaire OTO-programma's via aangepaste mechanismen.

Naast de klassieke netwerken die tot op heden in de context van de communautaire activiteiten zijn opgebouwd, kunnen ook de volgende mechanismen worden aangewend:

- thematische netwerken, bestaande uit fabrikanten, gebruikers, universiteiten en onderzoekcentra met een zelfde technologische of industriële doelstelling. Deze netwerken moeten de integratie en de overdracht van kennis en technologie vergemakkelijken en ervoor zorgen dat er meer rekening wordt gehouden met de behoeften van de markt. Zij moeten met steun van de Gemeenschap worden opgezet volgens het model dat bij de uitvoering van het derde kaderprogramma al is beproefd op gebieden als microsystemen, linguïstiek en flexibele produktie. De opzet en het beheer ervan moeten worden overgelaten aan de onderzoekers;

- overlegnetwerken die met steun van de Commissie worden georganiseerd volgens het model van wat in het verleden al is gebeurd met bij voorbeeld de biomedische programma's;

- consortia voor geïntegreerde acties, waarvoor wordt uitgegaan van het model dat in de context van de eerdere kaderprogramma's voor het fusieprogramma is gekozen. De Lid-Staten verlenen de Commissie steun bij het bepalen welke laboratoria of instellingen zullen worden betrokken bij een geïntegreerd project dat wordt gesteund door bundeling van financiële middelen in de Gemeenschap. Grote Europese onderzoekorganisaties zoals de CERN, het ESA en het EMBL kunnen verzoeken om hieraan deel te nemen, met dien verstande dat er in beginsel geen financiële middelen van de Gemeenschap zullen worden overgedragen.

Het GCO kan een bijdrage tot de verwezenlijking van deze nieuwe aanpak leveren. Het GCO doet zelf aan onderzoek en is nauw betrokken bij de formulering en de uitvoering van het communautaire beleid en kan dan ook een rol spelen, in de wetenschappelijke en technische sectoren waarin het deskundig is, bij de organisatie van netwerken of consortia van particuliere en overheidslaboratoria in de Lid-Staten.

In de volgende hoofdstukken wordt een overzicht gegeven van de wetenschappelijke en technologische inhoud van de uit te voeren werkzaamheden en de motivering voor de opneming daarvan in het kaderprogramma 1994-1998.

EERSTE ACTIVITEIT (1a)

Tenuitvoerlegging van programma's voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie waarbij de samenwerking met en tussen ondernemingen, onderzoekcentra en universiteiten wordt bevorderd

Onder deze activiteit valt een groot deel van de communautaire werkzaamheden op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling. Fundamenteel hierbij is de deelname van transnationale combinaties van organisaties, onderzoekcentra - waaronder het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (GCO) -, universiteiten en ondernemingen. Bij de opzet in het vierde kaderprogramma zullen de hieronder genoemde hoofdlijnen worden gevolgd.

ALGEMENE DOELSTELLINGEN: Het vierde kaderprogramma heeft drie hoofddoelstellingen: de ondersteuning van het concurrentievermogen van de Europese industrie, de bijdrage van wetenschap en technologie tot de bevrediging van de maatschappelijke behoeften en de ondersteuning van het gemeenschappelijke beleid op de verschillende beleidsterreinen. Bij het streven naar de verwezenlijking hiervan wordt gekozen voor een evenwichtige combinatie van continuïteit en innovatie. Bovendien worden in het kaderprogramma de onderzoekactiviteiten ondergebracht die tot op heden verspreid over de gemeenschappelijke beleidsterreinen of buiten het kaderprogramma werden uitgevoerd.

1. INFORMATIE- EN COMMUNICATIETECHNOLOGIE

De horizontale rol die informatie- en communicatietechnologie (ICT) in alle industriële en maatschappelijke activiteiten speelt, heeft zich ontwikkeld tot een cruciale factor voor het OTO-beleid. De vervaging van de grenzen tussen de ICT en andere sectoren van de industrie, tussen de leveranciers en de gebruikers, en tussen de professionele markt en de consumentenmarkt houdt gelijke tred met de gestaag groeiende betekenis van de ICT als fundament voor de gehele dienstensector en produktindustrie. Geleidelijk ontstaat er een nieuwe "digitale industrie". In de maatschappelijke dimensie, op de gebieden bestuur, gezondheid, onderwijs, vervoer, milieu en recreatie, wordt de afhankelijkheid van de ICT, zowel op het werk als thuis, steeds groter. Wat de ICT-industrie zelf betreft, vergt het tempo van de technische vooruitgang steeds grotere inspanningen van de leveranciers om hun concurrentiepositie niet te verliezen. Maar de kosten van OTO gaan zelfs de draagkracht van de grootste bedrijven te boven. Oorzaak van deze veranderingen is het ontstaan van een nieuwe informatie- en communicatie-infrastructuur, waarin informatie-inhoud, informatieopslag, rekencapaciteit, communicatie, diensten en toepassingen worden geïntegreerd.

De brede, tweeledige doelstelling van het OTO-beleid van de Gemeenschap op ICT-gebied van de jaren negentig is de verbetering van de concurrentiepositie van de industrie over de gehele linie in een gunstig, door de interne markt geschapen klimaat en de bevrediging van de maatschappelijke behoeften ten aanzien van de kwaliteit van het bestaan. Met het oog hierop en in het verlengde van het op technologie georiënteerde beleid van de jaren tachtig, dat bij een groeiende ICT-industrie paste, zal meer nadruk worden gelegd op een gebruiker- en marktgericht beleid, afgestemd op de ontwikkeling van de nieuwe infrastructuur. Tegelijkertijd zal worden voortgebouwd op de resultaten van het tweede en het derde kaderprogramma. Hieronder vallende programma's, zoals Esprit (informatietechnologie), Race (communicatie), en Drive, AIM en Delta en andere telematicatoepassingen, hebben een solide wetenschappelijke en conceptuele basis gelegd voor de integratie van informatie- en communicatietechnologie in de samenleving en voor de aanleg van de nieuwe infrastructuur. Bij de activiteiten, die net als voorheen een precommercieel karakter zullen hebben, zal de nadruk komen te liggen op demonstratie, validatie en integratie van technologieën, specificaties en normen. Ter aanvulling zal geavanceerd lange-termijnonderzoek worden verricht, met name interdisciplinair onderzoek naar kwesties die relevant zijn voor diverse industrietakken.

Door het zwaartepunt bij OTO te verschuiven naar aspecifieke technologieën en toepassingen die essentieel zijn voor de paneuropese informatie-infrastructuur, en tegelijkertijd nationale initiatieven zorgvuldig te coördineren, wordt het subsidiariteitsbeginsel gerespecteerd.

Voorts zorgen de groei en verbreding van de infrastructuur voor een versterking van de economische en sociale samenhang doordat gegevens, diensten en geavanceerde communicatiemogelijkheden toegankelijk worden voor bedrijven en burgers in afgelegen gebieden. Het MKB krijgt de gelegenheid zijn concurrentievermogen ten volle te onwikkelen. De aan de infrastructuur gestelde eisen kunnen dienen als maatstaf voor de beoordeling van de O & O-prioriteiten, hetgeen een efficiënt gebruik van de middelen mogelijk maakt.

De infrastructuur voor informatie en communicatie kan in vier hoofdgebieden worden ingedeeld: toepassingen, geïntegreerde systemen, communicatie en de onderliggende informatietechnologie. De aspecifieke ICT omvat die technologieën die het hart van de infrastructuur vormen, zoals componenten, computers, software, databanken, informatiepaden en beeldschermen, en die tevens essentieel zijn voor digitale TV, met name de hoge-definitie-televisie. Zij leveren de bouwstenen voor de complexe geïntegreerde systemen waarin technologieën zoals taaltechniek, krachtige computersystemen en multimedia-interfaces worden gecombineerd. Op hun beurt vormen deze de basis voor de realisatie van toepassingen op gebieden zoals gezondheidszorg, vervoer, open onderwijs, statistiek, bibliotheken en bedrijfsorganisatie.

De groeiende convergentie van informatietechnologie en communicatie in de informatie-infrastructuur verhoogt de complexiteit van systemen, die op haar beurt weer afhankelijk is van de beschikbaarheid van systeemintegratietechnologie.

Vanzelfsprekend bestaan er nauwe banden tussen de OTO-activiteiten op de verschillende gebieden. Dit weerspiegelt de toenemende integratie binnen de ICT. Voorts zijn er door de brede toepasbaarheid van de ICT ook enge relaties met legio andere thema's van het kaderprogramma.

Er zal meer aandacht worden geschonken aan projecten met leverancier/afnemersamenwerking. Samen met vereenvoudigde procedures voor kleine projecten zal dit in het bijzonder de deelname van het MKB bevorderen.

Om het nut van de OTO-resultaten voor industrie en samenleving te verhogen, zullen de OTO-activiteiten worden geïntegreerd in een samenhangend geheel van werkzaamheden in het kader van het industriebeleid. Daarom zal systematisch de behoefte aan begeleidingsmaatregelen worden onderzocht, in het bijzonder door een voortdurende analyse van de ontwikkelingen op de markt, in de industrie en op technologisch gebied. Aan de hand hiervan moet worden bepaald in welke richting toekomstige acties moeten gaan, waardoor in een later stadium geschikte industriële beleidsmaatregelen kunnen worden getroffen.

De OTO-activiteiten die verspreid liggen over de gebieden van de informatie- en communicatie-infrastructuur worden in drie sublijnen ondergebracht.

A. Telematicatechnologie voor toepassingen van algemeen belang

Deze sublijn omvat OTO-activiteiten op het gebied van toepasssingen van de ICT waarmee enerzijds kan worden voldaan aan de door het huidige beleid van de Gemeenschap gestelde eisen en de fundamentele behoeften van de moderne samenleving in sectoren zoals gezondheidszorg, vervoer en scholing, en waarmee anderzijds de Europese industrie in staat wordt gesteld in te spelen op de nieuwe markten die ten gevolge van het onderzoek ontstaan. De algemene doelstellingen zijn de verbetering van de effectiviteit van telematicatoepassingen en de waarborging van de interoperabiliteit van systemen en telematicanetwerken door middel van normvoorbereidende onderzoek- en ontwikkelingsactiviteiten en proefprojecten voor technische validatie. Hierbij zal worden voortgebouwd op de ervaring die in het derde kaderprogramma is opgedaan, maar het accent zal worden verlegd van datatelematica naar multimediatelematica. De activiteiten zullen zich op zeven onderwerpen toespitsen en zullen terdege worden gecoördineerd met andere relevante activiteiten van de Gemeenschap. OTO voor telematicatoepassingen zal nauwkeurig op de behoeften van de potentiële gebruiker afgestemd zijn en er ook op gericht zijn de generieke inhoud van elk project en de gemeenschappelijke kenmerken van de toepassingen op verschillende gebieden zo groot mogelijk te maken, rekening houdend met de behoeften die aan de dag treden bij de activiteiten in de relevante programma's (bij voorbeeld vervoer) en met voldoende coördinatie met die programma's om de overdracht van resultaten te bevorderen.

De doelstellingen van het onderwerp taal- en informatietechniek zijn de ontwikkeling van technologie voor de verwerking van het gesproken en geschreven woord in informatie- en communicatiesystemen, alsmede demonstratie van de intergratiemogelijkheden hierbij op uiteenlopende toepassingsgebieden. De samenstelling van elektronische taalbronnen, waaronder woordenboeken en corpora, en algemeen taalonderzoek behoren eveneens tot de werkzaamheden. Informatietechniek omvat geavanceerde elektronische publikatiesystemen, nieuwe databasestructuren ter vereenvoudiging van de toegang tot informatie, verhoging van de bruikbaarheid van informatie en informatiebeheer, OTO-samenwerkingsnetwerken en normalisatieactiviteiten.

Ontwikkeling en verbetering van transeuropese telematicatoepassingen. Om efficiënter te kunnen werken heeft het Europese onderzoek tegenwoordig behoefte aan transeuropese netwerken en diensten. Bovendien stelt de interne markt een aantal zware eisen aan onderlinge dienstverlening en informatie-uitwisseling tussen overheden. Aan de behoefte aan verbeterde telematicadiensten zal worden voldaan door OTO-activiteiten die gericht zijn op de ontwikkeling en validatie van rendabele oplossingen op basis van de in continue ontwikkeling verkerende pool van nieuwe technologieën en de verbetering van Europese telecommunicatienetwerken. In het bijzonder zullen de werkzaamheden worden geconcentreerd op toepassingen waarbij gedistribueerde informatie-uitwisselings- en videoconferentiediensten worden geïntegreerd. De resultaten van het OTO-werk op dit eerste gebied, dat zich tot transeuropese toepassingen beperkt, zullen ter beschikking van de overige telematiecatoepassingsgebieden worden gesteld.

Het onderwerp toepassingen ten behoeve van de gezondheidszorg is gericht op het stimuleren van telematicatechnologie voor de gezondheidszorg, met inbegrip van medische diagnostiek en chirurgie, onafhankelijk van de plaats. De nadruk zal hierbij worden gelegd op toegankelijkheid, uitwisseling en beheer van gegevens, telegezondheidszorg alsmede op veiligheids- en privacyvraagstukken. De toepassingen ten behoeve van gehandicapten en bejaarden betreffen de ontwikkeling en validatie van systemen en diensten waarmee bejaarden en gehandicapten kunnen worden geïntegreerd.

De werkzaamheden op het gebied van flexibel en afstandsonderwijs en scholing- en informatie-uitwisseling tussen bibliotheken zullen een stimulans zijn voor efficiënte opleidings- en scholingsmogelijkheden die ruim beschikbaar zijn en afgestemd zijn op de behoeften van het individu, de industrie en de onderzoekers. De werkzaamheden omvatten de ontwikkeling van technologie en systemen ten behoeve van het ontwerpen en verspreiden van leermiddelen en -diensten en de integratie ervan in experimentele netwerken. Ook zal technologie worden ontwikkeld waarmee de algemene wetenschappelijke en technologische basis wordt gelegd ten behoeve van de Europese bibliothecarische middelen en de opname van bibliotheken in een netwerkinfrastructuur.

De activiteiten op het vlak van OTO ten behoeve van vervoerstelematicadiensten omvatten de ontwikkeling en validatie van gemeenschappelijke functiespecificaties, praktijken en richtsnoeren voor telematicasystemen en -diensten die ontwikkeld en geïntegreerd worden voor alle wijzen van vervoer, ook gecombineerd vervoer. Bijzondere aandacht zal worden geschonken aan verkeersregelsystemen voor de spoorwegen, de scheepvaart en het wegverkeer, met inbegrip van intra- en interstedelijk vervoer en gecombineerd vervoer, alsmede aan de realisatie van een geharmoniseerd en ten slotte gezamenlijk Europees luchtverkeersleidingssysteem. Deze toepassingen impliceren de ontwikkeling van geografische informatiesystemen voor het vervoer.

In het kader van toepassingen voor stadsgebieden en plattelandsgebieden zal validatie plaatsvinden van oplossingen zoals telewerken en telediensten, waardoor werk en diensten naar de burger toe worden gebracht en nodeloze verplaatsingen van personen worden verminderd. Bovendien zal hierdoor de uittocht van bedrijven en burgers uit plattelandsgebieden worden bestreden en de dagelijkse leefomstandigheden worden verbeterd. De aandacht zal speciaal uitgaan naar de gebruiksvriendelijkheid van deze telematicadiensten voor de burgers en het midden- en kleinbedrijf.

Ten slotte zullen verkennende activiteiten plaatsvinden om een inventarisatie te maken van de mogelijkheden van telematicaoplossingen op nieuwe gebieden zoals milieu (opsporing, bewaking en beheersing van verontreiniging, voorspelling van grote natuurrampen, beperking van milieurisico's en opsporing van gevaarlijke stoffen), alsmede van andere zinvolle telematicadiensten die in het vierde kaderprogramma zouden kunnen worden ontwikkeld.

B. Technologie voor geavanceerde communicatiediensten

Telecommunicatienetwerken zijn onmisbaar voor de informatie-infrastructuur. De algemene doelstelling van deze sublijn is de ontwikkeling van geavanceerde en meer kostenefficiënte communicatiesystemen en -diensten ten behoeve van de consolidatie van de interne markt, de economische ontwikkeling en de sociale samenhang in Europa, rekening houdend met de snelle ontwikkeling van de technologie, de veranderingen in het regelgevingsklimaat en de ontwikkelingsmogelijkheden voor geavanceerde transeuropese netwerken en diensten. Er zal een doeltreffend kader worden gecreëerd voor toepassingsinnovatie en verspreiding van Europese technologie en deskundigheid op grote schaal. De activiteiten zullen op vijf onderwerpen worden geconcentreerd.

De werkzaamheden op het gebied van digitale multimediadiensten zijn erop gericht geavanceerde technieken en gestandaardiseerde uitwisselingsformaten voor het terugzoeken en verspreiden van elektronische multimedia-informatie (tekst, spraak, beeld, geluid en video) te stimuleren. Er zal onder meer technologie worden ontwikkeld voor de overdracht van interactieve digitale beelddiensten via terrestrische radioverbindingen, satelliet en glasvezels met inbegrip van kabels. De aandacht zal tevens uitgaan naar nieuwe schakel-, verwerkings- en opnametechnieken ten behoeve van dienstverleners, netwerkexploitanten en gebruikers, onder meer naar nieuwe technieken voor beeldcompressie, codering bij variabele bitsnelheid, draadloze netwerken, netwerkinterfaces en opnamesystemen. Onder de werkzaamheden voor digitale beeld- en geluidsystemen valt ook de ontwikkeling van de technologieën die betrekking hebben op de gehele scala van signaalverwerking en -overdracht. De doelstelling van het werk op het gebied van de fotonica is het stimuleren en versnellen van de ontwikkeling van geïntegreerde fotonische systemen in Europa. Dit behelst de ontwikkeling van geïntegreerde optische subsystemen, behuizings- en massafabricagetechnieken, optische verbindingen, alsmede speerpunttechnologieën voor de 21e eeuw: driedimensionale holografische beeldschermen, herkenning van beelden uit de werkelijkheid en nieuwe signaalcompressietechnieken. De activiteiten op het stuk van de mobiele communicatie zijn gericht op het bereiken van mobiliteit binnen vaste netwerken met behulp van geavanceerde radio- en satellietsystemen in geheel Europa. De werkzaamheden strekken zich uit tot niewue signaalcoderingstechnieken, toegangssystemen, kanaal- netwerk- en dienstenbeheer, ontwikkeling van nieuwe signaleringsprotocollen en systeemontwikkeling ten einde door middel van protocollen voor doorzichtige netwerkkoppeling de compatibiliteit en interoperabiliteit van netwerken te garanderen. Bij intelligente netwerken en diensten wordt gestreefd naar de ontwikkeling van technologie ten behoeve van een flexibel en real-time-beheer van communicatiemiddelen, naar een snelle en flexibele introductie van nieuwe diensten in geavanceerde netwerken, alsmede naar een effectief netwerkbeheer en doelmatige verspreiding van diensten in een gevarieerd en door concurrentie gekenmerkt communicatieklimaat. De werkzaamheden zullen zich toespitsen op de ontwikkeling van hulpmiddelen voor de integratie van diensten en dienen ter ondersteuning van de ontwikkeling van protocollen en normen. Bovendien strekken zij zich uit tot de ontwikkeling, de verbetering en het maken van prototypes van ontwikkelomgevingen voor diensten, alsmede tot de ontwikkeling van geavanceerde "besturingssystemen" voor communicatiediensten.

De werkzaamheden op het gebied van de veiligheid van informatie- en communicatiesystemen betreffen de ontwikkeling en demonstratie van technologieën voor de integriteit, vertrouwelijkheid en beschikbaarheid van informatie in geïntegreerde systemen. Dit omvat onderzoek naar nieuwe technologische beveiligingsmogelijkheiden, ontwikkeling van software, protocollen en componenten en integratie ervan in veilige systemen en diensten, gevolgd door validatie en beproeving ervan in geïntegreerde systemen. Bijzondere aandacht zal worden geschonken aan de behoeften op het gebied van het elektronisch betalen, de gezondheidszorg en telesystemen.

C. Informatietechnologie.

Het werk in deze sublijn concentreert zich op de technologieën die aan de informatie-infrastructuur ten grondslag liggen. Daarbij worden die activiteiten geselecteerd die het meest essentieel zijn en die de hoogste toegevoegde waarde op Europees niveau bezitten. Er bestaat een sterke terugkoppelingsrelatie met de andere drie ICT-gebieden: activiteiten op het gebied van de informatietechnologie leveren belangrijke inputs voor de andere gebieden, doch worden omgekeerd ook door de behoeften op die andere gebieden bepaald. De werkzaamheden vallen uiteen in zes onderwerpen.

Het doel van het onderwerp halfgeleidertechnologie met inbegrip van geavanceerde componenten in toepassingsspecifieke geïntegreerde schakelingen (Asic's) is de ontwikkeling van essentiële micro-elektronische bouwstenen die aan de basis staan van het concurrentievermogen van alle geavanceerde industrietakken. De werkzaamheden richten zich vooral op de halfgeleidertechnologieën die tegen het einde van het decennium waarschijnlijk op grote schaal zullen worden gebruikt, waaronder digitale CMOS-schakelingen en analoge, gecombineerde A/D-schakelingen op basis van CMOS, intelligente stroomschakelingen en intelligente sensoren, alsmede technologieën op basis van III-V-materialen zoals GaAs met het oog op gebruik in latere ICT-systemen. De werkzaamheden hebben ook betrekking op passieve componenten en energiecomponenten, ten einde tegelijk bij te dragen tot de kennis van de kenmerken van die componenten; deze activiteit is vooral gericht op verkleining van de omvang, integratie van componenten, het verbeteren van de prestaties ervan en kostenverlaging. Alle aspecten van het proces, inclusief ontwerp, apparatuur en produktie, komen aan bod. Systeemintegratie van Asic's is een van de voornaamste aandachtsgebieden. De bedoeling van het initiatief open microprocessorsystemen is Europa een erkende know-how op het gebied van microprocesssorsystemen te verschaffen en te bevorderen dat deze overal ter wereld op grote schaal worden toegepast in applicatiesystemen. De werkzaamheden omvatten de samenstelling van een open bibliotheek van hardware-bouwstenen die voor uiteenlopende toepassingen in IC's (chips) kunnen worden verwerkt, software voor open systemen en zowel hardware- als software-integratiehulpmiddelen. De doelstellingen van het onderwerp geïntegreerde microsystemen is de ontwikkeling van technologie voor het groeiende gebied van de microsystemen, waarin de micro-elektronica met andere microtechnologieën zoals de micromechanica en de micro-optica zal worden gecombineerd. De werkzaamheden zullen worden geconcentreerd op multidisciplinaire ontwerpen, fabricage van geminiaturiseerde polytechnologische systemen en integratie en behuizingsmethodes. De toepasbaarheid van microsystemen zal worden gedemonstreerd voor geselecteerde toepassingen.

De activiteiten op het stuk van geavanceerde randapparatuurtechnologie spitsen zich toe op de technologie die nodig is voor goedkope dunne beeldschermen met hoge resolutie en voor geheugensubsystemen ten behoeve van computers, televisies en intelligente systemen op gebieden zoals vliegtuigenelektronica, autotechniek, telecommunicatie, fabricage en kleinhandel. Het werk op het gebied van beeldschermen concentreert zich op beeldkwaliteit, schermgrootte en -dikte. De nadruk ligt hierbij op LCD-technologie. De ontwikkeling van geheugensubsystemen richt zich op hogere capaciteit, compactheid en lees/schrijfprestaties. Met optimale softwarepraktijken wordt beoogd de produktiviteit, kwaliteit en betrouwbaarheid van de Europese softwareproduktie te verbeteren door te stimuleren dat software-hulpmiddelen en -technieken, waaronder technieken voor hergebruik en portabiliteit, zo goed mogelijk worden gebruikt. Niet alleen zal de ontwikkeling van de huidige technieken worden voortgezet, ook zullen de werkzaamheden zich uitstrekken tot industriële proefprojecten, voorlichting die bijdraagt tot de bekendheid met de optimale softwarepraktijken, scholing ten behoeve van de invoering van nieuwe praktijken, waarbij het Europese Software Instituut zo nodig wordt ingeschakeld. Met de activiteiten op het vlak van gedistribueerde informatieverwerking wordt getracht een antwoord te vinden op de uitdagingen die worden gesteld door de convergentie van informatieverwerkings- en communicatietechnieken. De nadruk komt hierbij te liggen op het beheer van gedistribueerde databases, gedistribueerde systemen voor statistiek, open gedistribueerde gegevensverwerking en geavanceerde mens-machine-interfaces voor computers.

Het doel van het onderwerp krachtige computers en netwerken is de toepassing van krachtige en gedistribueerde computertechnieken ten behoeve van diverse categorieën gebruikers in sectoren zoals fabricage, technologie en handel bij toepassingen die gaan van niet-destructieve simulatie van autobotsingen, geneesmiddelenontwikkeling en geavanceerde afbeeldingstechnieken voor aardobservatie tot zeer krachtige databases. De activiteiten omvatten de overdracht van toepassingen en de implementatie van gebruiksomgevingen met het oog op de toepassing van parallelle, gedistribueerde en ingebedde systemen, alsmede de ontwikkeling van geselecteerde nieuwe toepassingen en technieken, zoals simulatie en real-time-informatica.

De werkzaamheden op het vlak van geïntegreerde persoonlijke systemen zijn gericht op de ontwikkeling van systemen ter ondersteuning van de individuele toegang tot de via de informatie- en communicatie-infrastructuur geleverde diensten vanaf elke willekeurige plaats en lokale bewerking van informatie. De werkzaamheden omvatten miniaturisering, nieuwe multimodale paradigma's voor de gebruikersinterface, vergaande systeemintegratie, integratie van smart-card-technologie en persoonlijke toepassingen. De toepasbaarheid zal worden aangetoond aan de hand van systemen zoals de persoonlijke digitale assistent en systemen voor individuele en werkgroepactiviteiten.

Det werkzaamheden op het vlak van multimediasystemen richten zich op hardware- en software-produktiviteitshulpmiddelen voor auteurs- en ontwikkelingsplatforms, multimedia-informatieservers, hypermediapresentaties, documentbeheer, geavanceerde compressiealgoritmes, software voor de bescherming van auteursrechten, virtuele-werkelijkheidstechnieken en experimentele toepassingen, met name op het gebied van bedrijfsprocessen.

De ICT-ondersteuning op het terrein van de integratie in de fabricage heeft als doelstelling de ontwikkeling van nieuwe ICT-oplossingen ten behoeve van de produktindustrie en techniek ten einde met het oog op een "lean production"-aanpak het concurrentievermogen te verhogen en de efficiëntie en milieuvriendelijkheid en -veiligheid van de produktie te verbeteren. Een specifieke ICT-infrastructuur en geavanceerde ICT-technieken voor een over verschillende locaties gespreide fabricage zullen worden ontwikkeld als bijdrage tot de innovatie. De activiteiten zullen worden geconcentreerd op de toepassing van nieuwe organisatorische benaderingen waarbij integratie plaatsvindt van de basistechnieken van software-ontwikkeling, open systemen, gegevensmodellering en database-ontwerp, computergesteund ontwerpen, micro-elektronica, microsystemen en geselecteerde deelgebieden van de mechatronica.

2. INDUSTRIETECHNOLOGIE

De schaalvergroting op de markten, de opkomst van nieuwe concurrenten, de internationalisering van het proces voor de verwerving van nieuwe technologie en de noodzaak tot verbetering van de milieubescherming dwingen de Europese industrie tot aanpassing van haar structuur en haar samenwerkings- en concurrentiestrategie. In de ontwikkelde landen daalt het aandeel van de produktiesector, dat momenteel in de buurt ligt van 30 % van het BBP (inclusief bouw en weg- en waterbouw); om de concurrentiemogelijkheden te verbeteren moet deze sector worden gestimuleerd, vooral door een betere samenwerking met kennisgebonden activiteiten (diensten, technologie, opleiding, gezondheid en veiligheid). Ondanks het werk dat al verzet is, blijft de situatie in Europa namelijk problematisch: de O & O-uitgaven van het bedrijfsleven en het aantal onderzoekers liggen nog duidelijk lager dan in Japan en de Verenigde Staten (1,3 % van het BNP tegen respectievelijk 2,2 % en 1,9 %) en het verschil zou nog wel eens groter kunnen worden. In deze context moet de strategie van de Gemeenschap een belangrijke rol spelen als katalysator en ondersteuning bij initiatieven en activiteiten van de industrie, de ontwikkeling van technologische innovaties en de totstandkoming van communautaire normen.

Omdat het voor het concurrentievermogen van de industrie steeds belangrijker wordt dat een breed spectrum van technologieën wordt beheerst, moeten de activiteiten van de Gemeenschap op dit gebied worden geïntensiveerd.

De nieuwe onderzoekactiviteiten in dit voorstel zijn een vervolg hierop. Hierbij ligt de nadruk op de ontwikkeling en toepassing van aspecifieke wetenschap en technologie (zoals toegepaste wiskunde en fysica voor industriële systemen, nieuwe ontwerp- en organisatiemethoden, gevanceerde materiaaltechnologie, snelle prototyping of moleculaire technologie) dank zij multidisciplinair en multisectorieel onderzoek. Bovendien zullen de ontwikkeling van geharmoniseerde meet- en testmethoden en het prenormatief onderzoek het concurrentievermogen van de industrie verbeteren en daarnaast de communautaire wetgeving steunen.

In overeenstemming met het nieuwe industriebeleid van de Gemeenschap zal het programma voor industrietechnologie gericht zijn op gebieden waarvan de toepassingen snelle effecten kunnen hebben op een brede waaier van industriële activiteiten. Het onderzoek naar nieuwe technologie waarmee "schone" fabricageprocédés of "flexibele" fabricage kunnen worden ingevoerd, is hier een duidelijk voorbeeld van. De algehele economische effecten hiervan zijn omvangrijk. Vele bedrijven en ook het MKB kunnen profiteren van deze onderzoekactiviteiten, die rond strategische thema's zijn gegroepeerd en waarbij leveranciers, fabrikanten, eindgebruikers, universiteiten en onderzoekcentra zijn betrokken. Van de voorgestelde activiteiten vooral waar het gaat om coördinatie, zal een stimulans uitgaan voor de opbouw van technologienetwerken, die zullen leiden tot een betere samenhang van de onderzoekprojecten en een betere exploitatie en verspreiding van de resultaten, vooral door de invoering van industriële normen of specificaties. Ook het onderzoek door en voor het MKB en de opleiding in een industriële context zullen worden uitgebreid.

Het bestreken terrein valt in vier gebieden uiteen: de eerste drie voorzien in de behoefte aan integratie van de technologie die een rol speelt in de levenscyclus van materialen en produkten (inclusief de toepassingen van de beschikbare informatie- en communicatietechnologie), terwijl het vierde gebied meer in het bijzonder gericht is op het prenormatieve onderzoek.

A. Technologie voor ontwerp, engineering, produktiesystemen en een mensvriendelijke organisatie van de produktie

Dit thema is van groot belang voor de hele produkt- en verwerkende industrie, met inbegrip van de traditionele industrieën. Het is gericht op de ontwikkeling en toepassing, in een voor het milieu en de kwaliteit van het bestaan en van de arbeidsomstandigheden gunstig perspectief, van nieuwe methoden, technieken, procédés en gereedschappen in elke fase van het industriële proces die bepalend is voor het concurrentievermogen (ontwerp en engineering, produktie en onderhoud, produktkwaliteit); daarnaast moeten de verschillende technologieën die dit mogelijk maken, worden geïntegreerd en toegepast in produktiesystemen die zijn afgestemd op de behoeften van de netwerken tussen bedrijven en een mensvriendelijke produktieorganisatie. De nadruk komt vooral te liggen op de aanpassing en toepassing van generieke oplossingen die beschikbaar zijn voor computer-geïntegreerde technologie (CIT) (inclusief computer-geïntegreerde produktie en engineering (CIME - Computer Integrated Manufacturing en Engineering)), voor microsysteemtechnologie, mens/machine-interfaces, lean production/just-in-time manufacturing, de ontwikkeling van snelle prototyping en de technologie die nodig is voor schone industriële procédés (zoals biologische zuivering en andere technologieën waardoor het energie- en grondstoffenverbruik zo beperkt mogelijk wordt gehouden) alsmede voor de snelle ontwikkeling van nieuwe produkten, vooral op het gebied van industriële apparatuur, vervoer, chemische verwerking en de menselijke habitat.

B. Materiaaltechnologie en daarmee verwante technologieën (met inbegrip van bewerking en recycling)

De doelstelling is tweeërlei: verbetering van de procédés die door de bij een materiaal betrokken industrieën (mijnbouw, metallurgie, chemie, bouw) worden gebruikt en ervoor zorgen dat de meest geavanceerde materialen beschikbaar zijn voor de produktie-industrie (elektromechanica, werktuigmachines, vervoermiddelen, enz.) en de speerpuntindustrieën (luchtvaart en elektronica) (en dat speerpuntprocédés worden toegepast op traditionele materialen). Er zal prioriteit worden gegeven aan het onderzoek naar geavanceerde materialen (bouwmaterialen maar ook biomaterialen en magnetische, optische en supergeleidende materialen) alsook aan het onderzoek naar verbetering van de kwaliteit, de betrouwbaarheid en de prestaties van materialen en produkten, en het onderzoek op langere termijn, dat, hoewel verkennend van aard, snel op concrete toepassingen kan uitlopen en zodoende de koppositie van de Europese industrie op technologische gebied kan versterken. Onder het programma vallen uiteraard ook recycling, afvalverwerking en de terugwinning van materialen aan het einde van de levensduur van de produkten en waarborging van de vereiste kwaliteit. Bijzondere aandacht zal worden besteed aan de technologie die nodig is voor een rationeel beheer van de primaire grondstoffen en het hergebruik van secundaire materialen en produkten ten einde bij te dragen tot de ontwikkkeling van schone procédés en technologie. Wat betreft schone en veilige produktiemethoden moet de nodige aandacht worden geschonken aan de vervanging van gevaarlijke materialen.

C. Technologieën voor vervoerssystemen

De Europees integratie en de economische ontwikkeling leiden tot een steeds sterkere vraag naar efficiënte en flexibele vervoerssystemen ontworpen en vervaardigd door Europese bedrijven met een goede concurrentiepositie, om te voldoen aan de eisen van de toegenomen persoonlijke mobiliteit en het goederenverkeer. Vervoermiddelen moeten aan hoge eisen voldoen en in het kader van een Europees vervoersbeleid zorgen voor comfort, kwaliteit, veiligheid, kostenefficiëntie, capaciteit, snelheid en milieuvriendelijkheid. In het onderzoek ligt de prioriteit bij het ontwerpen, vormgeven en fabriceren van nieuwe produkten.

Het onderzoek zal betrekking hebben op het gebruik van geavanceerde apparatuur en systemen door de toepassing en integratie van verscheidene technologieën, zoals ontwerp, produktie en onderhoud, modellering en simulatie, toepassing van geavanceerde materialen en minimalisering van de milieu-effecten. Er zal bijzondere aandacht worden besteed aan aandrijving, aërodynamica, controle- en regelsystemen en boordapparatuur.

Bij de toewijzing van middelen binnen dit gebied zal onderzoek worden verricht voor de automobiel-, de spoorwegen- en scheepsbouwsector, maar specifieke nadruk zal blijven liggen op het luchtvaartonderzoek, zowel om te zorgen voor continuïteit met de activiteiten van het derde kaderprogramma als om de aansluiting te behouden met de voornaamste behoeften aan geavanceerde technologie van deze industrie en haar capaciteit om de uitvoerbaarheid te bewijzen van geavanceerde aspecifieke technologieën die dan een spin-off kunnen hebben voor andere vervoers- of industriële sectoren.

D. Onderzoek in verband met normalisatie en meet- en testmethoden

Centraal staat het onderzoek dat nodig is voor de ontwikkeling van nieuwe meet- en testmethoden en een snellere totstandkoming van Europese richtlijnen en normen die nodig zijn voor de versterking van de interne markt, in het bijzonder waar het gaat om gezondheid, veiligheid en consumentenbescherming, levensmiddelen en de verwezenlijking van het overige communautaire beleid, met name inzake milieu. Op industrieel gebied zal de nadruk liggen op verbetering van de interface tussen de normatieve en regelgevingsaspecten en het ontwerp, de assemblage en de kwaliteit van produkten. Ontwikkeling van effectievere meet- en testmethoden en een betere wederzijdse erkenning van conformiteitscertificaten zal de erkenning van accrediterings- en auditsystemen die tot stand zijn gekomen tussen industriële partners of in het kader van onderaanbestedingen of toeleveringen, vergemakkelijken. De organisatorische infrastructuren zullen op Europees niveau worden uitgebreid, waarbij zoveel mogelijk gebruik zal worden gemaakt van bestaande regelingen. Er zal worden gezorgd voor een betere coördinatie met de werkzaamheden van CEN/Cenelec. Samen met de netwerken van nationale laboratoria zullen gecoördineerde werkzaamheden en werkzaamheden voor gezamenlijke rekening worden uitgevoerd. Verspreiding van goede meetpraktijken over alle Lid-Staten kan gebeuren door seminars en stages.

De werkzaamheden zullen voornamelijk via onderzoeksamenwerking worden uitgevoerd. Op basis van de ervaringen bij de werkzaamheden voor het derde kaderprogramma (Craft, haalbaarheidspremies) zullen de specifieke werkzaamheden voor de stimulering van het onderzoek door en voor het MKB worden verbeterd en geïntensiveerd, vooral door de invoering van een vereenvoudigde procedure waarbij intensiever gebruik wordt gemaakt van een gedecentraliseerd ondersteunend netwerk. Er zal meer gebruik worden gemaakt van gecoördineerde werkzaamheden wanneer dit voldoende is om de toegevoegde waarde voor de Gemeenschap te bereiken, zodat de werkzaamheden voor gezamenlijke rekening (vooral voor strategische thema's waarvoor een minimale kritische omvang nodig is) selectiever kunnen worden gekozen. Bij de uitvoering van de werkzaamheden zal worden gezorgd voor de nodige flexibiliteit, zodat een maximale efficiëntie kan worden gegarandeerd en snel kan worden gereageerd op nieuwe behoeften.

De begeleidende maatregelen, waardoor het effect van de communautaire werkzaamheden ingrijpender moet worden, worden geoptimaliseerd: studies, evaluatie van de effecten, opleidingsactiviteiten, stimulering van de verspreiding en de exploitatie van de resultaten, gezamenlijke activiteiten met de ondersteunende netwerken voor het MKB, maatregelen voor een gedecentraliseerd beheer en gecoördineerde industriële activiteiten met een gemeenschappelijke doelstelling om de integratie van technologie en de overdracht van kennis tussen projecten, sectoren en andere Europese initiatieven, zoals Eureka, te bevorderen.

Het GCO zal voor dit thema een bijdrage leveren in de vorm van onderzoek naar geavanceerde materialen, keramiek en compositiematerialen (vooral voor toepassingen bij hoge temperatuur) en non-invasieve inspectietechnieken. Bij het prenormatieve onderzoek zal het gaan om werkzaamheden op het gebied van de structurele mechanica en metingen en referentiematerialen. Hieronder vallen tevens de GCO-werkzaamheden voor de wetenschappelijke en technische ondersteuning van het industriebeleid en het beleid voor de interne markt van de Gemeenschap.

3. MILIEU

Het milieu-onderzoek draagt in menig opzicht bij tot een verbetering van het concurrentievermogen van het bedrijfsleven en van het leefklimaat in de Gemeenschap. Dit is een essentiële doelstelling die past binnen de formulering en de uitvoering van het milieubeleid van de Gemeenschap en in het perspectief van een economische opleving op basis van een duurzame ontwikkeling in de zin van de doelstellingen van het vijfde milieu-actieprogramma van de Gemeenschap. In dit programma is een nieuwe strategie vastgesteld om in een geest van gezamenlijke verantwoordelijkheid de activiteiten aan te pakken die de natuurlijke hulpbronnen aantasten of het milieu schade berokkenen. Met de strategie wordt beoogd de voor het milieu schadelijke praktijken en tendensen om de buigen, ten einde de kwaliteit van het bestaan en van de sociaal-economische ontwikkeling van de huidige generatie en de volgende generaties te verbeteren. Daartoe moet worden overgegaan tot uitbreiding van het instrumentarium waarmee het gedragspatroon van de betrokkenen kan worden gewijzigd. Voorts dient rekening te worden gehouden met de verplichtingen die de Gemeenschap op de Unced in Rio de Janeiro heeft aangegaan.

Het milieu-onderzoek en de economische en maatschappelijke effecten daarvan hebben ook een mondiale dimensie gekregen. Aangezien dit werk steeds meer multidisciplinair van aard wordt en grootschalig en met veel geld moet worden aangepakt, kunnen de Lid-Staten afzonderlijk dit in sommige gevallen niet aan en is een intensieve internationale integratie en coördinatie noodzakelijk. Op gebieden als "global change" of het beheer van de natuurlijke hulpbronnen zijn de politieke en geostrategische belangen dermate groot dat de actieve deelname van de Gemeenschap hierbij volledig terecht is.

In dit kader heeft het optreden van de Gemeenschap op het gebied van OTO voor het milieu de volgende hoofddoelstellingen:

a) een verdere uitwerking van de wetenschappelijke grondslag die de formulering en uitvoering van het milieubeleid van de Gemeenschap mogelijk maakt, ten einde tot een hoog niveau van bescherming te komen;

b) bijdragen tot de verbetering van het concurrentievermogen van de industrie door i) stimulering van de ontwikkeling van aspecifieke technologie waarbij in het perspectief van een duurzame ontwikkeling rekening wordt gehouden met de milieu-eisen en ii) een verbetering van de mogelijkheden om milieuproblemen te voorzien en aan te pakken;

c) bijdragen tot de observatie van de kenmerken van het systeem Aarde en een beter inzicht in de processen die daarbinnen verlopen, en onderzoeken welke effecten de menselijke activiteiten op deze kenmerken en deze processen hebben;

d) technologieën zoeken voor de sanering van verontreinigde gebieden;

e) de verdere uitwerking van onderzoek en technologieën die nodig zijn om de ontwikkeling van het mariene milieu te kunnen beschrijven, controleren en voorspellen, en het mariene milieu te beschermen.

De aard en de omvang van deze punten zijn zodanig dat de communautaire activiteiten moeten worden toegespitst op prioritaire onderzoekgebieden: het natuurlijke milieu en global change, nieuwe technologie voor de bescherming van het milieu en mariene wetenschap en technologie.

De uitvoering gebeurt evenals in het derde kaderprogramma vooral via gecoördineerde werkzaamheden en werkzaamheden voor gezamenlijke rekening. Op het gebied van het onderzoek naar de kwaliteit van het milieu en global change zullen de werkzaamheden, wanneer zulks passend is, echter met het oog op een bundeling van de communautaire inspanningen worden opgenomen in thematische netwerken, waarin de mogelijkheden van de nationale onderzoekinstellingen worden geïntegreerd. Deze netwerken worden opgezet in samenwerking met het GCO en in nauw overleg met de internationale onderzoekorganisaties en -programma's (de ESW, het IGBP, het WCRP en het HDP) en de ruimtevaartbureaus.

Er zullen interdisciplinaire regionale onderzoeknetwerken worden opgezet voor het aanpakken van de specifieke problemen in bepaalde regio's in Europa, zowel wat het land als wat het water betreft.

Tegelijk zullen de sociaal-economische aspecten die inherent zijn aan deze drie prioritaire thema's die met het algemene thema van de duurzame ontwikkeling samenhangen, aan bod komen. Deze aspecten zijn belangrijk voor het teweegbrengen van verandering in het gedragspatroon van de actoren en zullen in het kader van alle afzonderlijke werkzaamheden gelijktijdig worden behandeld, samen met specifieke maatregelen betreffende methodologische en conceptuele ontwikkelingen.

A. Het nauurlijke milieu, milieukwaliteit en global change

Op dit gebied wordt het communautaire onderzoek vooral gericht op de prenormatieve aspecten en de voorbereiding van wetgeving, waardoor de uitvoering van het vijfde beleidsplan en actieprogramma van de Gemeenschap voor het milieu en duurzame ontwikkeling wordt vergemakkelijkt. Het communautaire onderzoek, waardoor de werkzaamheden van het GCO inzake de aan chemische produkten verbonden risico's (het Europees Bureau voor chemische stoffen) en de validatie van alternatieve testmethoden (het Europees Centrum voor de validatie van alternatieve methoden), zal vooral worden toegespitst op de volgende doelstellingen:

- het creëren van een wetenschappelijke basis voor de beoordeling van de toestand van het milieu en voor een betere en tijdigere signalering van milieuproblemen, hetgeen inhoudt dat er moet worden gewerkt aan milieu-indicatoren en -parameters en geavanceerde systemen voor het toezicht op en de evaluatie van de effecten van menselijke activiteiten en van natuurlijke verschijnselen die een risico voor mens en maatschappij vormen;

- een beter inzicht in de fundamentele mechanismen die in het milieu een rol spelen, en de gevolgen van menselijke activiteiten. Dienaangaande moet een strategisch onderzoek op lange termijn worden opgezet, dat de Gemeenschap in staat stelt haar beleid inzake global change vast te stellen, rekening houdend met de conclusies van de Unced-conferentie in Rio de Janeiro en de op Europees niveau bereikte conclusies. Daarbij zal de nodige aandacht uitgaan naar de bescherming van kwetsbare ecosystemen, naar biodiversiteit en naar het geïntegreede beheer van bedreigde natuurlijke hulpbronnen.

Binnen dit kader is het communautaire onderzoek gericht op:

a) observatie van de kenmerken van natuurlijke systemen - op het land, in de zee, klimatologisch en in de atmosfeer - en verbetering van het inzicht in de fundamentele processen en veranderingen, waarbij de nadruk ligt op de Europese context en aspecten, maar het geheel in een mondiaal perspectief wordt geplaatst;

b) specificatie en evaluatie van de effecten van de menselijke activiteiten op deze kenmerken en processen en vice versa;

c) evaluatie van de effecten van mogelijke veranderingen in klimaat, biosfeer of atmosfeer op de mens, het milieu, de maatschappij en de economische activiteit. Hieraan wordt gewerkt binnen thematische netwerken, opgebouwd uit gecoördineerde werkzaamheden en consortia voor geïntegreerde projecten en de werkzaamheden van het GCO. Deze netwerken worden onderling gecoördineerd ten einde te zorgen voor de algehele samenhang, vooral bij de verspreiding van resultaten en de opstelling van modellen. Het GCO zal nauw bij deze werkzaamheden worden betrokken. Ze zullen in het kader van het Enrich-netwerk (European Network for Research on Gobal Change) en in samenwerking met het CEO (Center for Earth Observation) worden uitgewerkt.

B. Innoverende milieubeschermingstechnologie

Voor de Gemeenschap ligt de prioriteit bij drie hoofdlijnen: instrumentele technologie, technologie voor industriële processen en produkten en technologie voor milieusanering en de preventie van de effecten van natuurlijke risico's.

Op het gebied van instrumenteel onderzoek is de doelstelling een bijdrage te leveren tot de technologische ontwikkeling die nodig is voor de observatie, de bewaking en het onderzoek van het milieu. Dit houdt met name in dat er een bijdrage wordt geleverd tot de ontwikkeling van de technologie voor aardobservatie vanuit de ruimte, met inbegrip van de gebruikte sensoren, de technologie voor de observatie en bewaking van de verschillende compartimenten van de biosfeer, de verdere ontwikkeling van technologie voor milieu-analyses en de technologie voor de bewerking, validatie en verspreiding van de gegevens. Onder deze werkzaamheden vallen eveneens de instrumenten voor de vroegtijdige opsporing van natuurlijke risico's en de bewaking van gevallen van besmetting door industriële installaties. Deze werkzaamheden zijn ook bedoeld als ondersteuning voor het overige beleid van de Gemeenschap.

Op het gebied van de technologie voor industriële processen en produkten en rekening houdend met de specifieke behoeften van het MKB is de doelstelling bij te dragen tot

a) de ontwikkeling van technieken, met inbegrip van risico-evaluatie, met het oog op de beperking en preventie van de negatieve effecten van industriële en agro-industriële procédés, produkten en stoffen op het milieu;

b) de ontwikkeling van methoden voor de analyse van de levenscyclus van produkten en voor de beoordeling van de effecten van industriële procédés en produkten;

c) de ontwikkeling van technologie voor de bewerking, de recycling en de verwijdering van afval, met het doel zoveel mogelijk te komen tot een economie op basis van een gesloten kringloop;

d) de ontwikkeling van waterzuiveringstechnologieën, met het oog op milieubescherming en -sanering en ter bestrijding van de vervuiling;

e) de ontwikkeling van technologie voor de woonsituatie en het vervoer waarbij rekening wordt gehouden met de milieu-eisen en waardoor de leefsituatie wordt verbeterd in nauwe coördinatie met de activiteiten van andere daarmee samenhangende thema's;

f) de ontwikkeling van technieken met een toegevoegde waarde op het gebied van de aardobservatie.

Ten slotte zal bij de saneringstechnologie de nadruk liggen op het herstel van de kwaliteit van het milieu, terwijl bij de technologie in verband met natuurrisico's zal worden gewerkt aan bewaking en alarmering.

Het opzetten van netwerken voor Europees seismologisch onderzoek moet worden gestimuleerd.

Het technologische onderzoek zal op gebieden waar een onderzoekpotentieel van communautaire omvang moet worden opgezet bij voorkeur gebeuren via overlegnetwerken en consortia voor geïntegreerde projecten. Ook het GCO met zijn specifieke deskundigheid zal een bijdrage leveren. Deze werkzaamheden kunnen in coördinatie met Eureka worden uitgevoerd. De industrie en de gebruikers van produkten zullen daarbij worden betrokken. De nadruk zal liggen op ontsluitende en multisectoriële technieken, terwijl aanvullende stimuleringsmaatregelen worden genomen om de overdracht van kennis naar het bedrijfsleven te verbeteren.

C. Mariene wetenschap en technologie

In weerwil van de noodzaak om inzicht te krijgen in interactie tussen de oceanen en andere wereldomvattende systemen bij het onderzoek naar klimaatverandering en de gevolgen daarvan, zullen de onderzoekinspanningen van de Gemeenschap worden gericht op de verdere ontwikkeling en versterking van de Europese mariene gemeenschap door middel van een nieuwe fase in de activiteiten in het kader van het programma voor mariene wetenschap en technologie.

Deze activiteiten zullen toegespitst worden op het begrijpen en beschrijven van de biologische, chemische en fysische processen, voornamelijk via multidisciplinair onderzoek naar de processen die voor de Europese zeeën van bijzonder belang zijn. Het onderzoek zal betrekking hebben op de kustzones en op de diepzee, en noordwaarts naar de Noordelijke IJszee worden uitgebreid, zodat de interactie tussen ijsmassa's en het mariene milieu kan worden bestudeerd.

Doel van het onderzoek is onder meer methoden en basistechnologieën te ontwikkelen - met name die welke betrekking hebben op vijandige natuurlijke omstandigheden - met het oog op de beschrijving, de bewaking, de voorspelling, de bescherming en het beheer van het mariene milieu als hulpbron. Een en ander heeft zowel betrekking op de kustzones als op de diepzee en arctische mariene gebieden en zal een communautaire bijdrage vormen aan internationale activiteiten, met inbegrip van het Global Ocean Observation System (Goos). Ook zal een aantal specifieke projecten worden gewijd aan onderzoek op het gebied van Europese regionale zeeën.

De activiteiten zullen de samenwerking tussen de Lid-Staten bevorderen wat betreft grote installaties (schepen voor oceanografisch onderzoek, ombemande vaartuigen, hydrodynamische kanalen, enz.), met inbegrip van het efficiëntere gebruik ervan dank zij een betere coördinatie tussen de nationale en de communautaire activiteiten.

4. BIOWETENSCHAPPEN EN BIOTECHNOLOGIE

Uit de problemen waarmee de landbouw en de industrie in Europa worden geconfronteerd, de behoeften van de gezondheidszorg in de Lid-Staten en de technologische aspecten van de uitvoering van het communautaire beleid blijkt dat er nog veel moet gebeuren om het onderzoekpotentieel op het gebied van de biowetenschappen en de biotechnologie te mobiliseren ten einde ervoor te zorgen dat de sociaal-economische partners in de Gemeenschap meer rechtstreeks kunnen profiteren van de verwachte technologische voordelen. De op communautair niveau beschikbare middelen zijn echter beperkt. Binnen de werkzaamheden en het beleid van de Gemeenschap moet het aanbod vanuit wetenschap en techniek derhalve strikt worden afgestemd op de vraag vanuit de economie en de maatschappij.

Op dit moment wordt het wetenschappelijke aanbod in Europa gekenmerkt door de topkwaliteit van het fundamentele onderzoek en tegelijkertijd een versnippering van de deskundigheid over een te groot aantal disciplines die vaak op een onevenwichtige manier zijn vertegenwoordigd. Tegelijkertijd is de vraag vanuit de maatschappij nog nooit zo sterk en duidelijk gericht geweest op de behoefte aan bescherming en organisatie van het leefklimaat. In een maatschappij waarvan de demografische opbouw ingrijpend zal veranderen, komen nieuwe therapeutische eisen naar voren, die grote gevolgen voor de economie hebben en de bestudering van ziektes in een ruimere geografische en culturele context plaatsen. Ook de liberalisering van de handel en de mondialisering van de gevaren die de biosfeer bedreigen, geven een nieuw perspectief aan het concurrentievermogen van vele industrietakken die van oudsher afhankelijk zijn van de benutting van de biologische hulpbronnen.

Het nieuwe aan de huidige situatie is dat er zoveel wetenschappelijke uitdagingen zijn die kunnen worden aangepakt, vooral door de nieuwe methoden die afkomstig zijn van de biotechnologie en sterk zijn geïntegreerd in de overige industriële technologie. Het staat dan ook vast dat de biowetenschappen en de biotechnologie een rol in de maatschappij kunnen spelen en het wordt derhalve zaak dat er een duidelijker perspectief wordt geschetst van de situatie, waarin de mens het leven dienstbaar zal moeten maken aan het algemene economische en maatschappelijke belang. Hierbij rust op ons de plicht de biowetenschappen en de biotechnologie zo harmonieus mogelijk te gebruiken, zonder daarbij in enig opzicht afbreuk te doen aan de heersende gebruiken, ten einde aan de fundamentele behoeften van de maatschappij tegemoet te komen.

Waar mogelijk moeten experimenten en proeven met dieren vervangen worden door in-vitro-methoden en dergelijke. Binnen dit kaderprogramma mag geen onderzoek plaatsvinden waarbij het genetische materiaal van de mens wordt gewijzigd of getracht wordt dit te wijzigen door het veranderen van geslachtscellen of van een of andere embryonale fase waardoor deze veranderingen erfelijk zouden kunnen worden, noch onderzoek waarbij getracht wordt de celkern van een embryo te vervangen door die van een ander menselijk wezen of embryo of door verdere ontwikkeling van een embryo, beter bekend als klonen.

De Lid-Staten beschikken momenteel over veel meer mogelijkheden dan nog maar een tiental jaren geleden, maar deze lopen wel sterk uiteen. Op sommige cruciale gebieden zijn deze mogelijkheden dermate versnipperd dat de kritische omvang niet wordt bereikt en er geen sprake is van de toegevoegde waarde die inherent is aan de integratie van complementaire benaderingen, terwijl er verspilling optreedt doordat een gedeelte van de werkzaamheden elkaar overlapt. Bij het opzetten van wettenschapplijke netwerken is gebleken dat dit een een nuttig instrument is, dat echter nog niet voldoende wordt benut. Bij de praktische uitvoering is in eerste instantie gekozen voor gebieden waarom gebruik kan worden gemaakt van nationale activiteiten die elkaar aanvullen. Hierbij gaat het om de volgende drie gebieden:

- biotechnologie;

- biomedische technieken en gezondheid;

- landbouw en visserij (met ingebrip van de agro-industrie, de levensmiddelentechnologie, de bosbouw en de plattelandsontwikkeling).

De belangrijkste activiteiten moeten worden opgewaardeerd door een reeks maatregelen met het oog op de bevordering van een klimaat dat in zijn algemeenheid gunstiger is voor een goed doordachte toepassing van de biowetenschappen en de biotechnologie. Er zullen demonstratieprojecten worden uitgevoerd, waardoor alternatieve technologieën meer op de voorgrond kunnen komen en aantrekkelijker kunnen worden. Om zeker te zijn van de verwachte effecten moet hierbij een bijzonder strenge selectie worden uitgevoerd. Waar passend besteed aan studies en discussies waarin de ethische en reguleringsaspecten van technologische innovatie aan de orde komen. Ook andere maatregelen zullen worden uitgevoerd, zoals beurzen voor opleidingen en specifieke middelen voor de deelname van het MKB (bij voorbeeld volgens het model van het Craft-initiatief).

A. Biotechnologie

Bij de doorbraken in de biotechnologie wordt Europa geconfronteerd met het probleem dat de verantwoordelijkheid te zeer wordt versnipperd en er onvoldoende maatschappelijke concensus is over de taak die de wetenschap heeft. Deze overmatige terughoudendheid bij de inventarisering en het opstarten van zinvolle activiteiten moet worden overwonnen door systematischer rekening te houden met de brede scala van beschikbare wetenschappelijke mogelijkheden en deze te bundelen rond enkele grote problemen waarmeee de industrie en/of de maatschappij wordt geconfronteerd.

In het communautaire programma moet de brede visie het winnen van de geformaliseerde aanpak en moet de integratie van disciplines boven overmatige specialisatie gaan. In het programma moet rekening worden gehouden met de behoeften van de industrie en moet ten volle aandacht worden besteed aan de zienswijze van de verschillende belangengroeperingen, zoals consumentenverenigingen, regelgevende instanties, industriële platforms of beroepsverenigingen. In dat verband dient eveneens rekening te worden gehouden met de Eureka-projecten en de nationale programma's. Op dit gebied blijkt dat moet worden gekozen voor thema's waarvoor op communautair niveau aan de reeds beschreven voorwaarden voor samenwerking is voldaan.

Ten einde de biotechnologie terug te brengen tot de aspecten waarin zij fundamenteel verschilt van de andere technologie, moet voorrang worden gegeven aan het inzicht in de mechanismen waardoor de levende cel zelf zo bedrijvig blijkt te zijn en aan het streven van de industrie om cellulaire processen onder de knie te krijgen.

Vier geïntegreerde projecten met prioriteit, waarin de nationale en communautaire werkzaamheden kunnen worden gebundeld, moeten ervoor zorgen dat er duidelijk vooruitgang wordt geboekt. Hierbij moet worden gewerkt aan:

- het inzicht in het begrip "cel als fabriek" en uitwerking daarvan tot nieuwe industriële bioprocédés. Hiervoor is een multidisciplinaire visie van de biochemische technieken nodig die stoelt op onderzoek in biochemische vakgebieden;

- de analyse en de "sequencing" van modelgenomen, het gebruik van vergelijkende methoden voor het "mappen" van genomen - het menselijk genoom daaronder begrepen - en de ontwikkeling van passende technologieën en infrastructuren;

- de ontwikkeling van moleculaire en celbiologie, met inbegrip van proteïnetechnologie, alsmede physiopathologie van planten en dieren, vooral met het oog op toepassingen in de landbouw en de agro-industrie;

- onderzoek in diverse vakgebieden zoals farmacologie, celbiologie, moleculaire biologie en farmacochemie, om inzicht te krijgen in de inter- en intracellulaire mechanismen waarmee de zenuwcel informatie beheert, alsmede ter bevordering van de neurowetenschappen waarbij de gecombineerde steun van deze vakgebieden wordt aangewend.

Aan drie andere doelstellingen zal worden gewerkt via O & O-projecten of in overlegnetwerken en ondersteunende netwerken voor het nationale onderzoek. Het is hierbij de bedoeling:

- het wetenschappelijke en technologische onderzoek op het gebied van de dierfysiologie, de immunologie en de structuur van levende organismen te ontwikkelen:

- een samenhangend kader op te zetten voor het prenormatieve onderzoek en het onderzoek naar biodiversiteit en bio-ethiek, waarbij rekening moet worden gehouden met activiteiten inzake het Europees Handvest van de Bio-ethiek, en milieu-aspecten;

- voornoemd onderzoek de beschikking te geven over informatica- en telematica-hulpmiddelen en collecties van genetisch materiaal, waarbij de doelstellingen van informatica en biotechnologie op elkaar worden afgestemd.

Al deze activiteiten zullen kennis opleveren die onmisbaar is voor de vooruitgang van de industrie op de toepassingsgebieden waarop de Gemeenschap actief is, en wel met de multidisciplinaire werkmethode die eigen is aan de biotechnologie. Het succes hiervan zal worden bepaald door de mate waarin erop wordt gelet dat de algemene werkzaamheden die op dit gebied prioriteit krijgen, aansluiten op de andere voor biomedische of agro-industriële toepassingen.

B. Onderzoek op het gebied van biomedische technieken en de gezondheid

De zorg voor de gezondheid, een kostbaar goed voor iedere Europeaan, is een van de belangrijkste economische sectoren waaraan 6 tot 8 % van het BBP wordt besteed en die werk verschaft aan meer dan zes miljoen mensen; de grootste uitdaging voor de gezondheidszorg is het zoeken naar een betere behandeling van de belangrijste medische problemen. Aids is een van de meest zorgwekkende epidemieën die een versterking van de coördinatie van de onderzoekwerkzaamheden noodzakelijk maken. Kanker, hart- en vaatziekten, neurologische en psychische aandoeningen, andere chronische ziekten en ouderdomsproblemen en handicaps vergen eveneens bijzondere aandacht. In alle Lid-Staten worden de stelsels voor de gezondheidszorg geconfronteerd met dezelfde problemen: de steeds toenemende kosten zijn een algemeen probleem geworden, terwijl de bewoners van alle landen een steeds hoger kwaliteitsniveau van de gezondheidszorg eisen. Nieuwe gezondheidstechnologieën en de stelsels van gezondheidszorg zullen daarop moeten inspelen. Europa heeft als belangrijke opdracht een positief verband tot stand te brengen tussen het fundamentele en het klinische onderzoek in het belang van de volksgezondheid en de Europese industrie, inclusief de gezondheidszorg. De doelstellingen zijn de volgende:

- ontwikkeling van de wetenschappelijke en technische grondslagen die nodig zijn voor de beoordeling van nieuwe geneesmiddelen, vooral voor de behandeling van neurologische, psychische, immunologische en virale aandoeningen (deze acties moeten tevens de activiteiten van het Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling ondersteunen). Er zal worden gewerkt aan nieuwe in-vitro-tests, cell-lijnen en, waar nodig, diermodellen, validate daarvan, gedecentraliseerde klinische trials en farmacovigilantie. Bij dit onderzoek wordt samengewerkt tussen de industrie, onderzoekcentra, ziekenhuizen, universiteiten en de instanties die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de werkzaamheid, de veiligheid en de kwaliteit van nieuwe geneesmiddelen;

- de ontwikkeling van biomedische technologie en technieken, vooral door onderzoek naar medische apparatuur en instrumenten voor minimale ingrepen, beeldtechnieken, biosondes, biomaterialen en de modellering van menselijke functies;

- deelname aan het "Decade of the Brain", door het gebruik van moleculaire, cellulaire en klinische methoden ten aanzien van ziekten van de hersenen en het zenuwstelsel bij de mens, alsmede door de ontwikkeling en het gebruik van methodologieën en instrumenten en van de meest geavanceerde technologieën en infrastructuren die noodzakelijk worden geacht voor de bestudering van het zenuwstelsel. In deze aanpak zullen de bijdragen van verschillende disciplines worden geïntegreerd;

- integratie van het fundamentele en het klinische onderzoek om de preventie, de diagnose en de behandeling van ziekte met grote sociaal-economische gevolgen (zoals kanker, Aids, hart- en vaatziekten, chronische ziekten, beroepsziekten, enz.) en "weesziektes" te verbeteren; ook aan de verzameling en analyse van statistische en epidemiologische gegevens over deze ziektes moet worden gewerkt;

- analyse en "sequencing" van het menselijk genoom, gebruik van vergelijkende methoden voor het "mappen" en ontwikkelen van passende technologieën, alsmede het in praktijk brengen van de kennis ter verbetering van de gezondheid van de mens, inclusief somatische gentherapie; combinatie en harmonisatie van de databanken over genetische ziekten, waarin ook de deelname van de Gemeenschap aan het beheer van de internationale databank over het menselijke genoom is opgenomen;

- onderzoek naar stelsels en technologieën voor de gezondheidszorg en naar voorlichting en educatie op het gebied van de gezondheid. Hierbij ligt de nadruk op de eerstelijnsgezondheidszorg, evaluatie van de behoeften van de gezondheidszorg, meting van de resultaten van beleidsingrepen in de gezondheidszorg en evaluatie van technologie in verband met de gezondheid. Er zal onderzoek worden gedaan naar de effecten van de interne markt op de verstrekking van gezondheidszorg buiten de binnengrenzen, regulering en deregulering, het evenwicht tussen stelsels voor de gezondheidszorg die door de privé-sectore en door de overheid worden gefinancierd, en de behoefte om te komen tot een Europese aanpak voor de introductie van nieuwe technologie in de stelsels voor gezondheidszorg;

- onderzoek naar de biomedische ethiek, om algemene normen op te stellen voor de eerbiediging van de menselijke waardigheid en de bescherming van het individu in het kader van biomedisch onderzoek en de klinische toepassing ervan.

C. Landbouw en visserij (inclusief de agro-industrie, levensmiddelentechnologie, bosbouw, aquacultuur en plattelandsontwikkeling)

De doelstellingen en uitdagingen voor het OTO op het gebied van de landbouw, de bosbouw, de plattelandsontwikkeling, de agro-industrie en de visserij houden in dat er een grondslag moet worden gelegd voor een concurrerende, efficiënte en duurzame primaire produktie (landbouw, tuinbouw, bosbouw en visserij) en voor de agro-industrie (levensmiddelen- en niet-levensmiddelensector, met inbegrip van bio-energie en biokunststoffen); de uitvoering en ontwikkeling van het communautaire beleid (onder andere landbouw en visserij) moet worden begeleid met gericht onderzoek en er moet worden voldaan aan de behoeften van de maatschappij op het gebied van een grote verscheidenheid van voedingsmiddelen, die bijdraagt tot de gezondheid en een gezonde voeding, en ten aanzien van andere produkten dan levensmiddelen die verenigbaar zijn met het milieu. Ook moet worden bijgedragen aan een duurzame plattelandsontwikkeling en aan het behoud en de verbetering van het agrarische en het kustmilieu. Ten einde de verschillende doelstellingen van het programma te verwezenlijken, zijn vier prioriteiten gesteld waarvoor OTO-projecten, overlegnetwerken en thematische nietwerken ter ondersteuning van de nationale werkzaamheden worden opgezet. Het gaat hier om:

- geïntegreerde produktie en transformatieketens waarin alle deskundigheid en technologie is opgenomen die nodig is voor het gebruik van grondstoffen van biologische herkomst (ook uit het water) van een specifieke sector, waarbij de nadruk ligt op produktieprocédés met een aanzienlijk marktpotentieel en economische haalbaarheid;

- ontwikkeling en verbetering van methodologieën (bij voorbeeld gestructureerde modellen en simulatimethoden) voor het opschalen, ontwerpen en testen van agro-industriële procédés;

- algemene voedingswetenschap en geavanceerde technologie om beter te voorzien in de behoeften van de consument aan gezond en veilig voedsel. Het onderzoek zal vooral worden gericht op algemene technologie voor de bewerking van voedsel, waarbij rekening kan worden gehouden met de moleculaire grondslag voor de omzetting van grondstoffen in uiteindelijke levensmiddelen en waarin nieuwe geavanceerde technologie op dit gebied kan worden geïntegreerd;

- de landbouw, de bosbouw, de plattelandsontwikkeling en de visserij, als begeleiding voor de hervorming van het gemeenschappelijke beleid en om oplossingen aan te geven voor de veranderingen die zich op het platteland voordoen. Er moeten produktiesystemen en procédés worden ontwikkeld die in deze context economisch levensvatbaar zijn, verenigbaar zijn met de bescherming van het milieu en voldoende werkgelegenheid blijven bieden. Er zal tevens worden gestreefd naar een verbetering van de economische situatie in landbouw en visserij via kwaliteitsprodukten, de diversificatie van produkten (levensmiddelen en andere) en activiteiten en door een kostenbeperking waarvoor de invoering van nieuwe technologie en efficiëntere en beter gebruikte grondstoffen nodig is. In verband met de eisen van de consumenten en de totstandkoming van de interne markt moet er worden gewerkt aan verbeteringen op het gebied van de gezondheid van plant en dier en op het gebied van het welzijn van dieren. Er moet worden gezocht naar nieuwe toepassingen, bij voorbeeld voor braakliggende grond. In de bosbouw moet een multifunctioneel bosbeheer worden ontwikkeld (produktie, vrijetijdsbesteding en bescherming). Ten slotte zal ter ondersteuning van de intensivering van het communautaire beleid voor plattelandsontwikkeling ook dit onderwerp meer aandacht krijgen. Dit geldt tevens voor de ontwikkeling van kustgebieden.

Conform het communautaire beleid en ten einde de primaire produktie (ook in het water) de middelen te geven om te voldoen aan de behoefte van consument en industrie door de levering van grondstoffen in voldoende hoeveelheden en van voldoende kwaliteit, in het belang van de producenten en ten behoeve van de economische ontwikkeling van het platteland, zullen coördinatie/netwerkprojecten met prioriteit worden gestart ter ondersteuning van de huidige aanzienlijke werkzaamheden van de Lid-Staten voor met name:

- de primaire produktie in landbouw, bosbouw, visserij en aquacultuur, waarbij de nadruk ligt op de duurzaamheid, de kwaliteit en de betrouwbaarheid van de voedselvoorziening en de interacties daarvan met het milieu;

- de ontwikkeling van het platteland en kustgebieden met bijzondere aandacht voor opleidingsactiviteiten en alternatieve economische ontwikkeling;

- levensmiddelenproduktie en transformatie, waarbij overwegingen van sociaal-economische aard en de veiligheid en gezondheid van voedsel een rol spelen.

Eigen werkzaamheden van het GCO zullen op dit gebied een bijdrage leveren door:

- het gebruik van een laboratorium voor de analyse van voedings- en geneesmiddelen;

- een project voor technische ondersteuning van het beheer van en het toezicht op de toepassing van het gemeenschappelijke landbouwbeleid via de transmissie van gegevens per satelliet;

- verdere uitvoering van het project voor de toepassing van teledectie voor landbouwstatistieken en door de bevordering van teledetectie bij plantenzieken.

Hierbij zal worden getracht de toepassing van basistechnologie die op het gebied van de biotechnologie, biomedische technieken en teledetectie is ontwikkeld, verder uit te breiden.

5. ENERGIE

(Technologie voor een schonere en efficiëntere opwekking en toepassing van energie)

Het energiebeleid, dat als doelstelling een betrouwbare energievoorziening heeft (vooral door de bevordering en het betere gebruik van eigen technologie en energiebronnen en de diversificatie van bruikbare bronnen), wordt momenteel geconfronteerd met een nieuwe dwingende eis: energie en milieubescherming moeten met elkaar verenigbaar zijn. Het huidige en toekomstige gebruik van de verschillende energiebronnen, zowel in Europa als wereldwijd, houdt namelijk lokale, regionale en mondiale risico's voor mens en milieu in: toename van de verontreiniging, broeikasgassen, enz. De communautaire werkzaamheden zijn gericht op de ontwikkeling en demonstratie van efficiënte, schonere en veiligere technologie, waardoor wordt gewaarborgd dat het energieverbruik, het evenwicht in de biosfeer en de verschillende aspecten van economische ontwikkeling (concurrentievermogen, economische en sociale samenhang) onderling verenigbaar blijven.

Gedurende de uitvoering van het tweede en derde kaderprogramma hebben de activiteiten van de Gemeenschap voor O & O en demonstratie/verspreiding op het gebied van energie de opbouw mogelijk gemaakt van netwerken voor samenwerking bij onderzoek en netwerken voor de bevordering en verspreiding van energietechnologie die nu volledig ontwikkeld is (bij voorbeeld het OPET-netwerk).

Bij de voortzetting van deze activiteiten zal de integratie van O & O met demonstratieactiviteiten worden versterkt (vervolg op het Thermie-programma), ten einde bij te dragen tot de verwezenlijking van de hoofddoelstellingen van de Gemeenschap op het gebied van energie, duurzame ontwikkeling en ondersteuning van het concurrentievermogen. Door deze integratie kan het relatieve rendement van O & O en demonstratie voor elke tak van technologie beter worden beoordeeld en kan beter worden gezorgd voor de nodige synergie en aanpassingen tussen de verschillende fasen. Er zal zoveel mogelijk voor worden gezorgd dat de werkzaamheden voor gezamenlijke rekening op dit gebied en de eigen werkzaamheden van het GCO op elkaar aansluiten.

Ten aanzien van O & O zullen de werkzaamheden worden geconcentreerd op de kritische wetenschappelijke en technische gebieden die kunnen zorgen voor belangrijke technisch-economische doorbraken op middellange en lange termijn; hierbij zal rekening worden gehouden met de Europese en mondiale dimensie van de nieuwe energieproblemen en de oplossingen daarvoor. Door modellen en systemen op te zetten, kan een beter inzicht worden verkregen in de raakvlakken tussen energie, milieu en economie, zodat een bijdrage kan worden geleverd tot de analyse en de formulering van de energiestrategie van de Gemeenschap en beter kan worden afgebakend welke werkzaamheden moeten worden uitgevoerd. Met name in het licht van de doelstellingen milieubescherming en continue voorziening zal de nodige aandacht worden besteed aan energiebesparing, hernieuwbare energiebronnen en het milieuvriendelijke gebruik van fossiele brandstoffen.

Op het gebied van demonstratie en verspreiding zal vooral moeten worden gewerkt aan het rationele gebruik van energie, duurzame energiebronnen en de technologie voor een schone verbranding van steenkool. Hierbij is het optreden van de Gemeenschap nodig om een stabiele energievoorziening tegen aanvaardbare prijzen te garanderen. Het zal tevens een betere exploitatie van de hulpbronnen in de verschillende regio's van de Gemeenschap vergemakkelijken en een belangrijke bijdrage leveren tot de samenwerking met de industrie in derde landen op het gebied van de overdracht van technologie.

Er zijn drie hoofdlijnen voor de bundeling van de communautaire werkzaamheden op het gebied van onderzoek (inclusief prenormatieve aspecten), technologische ontwikkeling, demonstratie en verspreiding/exploitatie: het rationele gebruik van energie, de invoering van duurzame energiebronnen op grote schaal en een efficiëntere en schonere opwekking van energie uit fossiele brandstoffen.

Bij het rationele gebruik van energie gaat het vooral om de vervoerssector en de industrie. Wat de vervoerssector betreft, zullen de werkzaamheden worden geconcentreerd op geïntegreerde projecten inzake stadsvervoer en - wat betreft onderzoek en ontwikkeling - op technologieën als batterijen, brandstofcellen of geavanceerde brandstoffen. In de industrie wordt er gewerkt aan ontwikkeling en demonstratie voor technologie die leidt tot een sterke beperking van het energieverbruik. Voor woningen en de tertiaire sector gaat het vooral om de ontwikkeling, beproeving en voorbereiding van efficiëntere technologieën voor de markt, alsmede om alternatieven voor systemen met een hoog energieverbruik, de afstemming van het consumentengedrag op een spaarzamer gebruik van energie en het prenormatieve onderzoek naar het energieverbruik in gebouwen. Dit thema moet worden onderbouwd met projecten voor de bevordering van een efficiëntere regeling van het energieverbruik (het "intelligente huis") en geïntegreerde projecten voor de structurele organisatie van het energieverbruik (warmte/kracht-koppeling en de aanleg van industrieterreinen).

Voor de tweede hoofdlijn is het de bedoeling om in het kader van een coherente en geïntegreerde aanpak een bijdrage te leveren tot het onderzoek, de ontwikkeling en de demonstratie van duurzame energiebronnen, die in de Gemeenschap beschikbaar zijn en schone energie leveren, ten einde te zorgen voor een betere inpassing van de energiesector in het milieu en een betrouwbaardere energievoorziening. Het is de bedoeling dat er zowel voor industrie als technologie een Europees kader wordt gecreëerd dat bevorderlijk is voor een significante toepassing van duurzame energiebronnen. Het programma moet tevens de opbouw van thematische netwerken stimuleren, daaronder begrepen gespecialiseerde onderzoekcentra, elektriciteitsproducenten, steden, regio's en eilanden, architecten en bouwkundig ingenieurs.

Het programma vormt een evenwichtige combinatie tussen continuïteit en innovatie. Voor het vervolg op en de intensivering van de lopende werkzaamheden zal de nadruk liggen op onderzoek, ontwikkeling en demonstratie voor de technologie die de meeste beloften inhoudt: zonnecellen; zonne-energie voor de verwarming, klimaatregeling en natuurlijke verlichting van gebouwen; windenergie; biomassa. Ook voor andere mogelijkheden kan verkennend onderzoek worden gedaan zoals golfenergie, thermodynamische zonnecentrales, aardwarmte (hete droge gesteentes), milieuvriendelije produktie en dito gebruik van waterstof.

Het GCO zal een bijdrage leveren dot deze activiteiten, vooral door prenormatief onderzoek op het gebied van zonne-energie en energiebesparing in gebouwen.

Er zullen nieuwe initiatieven worden gestart om de integratie van duurzame energie vanuit technisch, economisch en maatschappelijk oogpunt te vergemakkelijken. Hierbij wordt prioriteit gegeven aan grootschalige geïntegreerde projecten, bij voorbeeld voor de opwekking van elektriciteit uit duurzame energiebronnen, met name biomassa, of de integratie van duurzame energie in de elektriciteitsnetten van de toekomst.

Ook de grootschalige integratie van duurzame energie op het platteland, regionaal, in steden en op eilanden is van groot belang; het gebruik van duurzame energie voor de ontwikkeling van het platteland in de derde wereld biedt grote mogelijkheden en heeft grote gevolgen. Voor een efficiënte uitvoering van deze geïntegreerde projecten moet er een nauwe samenhang zijn met andere communautaire beleidsterreinen en programma's.

Bij de derde hoofdlijn gaat het om de produktie en de omzetting van energie uit fossiele brandstoffen. Het onderoek van verbrandingsprocessen in het algemeen, dat van essentieel belang is voor het rationele gebruik van energie en voor de omzetting van fossiele brandstoffen, krijgt hierbij prioriteit. Voor de omzetting van fossiele brandstoffen zal er worden gezocht naar schonere en efficiëntere procédés. Hierbij ligt de nadruk op sleuteltechnologie, zoals geïntegreerde gecombineerde cyclussen ("hot gas cleaning" en verbranding onder druk) of brandstoffcellen voor de gedecentraliseerde opwekking van elektriciteit. Ook procédés voor de vervanging van fossiele brandstoffen door biomasse of brandbaar afval zullen worden bestudeerd.

Er moet aanvullend onderzoek worden gedaan om op langere termijn te zorgen voor een betrouwbaardere energievoorziening. Voor koolwaterstoffen zal de nadruk liggen op de ontwikkeling en demonstratie van efficiëntere technologie op het gebied van de exploratie van afzettingen (geofysica), winning, conversie en vervoer. In deze context zal als begeleidende maatregel op dit gebied fundamenteel onderzoek in de aardwetenschappen worden gedaan.

6. VERVOER

De mobiliteit van personen en goederen en de daarmee gepaard gaande stroom van kapitaal en informatie binnen Europa, de landen, regio's en eilanden, alsmede binnen de agglomeraties is een exponent van onze moderne maatschappij geworden die steeds moeilijker te beheersen is. In deze context zal de opbouw van transeuropese vervoersnetwerken, waarbij de onderlinge koppeling en de interoperabiliteit van nationale netten en de toegang tot deze netten worden gestimuleerd, de belangrijkste bijdrage leveren tot een open en op concurrentie gebaseerde markt.

Dienaangaande wordt in de mededeling van de Commissie aan de Raad over de toekomstige ontwikkeling van het gemeenschapplijk vervoersbeleid gesteld dat het onderzoek ten behoeve van een Europees vervoersbeleid als hoofddoelstelling heeft een bijdrage te leveren tot de ontwikkeling, de integratie en het beheer van efficiëntere, veiligere en milieuvriendelijkere vervoerssystemen en tot de kwaliteit van het bestaan, ten einde een houdbare mobiliteit van personen en goederen te bevorderen.

Om deze doelstelling te verwezenlijken zal een Europese aanpak worden uitgewerkt om gebruik te maken van de synergie tussen de verschillende specifieke nationale en communautaire activiteiten en de activiteiten van andere internationale organisaties. De onderzoekactiviteiten zullen op twee niveaus worden uitgevoerd:

- een Europees strategisch niveau,

- een niveau voor de optimalisering van de netwerken.

Het onderzoek zal plaatsvinden in een samenhangend en gecoördineerd kader, waarbij rekening wordt gehouden met de beschikbare resultaten van andere programma's, met name industrietechnologie, telematica, milieu, energie en gericht sociaal-economisch onderzoek om de doelstellingen van het gemeenschappelijke vervoersbeleid te bereiken.

Binnen dit thema ligt de nadruk op de voorwaarden waaraan moet worden voldaan voor de interoperabiliteit en de onderlinge koppeling van netwerken, waarbij vooral wordt gelet op de mogelijkheden voor intermodaal vervoer en de toegangsmogelijkheden. Hierbij wordt voorrang gegeven aan het ontwerp en het beheer van infrastructuren die meer verenigbaar met het milieu, veiliger voor hun gebruikers en rendabeler moeten zijn.

Bij het onderzoek zal het dan ook vooral gaan om de vaststelling van behoeften waarbij nieuwe technologieën moeten worden gebruikt, evaluatie, alsmede algehele integratie en validatie van de technologische vernieuwingen die uit de andere thema's naar voren zijn gekomen.

Het is de bedoeling dat er een bijdrage wordt geleverd tot de optimalisering van transeuropese vervoersnetwerken, verbetering van de prestaties van de verschillende vervoerswijzen en -exploitanten, de mogelijkheden van elke vervoerswijze om met de andere samen te werken, de toegankelijkheid voor de gebruikers en de ondersteuning van de ontwikkeling van een multimodaal vervoerssysteem voor steden, plattelandsgebieden, regio's en Europa.

Hiertoe wordt bij de OTO-werkzaamheden een systeem- en integratiegerichte aanpak gevolgd, waarbij rekening wordt gehouden met de strategische doelstellingen van het Europese vervoersbeleid en de resultaten van het onderzoek dat binnen de overige thema's van de eerste activiteit wordt uitgevoerd, ten einde oplossingen uit te werken die specifiek van toepassing zijn op de vervoerssector.

Deze werkzaamheden kunnen zo nodig leiden tot demonstratieprojecten. Het onderzoek zal meer in het bijzonder betrekking hebben op de optimalisering van vervoerssystemen, mede uit het oogpunt van de gebruiker, de verbetering van de veiligheid, de beperking van de schadelijke emissies en de maatschappelijke aanvaardbaarheid, met de volgende hoofdlijnen:

- Voor het gecombineerde vervoer moet het onderzoek specificaties voor de opbouw van multimodale geïntegreerde routes opleveren; ten slotte moeten er experimentele platforms worden opgezet voor de integratie en evaluatie van de nieuwe overstap-, beheers- en bewakingstechnologie.

- Voor de spoorwegen moet vooral de interoperabiliteit van de spoorwegnetten worden gewaarborgd, inclusief voor zeer snelle treinen, door geleidelijk de belemmeringen van technische, regelgevende en praktische aard uit de weg te ruimen.

- Voor het luchtvervoer zal het onderzoek met name worden gericht op de beperking van de overbelasting van het luchtruim en de vliegvelden, waarbij in het bijzonder rekening wordt gehouden met de resultaten van vervoerstelematica, alsmede op de verdere verbetering van de veiligheid van personen en de beperking van de negatieve milieu-effecten.

- Voor het stadsvervoer zal het mogelijk zijn in het kader van een systeemgerichte aanpak en een adequate modellering specifieke oplossingen uit te werken door gebruik te maken van de resultaten van de andere onderzoekprogramma's op het gebied van generieke technologieën, ten einde de vraag beter te beheren, opstoppingen energieverbruik te beperken en te komen tot een betere verdeling over met name het individuele en het openbaar vervoer.

- Voor de scheepvaart moeten geïntegreerde onderzoek- en demonstratieprojecten de werking van snelle systemen over korte afstand en de nieuwe interfaces tussen zee, land en rivieren, inclusief de nieuwe haveninstallaties, optimaliseren door het gebruik van mankracht zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de behoefte aan veiligheid en bescherming van het milieu, en een efficiënt verkeersbeheerssysteem.

- Voor het wegverkeer moeten adequate methodologieën worden uitgewerkt voor een specificatie van de instrumenten die nodig zijn voor de verwezenlijking van een gemeenschappelijk beleid voor verkeersveiligheid, ook van voetgangers en fietsers, voor een optimale verdeling over de vervoerswijzen voor interstedelijke verplaatsingen en het terugdringen van het verkeer, waarbij technologische oplossingen worden geïntegreerd en geëvalueerd, vooral voor de regulering van het verkeer en de configuratie van de infrastructuur.

Bij al deze activiteiten zal bijzondere aandacht worden besteed aan de ergonomie en de menselijke factoren in praktijksituaties en aan de bescherming van het milieu.

Ter begeleiding van deze activiteiten zal op Europees strategisch niveau onderzoek worden gedaan dat vooral gericht is op vervoersmodellen en -scenario's. Dit onderzoek heeft als doel een beter inzicht te krijgen in het ontstaan van de vraag naar vervoer en in het effect van de vervoerssystemen in Europa.

Er moeten geharmoniseerde methoden op communautair niveau worden ontwikkeld voor een analyse van de ontwikkeling van vervoer en verplaatsingen, de vervoersstromen en de interacties daartussen. Tevens moet worden nagegaan welke effecten de vestigingsplaatsen en de distributieschema's van de industrie op de vraag hebben, welke veranderingen zich in de industriële structuur voordoen en welke logistieke beperkingen en keuzen er zijn voor de vervoerswijzen binnen de grote Europese Economische Ruimte.

Overigens moeten de technologische innovaties in het perspectief van het gemeenschappelijke vervoersbeleid worden geflankeerd met onderzoek naar de integratie daarvan in nieuwe operationele en institutionele kaders (bij voorbeeld in verband met de technische normen en de richtsnoeren voor de transeuropese vervoersnetwerken).

Ten slotte is een nieuwe geharmoniseerde methodologie nodig voor de evaluatie van de algehele effecten van het Europese vervoerssysteem, vooral met het oog op een optimalisatie van de transeuropese netwerken.

Het GCO zal op dit gebied een bijdrage leveren, vooral door een analyse van de veiligheid van vervoerssystemen en van hun gevolgen voor de maatschappij en het milieu in het algemeen.

7. GERICHT SOCIAAL-ECONOMISCH ONDERZOEK

De sterke interactie tussen de economische, politieke en sociale situatie enerzijds en technologie, groei en werkgelegenheid anderzijds is het essentiële kenmerk van het kader waarin OTO-activiteiten in deze actie dienen te worden uitgevoerd. Dank zij dit nieuwe onderzoekthema zal de basiskennis voor besluitvorming kunnen worden vernieuwd en uitgebreid via activiteiten waardoor de beleidsmogelijkheden op wetenschappelijk en technologisch gebied kunnen worden geëvalueerd in het licht van de ontwikkelingen inzake technologie en know-how.

De meest recente ontwikkelingen in de Gemeenschap geven voorts aan dat het publiek een steeds grotere behoefte aan wetenschappelijk inzicht heeft en dat de raakvlakken tussen wetenschap, onderzoek en samenleving moeten worden uitgebreid.

Naast dit horizontale gerichte onderzoek zal er ook economisch en sociaal onderzoek worden verricht binnen elk OTO-thema van de eerste activiteit (evaluatie van de sociaal-economische effecten en de risico's) en binnen de tweede (sociaal-economische aspecten van de internationale samenwerking op het gebied van wetenschap en techniek), de derde (verhoging van het rendement van de overdracht van OTO-resultaten) en de vierde (opleiding en mobiliteit van onderzoekers in de economische en sociale wetenschappen) activiteit. Er zullen nauwe contacten worden onderhouden met de COST-projecten op het gebied van de sociale wetenschappen en met de Europese organisaties die op dit gebied actief zijn.

A. Evaluatie van de opties voor het wetenschaps- en technologiebeleid

De evaluatie van de opties voor het wetenschaps- en technologiebeleid voor Europa moet de gemeenschappelijke grondslag leggen voor de kennis waarover de besluitvormers moeten beschikken die belast zijn met het wetenschaps- en technologiebeleid op nationaal en communautair niveau en die verantwoordelijk zijn voor het communautaire optreden op andere gebieden waar wetenschap en technologie een rol spelen.

Bij deze activiteiten zal worden voortgebouwd op de activiteiten van het Monitor-programma (FAST, SAST, Spear), de werkzaamheden van het Instituut voor technologische prognose van het GCO en de activiteiten in het kader van het Value- en het Sprint-programma of Eurostat, en wordt voortgeborduurd op de ervaring die in de specifieke programma's is opgedaan (evaluatie van de sociaal-economische effecten van het onderzoek) krachtens een bij de goedkeuring van het derde kaderprogramma genomen besluit.

Het is de bedoeling dat de uitvoerders, de besluitvormers en de gebruikers van OTO de beschikking krijgen over een coherent kader voor de evaluatie van de opties voor het wetenschaps- en technologiebeleid in samenhang met de activiteiten die op regionaal, nationaal en Europees niveau plaatsvinden.

In het kader daarvan zullen prognoses worden verricht naar de relatie tussen wetenschap, technologie en maatschappij en zullen economische, wetenschappelijke en technologische controles alsmede strategische analyses (vooral voor generische technologie) worden uitgevoerd; voorts zullen de OTO-programma's en het OTO-beleid met speciale aandacht voor het industriële mededingingsvermogen worden geëvalueerd, daarbij rekening houdend met de internationale dimensie. De klemtoon zal worden gelegd op de totstandbrenging van netwerken. Bij de uitvoering van deze werkzaamheden zal tevens adequaat gebruik worden gemaakt van gecoördineerde acties en ondersteunende activiteiten (studies, methodologisch onderzoek, open databanken, indicatorlijsten, gidsen voor technologische-aspectenonderzoek, enz.). Er dient terdege aandacht te worden besteed aan verspreidingswerk (workshops, seminars). Deze werkzaamheden moeten worden uitgevoerd in nauwe samenwerking met overheidsorganisaties, parlementaire diensten en wetenschappelijke netwerken voor de evaluatie van het wetenschappelijke en technologische beleid op regionaal, nationaal en Europees niveau (met name STOA en het technologie-evaluatienetwerk van het Europees Parlement), de hierin gespecialiseerde organisaties uit de publieke en de particuliere sector, alsmede de betrokken vertegenwoordigers van de sociaal-economische actoren.

Er moet worden gerekend op een beperkt pakket activiteiten om de aanzet te kunnen geven tot voorbereidende activiteiten en definitiefasen voor nieuwe communautaire OTO-activiteiten, vooral met het oog op de voorbereiding van het vijfde kaderprogramma.

Het GCO zal deze activiteiten ondersteunen via het Instituut voor technologische prognose, dat een technologie-observatiepost zal opzetten voor de verzameling en analyse van informatie over wetenschappelijke vorderingen en technologische innovaties - waarbij rekening wordt gehouden met de desbetreffende activiteiten en relevante internatinale organisaties, zoals de OESO - en vooral op verzoek van de communautaire Instellingen studies zal uitvoeren voor prognose en evaluatie van technologie.

B. Onderzoek op het gebied van onderwijs en opleiding

Er komt een steeds grotere kloof tussen de snelheid waarmee de economische, sociale, wetenschappelijke en technologische kennis en de beroepen veranderen en die waarmee de stelsels voor onderwijs en opleiding, ook voor degenen die zelf opleidingen verzorgen, zich wijzigen; het wordt dan ook uiterst moeilijk ervoor te zorgen dat de onderlinge overdracht adequaat en evenwichtig verloopt. Er wordt op nationaal niveau veel gedaan om deze problemen het hoofd te bieden. Gelet op de recente ontwikkeling op Europees niveau van onderzoek- en opleidingsnetwerken en industriële en handelsovereenkomsten tussen bedrijven moet Europa in het kader van een steeds toenemende mondialisering gemeenschappelijk inzicht krijgen in deze problemen en ze beheersen.

Het communautaire onderzoek op dit gebied moet erop gericht zijn de Lid-Staten te steunen in hun streven de banden tussen onderzoek, onderwijs en opleiding nauwer aan te halen en hun onderwijs- en opleidingsstelsels te verbeteren door de verspreiding van goede praktijken.

Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel zullen de desbetreffende activiteiten een aanvulling zijn op het werk van de Lid-Staten en coherent zijn met de communautaire activiteiten inzake onderwijs en opleiding. Vier onderzoekthema's dienen prioriteit te krijgen, waarbij de bestaande onderzoekactiviteiten (op lokaal, regionaal, nationaal en communautaire niveau) volledig in aanmerking worden genomen. In de eerste plaats gaat het om opleidingsbehoeften voor de ontwikkeling van een concurrerende Europese arbeidsmarkt; in de tweede plaats betreft het rendabele en adequate onderwijs- en opleidingsmethoden; in de derde plaats analyse van de speciale opleidingsbehoeften van het bedrijfsleven in de toekomst met inbegrip van innovatiebeheer; in de vierde plaats gaat het om het vergelijkende onderzoek naar de voornaamste aspecten die van invloed zijn op de aard en het succes van de onderwijs- en opleidingsstelsels, waarbij ook de regionale verschillen en de relaties met de economische ontwikkeling van de regio's aan de orde komen.

De onderzoekactiviteiten van de Gemeenschap zullen op dit gebied noodzakelijkerwijs nauw gecoördineerd worden met de werkzaamheden die in het kader van bestaande communautaire programma's op het gebied van de beroepsopleiding worden verricht, met name Comett, Force en Eurotecnet en de vervolgprogramma's daarvan.

C. Onderzoek naar sociale integratie en sociale uitsluiting in Europa

Een nieuw onderzoekgebied omvat de problemen op het gebied van sociale integratie. Armoede en sociale marginalisering vormen grote problemen voor de Lid-Staten. Onderzoek op dit gebied is nodig om meer inzicht in deze verschijnselen te verkrijgen ten einde die problemen te bestrijden.

De Gemeenschap zal haar onderzoek toespitsen op de verschillende vormen van sociale marginalisering, de oorzaken ervan en mogelike oplossingen ervoor, met bijzondere aandacht voor de uitwisseling van informatie over deze drie aspecten.

De verkennende activiteiten zullen gericht zijn op de volgende onderwerpen:

- sociale marginaliseringsvormen en -processen met inbegrip van demografische en regionale stedelijke aspecten;

- de oorzaken, waaronder werkloosheid;

- migratie;

- ervaringen op nationaal niveau en op Gemeenschapsniveau met integratiebeleid;

- de bijdragen van technologische ontwikkelingen aan de sociale integratie.

TWEEDE ACTIVITEIT

Bevordering van de samenwerking inzake communautair onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie met derde landen en internationale organisaties

Deze tweede activiteit omvat diverse met elkaar verband houdende vormen van communautaire steun. De wetenschappelijke en technische samenwerking zal worden uitgebreid en ook internationale samenwerkingsactiviteiten op onderzoekgebied omvatten die tot nu toe buiten het kaderprogramma plaatsvonden. Bij deze samenwerking dienen de geïndustrialiseerde landen, de landen van Midden- en Oost-Europa, de nieuwe onafhankelijke Staten van de voormalige Sowjetunie en de ontwikkelingslanden te worden betrokken. Een dergelijke samenwerking kan op bilaterale of multilaterale basis plaatsvinden; de samenwerking kan via internationale organisaties tot stand komen of direct zijn beslag krijgen. Doel van een dergelijke samenwerking is zowel de capaciteit van de Gemeenschap op het gebied van wetenschap en technologie te vergroten als de tenuitvoerlegging van het communautaire beleid aangaande derde landen te ondersteunen. En zal steeds worden uitgegaan van het beginsel van wederzijds voordeel.

De toegevoegde waarde van de OTO-activiteiten van de Gemeenschap en de Lid-Staten en van ander communautair beleid moet worden vergroot door een selectieve, wederzijds profijtelijke samenwerking met derde landen en internationale organisaties, die een aanvulling moet vormen op het optreden van de Lid-Staten en met hen kan worden gecoördineerd. De bijdrage die de wetenschap kan leveren aan de oplossing van regionale of mondiale problemen of aan de vooruitgang in de ontwikkelingslanden en de landen van Midden- en Oost-Europa, is een belangrijk element daarvan. Ook moet er voldoende flexibiliteit zijn om te kunnen inspelen op eventuele ontwikkelingen in derde landen. In gevallen waar intellectuele eigendom een rol speelt, dient de Gezamenlijke Verklaring die de Raad en de Commissie in juni 1992 hebben aangenomen en waarin de grondbeginselen inzake de toekenning van intellectuele eigendomsrechten zijn neergelegd, te worden geëerbiedigd.

Het belangrijkste doel is versterking van de wetenschappelijke en technologische capaciteit van de Gemeenschap, ondersteuning van de tenuitvoerlegging van het communautaire beleid ten aanzien van derde landen en bijdragen aan de oplossing van regionale en mondiale problemen door versterking van de coördinatie met de Lid-Staten. In dit verband is de ontwikkeling van normen een goed voorbeeld van de mogelijkheden van een dergelijke vruchtbare samenwerking.

A. Wetenschappelijke en technologische samenwerking in Europa

1. Samenwerking met andere Europese kaders voor wetenschappelijke en technologische samenwerking

Deze activiteit is erop gericht het onderzoek in Europa via passende samenwerking te optimaliseren door rekening te houden met de nationale inspanningen van de Lid-Staten en de EVA-landen, zowel als met die van COST, Eureka en andere Europese organisaties.

Een en ander betekent dat met deze kaders en organisaties nauwere relaties moeten worden aangegaan, ook op het praktische niveau van projecten. Dit kan een stimulans zijn voor de ontwikkeling van wetenschappelijke en technologische speerpuntnetwerken die tot buiten de grenzen van de Gemeenschap reiken.

De projecten in het kader van de gecoördineerde acties van COST vormen een aanvulling op die van de communautaire programma's en behouden hun specifieke karakter ten opzichte van de andere Europese onderzoekstructuren.

De banden tussen de communautaire activiteiten en Eureka zullen worden versterkt, met name in het kader van de derde activiteit.

Wat de EVA-landen betreft moet rekening worden gehouden met het feit dat de landen die zijn toegetreden tot de Europese Economische Ruimte volwaardig deelnemen aan het kaderprogramma, terwijl andere deelnemen aan bilaterale vormen van samenwerking.

2. Samenwerking met de Midden- en Oosteuropese landen en de nieuwe onafhankelijke Staten van de voormalige Sowjetunie

Doel van deze activiteit is bij te dragen tot het behoud van het wetenschappelijke en technische potentieel van deze landen en aan hun herpositionering, bij voorbeeld door het aanmoedigen van de mobiliteit van wetenschappers en het versterken van de banden tussen plaatselijk universitair onderzoek en de industrie.

Samenwerking op gebieden van wederzijds belang, die de vorm kan aannemen van gezamenlijke projecten, en intensievere contacten tussen wetenschappers en onderzoekers zullen ook de wetenschap en technologie in de Gemeenschap ten goede komen.

Er wordt gestreefd naar complementariteit met andere communautaire activiteiten, met name Phare en Tacis, bij voorbeeld met het oog op het vernieuwen van de OTO-infrastructuur, en in aansluiting op de activiteiten van de Lid-Staten. Op energiegebied kan ook een beroep worden gedaan op de door de Gemeenschap in deze landen opgerichte "energiecentra".

Deelneming van de betrokken landen aan de specifieke programma's van de eerste activiteit behoort tot de mogelijkheden. Hun deelneming kan worden vergemakkelijkt door een communautaire financiering in het kader van de tweede activiteit.

Onder deze activiteit vallen ook specifieke onderzoekthema's die aansluiten op actuele urgente behoeften in deze landen en die niet tot de eerste activiteit behoren.

B. Samenwerking met niet-Europese geïndustrialiseerde derde landen

Doel van deze samenwerking is de belangen van de Gemeenschap te behartigen en haar inspanningen op OTO-gebied te optimaliseren, door te zorgen voor een betere toegang tot de wetenschappelijke en technische hulpbronnen van dergelijke derde landen.

Hierbij moet worden onderstreept dat deze landen voor de Gemeenschap tegelijk partners èn concurrenten zijn, met name op commercieel en industrieel gebied. Vandaar dat de volgende beginselen moeten worden nageleefd: selectiviteit ten aanzien van de gebieden waarop wordt samengewerkt, concentratie op enkele goed gekozen sectoren, flexibiliteit in de wijzen van samenwerking, evenwicht in het wederzijdse voordeel, geen overdracht van financiële middelen.

Met deze landen kan op de volgende wijzen worden samengewerkt: overleg voor bepaalde sectoren zoals megaprojecten, uitvoering van gezamenlijke onderzoek- en studieprojecten, en uitwisseling van informatie en deskundigen.

De wetenschappelijke en technologische samenwerking met deze landen vormt een ondersteuning van de externe activiteiten van de Gemeenschap en biedt de Lid-Staten ook de gelegenheid om op voet van gelijkheid toegang te krijgen tot de wetenschappelijke en technologische hulpbronnen van de derde landen in kwestie. Coördinatie met de Lid-Staten is noodzakelijk ten einde dubbel werk en versnippering van financiële middelen te vermijden en het communautaire actieterrein beter af te bakenen op basis van het subsidiariteitsbeginsel.

C. Wetenschappelijke en technologische samenwerking met ontwikkelingslanden

De meeste Lid-Staten hebben programma's voor wetenschappelijke samenwerking met ontwikkelingslanden lopen, waarvan het belang vaak afhankelijk is van culturele tradities of vroegere betrekkingen. Deze tweede activiteit wil in de eerste plaats een middel zijn om tot bundeling van verschillende onderzoekinitiatieven te komen in een algemene en gecoördineerde aanpak en in synergie met de communautaire ontwikkelingsacties.

Aldus kan in Europa een op de problemen van de ontwikkelingslanden gerichte wetenschappelijke inspanning gehandhaafd blijven en in sommige Lid-Staten zelfs worden vergroot. Tegerlijkertijds kan de versterking van de onderzoekcapaciteiten in de ontwikkelingslanden worden vergemakkelijkt dank zij gezamenlijk onderzoek in het kader van contracten voor gezamenlijke rekening in nauwere contacten via netwerken.

De aandacht zal geconcentreerd worden op vraagstukken die alle ontwikkelingslanden gemeen hebben en die van doorslaggevend belang zijn voor hun economische en sociale ontwikkeling, zoals vernieuwbare natuurlijke hulpbronnen, landbouw, milieubescherming en onderzoek op het gebied van de volksgezondheid. Prioriteiten moeten naar gelang van de regio en de aangegeven behoeften flexibel worden omschreven.

Voorts wordt deelneming van ontwikkelingslanden aan bepaalde specifieke programma's van de eerste activiteit betreffende onderwerpen van algemeen belang of van duidelijk aangetoond wederzijds belang overwogen, met name voor landen met een reeds ontwikkeld wetenschappelijk potentieel.

Communautaire financiering uit hoofde van de tweede activiteit kan ter beschikking worden gesteld om deelneming van laboratoria uit ontwikkelingslanden aan het kaderprogramma gemakkelijker te maken.

DERDE ACTIVITEIT

Verspreiding en exploitatie van de resultaten van de activiteiten inzake communautair onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie

De derde activiteit betreft alle communautaire OTO-werkzaamheden, zonder beklemtoning van een of ander specifiek OTO-thema. Deze activiteit beoogt tot een ruime verspreiding van de onderzoekresultaten te komen, de exploitatie van de resultaten te optimalisieren door met de hulp van de betrokkenen te werken aan de omzetting van de resultaten in innovaties, de overdracht van technologie, in het bijzonder naar het MKB, te ondersteunen en initiatieven op nationaal of regionaal niveau te bevorderen om er aldus een communautaire dimensie aan te geven.

De Gemeenschap moet een substantiële bijdrage leveren aan een betere verspreiding en exploitatie van de onderzoekresultaten. Zij moet tevens betere voorwaarden scheppen om in de gehele Gemeenschap de overdracht en integratie van nieuwe technologieën, ongeacht de bron, door de industrie, en in het bijzonder het MKB, te vergemakkelijken, met name in die Lid-Staten of regio's die minder vruchten plukken van de onderzoek- en ontwikkelingsprogramma's.

De landen van de Gemeenschap hebben zowel op nationaal als op regionaal niveau een reeks beleidsmaatregelen ten uitvoer gelegd voor de exploitatie van onderzoek en de verspreiding van technologie. Deze initiatieven verschillen echter sterk van regio tot regio en er is onvoldoende communautaire dimensie, terwijl deze toch een aanzienlijke meerwaarde kan opleveren in het kader van de interne markt. Maatregelen die met name in het kader van de programma's Value, Sprint en Thermie zijn genomen met het oog op de verspreiding en de exploitatie van onderzoekresultaten, moeten tijdens de looptijd van het vierde kaderprogramma door middel van passende communautaire activiteiten worden voortgezet en, zo nodig, in het licht van een evaluatie worden verbeterd.

De activiteiten voor verspreiding en exploitatie moeten bovendien worden uitgevoerd in coördinatie met de activiteiten die in het kader van de specifieke programma's worden ondernomen en gefinancierd. Uit deze activiteiten blijkt het niet-lineaire, complexe en iteratieve karakter van het innovatieproces en de specificiteit van de overdracht en exploitatie van technologie, waarvoor speciale vaardigheden en een multisectoriële aanpak vereist zijn.

Deze activiteit is in de eerste plaats gericht op middelgrote en kleine bedrijven die deelnemen aan de specifieke programma's of die in staat zijn de kennis welke die programma's opleveren, nuttig aan te wenden. Zij is eveneens gericht op de vele middelgrote en kleine bedrijven welke in hun activiteiten de kennis en de nieuwe technologieën moeten zien te integreren die zij nodig hebben om hun concurrentiepositie te handhaven of te verbeteren en die zij, gezien hun gebrek aan eigen OTO-capaciteit, van buitenaf moeten betrekken. Deze activiteit omvat maatregelen ter verbetering van het financiële klimaat voor de exploitatie van resultaten en de verspreiding van technologieën.

Wat betreft de synergie met Eureka is het van het grootste belang voor een betere verspreiding van de informatie over projecten en steunmaatregelen te zorgen, zodat het gemakkelijker wordt in Eureka-projecten rekening te houden met de resultaten van communautair onderzoek. Dank zij deze verbetering van de onderlinge samenhang zouden OTO-resultaten gemakkelijker hun weg moeten vinden naar de markt en zou de vaststelling van normen gemakkeliker moeten verlopen. Tevens zal de optimalisering van de overdracht van know-how worden bevorderd, waarbij wellicht mede van Eureka-projecten gebruik zal worden gemaakt.

De derde activiteit omvat ook steun ad hoc aan andere beleidsmaatregelen van de Gemeenschap, die verleend kan worden door onderzoekinstituten in de Gemeenschap, met inbegrip van het GCO.

A. Verspreiding en exploitatie van resultaten

Dit gebied omvat de volgende activiteiten:

- uitbreiding van de activiteiten van het netwerk van contractpunten ten einde aan de communautaire OTO- en demonstratieactiviteiten meer bekendheid te geven, de verspreiding van informatie en de exploitatie van de OTO-resultaten te vergemakkelijken en de samenwerking op het gebied van wetenschap en techniek te bevorderen. Dit netwerk berust onder meer op een versterking van de voorlichtings- en verspreidingsdienst van de overheid (Cordis), waarbij de nadruk wordt gelegd op de kwaliteit van de gegevens en een gebruikersvriendelijke toegangkelijkheid van de informatie;

- gespecialiseerde diensten ter aanvulling van die welke door de contactpunten worden geboden, met name gericht op het MKB, die tot doel hebben de transnationale en transsectoriële exploitatie van de onderzoekresultaten te bevorderen. Hieronder vallen hulp met betrekking tot de intellectuele eigendomsrechten, marktonderzoek, opleidingsprojecten, activiteiten ter stimulering van kennisoverdracht, de oprichting van technologieclubs en de ondersteuning van projecten voor transsectoriële exploitatie;

- maatregelen voor rendementsverbetering bij de overdracht van OTO-resultaten (waaronder de aanvaarbaarheid en de evaluatie van de maatschappelijke effecten, beheer en economische aspecten van onderzoek en proefprojecten voor communicatie naar de maatschappij toe).

B. Overdracht van technologie naar de bedrijven

Doel van dit gebied is een groter gebruik van technologie te stimuleren, met name door het MKB, en in het bijzonder bij te dragen aan de opbouw van netwerken van diensten in de Gemeenschap voor de overdracht van technologie, waarin de bevoegde organen op nationaal en regionaal niveau worden bijeengebracht.

Hierbij ligt de nadruk op het verhogen van kwaliteit en rendement van de diensten voor ondersteuning van innovatie en technologieoverdracht en/of het verbeteren van de capaciteit voor het integreren van nieuwe technologie in de industrie, met name in het MKB en de traditionele industriesectoren, zodat een bredere scala van bedrijven wordt bereikt dan die welke deelnemen aan communautaire OTO-activiteiten. In dit verband zal een gecoördineerde aanpak worden bevorderd, waarbij zal worden uitgegaan van de behoeften van het bedrijfsleven en rekening zal worden gehouden met alle aspecten die verband houden met de overdracht en het gebruik van technologie.

Dit gebied omvat:

- de samenstelling van transnationale netwerken van instanties die bij de overdracht en de verspreiding van technologie zijn betrokken, in het bijzonder organisaties voor onderzoek en technologische ontwikkeling, sectoriële technische centra, science parks, enz., ten einde het gebruik van technologie in het MKB en de uitwisseling van goede praktijken te bevorderen;

- de toepassing van maatregelen waarmee technologische mogelijkheden op ruimere schaal kunnen worden verspreid en de toenadering tussen aanbod- en vraagzijde en tussenpersonen kan worden vergemakkelijkt;

- demonstratie van mechanismen en voorwaarden voor de overdracht en de exploitatie van technologie door nieuwe gebruikers door middel van transregionale of transsectoriële proefprojecten. Voor deze projecten wordt een beroep gedaan op tussenorganen met een belangrijk multiplicatoreffect op de verspreiding van nieuwe technologieën en beheersmethoden bij het MKB;

- bewustmakingsacties bij bedrijven met betrekking tot de beste beheerspraktijken voor technologische hulpmiddelen;

- betere kennis van de mechanismen en intensivering van de uitwisseling van ervaringen met betrekking tot relevante beleidsmaatregelen en geschikte beleidsinstrumenten.

C. Financieel klimaat voor de verspreiding van technologie

Aangezien het financiële klimaat van invloed is op de concurrentiepositie van de industrie, heeft het derde gebied tot doel via een passende communautaire activiteit waarbij het subsidiariteitsbeginsel in acht wordt genomen, het communautaire klimaat voor de financiering van de exploitatie, de aanpassing en de verspreiding van technologie te verbeteren.

Dit gebied omvat:

- indirecte maatregelen voor een betere communicatie tussen financiële kringen en ontwikkelaars van technologieprojecten, steun voor de invoering van effectieve mechanismen voor de werving van particulier kapitaal en het terugtreden uit beleggingen ("exit"), analyse en bevordering van de meest geschikte juridische structuren. In dit verband zullen experimenten zoals dat betreffende de financiering van technologie naar gelang van de resultaten, waarmee in het kader van Sprint is begonnen, nader worden onderzocht;

- proefactiviteiten ter stimulering van de overdracht en het gebruik van technologie door het MKB (bij voorbeeld het verlenen van subsidies aan het MKB om het in staat te stellen deel te nemen aan activiteiten voor de verspreiding en de exploitatie van de resultaten van communautaire OTO-werkzaamheden);

- technische en bestuurlijke bijstand voor overheids- of particuliere financiële bemiddelaars - in de Lid-Staten geselecteerd of te vestigen - die voor het MKB aandelencofinanciering aanbieden.

Deze activiteiten zullen in nauwe samenwerking met de andere communautaire activiteiten op dit gebied (Eurotech-kapitaal, Europees Investeringsfonds, ondernemingenbeleid) worden verricht.

D. Wetenschap ten dienste van het communautaire beleid

In dit kader zal wetenschappelijke medewerking worden verleend aan het communautaire beleid, op verzoek van de directoraten die met dit beleid zijn belast, overal waar er behoefte en vraag naar is. Alle onderzoekinstellingen in de Gemeenschap, inclusief het GCO, kunnen hieraan deelnemen.

Deze activiteiten, die meestal slechts van korte duur zijn, lenen zich niet goed voor een programmering op lange termijn, aangezien zij de korte-termijnvraag van de Directoraten-generaal volgen. De wenselijkheid ervan zal slechts blijken tijdens de uitvoering van het kaderprogramma.

VIERDE ACTIVITEIT

Stimulering van de opleiding en mobiliteit van de onderzoekers in de Gemeenschap

Doel van deze activiteit is de opleiding en mobiliteit van onderzoekers van de Gemeenschap te bevorderen op gebieden, ook die inzake fundamenteel onderzoek, die niet in aanmerking komen voor steun uit hoofde van de eerste activiteit. Er is een, ook door de industrie erkende, behoefte aan opleiding en hoge-kwaliteitsonderzoek dat in hoofdzaak aan het initiatief van de onderzoekers zelf wordt overgelaten en dat op communautair niveau in onderzoeklaboratoria in Europa wordt uitgestippeld en ook wordt uitgevoerd. Op langere termijn is het zaak te zorgen voor een hoog opleidingsniveau voor wetenschappers, dat het belangrijkste instrument van innovering van de Gemeenschap is.

Optimaal gebruik van menselijke hulpbronnen is een fundamentele parameter van iedere sociaal-economische activiteit. Ofschoon Europa op onderzoekgebied over een menselijk potentieel beschikt dat een hoge positie in de wereld bekleedt, is dit potentieel vaak moeizaam te gebruiken en wordt het gehinderd door discrepanties die nog steeds bestaan tussen Lid-Staten en tussen verschillende disciplines. In dit verband is het van wezenlijk belang dat mannelijke en vrouwelijke onderzoekers gelijke kransen krijgen. De ontwikkeling van de menselijke hulpbronnen bij opleiding door onderzoek en een betere exploitatie ervan door transnationale mobiliteit en samenwerking zijn essentiële middelen om de algemene doelstellingen van het kaderprogramma te realiseren.

De vierde activiteit, die gericht is op geavanceerde opleiding in laboratoria over de gehele Gemeenschap, behoudt een open karakter en legt een accent op partnerschapsrelaties met de industrie.

De algemene doelstellingen van deze activiteit zijn:

- stimulering van opleiding door onderzoek en, door samenwerking, beter gebruik van hoog gekwalificeerde onderzoekers in de Gemeenschap;

- verbetering van de mobiliteit van de Europese onderzoekers binnen de gehele Gemeenschap, waarbij interdisciplinaire mobiliteit en mobiliteit tussen universiteiten, onderzoekinstituten en de industrie aangemoedigd worden zodat het onderzoekpotentieel in de verschillende disciplines beter wordt benut;

- bevordering, bij voorbeeld door middel van netwerken, van transnationale samenwerking voor onderzoekactiviteiten die in hoofdszaak door de onderzoekers zelf worden voorgesteld en die niet in aanmerking komen voor steun uit hoofde van de eerste activiteit;

- vergemakkelijking van de toegang van alle Europese onderzoekers tot bestaande grote installaties die onontbeerlijk zijn voor hoge-kwaliteitsonderzoek;

- verbetering van de wetenschappelijke en technologische samenhang van de Gemeenschap en bijdragen tot het bereiken van een algemeen uitmuntend wetenschappelijk niveau door wetenschappelijke instellingen en onderzoekers uit alle regio's van de Gemeenschap mogelijkheden voor onderzoek te bieden. De terugkeer van onderzoekers uit minder ontwikkelde regio's naar hun land van herkomst zal zoals gebruikelijk worden gefinancierd.

Deze activiteit moet betrekking hebben op de exacte en natuurwetenschappen, de economische en beheerswetenschappen en de sociale en menswetenschappen die bijdragen tot de communautaire OTO-doelstellingen.

De beoogde activiteiten worden onderverdeeld in drie deelgebieden:

a) Netwerken van laboratoria in verschillende landen

Dank zij deze netwerken kunnen onderzoekers uit zoveel mogelijk landen van de Gemeenschap hun krachten bundelen in een "Europees laboratorium zonder muren" en zo groepen vormen die onderzoek van hogere kwaliteit kunnen verrichten. Echter ook kleine samenwerkingsverbanden van laboratoria in verschillende landen (met inbegrip van jumelages) komen voor ondersteuning in aanmerking wanneer zij beschouwd worden als de kern van een toekomstig groter netwerk. Er worden toelagen verleend om ontmoetingen van onderzoekers te bevorderen, gezamenlijke experimenten uit te voeren, uitwisselingen van resultaten tussen onderzoekers te steunen en om in uitzonderlijke gevallen extra kosten in verband met wetenschappelijke apparatuur te dekken indien die apparatuur nodig is voor het gezamenlijke onderzoek van het netwerk, of om het onderzoekpersoneel te versterken door de tijdelijke indienstneming van onderzoekers (bij voorkeur uit andere landen).

b) Toegang tot grote installaties

De communautaire activiteiten, die een aanvulling zijn op nationale en internationale inspanningen, omvatten:

- steun voor onderzoekers om de toegang tot grote installaties en grote instrumenten (die noodzakelijk zijn voor onderzoek en zeldzaam zijn in de Gemeenschap) te vergemakkelijken;

- waar nodig, steun voor de verbetering van sommige grootschalige voorzieningen, om communautaire onderzoekers ruimere toegangsmogelijkheden te bieden en aldus een efficiënt gebruik van deze voorzieningen aan te moedigen.

c) Opleiding door onderzoek en stimulering van mobiliteit

- Tenuitvoerlegging van opleiding door onderzoek en stimulering van de mobiliteit van onderzoekers. Het betreft hier stages voor een periode van drie maanden tot drie jaar, waarmee Europese onderzoekers, voornamelijk met een universitair of gelijkwaardig opleidingsniveau, buiten hun land van herkomst een opleiding kunnen krijgen of zich kunnen specialiseren. Er worden toelagen toegekend ter dekking van de reis- en verblijfkosten en met het oog op een passende bijdrage in de onderzoek- en beheerskosten, ook van de gastlaboratoria. De regelingen zijn erop gericht te zorgen voor vergelijkbare voorwaarden van betaling en onderhoud voor onderzoekers van de verschillende programma's en in de verschillende Lid-Staten, met inachtneming van de plaatselijke omstandigheden. Bijzondere aandacht zal worden besteed aan opleiding inzake het begeleiden van veranderingen in bedrijven in verband met nieuwe technologieën.

- Harmonisatie van de uitvoeringsbepalingen van de opleidingsactiviteiten in het kader van de specifieke programma's als omschreven in de eerste, de tweede en de derde activiteit. De bedoeling is om, zonder systematisch eenvormigheid na te streven, ervoor te zorgen dat de selectieprocedures van bursalen, de betalingsvoorwaarden en de uitvoeringsbepalingen vergelijkbaar zijn voor alle specifieke programma's.

- Voortzetting van de analyse van de verschillende regels voor toelagen van de Gemeenschap in verschillende Lid-Staten. Bovendien moet een te grote ongelijkheid tussen de landen worden vermeden.

- Coördinatie van alle opleidingsactiviteiten in het kader van de specifieke programma's met het oog op een groter synergisme.

- Organisatie van Euroconferenties, wetenschappelijke prijzen en soortgelijke initiatieven, zoals bij voorbeeld zomercursussen.

(1a) Onderzoek- en onderwijsactiviteiten op nucleair gebied vallen onder het Euratom-besluit inzake het kaderprogramma.

BIJLAGE IV

VOORWAARDEN VOOR DE FINANCIËLE DEELNEMING VAN DE GEMEENSCHAP

1. De financiële deelneming van de Gemeenschap in de OTO-activiteiten die binnen de specifieke programma's worden uitgevoerd, is als volgt:

a) Werkzaamheden onder contract

- Werkzaamheden samen met derden voor gezamenlijke rekening (1):

- Voor OTO-projecten, inclusief consortia voor geïntegreerde acties: een deelneming die niet hoger is dan 50 % van de kosten van het project en lager is naarmate het project meer marktgericht is. Universiteiten, instellingen voor hoger onderwijs en andere onderzoekcentra die geen analytische controle van de rekening toepassen, ontvangen een vergoeding ten belope van 100 % van de extra kosten.

- Voor thematische netwerken, opleiding en mobiliteit van de onderzoekers: 100 % van de extra kosten.

- Voor maatregelen voor bepaalde specifieke programma's, zoals "haalbaarheidspremies": maximaal 100 % van de kosten.

- Voor voorbereidende, flankerende en ondersteunende maatregelen: maximaal 100 % van de kosten.

- Gecoördineerde werkzaamheden:

Voor gecoördineerde werkzaamheden die de coördinatie behelzen van OTO-projecten, zoals bij voorbeeld overlegnetwerken: maximaal 100 % van de kosten van de coördinatie.

b) Eigen werkzaamheden

Voor eigen werkzaamheden, uitgevoerd door het GCO, bestaande uit OTO-programma's of delen daarvan alsmede wetenschappelijke en technologische ondersteunende activiteiten van institutionele aard (d.w.z. die nodig zijn voor de uitvoering van andere communautaire beleidsmaatregelen en waarvoor de neutraliteit van het GCO vereist is): normaal gesproken 100 % van de kosten.

c) Concurrentiële ondersteunende activiteiten

Voor wetenschappelijke en technologische activiteiten ter ondersteuning van andere communautaire beleidsmaatregelen die zich lenen voor een concurrentiële aanpak: normaal gesproken 100 % van de kosten.

Van deze algemene regels mag slechts worden afgeweken onder de voorwaarden die in elk specifiek programma worden vermeld.

2. De regels voor een mogelijke financiële deelneming van de Gemeenschap in de activiteiten die in artikel 2, lid 2, van dit besluit worden genoemd, worden gespecificeerd in de desbetreffende maatregelen die overeenkomstig artikel 130 O van het Verdrag door de Raad worden genomen.

3. De regels voor de financiële deelneming van ondernemingen, onderzoekcentra en universiteiten in de tenuitvoerlegging van de specifieke programma's worden gespecificeerd in de maatregelen die in artikel 130 J van het Verdrag worden bedoeld.

(1) Het GCO kan, in samenwerking met in de Lid-Staten gevestigde partners, op dezelfde basis als derden deelnemen aan werkzaamheden voor gezamenlijke rekening.

MOTIVERING VAN DE RAAD

I. INLEIDING

Op 17 juni 1993 heeft de Commissie bij de Raad haar voorstel ingediend voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende het vierde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap van communautaire werkzaamheden op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (1994-1998).

Dit voorstel is gebaseerd op artikel 130 I, lid 1, van het EG-Verdrag (1).

Het Europees Parlement heeft op 18 november 1993 advies uitgebracht.

II. GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT VAN DE RAAD

De Raad heeft op 14 januari 1994 zijn gemeenschappelijke standpunt vastgesteld inzake het voorstel voor het vierde kaderprogramma voor de activiteiten van de Gemeenschap op het gebied van OTO (2).

De Raad heeft getracht de voorstellen van het Europees Parlement zoveel mogelijk over te nemen en zo een tekst op te stellen die een consensus van de twee wetgevende instellingen weerspiegelt en het algemene evenwicht van het Commissievoorstel eerbiedigt. Hiertoe heeft de Raad bepaalde richtsnoeren gevolgd:

1. de noodzaak de continuïteit en de verdere ontwikkeling van het onderzoek van de Gemeenschap, met inachtneming van de eisen van efficiëntie en toegevoegde waarde, te waarborgen;

2. realisme bij het stellen van de doelen en bepalen van de activiteiten, gezien de middelen die binnen de huidige financiële vooruitzichten beschikbaar zijn;

3. de behoefte aan een eenvoudige, heldere tekst, zonder details die meer op hun plaats zijn in de specifieke programma's;

4. de rol van het kaderprogramma als instrument voor het verwezenlijken van belangrijke communautaire doelstellingen.

Deel A van deze motivering vormt een toelichting bij het standpunt van de Raad voor wat de voornaamste aspecten van het Commissievoorstel betreft. In deel B wordt de reactie van de Raad gegeven op de door het Europees Parlement voorgestelde amendementen.

A. Voornaamste aspecten van het kaderprogramma

1. Totaalbedrag

Overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad van 10 en 11 december 1993, volgens welke "de totale toewijzing voor het kaderprogramma voor onderzoek niet minder dan 12 miljard ecu mag bedragen, waarbij nog een later te deblokkeren reserve van 1 miljard ecu kan komen", ging de Raad akkoord met een bedrag van 10 746 miljoen ecu voor het EG-kaderprogramma, met een mogelijke aanvulling van 895 miljoen ecu waartoe in 1996, in een gezamenlijke beslissing met het Europees Parlement, kan worden besloten in het licht van de economische en budgettaire situatie en de stand van uitvoering van het kaderprogramma op dat tijdstip (3).

De Raad, die nota neemt van het voorstel van het Europees Parlement om het totale bedrag voor de twee kaderprogramma's te verhogen tot een totaal van 13 700 miljoen ecu, is van mening dat het gemeenschappelijke standpunt de continuïteit van de onderzoekinspanningen van de Gemeenschap mogelijk maakt en tevens rekening houdt met de huidige economische en budgettaire situatie.

De Raad gaat er bij zijn standpunt inzake het totale bedrag van uit dat de kaderprogramma's alle maatregelen voor stimulering, begeleiding en ondersteuning op onderzoekgebied zullen omvatten.

Bovendien constateert de Raad dat zijn gemeenschappelijke standpunt heel dicht bij het Commissievoorstel ligt (waarin gedacht wordt aan een totaal van 13 100 miljoen ecu voor de twee kaderprogramma's).

Zonder vooruit te lopen op de jaarlijkse begrotingsprocedure achtte de Raad het nuttig een indicatieve verdeling te geven van het totale bedrag over de eerste en de tweede helft van het kaderprogramma (5 283 miljoen ecu voor 1994-1996 en 5 463 miljoen ecu voor 1997-1998).

2. Verdeling van de middelen

Bij zijn besluit omtrent de verdeling van de middelen over de verschillende activiteiten en onderwerpen heeft de Raad zich laten leiden door de doelstellingen van de communautaire OTO-activiteit, zoals bepaal in artikel 130 F van het Verdrag: versterking van de concurrentiepositie van de Europese industrie en bevordering van alle onderzoekactiviteiten die nodig zijn voor de overige communautaire beleidsonderdelen.

Daarom heeft de Raad, evenals het Europees Parlement, meer de nadruk gelegd op industriële technologieën, die dan ook een groter aandeel van de financiering krijgen dan de Commissie had voorgesteld.

De Raad heeft tevens zeer veel belang gehecht aan de algemene doelstellingen die in artikel 2 van het Verdrag worden uiteengezet, met name een duurzame ontwikkeling en een hoge levensstandaard. Daarom heeft de Raad het relatieve aandeel van milieu en biowetenschappen en biotechnologie in de begroting van het kaderprogramma verhoogd. Met name wat het milieu betreft spreekt hieruit de behoefte om te reageren op mondiale problemen, zoals klimaatverandering, en het belang van de mariene wetenschappen. De Raad merkt op dat hij hier op dezelfde lijn zit als het Europees Parlement, aangezien zowel het Europees Parlement als de Raad toevoeging van een afzonderlijk onderdeel voor mariene wetenschappen heeft voorgesteld.

De Raad was (evenals het Europees Parlement) van mening dat het aandeel van de informatie- en communicatietechnologie moest worden verminderd, aangezien bepaalde activiteiten op dit gebied thans een marktgeoriënteerde fase naderen. Voor informatietechnologie is overigens een zodanig niveau gehandhaafd dat de implementatie van bepaalde aspecten van het actieprogramma inzake werkloosheid, waarover in de Europese Raad van december 1993 overeenstemmig is bereikt, kan worden gewaarborgd.

Op het gebied van energieonderzoek heeft de Raad een evenwicht tussen nucleaire en niet-nucleaire energie tot stand willen brengen; hij heeft enerzijds rekening gehouden met de noodzaak dat het fusieprogramma wordt gecontinueerd en anderzijds met de noodzaak om, overeenkomstig artikel 130 F, lid 3, van het Verdrag, op het gebied van hernieuwbare energiebronnen de onderzoek- en demonstratieaspecten van het Thermie-programma op te nemen. Ten aanzien van dit laatste punt heeft de Raad een definitie van "demonstratieprojecten" ingevoerd in dezelfde lijn als het Europees Parlement had voorgesteld.

Met betrekking tot andere onderzoekgebieden (vervoer, sociaal-economisch onderzoek) heeft de Raad het Commissievoorstel in ruime mate gevolgd.

Zoals uit het bovenstaande moge blijken, benadrukt de Raad in zijn gemeenschappelijke standpunt het onderzoek waarin de eerste activiteit van het Commissievoorstel voorziet. Daardoor hebben de tweede en de derde activiteit minder geld gekregen dan de Commissie had voorgesteld.

Bovendien is de Raad ten aanzien van de tweede activiteit (internationale samenwerking) van mening dat het kaderprogramma zich moet toespitsen op echte O & O-samenwerkingsactiviteiten, aangezien andere instrumenten (Phare, Tacis , Lomé) reeds voldoende in bijstand aan derde landen voorzien. Voorts behelsde het Commissievoorstel bepaalde activiteiten op het gebied van internationale samenwerking, die niet onder het toepassingsgebied van dit kaderprogramma vallen, maar veeleer onder het Euratom-kaderprogramma (samenwerking op het gebied van de nucleaire veiligheid); de Raad heeft er daarom mee ingestemd de noodzakelijke middelen over te dragen naar het Euratom-kaderprogramma.

Ten aanzien van de derde activiteit (verspreiding en exploitatie van onderzoekresultaten) is de Raad, die het belang van deze activiteiten erkent, van mening dat deze meer dan thans binnen de specifieke onderzoekprogramma's moeten worden uitgevoerd. Daarom heeft de Raad bepaald dat naast de gecentraliseerde actie 1 % van het totale bedrag van het kaderprogramma moet worden gereserveerd voor verspreidingsactiviteiten binnen de eerste activiteit.

Ter wille van de continuïteit met de specifieke programma's van het derde kaderprogramma, die hun waarde hebben bewezen, en als indicatie van de op de verschillende onderzoekterreinen te stellen prioriteiten, heeft de Raad ten slotte een indicatieve verdeling van de middelen over de onderdelen van de thema's van de eerste activiteit opgenomen.

3. Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (GCO)

De Raad heeft bij een aantal aangelegenheden, meest recentelijk in een resolutie van 29 april 1992 (die werd goedgekeurd ter gelegenheid van de aanneming van de GCO-programma's uit hoofde van het derde kaderprogramma), beklemtoond dat het CGO meer concurrerende moet zijn en moet werken vanuit een echte klant-opdrachtgever-relatie om een grotere efficiëntie te bereiken.

Om deze opvatting in praktijk te brengen heeft de Raad, zonder af te doen aan de eigen institutionele rol die het GCO gezien zijn specifieke deskundigheid en neutraliteit op bepaalde gebieden zal blijven spelen, conclusies aangenomen die voorzien in administratieve en budgettaire wijzigingen voor het GCO, zodat dit geleidelijk met andere researchinstellingen in de Gemeenschap in concurrentie kan treden voor deelneming aan acties op basis van kostendeling. Een dergelijke op concurrentie berustende aanpak zou ook gelden voor bepaalde wetenschappelijke en technische ondersteunende activiteiten voor andere Commissiediensten. Er wordt aan gedacht dat, gerekend over de gehele looptijd van het kaderprogramma, de in concurrentie uitgevoerde GCO-activiteiten gemiddeld circa 16 % moeten vertegenwoordigen van de totale activiteit binnen beide kaderprogramma's.

Deze nieuwe aanpak komt in het gemeenschappelijke standpunt van de Raad tot uiting door een nieuwe omschrijving van de taken van het GCO en door een overeenkomstige inkrimping van de door de Commissie voorgestelde begroting van het GCO.

4. Wetenschappelijke en technische inhoud van het kaderprogramma

Opgemerkt zij dat de Raad, het Europees Parlement en de Commissie het in aanzienlijke mate eens zijn over de wetenschappelijke en technische inhoud van het vierde kaderprogramma.

Bij de bespreking van de wetenschappelijke en technische inhoud was het er de Raad vooral om te doen een te grote ambitie te vermijden en te streven naar concentratie, zowel wat betreft de onderzoekthema's, om de middelen niet te veel te versnipperen, als wat betreft de mate van precisie van het kaderprogramma; dit moet een planningsinstrument blijven dat de hoofddoelstellingen aangeeft, terwijl de details van de activiteiten moeten worden vastgesteld in de specifieke en de werkprogramma's.

Conform deze aanpak heeft de Raad de algemene lijnen van het Commissievoorstel wel gehandhaafd, maar bepaalde aspecten gewijzigd:

- de informatie- en communicatietechnologie (ICT) is gereorganiseerd in drie sublijnen in plaats van vier, om te zorgen voor continuïteit met de huidige structuur in drie programma's. De thema's die vroeger onder sublijn B ("Technologieën voor geïntegreerde informatie- en communicatiesystemen") vielen, zijn daarom nu opgesplitst over de drie andere sublijnen;

- voor de sublijn "Technologieën voor vervoerssystemen" blijft een multisectoriële aanpak voor alle takken van vervoer behouden, maar voortaan wordt ook meer de nadruk gelegd op luchtvaartonderzoek, met name om te zorgen voor continuïteit met de activiteiten van het derde kaderprogramma;

- aan de lijn "Milieu" heeft de Raad een nieuwe sublijn toegevoegd die betrekking heeft op mariene wetenschap en technologie, waaraan hij veel belang hecht;

- wat betreft de lijn "Biotechnologie" heeft hij een preciezere formulering gekozen in verband met de analyse en de "sequencing" van genomen, om te zorgen voor meer duidelijkheid en meer samenhang tussen de programma's betreffende de "biotechnologie" en betreffende "biomedische technieken en de gezondheid";

- de lijn "Gericht sociaal-economische onderzoek" heeft de Raad, zonder substantiële wijzigingen aan te brengen in de wetenschappelijke en technologische inhoud, beknopter gemaakt vooral wat betreft sublijn C ("Onderzoek naar sociale integratie en sociale uitsluiting in Europa"), ten einde het nieuwe en verkennende karakter van deze activiteiten te beklemtonen;

- hij heeft de derde activiteit geherstructureerd om op een meer realistische wijze rekening te houden met de doelstellingen en het toepassingsgebied van het kaderprogramma en met de beschikbare middelen; met name het voorgestelde financiële instrument ten behoeve van het midden- en kleinbedrijf (MKB) werd te ambitieus geacht, en dus werd de nadruk gelegd op andere vormen van bijstand aan het MKB, zoals technische en bestuurlijke bijstand.

Tot slot zij nog opgemerkt dat de invloed van de technologie op het milieu en op de mens een van de voornaamste punten van zorg van de Raad is, zoals blijkt uit de toevoeging in de hele wetenschappelijke en technische bijlage van een aantal referenties betreffende bij voorbeeld de arbeidsomstandigheden, de veiligheid en de gezondheid van werknemers, of de vermindering van de schadelijke milieu-effecten van bepaalde technologieën.

B. Specifieke door het Europees Parlement voorgestelde amendementen (4)

1. Algemene bepalingen

(Artikelen van het besluit, financiële bijlage, selectiecriteria, algemene wetenschappelijke doelstellingen en praktische uitvoeringsregels)

De Raad heeft een aantal wijzigingen van de Commissietekst voorgesteld die door het Europees Parlement zijn overgenomen; aldus heeft de Raad impliciet de onderstaande amendementen aanvaard:

- nr. 1 (doelstellingen van het kaderprogramma);

- nr. 26 (systematische beoordeling van elk specifiek programma);

- nr. 37 (definitie van demonstratieprojecten);

- nr. 100 (bijlage III, derde activiteit) (met uitzondering van het financiële instrument op gebied C).

De volgende amendementen werden beschouwd als nuttige toevoegingen en in de tekst verwerkt, in verscheidene gevallen in een gewijzigde vorm die beter past bij de algehele samenhang van de Raadstekst:

- nr. 3 (omvang van de financiële middelen voor communautaire OTO in het kader van de financiële vooruitzichten, zoals die zijn vastgesteld door de Europese Raad van Edinburgh);

- nr. 7 (ethische grenzen aan de communautaire OTO-activiteiten);

- nr. 11 a) (steun ten behoeve van de economische groei en van meer werkgelegenheid);

- nr. 14 (coördinatie tussen de programma's met een interdisciplinair karakter);

- nr. 15 (intensivering van de evaluatie- en controleactiviteiten);

- nr. 17 (technologische evaluatie);

- nr. 25 a) (door de Commissie georganiseerde externe evaluatie);

- nr. 31 a), c) (milieuvriendelijke produktie en alternatieve methoden voor experimenten en proeven met dieren);

- nr. 40 (analyse van de sociaal-economische gevolgen van de communautaire OTO-activiteiten en inachtneming van het Europees Handvest van de Bio-ethiek);

- nrs. 102 en 104 (gelijke kansen voor mannelijke en vrouwelijke onderzoekers);

- nr. 103 (volledige benutting van het academische potentieel in de diverse disciplines).

Ten aanzien van verscheidene andere amendementen was de Raad van mening dat zij, vaak op een beknoptere manier, al op afdoende wijze in de tekst zijn verwerkt of al op een meer passende plaats voorkomen in de tekst of ook dat het achterliggende idee en de achterliggende bedoelingen al in de tekst zijn opgenomen:

- nr. 5 (rol van de Europese wetenschapsorganisaties);

- nrs. 8 en 139 (doel van de communautaire OTO-activiteiten);

- nrs. 11 b) en 32 (verband tussen de eerste en de andere drie activiteiten);

- nr. 13 (rol van het GCO);

- nrs. 16 en 20 (controle op en evaluatie van het kaderprogramma);

- nrs. 28 en 30 (selectiecriteria voor de communautaire OTO-activiteiten);

- nr. 31 b) (toevoeging van de doelstelling "Bevordering van de gezondheidszorg");

- nr. 34 (raadpleging van de betrokken groepen door de Commissie);

- nr. 35 (coördinatie van de verschillende activiteiten door de Commissie);

- nr. 38 a) (toekenning van haalbaarheidspremies aan het midden- en kleinbedrijf);

- nr. 99 (tweede activiteit: samenwerking met de landen van Midden- en Oost-Europa en met de onafhankelijke Staten van de voormalige Sowjetunie).

Andere amendementen werden met name om de volgende redenen niet geschikt geacht voor opneming in het gemeenschappelijke standpunt:

- nrs. 2 en 39 (coördinatie tussen de Lid-Staten): de Raad heeft geopteerd voor de door de Commissie voorgestelde formulering, die preciezer aansluit bij het bepaalde in artikel 130 H van het Verdrag;

- nr. 4 (beroep op in de overdracht van technologie gespecialiseerde intermediaire instellingen): het gaat hier om de praktische uitvoering, en die valt onder de bevoegdheid van de Commissie;

- nr. 6 (nieuwe uitdagingen voor de Gemeenschap): deze gehele overweging uit de Commissietekst is geschrapt omdat zij niet als een noodzakelijke of geschikte rechtvaardiging voor de aanneming van het kaderprogramma wordt beschouwd;

- nr. 9 (verwijzing naar een specifiek programma voor gericht sociaal-economisch onderzoek): het is minder juist om in de algemene overwegingen bij het kaderprogramma op zo'n gedetailleerde wijze te verwijzen naar één specifiek programma wanneer dergelijke programma's nergens anders vermeld worden in de overwegingen;

- nrs. 10 en 33 (coördinatie tussen OTO-activiteiten en regionale beleidsmaatregelen): er wordt de voorkeur aan gegeven te vermijden dat er een verband wordt gelegd tussen twee afzonderlijke soorten instrumenten die elk hun eigen toepassingsgebied en uitvoeringsregelingen hebben;

- nr. 12 (financiële maatregelen voor kleine en middelgrote ondernemingen): een dergelijke financieel optreden zou niet uitvoerbaar zijn met de middelen die voor de derde activiteit worden overwogen en zou bovendien niet stroken met het subsidiariteitsbeginsel;

- nrs. 18 en 36 (evaluatie van de Eureka-resultaten): het is niet mogelijk en ook niet juist dat een kaderprogramma van de Gemeenschap voor OTO een evaluatie inhoudt van de resultaten van projecten die worden uitgevoerd in een intergouvernementeel kader dat tot buiten de Gemeenschap reikt en waarvoor andere regels en procedures gelden;

- nr. 20 (begrotingsconsequenties): niettegenstaande de bevoegdheden van de begrotingsautoriteit acht de Raad deze toeveoging overbodig;

- nr. 21 (aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden): de Raad is van mening dat deze bepaling in strijd is met het besluit van de Raad van 13 juli 1987 tot vaststelling van de procedures voor de uitoefening van aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden;

- nr. 22 terugbetaling van uitgaven voor deskundigen): zelfde toelichting als bij nr. 21;

- nrs. 24, 106 en 107 (financieel memorandum): het financiële memorandum gaat slechts ter informatie als bijlage bij het Commissievoorstel en maakt geen deel uit van de wetgevingstekst;

- nr. 25 b) (toetsing halverwege van het kaderprogramma): uit de ervaringen is gebleken dat een toetsing halverwege niet bijzonder nuttig is, daar de meeste specifieke programma's halverwege de looptijd van het kaderprogramma nog maar pas begonnen zijn doordat er enige tijd verstrijkt tussen de aanneming van het kaderprogramma en de aanneming en uitvoering van die bijzondere programma's. De Raad geeft daarom de voorkeur aan het Commissievoorstel om de beoordeling meer tegen het eind van het kaderprogramma te laten plaatsvinden en de vorige vijf jaar te laten bestrijken;

- nrs. 19 en 126 (totaalbedrag en uitsplitsing): het gemeenschappelijke standpunt van de Raad weerspiegelt de conclusies van de Europese Raad van 10 en 11 december 1993 in Brussel en houdt een evenwichtige financiering van alle beoogde activiteiten in, rekening houdend met de wetenschappelijke en technische doelstellingen (W/T-doelstellingen) voor elke activiteit, als omschreven in het kaderprogramma (zie tevens deel A);

- nr. 29 (interne coördinatie bij de Commissie en jaarlijkse analyse van de OTO-activiteiten van de Lid-Staten): coördinatie bij de Commissie valt uitsluitend onder de bevoegdheid van de Commissie, waarvan de uitvoeringsbevoegdheden in het Verdrag worden erkend. De verwijzing naar de nationale OTO-activiteiten van de Lid-Staten is in de context van het kaderprogramma van de Gemeenschap niet relevant. In artikel 2 van het besluit wordt reeds verwezen naar de mogelijkheden die artikel 130 N van het Verdrag biedt;

- nr. 123 (prioriteiten voor activiteiten ten behoeve van de minder ontwikkelde Lid-Staten): dit voorstel legt de nadruk op slechts één doelstelling van het kaderprogramma en strookt niet met het algemene evenwicht dat in artikel 130 F van het Verdrag is vastgelegd. Er zijn elders in de tekst verscheidene verwijzingen naar de behoeften van de minder ontwikkelde Lid-Staten;

- nr. 31 d) (overdracht van technologie naar ontwikkelingslanden): dit voorstel is te specifiek voor de algemene W/T-doelstellingen en betreft een punt dat beter binnen de specifieke programma's aan de orde kan komen;

- nr. 38 b) (wijze van uitvoering van de specifieke programma's): deze zaken kunnen het best worden geregeld in de aparte besluiten over de specifieke programma's;

- nr. 41 (modernisering van de produktie-eenheden in de kolen- en staalindustrie): dit is duidelijk een sectoriële eis die niet past in het multisectoriële en preconcurrentiële karakter van het kaderprogramma;

- nr. 140 (wereldomvattende onderzoeknetwerken): dit voorstel wordt al te ambitieus geacht gezien de beperkte omvang van de totale middelen en het vele werk dat nog nodig is voor de verbetering :- en ontwikkeling van de interne samenwerking in de Gemeenschap, voordat de aandacht kan worden gericht op belangrijke problemen in andere delen van de wereld;

- nr. 101 (extra voorbeeld van diensten die het GCO andere Commissieafdelingen zou kunnen bieden): dit gehele gebied in het Commissievoorstel voor de derde activiteit is geschrapt in verband met de heromschrijving van de activiteiten van het GCO overeenkomstig de nieuwe, meer op concurrentie gerichte benadering;

- nr. 105 (uitvoeringsbepalingen voor projecten): deze gedetailleerde voorschriften horen niet thuis in bijlage IV, die betrekking heeft op de algemene regels voor de financiële bijdrage van de Gemeenschap.

2. Wetenschappelijke en technische inhoud van de onderzoekprogramma's (bijlage III, eerste activiteit)

Verscheidene amendementen van dezelfde strekking als de resultaten van de behandeling van het Commissievoorstel door de Raad zijn aanvaard:

- nr. 43 (deelneming van het midden- en kleinbedrijf);

- nr. 52 (computergeïntegreerde fabricage);

- nr. 54 (mijnbouw; traditionele materialen);

- nr. 55 (geavanceerde vervoersapparatuur en vervoerssystemen);

- nrs. 60 b) en 65 a) (toevoeging van het deelgebied mariene wetenschap en technologie);

- nr. 61 (milieu, uitvoeringsbepalingen);

- nr. 63 (bescherming van kwetsbare ecosystemen; biodiversiteit);

- nr. 64 b) (controleren van besmetting vanuit industriële installaties);

- nr. 68 (eiwittechniek);

- nr. 72 (martkpotentieel van produktielijnen).

De door de Raad aangebrachte wijzigingen werden geacht grotendeels tegemoet te komen aan de volgende amendementen, al zijn die niet als zodanig in het gemeenschappelijke standpunt opgenomen:

- nr. 44 (ouderen en gehandicapten): hiervoor is de tekst van de Raad beknopter;

- nrs. 51 a) en 58 a), alsmede delen van de nrs. 75 en 76 (geleidelijke opneming EGKS): deze worden in door de Raad toegevoegde tekst bestreken (zie inleiding op bijlage III);

- nr. 53 (betrekking mens-machine en gezondheid): dit wordt door het Commissievoorstel en toevoegingen van de Raad in lijn 2 bestreken;

- nr. 56 (luchtvaart);

- nr. 59 a) (preventie op milieugebied): dit wordt door een kortere tekst van de Raad bestreken;

- nr. 69 (Europees Handvest van de Bio-ethiek);

- nr. 79 (vervoersbehoeften van bevolkingsgroepen): dit wordt door een kortere tekst van de Raad bij het thema "stadsvervoer" bestreken;

- nr. 81 a) (spoorwegnetten voor zeer snelle en voor conventionele treinen);

- nr. 88 (technologische-aspectenonderzoek): dit wordt grotendeels bestreken door het Commissievoorstel en de formulering van de Raad;

- nrs. 92 en 94 (genetische aspecten; stedelijke gebieden): bestreken door de door de Raad aangenomen meer algemene formulering;

- ook de nrs. 95, 96, 97 en 98, waarin nieuwe onderzoekthema's worden voorgesteld binnen de lijn van het "Gericht sociaal-economisch onderzoek", respectievelijk arbeid en produktieorganisatie; bevolking, vergrijzing en sociale-zekerheidstelsels; veiligheid en gezondheid van werknemers en Internationale samenwerking, en nr. 86, waarin deze terreinen worden samengevat, zijn niet als zodanig overgenomen, deels omdat de Raad van mening was dat de werkingssfeer van deze lijn, gezien de beperkte middelen, niet te uitgebreid mag worden, en deels omdat de wensen die uit deze amendementen naar voren komen naar de mening van de Raad tot op zekere hoogte bij deze lijn en andere lijnen van het kaderprogramma in aanmerking zijn genomen, namelijk in lijn 2 (Industriële technologie) voor amendementen nrs. 95 en 97, in lijn 4 (Biowetenschappen en technologie) voor nr. 96 en in lijn 3 (Milieu) en in de tweede activiteit (Internationale samenwerking) voor nr. 98.

Een aantal amendementen is geaccepteerd en in de tekst van het gemeenschappelijke standpunt van de Raad opgenomen, waar nodig met aanpassing van de formulering:

- nr. 59 c) (herstel van vervuilde plaatsen);

- nr. 62 (interdisciplinaire regionale onderzoeknetwerken) geaccepteerd, echter zonder de voorbeelden;

- nr. 64 c) (coördinatie van het Europees aardbevingsonderzoek);

- nr. 66 (de waarde van het menselijke leven, verbod op cloning): een gestroomlijnde versie van het amendement is door de Raad aangenomen en komt tegemoet aan de centrale wens van het Parlement;

- nr. 70 (onderzoek naar de medische ethiek);

- nr. 71 (nieuwe titel, met inbegrip van "aquicultuur");

- nr. 80 (behoeften van de gebruikers van het vervoer);

- nr. 83 (voetgangers en fietsers, het vermijden van verkeer) in verkorte versie;

- nr. 90 (Comett/Force/Eurotecnet);

- nr. 91 (titel van gebied C van lijn 7 "Gericht sociaal-economisch onderzoek").

Sommige amendementen waren naar de mening van de Raad reeds grotendeels gedekt door het Commissievoorstel en derhalve onnodig of te gedetailleerd:

- nr. 45 b) (automatische vertaling);

- nr. 46 (innovatieve platte beeldschermen);

- nrs. 48 en 49 a) (informatie- en communicatietechnologie, industriële technologie): de doelstellingen concurrentievermogen van de industrie en welzijn, met inbegrip van milieubescherming en duurzame ontwikkeling, behoren tot de algemene doelstellingen van het kaderprogramma (zie bij voorbeeld de inleiding van bijlage III);

- nr. 128 (klimaatverandering);

- nr. 67 (benadering van de gezondheidszorg vanuit de menswetenschappen en sociale wetenschappen);

- nr. 78 (energie: opsporings- en produktiemethoden);

- nr. 82 (klimatologische gevolgen van de luchtvaart): grotendeels vallend onder de lijnen "Vervoer" en "Milieu";

- nr. 87 (raadgevend comité van deskundigen): aan de algemene wens is voor het technologische-aspectenonderzoek tegemoetgekomen door het opnemen van ETAN/STOA in de voorgestelde activiteiten; bovendien zou de mogelijke instelling van een dergelijk comité formeel gezien niet op zijn plaats zijn in het kaderprogramma;

- nr. 89 (sociale aspecten van het W/T-beleid);

- nr. 93 (herevaluering van de communautaire vormen van beleid): dit is een algemeen beginsel van het kaderprogramma en valt zowel onder de evaluatieprocedures bedoeld in het Verdrag als onder de activiteit "Technologische-aspectenonderzoek".

Tot slot zijn sommige amendementen niet in het gemeenschappelijke standpunt overgenomen:

- nr. 45 a) (specifieke studie over de eventuele gevolgen van de gekozen netwerkarchitectuur): de bedoeling van dit amendement was onduidelijk;

- nr. 47 (onderzoek naar de toegankelijkheid voor de gebruiker van de multimediasystemen): te specifiek. Opmerking: Er wordt in de inleiding van de ICT-lijn verwezen naar toegenomen samenwerking tussen leveranciers en gebruikers;

- nr. 49 b) (eigenschappen van nieuwe materialen): te gedetailleeerd;

- nrs. 50, 57, 59 b), 60 a) en 64 a) (overbrenging van milieutechnologieën van de lijn "Milieu" naar de lijn "Industrietechnologie"): de Raad was van mening dat dit onderwerp, ter wille van de doelmatigheid en samenhang, beter in de milieulijn gehandhaafd kan worden. Hij was tevens van mening dat overbrenging van onderwerpen in ieder geval gepaard moet gaan met de overbrenging van middelen tussen de lijnen. De Raad heeft in ieder geval het belang benadrukt van daadwerkelijke deelneming van de industrie aan het milieuprogramma;

- nrs. 51 b) en 77 (activiteiten buiten het kaderprogramma, in het bijzonder uit hoofde van artikel 130): het kaderprogramma kan geen onderwerpen behandelen die buiten zijn werkingssfeer liggen;

- nr. 58 b) (het uittrekken van 300 miljoen ecu voor EGKS-activiteiten in het programma voor industrietechnologie): het oormerken van middelen voor de kolen- en staalsector zou strijdig zijn met het beginsel van multisectorieel generiek onderzoek;

- nr. 65 b) (specifiek project van mariene W/T over het diepzeemilieu): hoewel het idee belangwekkend is, was de mening, dat deze toevoeging de werkingssfeer van dit onderdeel zozeer zou verruimen dat het te duur zou worden, in het bijzonder door "geheel nieuwe en ambitieuze zeeonderzoekinstallaties";

- nrs. 73, 74, 75 en 76 (vervolg op het Thermie-programma): de Raad was van mening dat dit vraagstruk niet mag worden opgelost door een besluit in een kaderprogramma. In ieder geval is ook de bij amendement nr. 51 b) gemaakte opmerking (onmogelijkheid om in dit besluit te voorzien in activiteiten die buiten de werkingssfeer van het kaderprogramma liggen) van toepassing. Er dient op gewezen te worden dat de Raad een duidelijke definitie van demonstratieactiviteiten heeft aangenomen (zie de inleiding van bijlage III). Voor de gedeelten van de amendementen nrs. 75 en 76 over EGKS-activiteiten, zie de opmerkingen betreffende de amendementen nrs. 51 a) en 58 a);

- nr. 81 b) (vervoer: regionale verbindingen, informatie): dit werd beschouwd als te gedetailleerd voor een kaderprogramma;

- nr. 84 (psycho-sociologisch mobiliteitsonderzoek): dit werd te gedetailleerd bevonden en onjuist gesitueerd (het Parlement had voorgesteld het toe te voegen aan een lijst van de diverse takken van vervoer). Bovendien zou de lijn "Gericht sociaal-economisch onderzoek" misschien een beter kader zijn voor mogelijke studies op dit terrein;

- nr. 85 (graad van benutting van de bestaande vervoersinfrastructuur): dit werd beschouwd als te normatief en niet echt op het terrein van O & O liggend.

(1) De Commissie heeft tegelijkertijd een op artikel 7 van het Euratom-Verdrag gebaseerd voorstel ingediend voor een besluit van de Raad betreffende een kaderprogramma van Europese activiteiten op het gebied van onderzoek en onderwijs voor de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EGA) (1994-1998).

(2) Tevens ging de Raad akkoord met de tekst van het EGA-programma voor communautaire activiteiten op het gebied van onderzoek en opleiding, met dien verstande dat de definitieve aanneming van het besluit tegelijkertijd zal plaatsvinden met de aanneming van het besluit inzake het EG-kaderprogramma. Deze tekst is ter informatie toegezonden aan het Europees Parlement.

(3) Voor het EGA-kaderprogramma is een bedrag van 1 254 miljoen ecu overeengekomen, met een mogelijke aanvulling van 105 miljoen ecu, waarover volgens de ter zake doende procedures in 1996 zal worden beslist.

(4) Wanneer alleen wordt verwezen naar delen van amendementen, wordt voor de duidelijkheid gebruik gemaakt van subnummers (bij voorbeeld 31 a), 31 b)).