32000D0256

2000/256/EG: Beschikking van de Raad van 20 maart 2000 houdende machtiging van het Koninkrijk der Nederlanden tot het toepassen van een maatregel die afwijkt van artikel 11 van Zesde Richtlijn 77/388/EEG betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting

Publicatieblad Nr. L 079 van 30/03/2000 blz. 0036 - 0037


Beschikking van de Raad

van 20 maart 2000

houdende machtiging van het Koninkrijk der Nederlanden tot het toepassen van een maatregel die afwijkt van artikel 11 van Zesde Richtlijn 77/388/EEG betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting

(2000/256/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag(1), hierna "de zesde BTW-richtlijn" te noemen, met name op artikel 27,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Bij door het secretariaat-generaal van de Commissie op 1 september 1999 geregistreerd schrijven heeft de regering van Nederland, op grond van artikel 27 van de zesde BTW-richtlijn verzocht om machtiging tot het toepassen van een maatregel die afwijkt van het bepaalde in artikel 11, deel A, lid 1, onder a), van genoemde richtlijn.

(2) Op grond van artikel 27, lid 1, van de zesde BTW-richtlijn kan de Raad op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen elke lidstaat machtigen bijzondere, van de bepalingen van deze richtlijn afwijkende maatregelen te treffen teneinde de belastingheffing te vereenvoudigen dan wel bepaalde vormen van belastingfraude of -ontwijking te voorkomen.

(3) In overeenstemming met genoemd artikel 27 werden de andere lidstaten bij brief van 28 oktober 1999 van het verzoek van het Koninkrijk der Nederlanden in kennis gesteld.

(4) In artikel 11, deel A, lid 1, onder a), van de zesde BTW-richtlijn wordt bepaald dat, in beginsel, de maatstaf van heffing voor goederenleveringen en diensten alles omvat wat de leverancier of dienstverrichter voor deze handelingen als tegenprestatie verkrijgt of moet verkrijgen van de zijde van de koper, van de ontvanger of van een derde.

(5) In afwijking van die bepaling heeft het Koninkrijk der Nederlanden verzocht om machtiging tot het in de maatstaf van heffing voor transacties die de verwerking van beleggingsgoud omvatten, opnemen van de waarde van de grondstof geleverd door de koper van de dienst en gebruikt voor de vervaardiging van het eindproduct.

(6) Deze afwijking heeft tot doel misbruik van de vrijstelling voor beleggingsgoud en dus van bepaalde vormen van belastingfraude en -ontwijking te voorkomen; zij beantwoordt derhalve aan de voorwaarden van artikel 27 van de zesde BTW-richtlijn.

(7) Bedoelde belastingfraude en -ontwijking bestaat in hoofdzaak uit de aankoop van van BTW vrijgesteld beleggingsgoud dat vervolgens wordt verwerkt tot juwelen of andere goederen, waarbij geen BTW wordt geheven over de waarde van het beleggingsgoud die is opgenomen in de uitgaande transactie.

(8) De afwijking wordt toegekend tot en met 31 december 2004 opdat de afwijkende maatregel bij het verstrijken van die termijn opnieuw kan worden bekeken in het licht van de ontwikkelingen betreffende de toepassing van de bij Richtlijn 98/80/EG(2) ingevoerde speciale regeling voor beleggingsgoud.

(9) De afwijkende maatregel zal geen ongunstige gevolgen hebben voor de eigen middelen van de Europese Gemeenschappen uit de BTW,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

In afwijking van het bepaalde in artikel 11, deel A, lid 1, onder a), van de zesde BTW-richtlijn wordt, voor de levering van goederen of diensten die de verwerking van vrijgesteld beleggingsgoud omvatten, het Koninkrijk der Nederlanden gemachtigd tot het in de maatstaf van heffing opnemen van de waarde, gebaseerd op de geldende marktwaarde, van het in het eindproduct verwerkte beleggingsgoud.

Artikel 2

De in artikel 1 verleende machtiging verstrijkt op 31 december 2004.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk der Nederlanden.

Gedaan te Brussel, 20 maart 2000.

Voor de Raad

De voorzitter

J. Gama

(1) PB L 145 van 13.6.1977, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 1999/85/EG (PB L 277 van 28.10.1999, blz. 34).

(2) PB L 281 van 17.10.1998, blz. 31.