23.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 306/41


RICHTLIJN 2011/85/EU VAN DE RAAD

van 8 november 2011

tot vaststelling van voorschriften voor de begrotingskaders van de lidstaten

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 126, lid 14, derde alinea,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Er dient te worden voortgebouwd op de ervaring die in de eerste tien jaar van de Economische en Monetaire Unie is opgedaan. Door de recente economische ontwikkelingen is de beleidsvoering op begrotingsgebied in heel de Unie voor nieuwe uitdagingen komen te staan en is met name duidelijk geworden dat de betrokkenheid van de lidstaten moet worden versterkt en dat er uniforme voorschriften moeten worden vastgesteld voor de regels en procedures die de begrotingskaders van de lidstaten vormen. In het bijzonder is het noodzakelijk te specificeren wat nationale autoriteiten moeten doen om zich te voegen naar het bepaalde in het Protocol (nr. 12) betreffende de procedure bij buitensporige tekorten, dat gehecht is aan het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name artikel 3 van dat protocol.

(2)

De nationale overheden en hun subsectoren hanteren stelsels voor overheidsboekhouding die elementen zoals boekhouden, interne controle, financiële rapportage en controle van de rekeningen omvatten. Die stelsels moeten worden onderscheiden van, enerzijds, statistische gegevens over de resultaten van de overheidsfinanciën, welke gebaseerd zijn op statistische methoden, en, anderzijds, prognoses of budgettering, die betrekking hebben op de toekomstige overheidsfinanciën.

(3)

Een volledige en betrouwbare overheidsboekhouding voor alle subsectoren van de overheid is een eerste vereiste voor de productie van hoogwaardige statistieken die tussen de lidstaten onderling vergelijkbaar zijn. Interne controle moet handhaving van de bestaande regels in alle subsectoren van de overheid waarborgen. Onafhankelijke audits, uitgevoerd door openbare instellingen zoals rekenkamers of door particuliere auditorganen, dienen de toepassing van de beste internationale praktijken te stimuleren.

(4)

De beschikbaarheid van begrotingsgegevens is van cruciaal belang voor een goede werking van het uniale kader voor begrotingstoezicht. Regelmatige beschikbaarheid van tijdige en betrouwbare begrotingsgegevens is de sleutel voor adequaat en goed getimed toezicht, dat op zijn beurt snel optreden mogelijk maakt in geval van onverwachte begrotingsontwikkelingen. Een doorslaggevend element bij het waarborgen van de kwaliteit van begrotingsgegevens is transparantie, hetgeen vereist dat die gegevens regelmatig voor het publiek beschikbaar worden gesteld.

(5)

Wat de statistieken betreft, is bij Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek (3) een wettelijk kader tot stand gebracht voor de productie van Europese statistieken met het oog op de formulering, uitvoering, monitoring en toetsing van het beleid van de Unie. In die verordening zijn ook de uitgangspunten voor de ontwikkeling, productie en verspreiding van Europese statistieken vastgelegd: professionele onafhankelijkheid, onpartijdigheid, objectiviteit, betrouwbaarheid, statistische geheimhouding en kosteneffectiviteit, waarbij van elk van deze beginselen een nauwkeurige omschrijving is gegeven. Bij Verordening (EG) nr. 479/2009 van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de toepassing van het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten (4), zijn aan de Commissie uitgebreidere bevoegdheden verleend om statistische gegevens voor de procedure bij buitensporige tekorten te verifiëren.

(6)

De begrippen „overheid”, „tekort” en „investeringen” zijn in het Protocol (nr. 12) betreffende de procedure bij buitensporige tekorten omschreven door middel van verwijzing naar het Europees stelsel van economische rekeningen (ESER), dat is vervangen door het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Gemeenschap, vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 2223/96 van de Raad van 25 juni 1996 inzake het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Gemeenschap (5) („ESR 95”).

(7)

De beschikbaarheid en de kwaliteit van ESR 95-gegevens zijn essentieel voor de goede werking van het uniale kader voor begrotingstoezicht. ESR 95 steunt op gegevens die worden verstrekt op transactiebasis. Deze begrotingsstatistieken op transactiebasis steunen evenwel op voorafgaande samenstellingen van gegevens op kasbasis, of het equivalent daarvan. Dit soort gegevens is bijzonder geschikt voor actuele begrotingsmonitoring, zodat het laattijdig ontdekken van significante fouten in de begroting kan worden voorkomen. Tijdreeksen van kasgegevens over ontwikkelingen in de begroting kunnen patronen aan het licht brengen die tot strenger toezicht nopen. De te publiceren begrotingsgegevens op kasbasis (of, bij het ontbreken daarvan, overeenkomstige gegevens uit de overheidsboekhouding) moeten ten minste betrekking hebben op het totale saldo, de algemene staat van de ontvangsten en de algemene staat van de uitgaven. Indien gerechtvaardigd, bijvoorbeeld wanneer het aantal lagereoverheidsinstellingen groot is, kunnen voor de tijdige publicatie van gegevens passende technieken worden gebruikt voor het opstellen van ramingen op basis van een representatief aantal instellingen, welke nadien, wanneer alle gegevens beschikbaar zijn, worden bijgesteld.

(8)

Vertekende en onrealistische macro-economische en budgettaire prognoses kunnen de effectiviteit van de begrotingsplanning aanzienlijk belemmeren en derhalve de begrotingsdiscipline schaden, terwijl de transparantie en bespreking van prognosemethoden de kwaliteit van macro-economische en budgettaire prognoses voor de begrotingsplanning aanzienlijk kunnen verbeteren.

(9)

Een doorslaggevende factor om te garanderen dat bij het voeren van het begrotingsbeleid realistische prognoses worden gehanteerd, is transparantie, hetgeen de publieke beschikbaarheid vereist van niet alleen de officiële macro-economische en budgettaire ramingen die zijn voorbereid ten behoeve van de begrotingsplanning, maar ook de methoden, aannames en relevante parameters waarop deze prognoses zijn gebaseerd.

(10)

Gevoeligheidsanalyses en overeenkomstige begrotingsprognoses ter aanvulling van het meest waarschijnlijke macrobudgettaire scenario maken het mogelijk na te gaan hoe belangrijke begrotingsvariabelen zich op grond van verschillende groei- en renteaannames zouden ontwikkelen, en verminderen dus in aanzienlijke mate het risico dat de begrotingsdiscipline door prognosefouten in gevaar wordt gebracht.

(11)

De Commissieprognoses en informatie over de modellen waarop deze zijn gebaseerd kunnen de lidstaten een nuttige benchmark verschaffen voor hun meest waarschijnlijke macrobudgettaire scenario en vergroten aldus de deugdelijkheid van de prognoses die voor de begrotingsplanning worden gebruikt. De mate waarin kan worden verwacht dat de lidstaten de prognoses die zij voor de begrotingsplanning gebruiken met de Commissieprognoses vergelijken, loopt evenwel uiteen naargelang van het tijdstip van de opstelling van de prognoses en de vergelijkbaarheid van de bij de opstelling van de prognoses gehanteerde methoden en aannames. Ook prognoses van andere onafhankelijke instellingen kunnen nuttige benchmarks aanreiken.

(12)

Aanzienlijke verschillen tussen het gekozen macrobudgettaire scenario en de Commissieprognoses dienen te worden beschreven en beargumenteerd, met name als het niveau of de groei van variabelen in externe aannames aanzienlijk afwijkt van de waarden in de prognoses van de Commissie.

(13)

Gezien de onderlinge afhankelijkheid tussen de begroting van de lidstaten en de begroting van de Unie moet de Commissie, ter ondersteuning van de lidstaten bij de voorbereiding van hun begrotingsprognoses, prognoses voor de uitgaven van de Unie op basis van het niveau van de in het kader van het meerjarig financieel kader geprogrammeerde uitgaven opstellen.

(14)

Teneinde het opstellen van prognoses ten behoeve van de begrotingsplanning te vergemakkelijken en verschillen tussen de prognoses van de lidstaten en die van de Commissie op te helderen, dient elke lidstaat jaarlijks in de gelegenheid te worden gesteld de aannames die ten grondslag liggen aan de voorbereiding van de macro-economische en begrotingsprognoses met de Commissie te bespreken.

(15)

De kwaliteit van de officiële macro-economische en budgettaire prognoses wordt aanzienlijk verhoogd wanneer op gezette tijden een volledige, onpartijdige evaluatie op basis van objectieve criteria plaatsvindt. Een grondige evaluatie omvat een doorlichting van de economische aannames, vergelijking met prognoses die door andere instellingen zijn opgesteld, en een evaluatie van de correctheid van in het verleden opgestelde prognoses.

(16)

Aangezien op regels gebaseerde begrotingskaders van de lidstaten nuttig zijn gebleken doordat zij de nationale toe-eigening van de uniale begrotingsregels hebben versterkt en begrotingsdiscipline hebben bevorderd, moeten robuuste landspecifieke cijfermatige begrotingsregels die stroken met de begrotingsdoelstellingen op het niveau van de Unie, de hoeksteen vormen van het versterkte kader van de Unie voor het begrotingstoezicht. Robuuste cijfermatige begrotingsregels moeten uitgerust zijn met welomschreven doelstellingen in combinatie met instrumenten die effectieve en tijdige monitoring mogelijk maken. Die regels moeten gebaseerd zijn op een betrouwbare en onafhankelijke analyse door onafhankelijke instanties of instanties die ten overstaan van de begrotingsautoriteiten van de lidstaten functioneel autonoom zijn. Voorts heeft de beleidservaring geleerd dat cijfermatige begrotingsregels pas effect sorteren wanneer er aan niet-naleving gevolgen verbonden zijn, waarbij de desbetreffende kosten eventueel uitsluitend reputatieschade kunnen inhouden.

(17)

Krachtens het Protocol (nr. 15) betreffende enkele bepalingen met betrekking tot het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittanië en Noord-Ierland, dat gehecht is aan het VEU en het VWEU, zijn de referentiewaarden vermeld in het Protocol (nr. 12) betreffende de procedure bij buitensporige tekorten, dat gehecht is aan die Verdragen, niet rechtstreeks bindend zijn voor het Verenigd Koninkrijk. De verplichting te beschikken over cijfermatige begrotingsregels die effectief de naleving van de specifieke referentiewaarden voor het buitensporig tekort bevorderen, en de daarmee samenhangende verplichting dat de meerjarige doelstellingen in de begrotingskaders voor de middellange termijn met die regels dienen te stroken, mogen daarom niet op het Verenigd Koninkrijk van toepassing zijn.

(18)

De lidstaten dienen procyclisch begrotingsbeleid te vermijden en in economische goede tijden dienen grotere budgettaire consolidatie-inspanningen te worden geleverd. Welomschreven cijfermatige begrotingsregels zijn bevorderlijk voor de verwezenlijking van deze doelstellingen en dienen in de nationale wetgevingen van de lidstaten betreffende hun jaarlijkse begroting te worden meegenomen.

(19)

Nationale begrotingsplanning kan alleen met zowel het preventieve als het correctieve deel van het stabiliteits- en groeipact (SGP) stroken wanneer vanuit een meerjarenperspectief wordt gewerkt en in het bijzonder de verwezenlijking van de middellangetermijndoelstellingen voor de begroting wordt nagestreefd. Begrotingskaders voor de middellange termijn zijn onontbeerlijk om de begrotingskaders van de lidstaten te doen stroken met de Uniewetgeving. In de geest van Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad van 7 juli 1997 over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid (6) en Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad van 7 juli 1997 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten (7) mogen het preventieve en corrigerende deel van het SGP niet louter op zichzelf worden beschouwd.

(20)

Hoewel de goedkeuring van de wetgeving betreffende de jaarlijkse begroting de fase van de begrotingsprocedure is waarin in de lidstaten belangrijke budgettaire beslissingen worden genomen, hebben de meeste begrotingsmaatregelen budgettaire gevolgen die veel verder reiken dan de jaarlijkse begrotingscyclus. Een horizon van één jaar biedt dan ook een zwakke basis voor een deugdelijk begrotingsbeleid. Om het budgettaire meerjarenperspectief van het uniale kader voor het begrotingstoezicht te integreren, dient de planning van de wetgeving betreffende de jaarlijkse begroting te worden gebaseerd op een meerjarige begrotingsplanning die geënt is op het begrotingskader voor de middellange termijn.

(21)

Dat begrotingskader voor de middellange termijn dient onder meer prognoses te bevatten voor elke belangrijke uitgaven- en ontvangstenpost voor het lopende begrotingsjaar en latere jaren bij ongewijzigd beleid. Elke lidstaat moet in staat zijn ongewijzigd beleid afdoende te omschrijven en die omschrijvingen moeten, samen met de betreffende aannames, de methoden en de relevante parameters, voor het publiek beschikbaar worden gesteld.

(22)

Deze richtlijn mag de nieuwe regering van een lidstaat niet beletten het begrotingskader voor de middellange termijn aan te passen aan haar nieuwe beleidsprioriteiten. In dit geval dient de nieuwe regering de verschillen met het voorgaande begrotingskader voor de middellange termijn aan te geven.

(23)

De bepalingen van het bij het VWEU vastgestelde kader voor het begrotingstoezicht, en in het bijzonder van het SGP, zijn van toepassing op de overheid als geheel, d.w.z. de subsectoren van de centrale overheid, deelstaatoverheid, lagere overheid en de wettelijke socialeverzekeringsinstellingen, als omschreven in Verordening (EG) nr. 2223/96.

(24)

In een groot aantal lidstaten heeft zich, met de overdracht van begrotingsbevoegdheden aan subnationale overheden, een verregaande begrotingsdecentralisatie voltrokken. Deze subnationale overheden zijn daardoor een veel grotere rol gaan spelen in de handhaving van het SGP; daarom moet er vooral maar niet uitsluitend in die lidstaten in het bijzonder op worden gelet dat alle subsectoren van de overheid naar behoren onder de verplichtingen en procedures van de binnenlandse begrotingskaders vallen.

(25)

Om de begrotingsdiscipline en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën daadwerkelijk te bevorderen, moeten de begrotingskaders de overheidsfinanciën volledig bestrijken. Daarom dient bijzondere aandacht te worden besteed aan transacties van die instellingen en fondsen van de overheid die niet zijn opgenomen in de reguliere begrotingen op subsectorniveau, die onmiddellijk of op middellange termijn gevolgen hebben voor de begrotingssituaties van de lidstaten. De gecombineerde impact ervan op het overheidssaldo en de overheidsschuld dient te worden gepresenteerd in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedures en van de begrotingsplannen voor de middellange termijn.

(26)

Op dezelfde manier dient bijzondere aandacht te worden besteed aan het bestaan van voorwaardelijke verplichtingen. Meer bepaald betreffen voorwaardelijke verplichtingen mogelijke verplichtingen die van onzekere toekomstige gebeurtenissen afhangen, of bestaande verplichtingen waarbij betaling onwaarschijnlijk is of het bedrag van de waarschijnlijke betaling niet op een betrouwbare manier kan worden vastgesteld. Zij bevatten bijvoorbeeld relevante informatie over staatsgaranties, oninbare leningen en uit de werking van overheidsbedrijven voortvloeiende verplichtingen, met inbegrip, in voorkomend geval, van informatie over de waarschijnlijkheid en mogelijke vervaldag(en) van uitgave(n) voor voorwaardelijke verplichtingen. Marktgevoeligheden moeten naar behoren in aanmerking worden genomen.

(27)

De Commissie dient de uitvoering van deze richtlijn regelmatig te controleren. Beste praktijken betreffende de bepaling van deze richtlijn die handelen over verschillende aspecten van de nationale begrotingskaders moeten worden geïdentificeerd en gedeeld.

(28)

Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk het garanderen van uniforme inachtneming van de begrotingsdiscipline zoals door het VWEU wordt voorgeschreven, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en daarom beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(29)

Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord inzake beter wetgeven (8) worden de lidstaten aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Unie hun eigen tabellen op te stellen, die voor zover mogelijk het verband weergeven tussen deze richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ONDERWERP EN TOEPASSINGSGEBIED

Artikel 1

In deze richtlijn worden gedetailleerde voorschriften vastgesteld voor de kenmerken van de begrotingskaders van de lidstaten. Die voorschriften zijn noodzakelijk om te waarborgen dat de lidstaten de verplichtingen om overeenkomstig het VWEU buitensporige overheidstekorten te vermijden, naleven.

Artikel 2

Voor de toepassing van deze richtlijn gelden de definities van „overheid”, „tekort” en „investeringen” die zijn neergelegd in artikel 2 van het aan het VEU en het VWEU gehechte Protocol (nr. 12) betreffende de procedure bij buitensporige tekorten. De definitie van subsectoren van de overheid die is neergelegd in punt 2.70 van bijlage A bij Verordening (EG) nr. 2223/96 is van toepassing.

Daarnaast is de volgende definitie van toepassing:

„begrotingskader”: het samenstel van regelingen, procedures, regels en instellingen dat aan het voeren van het begrotingsbeleid door de overheid ten grondslag ligt, en met name:

a)

stelsels voor begrotingsboekhouding en statistische rapportage;

b)

regels en procedures voor het opstellen van prognoses voor begrotingsplanning;

c)

landspecifieke cijfermatige begrotingsregels die bijdragen tot het consequent voeren van het begrotingsbeleid door de lidstaat in overeenstemming met de respectieve verplichtingen van de lidstaat uit hoofde van het VWEU en die de vorm aannemen van een samenvattende indicator van de begrotingsresultaten, zoals het begrotingstekort, de opgenomen leningen en de schuld van de overheid, of een belangrijk onderdeel daarvan;

d)

begrotingsprocedures die procedureregels omvatten om het begrotingsproces in alle stadia te schragen;

e)

begrotingskaders voor de middellange termijn als een specifiek samenstel van nationale begrotingsprocedures die een langere horizon voor de budgettaire beleidsvorming behelzen dan de éénjarige begrotingskalender, door onder meer beleidsprioriteiten en middellangetermijndoelstellingen voor de begroting vast te stellen;

f)

regelingen voor onafhankelijke monitoring en analyse om bepaalde aspecten van de begrotingsprocedure transparanter te maken;

g)

mechanismen en regels die de budgettaire betrekkingen tussen overheidsinstanties in alle subsectoren van de overheid reguleren.

HOOFDSTUK II

BOEKHOUDING EN STATISTIEKEN

Artikel 3

1.   Wat de nationale stelsels voor overheidsboekhouding betreft, beschikken de lidstaten over stelsels voor overheidsboekhouding die volledig en coherent alle subsectoren van de overheid bestrijken en die de informatie bevatten die nodig is voor het genereren van transactiegegevens ter voorbereiding van op de ESR 95-norm gebaseerde gegevens. Die stelsels voor overheidsboekhouding zijn aan interne controle en onafhankelijke audits onderworpen.

2.   De lidstaten waarborgen dat de begrotingsgegevens van alle subsectoren van de overheid zoals gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 2223/96 regelmatig en tijdig openbaar beschikbaar zijn. In het bijzonder publiceren de lidstaten:

a)

begrotingsgegevens op kasbasis (of, bij het ontbreken daarvan, overeenkomstige gegevens uit de overheidsboekhouding) met de volgende intervallen:

maandelijks voor de centrale overheid, de deelstaatoverheid en de socialeverzekeringssubsectoren vóór het einde van de volgende maand, en

driemaandelijks voor de subsector lagere overheden, vóór het einde van het volgende kwartaal;

b)

een gedetailleerde afstemmingstabel met de methode voor de overschakeling van gegevens op kasbasis (of, bij het ontbreken daarvan, overeenkomstige gegevens uit de overheidsboekhouding) naar op de ESR 95-norm gebaseerde gegevens.

HOOFDSTUK III

PROGNOSES

Artikel 4

1.   De lidstaten zien erop toe dat de begrotingsplanning is gebaseerd op realistische macro-economische en budgettaire prognoses die van de meest actuele informatie gebruikmaken. De begrotingsplanning is gebaseerd op het meest waarschijnlijke macrobudgettaire scenario of op een meer prudent scenario. De macro-economische en budgettaire prognoses worden vergeleken met de recentste prognoses van de Commissie en indien passend die van andere onafhankelijke instanties. Aanzienlijke verschillen tussen het gekozen macrobudgettaire scenario en de Commissieprognoses dienen te worden beschreven en beargumenteerd, met name als het niveau of de groei van variabelen in externe aannames aanzienlijk afwijkt van de waarden in de prognoses van de Commissie.

2.   De Commissie maakt de methoden, aannames en relevante parameters waarop haar macro-economische en budgettaire prognoses zijn gebaseerd, openbaar.

3.   Ter ondersteuning van de lidstaten bij de voorbereiding van hun begrotingsprognoses stelt de Commissie prognoses op voor de uitgaven van de Unie op basis van het niveau van de in het kader van het meerjarig financieel kader geprogrammeerde uitgaven.

4.   In het kader van een gevoeligheidsanalyse worden in de macro-economische en budgettaire prognoses de ontwikkelingen van de belangrijkste begrotingsvariabelen onder verschillende groei- en renteaannames onderzocht. De selectie van de alternatieve aannames die voor de macro-economische en budgettaire prognoses worden gehanteerd, wordt afhankelijk gesteld van de correctheid van in het verleden opgestelde prognoses en tracht rekening te houden met relevante risicoscenario’s.

5.   De lidstaten geven aan welke instelling verantwoordelijk is voor het opstellen van macro-economische en budgettaire prognoses en maken de officiële macro-economische en budgettaire prognoses die voor begrotingsplanning zijn opgesteld openbaar, met inbegrip van de methoden, aannames en relevante parameters die deze prognoses onderbouwen. Ten minste eenmaal per jaar gaan de lidstaten en de Commissie een technische dialoog aan over de aannames die ten grondslag liggen aan de voorbereiding van de macro-economische en begrotingsprognoses.

6.   De macro-economische en budgettaire prognoses voor begrotingsplanning worden op gezette tijden onderworpen aan een onpartijdige en volledige evaluatie op basis van objectieve criteria, inclusief evaluaties achteraf. De resultaten van die evaluatie worden openbaar gemaakt en bij toekomstige macro-economische en budgettaire prognoses waar nodig in aanmerking genomen. Indien uit de evaluatie een significante afwijking blijkt die gedurende ten minste vier opeenvolgende jaren van invloed is op de macro-economische prognoses neemt de betrokken lidstaat de nodige maatregelen en maakt hij een en ander openbaar.

7.   De schuld en het begrotingstekort van de lidstaten per kwartaal en de ontwikkeling daarvan worden ten minste om de drie maanden door de Commissie (Eurostat) bekendgemaakt.

HOOFDSTUK IV

CIJFERMATIGE BEGROTINGSREGELS

Artikel 5

Elke lidstaat beschikt over voor hem specifieke cijfermatige begrotingsregels die de naleving over een meerjarige horizon voor de overheid als geheel van de uit het VWEU op het vlak van begrotingsbeleid voortvloeiende verplichtingen doeltreffend bevorderen. Deze regels bevorderen in het bijzonder het volgende:

a)

naleving van de overeenkomstig het VWEU vastgestelde referentiewaarden voor het tekort en de schuld;

b)

vaststelling van een meerjarige planninghorizon voor de begroting, met inbegrip van inachtneming van de middellangetermijndoelstellingen van de begroting van de lidstaat.

Artikel 6

1.   Onverminderd de bepalingen van het VWEU betreffende het uniale kader voor begrotingstoezicht bevatten de landspecifieke cijfermatige begrotingsregels bijzonderheden over de volgende elementen:

a)

de omschrijving van de doelstellingen en het toepassingsgebied van de regels;

b)

effectieve en tijdige monitoring van de inachtneming van de regels, gebaseerd op een betrouwbare en onafhankelijke analyse door onafhankelijke instanties of instanties die ten overstaan van de begrotingsautoriteiten van de lidstaten functioneel autonoom zijn;

c)

de gevolgen in geval van niet-naleving.

2.   Indien de cijfermatige begrotingsregels ontsnappingsclausules bevatten, worden hierin een beperkt aantal specifieke omstandigheden in verband met de voor de lidstaten uit het VWEU voortvloeiende verplichtingen op het gebied van begrotingsbeleid, en stringente procedures omschreven waarin tijdelijke niet-naleving van de regel is toegestaan.

Artikel 7

In de nationale wetgeving betreffende de jaarlijkse begroting wordt rekening gehouden met de geldende landspecifieke cijfermatige begrotingsregels.

Artikel 8

De artikelen 5 tot en met 7 zijn niet van toepassing op het Verenigd Koninkrijk.

HOOFDSTUK V

BEGROTINGSKADERS VOOR DE MIDDELLANGE TERMIJN

Artikel 9

1.   De lidstaten stellen een geloofwaardig, doeltreffend begrotingskader voor de middellange termijn vast dat voorziet in een planningshorizon van ten minste drie jaar voor de begroting om te waarborgen dat bij de nationale begrotingsplanning wordt uitgegaan van een meerjarenperspectief.

2.   Begrotingskaders voor de middellange termijn omvatten procedures voor de vaststelling van de volgende elementen:

a)

algemene en transparante meerjarige begrotingsdoelstellingen voor het overheidstekort, de overheidsschuld en eventuele andere samenvattende begrotingsindicatoren, zoals de uitgaven, om te waarborgen dat deze stroken met de geldende cijfermatige begrotingsregels als bedoeld in hoofdstuk IV;

b)

prognoses voor elke belangrijke uitgaven- en ontvangstenpost van de overheid, met meer gegevens voor het niveau van de centrale overheid en de wettelijke socialeverzekeringsinstellingen, voor het betreffende begrotingsjaar en latere jaren, bij ongewijzigd beleid;

c)

een beschrijving van de geplande beleidsmaatregelen voor de middellange termijn die gevolgen hebben voor de overheidsfinanciën, uitgesplitst naar de voornaamste ontvangsten- en uitgavenposten, waarbij wordt getoond op welke wijze de aanpassing aan de middellangetermijndoelstellingen voor de begroting wordt verwezenlijkt, afgezet tegen de prognoses bij ongewijzigd beleid;

d)

een beoordeling van de wijze waarop de voorgenomen beleidsmaatregelen in het licht van hun rechtstreekse langetermijnimpact op de overheidsfinanciën de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op lange termijn zouden kunnen beïnvloeden.

3.   Binnen het begrotingskader voor de middellange termijn vastgestelde prognoses worden gebaseerd op realistische macro-economische en budgettaire prognoses overeenkomstig hoofdstuk III.

Artikel 10

De wetgeving betreffende de jaarlijkse begroting is in overeenstemming met de bepalingen van het begrotingskader voor de middellange termijn. Met name inkomsten- en uitgavenprognoses en prioriteiten die uit het begrotingskader voor de middellange termijn als omschreven in artikel 9, lid 2, voortvloeien, vormen de basis voor de opstelling van de jaarlijkse begroting. Elke afwijking van deze bepalingen wordt naar behoren uitgelegd.

Artikel 11

Geen van de bepalingen van deze richtlijn belet dat de nieuwe regering van een lidstaat het begrotingskader voor de middellange termijn aanpast aan haar nieuwe beleidsprioriteiten. In dit geval geeft de nieuwe regering de verschillen met het voorgaande begrotingskader voor de middellange termijn aan.

HOOFDSTUK VI

TRANSPARANTIE VAN DE OVERHEIDSFINANCIËN EN ALOMVATTEND TOEPASSINGSGEBIED VAN DE BEGROTINSKADERS

Artikel 12

De lidstaten zien erop toe dat alle maatregelen die zij nemen met het oog op de naleving van de hoofdstukken II, III en IV, consequent op alle subsectoren van de overheid worden toegepast. Dit vereist in het bijzonder consequente boekhoudregels en -procedures en integere verzamelings- en verwerkingssystemen voor de onderliggende gegevens.

Artikel 13

1.   De lidstaten stellen passende coördinatiemechanismen voor de subsectoren van de overheid vast om te bewerkstelligen dat alle subsectoren van de overheid consequent worden meegenomen in de begrotingsplanning, de landspecifieke cijfermatige begrotingsregels, alsook bij het opstellen van begrotingsprognoses en een meerjarenplanning, zoals met name in het meerjarige begrotingskader is bepaald.

2.   Teneinde de budgettaire verantwoordingsplicht te veralgemenen worden de budgettaire verantwoordelijkheden van de overheidsinstanties in de verschillende subsectoren van de overheid op duidelijke wijze vastgesteld.

Artikel 14

1.   In het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedures worden alle instellingen en fondsen van de overheid die niet in de reguliere begrotingen op subsectorniveau zijn opgenomen, vermeld en samen met andere relevante informatie gepresenteerd. De gecombineerde impact van die instellingen en fondsen op het overheidssaldo en de overheidsschuld, wordt gepresenteerd in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedures en de begrotingsplannen voor de middellange termijn.

2.   De lidstaten publiceren gedetailleerde informatie over de gevolgen van belastinguitgaven voor de ontvangsten.

3.   Voor alle subsectoren van de overheid publiceren de lidstaten relevante informatie over voorwaardelijke verplichtingen met mogelijk grote gevolgen voor de overheidsbegrotingen, zoals onder meer overheidsgaranties, oninbare leningen en uit de exploitatie van overheidsbedrijven voortvloeiende verplichtingen, met vermelding van de omvang ervan. Tevens publiceren de lidstaten informatie over overheidsparticipaties in kapitaal van particuliere en overheidsbedrijven, voor zover het om economisch significante bedragen gaat.

HOOFDSTUK VII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 15

1.   De lidstaten doen de nodige bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 2013 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie onverwijld de tekst van deze bepalingen mee. De Raad spoort de lidstaten ertoe aan voor zichzelf en in het belang van de Unie hun eigen concordantietabellen op te stellen, die voor zover mogelijk het verband weergeven tussen deze richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken.

2.   Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

3.   De Commissie stelt op basis van relevante informatie van de lidstaten een tussentijds voortgangsverslag op over de uitvoering van de belangrijkste bepalingen van deze richtlijn, dat uiterlijk op 14 december 2012 wordt voorgelegd.

4.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 16

1.   Uiterlijk op 14 december 2018 publiceert de Commissie een beoordeling van de geschiktheid van deze richtlijn.

2.   In deze beoordeling wordt onder meer de geschiktheid geëvalueerd van:

a)

de statistische vereisten voor alle subsectoren van de overheid;

b)

de opzet en de doeltreffendheid van de cijfermatige begrotingsregels in de lidstaten;

c)

het algemene transparantieniveau van de overheidsfinanciën in de lidstaten.

3.   Uiterlijk op 31 december 2012 stelt de Commissie een beoordeling op van de geschiktheid van de Internationale normen voor overheidsboekhouding voor de lidstaten.

Artikel 17

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 18

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 8 november 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

J. VINCENT-ROSTOWSKI


(1)  Advies van het Europees Parlement van 28 september 2011 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB C 150 van 20.5.2011, blz. 1.

(3)  PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164.

(4)  PB L 145 van 10.6.2009, blz. 1.

(5)  PB L 310 van 30.11.1996, blz. 1.

(6)  PB L 209 van 2.8.1997, blz. 1.

(7)  PB L 209 van 2.8.1997, blz. 6.

(8)  PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.