31.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 285/36


RICHTLIJN 2009/126/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 21 oktober 2009

inzake fase II-benzinedampterugwinning tijdens het bijtanken van motorvoertuigen in benzinestations

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2002 tot vaststelling van het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap (3) is vastgesteld dat de luchtverontreiniging moet worden teruggebracht tot niveaus die de schadelijke effecten voor de volksgezondheid en het milieu tot een minimum beperken.

(2)

Het Protocol van Genève over de beheersing van de uitstoot van vluchtige organische verbindingen of hun grensoverschrijdende bewegingen legt doelstellingen voor minder uitstoot van vluchtige organische stoffen (VOS) vast, terwijl het Protocol van Gotenburg tegen verzuring, eutrofiëring en ozon in de onderste luchtlagen (4) emissieplafonds voor vier vervuilende stoffen vastlegt — zwaveldioxide, stikstofoxiden, VOS en ammoniak — en gebruik van de beste beschikbare technieken eist om de uitstoot te beperken.

(3)

Bij Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (5) zijn luchtkwaliteitsdoelstellingen voor ozon in de onderste luchtlagen en benzeen vastgesteld, en bij Richtlijn 2001/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2001 inzake nationale emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen (6) zijn nationale emissieplafonds vastgesteld voor VOS die bijdragen tot de vorming van ozon in de onderste luchtlagen. De uitstoot van VOS, waaronder benzinedamp, in de ene lidstaat kan bijdragen tot problemen met de luchtkwaliteit in andere lidstaten.

(4)

Ozon is eveneens een broeikasgas dat bijdraagt tot de opwarming van de atmosfeer en de klimaatverandering.

(5)

Richtlijn 94/63/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende de beheersing van de uitstoot van vluchtige organische stoffen (VOS) als gevolg van de opslag van benzine en de distributie van benzine vanaf terminals naar benzinestations (7) (fase I-benzinedampterugwinning) is gericht op de terugwinning van benzinedamp die wordt uitgestoten tijdens de opslag van benzine en tijdens de distributie van benzine tussen terminals en benzinestations.

(6)

Ook wordt tijdens het bijtanken van motorvoertuigen in benzinestations benzinedamp uitgestoten die teruggewonnen moet worden op een manier die strookt met het bepaalde in Richtlijn 94/63/EG.

(7)

Er werden verschillende communautaire instrumenten ontwikkeld en ingevoerd om de uitstoot van VOS te beperken. Verdere maatregelen zijn echter nodig om de doelstellingen op lange termijn voor volksgezondheid en milieu, die in het zesde milieubeleidsprogramma van de Gemeenschap en Richtlijn 2001/81/EG zijn vastgelegd, te bereiken.

(8)

Met het oog op de vermindering van broeikasgasemissies gedurende de hele levenscyclus van brandstoffen voor het wegvervoer, wordt vanaf 1 januari 2011, krachtens Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof (8), het op de markt brengen van benzine met een hoger biobrandstofgehalte dan voordien toegestaan. Dit kan leiden tot een verhoging van de uitstoot van VOS, aangezien de lidstaten beperkte afwijkingen van de eisen op het gebied van dampspanning van die richtlijn mogen vaststellen.

(9)

Bestaande benzinestations moeten de bestaande infrastructuur waarschijnlijk aanpassen, en het is beter dat zij dampterugwinningsapparatuur installeren wanneer hun brandstofsysteem uitgebreid wordt gerenoveerd (d.w.z. wanneer de infrastructuur van het station, en met name de tanks en de leidingen, sterk wordt gewijzigd of vernieuwd), aangezien de kosten voor de noodzakelijke aanpassingen hierdoor aanzienlijk worden gedrukt. Grotere bestaande stations zijn echter beter in staat zich aan te passen en moeten de benzinedampterugwinning eerder installeren, aangezien zij ook een grotere uitstoot hebben. Nieuwe benzinestations kunnen de dampterugwinningsapparatuur in de ontwerp- en bouwfase van het benzinestation integreren en kunnen deze apparatuur derhalve onmiddellijk installeren.

(10)

De brandstoftanks van nieuw geproduceerde motorvoertuigen bevatten geen benzinedampen. Er moet bijgevolg een uitzondering gelden wanneer dergelijke voertuigen voor de eerste maal worden bijgetankt.

(11)

Hoewel in verschillende lidstaten nationale vereisten gelden met betrekking tot fase II-benzinedampterugwinningssystemen, bestaat er geen communautaire regelgeving. Daarom moet er, met het oog op een groot milieuvoordeel en om de handel in benzinedampterugwinningsapparatuur te vergemakkelijken, een uniform minimumniveau van benzinedampterugwinning worden vastgesteld.

(12)

Alle geïnstalleerde fase II-benzinedampterugwinningsappartuur moet periodiek worden gecontroleerd om te garanderen dat de benzinedampterugwinningsapparatuur tot een reële vermindering van de uitstoot leidt. De lidstaten mogen kiezen of de controles worden uitgevoerd door officiële inspectiediensten, de houder zelf of door derden. Ingeval van officiële inspecties, moeten de lidstaten rekening houden met Aanbeveling 2001/331/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 april 2001 betreffende minimumcriteria voor milieu-inspecties in de lidstaten (9).

(13)

Fase II-benzinedampterugwinningsappartuur moet regelmatig worden getest. Het Europees Comité voor normalisatie (CEN) moet worden aangemoedigd om een geharmoniseerde testmethodologie te ontwikkelen.

(14)

De lidstaten moeten derhalve regels vaststellen inzake de sancties die van toepassing zijn op overtredingen van nationale bepalingen die zijn vastgesteld krachtens deze richtlijn, en erop toezien dat deze worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn, aangezien niet-naleving ervan schadelijk kan zijn voor de menselijke gezondheid en het milieu.

(15)

Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord „Beter wetgeven” (10) worden de lidstaten ertoe aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen, die, voor zover mogelijk, het verband weergeven tussen deze richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken.

(16)

Aangezien deze richtlijn wordt aangenomen overeenkomstig artikel 175 van het Verdrag, belet deze richtlijn niet dat de lidstaten strengere beschermende maatregelen handhaven of invoeren die in overeenstemming zijn met het Verdrag. Overeenkomstig artikel 176 van het Verdrag, moeten de lidstaten de Commissie in kennis stellen van dergelijke maatregelen.

(17)

De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (11).

(18)

In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven uitvoeringsmaatregelen aan te nemen met betrekking tot geharmoniseerde methoden en normen. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn, onder meer door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing.

(19)

Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de vermindering van de uitstoot van benzinedamp in de atmosfeer niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, en derhalve, gelet op het grensoverschrijdende karakter van luchtverontreiniging, beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap maatregelen vaststellen, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

In deze richtlijn worden maatregelen vastgesteld die erop gericht zijn de tijdens het bijtanken van motorvoertuigen in benzinestations in de atmosfeer uitgestoten hoeveelheid benzinedamp te verminderen.

Artikel 2

Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

1.   „benzine”: benzine als omschreven in artikel 2, onder a), van Richtlijn 94/63/EG;

2.   „benzinedamp”: alle gasvormige, uit benzine vervluchtigende verbindingen;

3.   „benzinestation”: benzinestation zoals gedefinieerd in artikel 2, onder f), van Richtlijn 94/63/EG;

4.   „bestaand benzinestation”: een benzinestation dat is gebouwd of waarvoor een afzonderlijke bouw- of exploitatievergunning is afgegeven vóór 1 januari 2012;

5.   „nieuw benzinestation”: een benzinestation dat is gebouwd of waarvoor een afzonderlijke bouw- of exploitatievergunning is afgegeven na 1 januari 2012;

6.   „fase II-benzinedampterugwinningssysteem”: apparatuur die bedoeld is om benzinedamp die uit de brandstoftank van een motorvoertuig ontsnapt tijdens het tanken in een benzinestation, terug te winnen en waarmee die benzinedamp naar een opslagtank bij het benzinestation wordt gevoerd of terug naar de benzinepomp om te worden verkocht;

7.   „benzinedampafvangrendement”: de hoeveelheid benzinedamp die door het fase II-benzinedampterugwinningssysteem is afgevangen, vergeleken met de hoeveelheid benzinedamp die in de atmosfeer zou zijn uitgestoten zonder een dergelijk systeem, uitgedrukt als percentage;

8.   „damp/benzineverhouding”: de verhouding tussen het volume bij atmosferische druk van benzinedamp die door een fase II-benzinedampterugwinningssysteem loopt en het volume van de geleverde benzine;

9.   „debiet”: de totale jaarlijkse hoeveelheid benzine die uit mobiele tanks aan een benzinestation wordt geleverd.

Artikel 3

Benzinestations

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat alle nieuwe benzinestations worden voorzien van een fase II-benzinedampterugwinningssysteem wanneer:

a)

het feitelijke of het voorziene debiet daarvan meer dan 500 m3/jaar bedraagt; of

b)

het feitelijke of het voorziene debiet daarvan meer dan 100 m3/jaar bedraagt en het gelegen is onder permanente woon- of werkruimten.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat alle bestaande benzinestations die uitgebreid worden gerenoveerd, bij die renovatie worden voorzien van een fase II-benzinedampterugwinningssysteem wanneer:

a)

het feitelijke of het voorziene debiet daarvan meer dan 500 m3/jaar bedraagt; of

b)

het feitelijke of het voorziene debiet daarvan meer dan 100 m3/jaar bedraagt en het gelegen is onder permanente woon- of werkruimten.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat alle bestaande benzinestations met een debiet van meer dan 3 000 m3/jaar uiterlijk op 31 december 2018 zijn voorzien van een fase II-benzinedampterugwinningssysteem.

4.   Bij wijze van uitzondering zijn de leden 1, 2 en 3 niet van toepassing op benzinestations die uitsluitend in verband met de vervaardiging en aflevering van nieuwe motorvoertuigen worden gebruikt.

Artikel 4

Minimumniveau van benzinedampterugwinning

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat, vanaf de datum waarop fase II-benzinedampterugwinningssystemen krachtens artikel 3 verplicht worden, het benzinedampafvangrendement van dergelijke systemen ten minste 85 % bedraagt zoals door de producent is gecertificeerd in overeenstemming met de relevante Europese technische normen of typegoedkeuringsprocedures als bedoeld in artikel 8 of, bij gebrek aan dergelijke normen of procedures, in overeenstemming met de relevante nationale norm.

2.   Met ingang van de datum waarop fase II-benzinedampterugwinningssystemen overeenkomstig artikel 3 verplicht worden, bedraagt de damp/benzineverhouding voor dergelijke systemen waarbij de teruggewonnen benzinedamp naar een opslagtank bij het benzinestation wordt teruggevoerd, ten minste 0,95 en niet meer dan 1,05.

Artikel 5

Periodieke controles en informatie voor consumenten

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat het benzinedampafvangrendement tijdens het gebruik van fase II-benzinedampterugwinningssystemen ten minste eenmaal per jaar wordt getest, hetzij door te controleren of de damp/benzineverhouding onder gesimuleerde benzinetoevoer in overeenstemming is met artikel 4, lid 2, hetzij door een andere geschikte methodologie toe te passen.

2.   Wanneer een automatisch bewakingssysteem is geïnstalleerd, zorgen de lidstaten ervoor dat het benzinedampafvangrendement ten minste eens in de drie jaar wordt getest. Dergelijke automatische bewakingssystemen moeten storingen van het juiste functioneren van het fase II-benzinedampterugwinningssysteem en van het automatische bewakingssysteem zelf automatisch kunnen opsporen, deze fouten aan de benzinestationhouder melden en de benzinetoevoer naar de defecte pomp automatisch stoppen als de storing niet binnen zeven dagen is verholpen.

3.   Wanneer een benzinestation een fase II-benzinedampterugwinningssysteem heeft geïnstalleerd, zorgen de lidstaten ervoor dat bij dit station op of in de buurt van de benzinepomp een uithangbord, zelfklever of een andere melding wordt aangebracht waarmee de consumenten hiervan op de hoogte worden gebracht.

Artikel 6

Sancties

De lidstaten stellen de regels vast inzake de sancties die van toepassing zijn op overtredingen van de krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en treffen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat zij worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 1 januari 2012 van deze bepalingen in kennis en delen haar alle latere wijzigingen daarvan onverwijld mee.

Artikel 7

Evaluatie

De Commissie evalueert uiterlijk op 31 december 2014 de uitvoering van deze richtlijn, en met name:

a)

de drempel van 100 m3/jaar bedoeld in artikel 3, lid 1, onder b) en lid 2, onder b), van deze richtlijn en artikel 6, lid 3, van Richtlijn 94/63/EG;

b)

de staat van dienst op het vlak van de naleving van verplichtingen voor in gebruik zijnde fase II-benzinedampterugwinningssystemen; en tevens

c)

de nood aan automatische bewakingsapparatuur.

De Commissie licht het Europees Parlement en de Raad in over de resultaten van deze evaluatie en dient, indien nodig, een wetgevingsvoorstel in.

Artikel 8

Technische aanpassingen

Voor de toepassing van de artikelen 4 en 5 mogen geharmoniseerde methoden en normen worden aangenomen. Waar nodig mogen deze artikelen, met uitzondering van het benzinedampafvangrendement en de damp/benzineverhouding die zijn vastgelegd in artikel 4 en de in artikel 5 aangegeven termijnen, worden aangepast aan de technische vooruitgang, om te zorgen voor overeenstemming met de relevante norm die door het Europees Comité voor normalisatie (CEN) is vastgelegd.

Deze maatregelen, die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen, onder meer door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 9, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Artikel 9

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

Artikel 10

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om voor 1 januari 2012 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie onverwijld de tekst van deze maatregelen mede.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 11

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 12

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 21 oktober 2009.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BUZEK

Voor de Raad

De voorzitster

C. MALMSTRÖM


(1)  Advies uitgebracht op 13 mei 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Advies van het Europees Parlement van 5 mei 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 24 september 2009.

(3)  PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1.

(4)  PB L 179 van 17.7.2003, blz. 3.

(5)  PB L 152 van 11.6.2008, blz. 1.

(6)  PB L 309 van 27.11.2001, blz. 22.

(7)  PB L 365 van 31.12.1994, blz. 24.

(8)  PB L 350 van 28.12.1998, blz. 58.

(9)  PB L 118 van 27.4.2001, blz. 41.

(10)  PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.

(11)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.