31999R1702

Verordening (EG) nr. 1702/1999 van de Commissie van 23 juli 1999 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1222/94 tot vaststelling van de gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen voor de regeling aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer en de criteria voor de vaststelling van het restitutiebedrag betreffende bepaalde landbouwproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage II van het Verdrag vallen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1223/94 houdende bijzondere uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van voorfixatiecertificaten voor bepaalde landbouwproducten die worden uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage II van het Verdrag vallen

Publicatieblad Nr. L 201 van 31/07/1999 blz. 0030 - 0044


VERORDENING (EG) Nr. 1702/1999 VAN DE COMMISSIE

van 23 juli 1999

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1222/94 tot vaststelling van de gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen voor de regeling aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer en de criteria voor de vaststelling van het restitutiebedrag betreffende bepaalde landbouwproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage II van het Verdrag vallen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1223/94 houdende bijzondere uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van voorfixatiecertificaten voor bepaalde landbouwproducten die worden uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage II van het Verdrag vallen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3448/93 van de Raad van 6 december 1993 tot vaststelling van de handelsregeling voor bepaalde, door verwerking van landbouwproducten verkregen goederen(1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2491/98 van de Commissie(2), inzonderheid op artikel 8, lid 3, eerste alinea,

(1) Overwegende dat in artikel 13, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad van 30 juni 1992 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen(3), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1253/1999(4), alsmede in de overeenkomende artikelen van de verordeningen houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sectoren rijst, suiker, eieren, melk en zuivelproducten, is bepaald dat de restituties bij uitvoer van de betrokken landbouwproducten uitsluitend kunnen worden toegekend binnen de grenzen die voortvloeien uit de overeenkomstig artikel 300 van het EG-Verdrag gesloten overeenkomsten; dat de daartoe vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld door de wijziging van Verordening (EG) nr. 1222/94 van de Commissie van 30 mei 1994 tot vaststelling van de gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen voor de regeling aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer en de criteria voor de vaststelling van het restitutiebedrag betreffende bepaalde landbouwproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage II van het Verdrag vallen(5), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1352/98(6);

(2) Overwegende dat maatregelen moeten worden vastgesteld die de strikte naleving van de verplichtingen van de Gemeenschap garanderen; dat deze maatregelen voor de handelaren evenwel niet dwingender moeten zijn dan noodzakelijk is;

(3) Overwegende dat de overeenkomsten die Gemeenschap overeenkomstig artikel 300 van het Verdrag heeft gesloten, een beperking inhouden van het bedrag dat per begrotingsjaar aan restitutie kan worden toegekend; dat uitvoer van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen, moet kunnen plaatsvinden onder voorwaarden die vooraf bekend zijn; dat het met name van belang is dat de verzekering kan worden verkregen dat voor de uitgevoerde goederen een restitutie kan worden toegekend die in overeenstemming is met de verplichtingen die voor de Gemeenschap uit overeenkomsten voortvloeien, of dat tijdig wordt meegedeeld wanneer dat niet meer mogelijk is; dat via de afgifte van certificaten een follow-up mogelijk is van de restitutieaanvragen en aan de houders de waarborg kan worden gegeven dat zij restitutie kunnen ontvangen tot het bedrag waarvoor een certificaat is afgegeven, voorzover zij voldoen aan de overige voorwaarden waarin de communautaire regeling met betrekking tot restituties voorziet;

(4) Overwegende dat deze overeenkomsten betrekking hebben op alle landbouwproducten die worden uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen; dat onder deze producten ook bepaalde granen vallen die worden geëxporteerd in de vorm van alcoholhoudende dranken als bedoeld in artikel 13, lid 5, van Verordening (EEG) nr. 1766/92; dat voor deze granen bepaalde uitvoeringsbepalingen zijn vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. 2825/93 van de Commissie(7), als gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 3098/94(8); dat de toekenning van restituties voor alle landbouwproducten die worden uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen, moet worden onderworpen aan gemeenschappelijke regels;

(5) Overwegende dat in Verordening (EG) nr. 1223/94 van de Commissie(9), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1367/1999(10), bijzondere uitvoeringsbepalingen zijn vastgesteld met betrekking tot het stelsel van voorfixatiecertificaten voor bepaalde landbouwproducten die worden uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen; dat handhaving van de voorfixatieregeling voor elk van de basisproducten die een bestanddeel vormen van goederen die worden geëxporteerd in de vorm van het goed of de goederen die op het certificaat worden genoemd, een belangrijke toename van het aantal af te geven certificaten met zich meebrengt en leidt tot administratieve problemen die niet in verhouding staan tot de beoogde doelstelling;

(6) Overwegende dat de oude voorfixatiecertificaten derhalve moeten worden vervangen door restitutiecertificaten die de belanghebbende, op diens verzoek, de mogelijkheid geven zich vooraf op de hoogte te stellen van het restitutiebedrag dat zal worden toegekend; dat een enkel certificaat het gehele restitutiebedrag voor een bepaalde uitvoer kan garanderen en de uitvoer van verscheidene goederen gedurende zijn geldigheidstermijn kan dekken; dat een dergelijke oplossing een bepaalde onderneming de mogelijkheid geeft de gehele uitvoer met een zeer beperkt aantal certificaten te dekken, voorzover dit verenigbaar is met de verplichtingen van de Gemeenschap;

(7) Overwegende dat het aantal certificaataanvragen waarschijnlijk ver boven het aantal ligt dat kan worden toegekend; dat het jaar daarom moet worden verdeeld in periodes, zodat zowel aan betrokkenen die aan het eind van het begrotingsjaar exporteren als aan betrokkenen die in het begin van het begrotingsjaar exporteren, de mogelijkheid kan worden gegeven om certificaten te verkrijgen; dat tevens in voorkomend geval moet worden voorzien in de vaststelling van een coëfficiënt die de verhouding aangeeft tussen het totaal van de beschikbare bedragen en het totaal van de aangevraagde bedragen;

(8) Overwegende dat voor bepaalde typen uitvoer geen beperkingen met betrekking tot restituties gelden; dat dergelijke uitvoer moet worden uitgesloten van de verplichting tot het overleggen van een certificaat;

(9) Overwegende dat de meeste exporteurs per jaar voor minder dan 20000 EUR aan restitutie ontvangen; dat al deze exporten slechts een klein deel vertegenwoordigen van de restitutiebedragen die worden toegekend voor de landbouwproducten die worden uitgevoerd in de vorm van goederen; dat deze uitvoer moet kunnen worden vrijgesteld van de verplichting tot het overleggen van een certificaat;

(10) Overwegende dat bepaalde exporteurs deelnemen aan door derde invoerende landen gehouden openbare inschrijvingen; dat deze exporteurs ongestraft het door het certificaat gedekte bedrag moeten kunnen verminderen met het bedrag dat zij bij indiening van hun offerte hadden opgegeven, wanneer zij de opdracht niet ontvangen;

(11) Overwegende dat de restitutiecertificaten in de eerste plaats dienen om de naleving van de verplichtingen van de Gemeenschap ten aanzien van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) te waarborgen, en dat zij het tegelijkertijd mogelijk maken om vooraf de restitutie te bepalen die kan worden toegekend voor de landbouwproducten die zijn gebruikt bij de vervaardiging van goederen die naar derde landen worden uitgevoerd; dat dit doel in bepaalde opzichten verschilt van het doel van de uitvoercertificaten die worden afgegeven voor hoeveelheden basisproducten die in ongewijzigde staat worden uitgevoerd en die onderworpen zijn aan verplichtingen in het kader van de WTO en qua hoeveelheid eveneens beperkt zijn; dat derhalve moet worden gepreciseerd welke algemene bepalingen die van toepassing zijn op certificaten in de landbouwsector, welke momenteel zijn neergelegd in Verordening (EEG) nr. 3719/88 van de Commissie van 16 november 1988 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van invoer-, uitvoer- en voorfixatiecertificaten voor landbouwproducten(11), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1127/1999(12), op restitutiecertificaten moeten worden toegepast;

(12) Overwegende dat bij Verordening (EG) nr. 1352/98 met de schrapping van gedopte rijst als basisproduct een wijziging is aangebracht in Verordening (EG) nr. 1222/94; dat het derhalve noodzakelijk is bijlage C bij de verordening voor voorgekookte rijst van GN-code 1904 90 10 te wijzigen op basis van de gelijkwaardigheidscoëfficiënt tussen gedopte rijst en volwitte rijst, en het basisproduct in kolom 6 van bijlage C te wijzigen;

(13) Overwegende dat vormen van sorbitol met een gehalte aan mannitol van minder dan 2 gewichtspercenten, net als vormen van sorbitol met een gehalte aan mannitol van meer dan 2 gewichtspercenten, kunnen worden verkregen uit isoglucose; dat voor dit type sorbitol, ongeacht of het sorbitol van GN-code 2905 44 11 of van GN-code 3824 60 11 betreft, dezelfde onderverdeling moet gelden als voor de andere vormen van sorbitol van bijlage C;

(14) Overwegende dat de Duitse versie van de verordening in bijlage E een omissie bevat voor meel van rijst; dat deze moet worden rechtgezet met terugwerkende kracht tot de datum waarop bijlage E is opgenomen in de verordening;

(15) Overwegende dat de coëfficiënten voor bepaalde soorten uitgevoerde niet-gebrande mout zijn gewijzigd; dat tevens een onderscheid moet worden gemaakt tussen meel van harde tarwe en meel van harde tarwe wat de gebruikte grondstof betreft; dat deze wijzigingen in bijlage E moeten worden opgenomen;

(16) Overwegende dat het Comité van beheer voor horizontale vraagstukken inzake het handelsverkeer in verwerkte landbouwproducten die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen, geen advies heeft uitgebracht binnen de door zijn voorzitter bepaalde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1222/94 wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 1 wordt het volgende lid 1 bis ingevoegd: "1 bis. In deze verordening wordt verstaan onder:

a) 'begrotingsperiode': de periode van 1 oktober van een bepaald jaar tot 30 september van het daaropvolgende jaar;

b) 'certificaat': het overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 6 tot en met 6 H opgesteld certificaat, dat geldig is in de gehele Gemeenschap en op aanvraag wordt afgegeven door de lidstaten aan iedere belanghebbende, ongeacht zijn plaats van vestiging in de Gemeenschap. Het certificaat garandeert de betaling van de restitutie, voor zover de voorwaarden van artikel 7 zijn vervuld. In het certificaat kunnen de restitutievoeten vooraf worden vastgesteld. De certificaten zijn uitsluitend gedurende één begrotingsjaar geldig;

c) 'de Overeenkomst': de landbouwovereenkomst afgesloten bij de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde;

d) 'voedselhulp': de voedselhulptransacties die beantwoorden aan de voorwaarden van artikel 10, lid 4, van de overeenkomst."

2. Artikel 5, lid 2, wordt vervangen door de volgende tekst: "2. Evenwel is een stelsel van vaststelling vooraf van de restitutievoet van toepassing.

In geval van toepassing van het stelsel van vaststelling vooraf van de restitutievoet, is de restitutievoet die geldt op de dag van de indiening van het verzoek om vaststelling vooraf, van toepassing op een uitvoer te realiseren na deze datum, tijdens de geldigheidsduur van het certificaat, overeenkomstig de bepalingen van artikel 6 C, lid 2."

3. Artikel 5, lid 3, wordt geschrapt.

4. Artikel 6 wordt vervangen door de volgende tekst: "1. De toekenning van restitutie voor de uitvoer van landbouwproducten die voldoen aan de voorwaarden van artikel 7 en overeenkomen met onder controle geplaatste granen voor de vervaardiging van alcoholhoudende dranken als bedoeld in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 2825/93, is met ingang van 1 maart 2000 afhankelijk van de overlegging van een overeenkomstig artikel 6 A of Verordening (EG) nr. 1223/94 afgegeven certificaat.

De vorige alinea is niet van toepassing op uitvoer in het kader van een voedselhulptransactie, op leveringen als bedoeld in de artikelen 36, 40, 44 en 46, lid 1, van Verordening (EG) nr. 800/1999, en op uitvoer als bedoeld in artikel 6 H.

2. De toekenning van de restitutie uit hoofde van het stelsel van vaststelling vooraf, als bedoeld in artikel 5, lid 2, is afhankelijk van de overlegging van een certificaat waarin de vaststelling vooraf van de restitutievoeten is opgenomen.

3. Het certificaat kan worden gebruikt door de titularis.

4. Wanneer de belanghebbende niet voornemens is uitvoer te verrichten vanuit een andere lidstaat dan die waar hij het certificaat aanvraagt, kan het certificaat door de bevoegde instantie bewaard worden, met name in de vorm van een elektronisch bestand.

5. Voor de toepassing van dit artikel op de granen die onder controle zijn geplaatst voor de vervaardiging van alcoholhoudende dranken, bedoeld in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 2825/93, moet elke verwijzing naar de term 'uitvoer' worden opgevat als een verwijzing naar de plaatsing onder genoemde controle."

5. De artikelen 6 A tot en met 6 I worden ingevoegd: "Artikel 6 A

1. Het certificaat wordt aangevraagd en afgegeven voor een vast bedrag, uitgedrukt in euro.

De certificaataanvraag en het certificaat worden opgesteld volgens het model van bijlage F.

2. De belanghebbende kan verzoeken om vaststelling vooraf van alle restitutievoeten die gelden op de dag van indiening van het verzoek om vaststelling vooraf. Het verzoek om vaststelling vooraf, ingediend overeenkomstig de voorwaarden van bijlage F, kan worden gedaan bij aanvraag van het certificaat, dan wel vanaf de dag waarop het certificaat is toegekend, en vóór de laatste dag van de geldigheidstermijn ervan.

De vaststelling vooraf is niet van toepassing op uitvoer die vóór de dag van de aanvraag plaatsvindt.

3. De afgifte van een certificaat verplicht de titularis tot het aanvragen van restituties voor de uitvoer die tijdens de geldigheidsduur van het certificaat plaatsvindt, tot een bedrag dat gelijk is aan het bedrag waarvoor het certificaat is afgegeven. De naleving van deze verplichting wordt gegarandeerd door het stellen van de in artikel 6 E bedoelde waarborg.

4. De in dit artikel bedoelde verplichtingen zijn primaire eisen in de zin van artikel 20 van Verordening (EEG) nr. 2220/85.

Artikel 6 B

1. De certificaataanvragen kunnen worden ingediend:

a) vóór 31 augustus voor certificaten die geldig zijn van 1 oktober tot 30 september van het volgende jaar;

b) vóór 5 november voor certificaten die geldig zijn van 1 december tot 30 september van het volgende jaar;

c) vóór 5 januari voor certificaten die geldig zijn van 1 februari tot 30 september;

d) vóór 5 maart voor certificaten die geldig zijn van 1 april tot 30 september;

e) vóór 5 mei voor certificaten die geldig zijn van 1 juni tot 30 september;

f) vóór 5 juli voor certificaten die geldig zijn van 1 augustus tot 30 september.

2. De lidstaten delen aan de Commissie uiterlijk op:

- 5 september de in lid 1, onder a), bedoelde certificaataanvragen mee;

- 12 november de in lid 1, onder b), bedoelde certificaataanvragen mee;

- 12 januari de in lid 1, onder c), bedoelde certificaataanvragen mee;

- 12 maart de in lid 1, onder d), bedoelde certificaataanvragen mee;

- 12 mei de in lid 1, onder e), bedoelde certificaataanvragen mee;

- 12 juli de in lid 1, onder f), bedoelde certificaataanvragen mee.

3. De Commissie bepaalt het bedrag waarvoor certificaten kunnen worden afgegeven op basis van de volgende elementen:

a) het overeenkomstig artikel 9, lid 2, van de overeenkomst vastgestelde maximumbedrag van de restituties

minus

b) in voorkomend geval, de overschrijding van het maximumbedrag dat in de loop van het voorgaande begrotingsjaar kan worden toegekend

minus

c) het bedrag dat is voorbehouden voor uitvoer als bedoeld in artikel 6 H

minus

d) de betalingen die in de loop van het begrotingsjaar zijn verricht in verband met uitvoer die plaatsvindt vóór 1 maart 2000

minus

e) de betalingen die in de loop van het lopende begrotingsjaar zijn verricht in verband met uitvoer die plaatsvond in de loop van het voorgaande begrotingsjaar

minus

f) de bedragen waarvoor certificaten zijn afgegeven in de loop van de in aanmerking genomen begrotingsperiode

plus

g) het bedrag waarvoor afgegeven certificaten, als bedoeld in artikel 6 F, zijn teruggegeven

plus

h) het eventueel nog niet gebruikte deel van het in letter c) hierboven bedoelde bedrag

en

i) de onzekere elementen met betrekking tot sommige van deze bedragen.

4. Het totale bedrag van de certificaten die voor elk van de in lid 1 bedoelde periodes kunnen worden uitgegeven bedraagt:

40 % van het in lid 3 bedoelde bedrag voor de in lid 1, onder a), bedoelde periode;

20 % van het in lid 3 bedoelde bedrag, vastgesteld op 12 november voor de in lid 1, onder b), bedoelde periode;

25 % van het in lid 3 bedoelde bedrag, vastgesteld op 12 januari voor de in lid 1, onder c), bedoelde periode;

33 % van het in lid 3 bedoelde bedrag, vastgesteld op 12 maart voor de in lid 1, onder d), bedoelde periode;

50 % van het in lid 3 bedoelde bedrag, vastgesteld op 12 mei voor de in lid l, onder e), bedoelde periode;

100 % van het in lid 3 bedoelde bedrag, vastgesteld op 12 juli voor de in lid 1, onder f), bedoelde periode.

5. Wanneer het totale bedrag van de voor elk van de betrokken periodes ontvangen aanvragen het in lid 4 bedoelde maximum overschrijdt, stelt de Commissie een verlagingscoëfficiënt vast die van toepassing is op alle aanvragen die vóór de in lid 1 genoemde datums zijn ontvangen, teneinde het in lid 4 bedoelde maximum in acht te nemen.

De Commissie maakt de coëfficiënt binnen vijf werkdagen na de in lid 2 bedoelde datum bekend in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

6. In het geval van vaststelling van een verlagingscoëfficiënt door de Commissie, kunnen de certificaten worden toegekend tot het gevraagde bedrag, vermenigvuldigd met de overeenkomstig lid 5 vastgestelde verlagingscoëfficiënt.

In dat geval kan de aanvrager, binnen vijf werkdagen na de bekendmaking van de verlagingscoëfficiënt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, zijn aanvraag intrekken.

7. De lidstaten delen de Commissie vóór respectievelijk 1 oktober, 1 december, 1 februari, 1 april, 1 juni en 1 augustus de bedragen mee waarvoor bepaalde aanvragers hun certificaataanvragen overeenkomstig lid 6 hebben ingetrokken.

8. Vanaf 1 oktober van elke begrotingsperiode kunnen certificaataanvragen buiten de in lid 1 bedoelde periodes worden ingediend. De aanvragen die in de loop van een week zijn ingediend worden de daaropvolgende dinsdag aan de Commissie meegedeeld. De desbetreffende certificaten kunnen worden afgegeven vanaf de maandag die volgt op de mededeling, op voorwaarde dat de Commissie geen andere maatregelen vaststelt.

9. De in het vorige lid bedoelde certificaten kunnen alleen worden aangevraagd indien er geen enkele verlagingscoëfficiënt op grond van lid 5 is vastgesteld en totdat de in lid 4 bedoelde bedragen, vermeerderd met de bedragen waarvoor geen certificaten zijn afgegeven, alsmede met de bedragen waarvoor certificaten zijn teruggegeven, geheel zijn opgebruikt.

10. Voor uitvoer die vóór 1 oktober plaatsvindt volgens de voorwaarden van lid 8, kunnen vanaf 15 augustus certificaataanvragen worden ingediend indien de overeenkomstig lid 3 vastgestelde bedragen beschikbaar blijven.

11. De bepalingen van de leden 1 tot en met 7, lid 9 en lid 10 zijn van toepassing met ingang van 15 juli 2000.

Artikel 6 C

1. Het certificaat is geldig vanaf de dag die op de certificaataanvraag is aangegeven, volgens de voorwaarden van bijlage F.

2. Het certificaat is geldig tot aan het eind van de begrotingsperiode.

In het geval van vaststelling vooraf van de restitutievoeten zijn de restitutievoeten geldig tot het eind van de vijfde maand die volgt op het verzoek om vaststelling vooraf, dan wel tot het eind van de geldigheidstermijn van het certificaat, indien dit op een eerdere datum afloopt.

Artikel 6 D

In certificaataanvragen en certificaten die worden opgesteld voor het uitvoeren van een voedselhulptransactie, wordt in vak 20 één van de volgende vermeldingen opgenomen:

- Certificado GATT - Ayuda alimentaria

- GATT-licens - fødevarehjælp

- Bescheinigung GATT - Nahrungsmittelhilfe

- Πιστοποιητικό GATT - Επισιτιστική βοήθεια

- GATT certificate - Food aid

- Certificat GATT - Aide alimentaire

- Titolo GATT - Aiuto alimentare

- GATT-Certificaat - Voedselhulp

- Certificado GATT - Ajuda alimentar

- GATT-todistus: Elintarvikeapu

- GATT-licens - Livsmedelsbistånd.

De bepalingen van artikel 6 B zijn niet van toepassing op deze certificaten.

In afwijking van de verordeningen houdende vaststelling van de restituties bij de uitvoer van basisproducten in de vorm van goederen, zijn de vooraf vastgestelde restitutievoeten die worden toegepast op certificaataanvragen en certificaten die worden opgesteld voor het uitvoeren van een voedselhulptransactie, de restitutievoeten welke van toepassing zijn op andere uitvoer waarbij de restitutievoeten niet vooraf worden vastgesteld. De restitutievoet die in aanmerking moet worden genomen, is die welke geldt op de dag die bepaald is overeenkomstig artikel 2 van Verordening (EG) nr. 259/98, wanneer het uitvoer in het kader van communautaire voedselhulp betreft, of de dag die bepaald is overeenkomstig artikel 10 bis, lid 2, van Verordening (EG) nr. 174/1999 bij de uitvoer van melk of zuivelproducten in het kader van nationale voedselhulp.

Artikel 6 E

Certificaataanvragen waarbij het geen certificaat voor de in artikel 6 D bedoelde voedselhulptransacties betreft, zijn slechts geldig indien een waarborg die gelijk is aan 25 % van het aangevraagde bedrag, wordt gesteld volgens de voorwaarden van artikel 14 van Verordening (EEG) nr. 3719/88.

De waarborg wordt vrijgegeven volgens de voorwaarden van artikel 6 F.

Artikel 6 F

1. Bij toepassing van de in artikel 6 B, lid 5, bedoelde verlagingscoëfficiënt wordt de waarborg onverwijld vrijgegeven, met dien verstande dat op het als waarborg gestelde bedrag een coëfficiënt wordt toegepast die gelijk is aan 1 minus de verlagingscoëfficiënt.

2. 94 % van de waarborg wordt vrijgegeven wanneer de aanvrager overeenkomstig artikel 6 B, lid 6, afziet van zijn certificaat.

3. De waarborg wordt geheel vrijgegeven wanneer de titularis van het certificaat restituties heeft aangevraagd ten belope van 95 % van het bedrag waarvoor het certificaat is afgegeven.

4. Wanneer het certificaat niet is opgebruikt tot 95 % van het bedrag waarvoor het is afgegeven, wordt de waarborg ingehouden tot een bedrag van 25 % van het verschil tussen 95 % van het bedrag waarvoor het certificaat is afgegeven en het daadwerkelijk gebruikte bedrag.

5. Wanneer de titularis het certificaat evenwel vóór 1 april teruggeeft, wordt het overeenkomstig lid 4 ingehouden bedrag verminderd met 50 %. Wanneer de titularis het certificaat na deze datum maar vóór 15 augustus teruggeeft, wordt het overeenkomstig lid 4 ingehouden bedrag verminderd met 25 %.

6. De titularis van een certificaat die aantoont dat hij heeft deelgenomen aan een door een invoerend derde land gehouden openbare inschrijving volgens artikel 44 van Verordening (EEG) nr. 3719/88, en dat hem de opdracht niet gegund is, kan verzoeken om af te zien van een bedrag dat gelijk is aan de restitutie die hij zou hebben ontvangen wanneer de opdracht aan hem gegund was. In dat geval wordt het certificaat verminderd met dit bedrag en wordt de overeenkomende waarborg vrijgegeven.

Artikel 6 G

1. De lidstaten delen de Commissie vóór het eind van elke maand de restitutiebedragen mee die zij gedurende de voorgaande maand hebben toegekend voor uitvoer die vóór 1 maart 2000 plaatsvindt.

2. De lidstaten delen de Commissie vóór 1 januari van elk jaar, en voor de eerste maal vóór 1 januari 2001, het totale bedrag mee dat zij daadwerkelijk aan restituties hebben toegekend voor uitvoer die tijdens de voorgaande begrotingsperiode heeft plaatsgevonden, alsmede de bedragen die na 1 januari zijn toegekend voor uitvoer die in eerdere begrotingsperiodes heeft plaatsgevonden, met precisering van de betrokken periodes.

3. Voor de toepassing van het vorige lid worden vooruitbetalingen beschouwd als betalingen. De terugbetalingen van ten onrechte betaalde restituties worden afzonderlijk meegedeeld.

4. De lidstaten delen de Commissie vóór de 15e van elke maand mee:

a) de bedragen waarvoor certificaten zijn teruggegeven, dan wel verlaagd overeenkomstig de voorwaarden van artikel 6 F, lid 6, of die zijn verlopen in de loop van de vorige maand en die niet gebruikt zijn;

b) de in de vorige maand afgegeven certificaten als bedoeld in artikel 6 D.

Artikel 6 H

1. Van 1 maart 2000 tot 30 september 2000 en met ingang van 1 oktober 2000 voor elk begrotingsjaar, kan voor uitvoer die niet onder een certificaat valt een restitutie worden betaald binnen de grenzen van een globale reserve van 15000000 EUR.

Dit artikel is evenwel niet van toepassing op uitvoer in het kader van voedselhulptransacties, noch op de in de artikelen 36, 40 en 44 en artikel 46, lid 1, van Verordening (EG) nr. 800/1999 bedoelde leveringen.

2. De bepalingen van dit artikel zijn uitsluitend van toepassing op uitvoer door exporteurs die geen certificaat hebben op de dag van export en waarvan de totale aanvragen in het betrokken begrotingsjaar minder dan 20000 EUR bedragen.

Het is uitsluitend van toepassing in de lidstaat waar de goederen worden vervaardigd of samengesteld.

3. De lidstaten delen de Commissie uiterlijk op de 5e en de 5e van elke maand de restitutiebedragen mee die uit hoofde van dit artikel zijn toegekend gedurende de periode van de 16e tot het eind van de vorige maand, respectievelijk van de le tot de 15e van de lopende maand.

Wanneer het totaal van de door de lidstaten meegedeelde bedragen de 12000000 EUR bereikt, schort de Commissie de toepassing van de leden 1 en 2 van dit artikel op.

Artikel 6 I

1. Verordening (EEG) nr. 3719/88 is van toepassing op de in deze verordening bedoelde certificaten, met uitzondering van de bepalingen betreffende invoercertificaten.

De bepalingen betreffende de rechten en de verplichtingen van de certificaten die in hoeveelheden zijn gespecificeerd, zijn mutatis mutandis van toepassing op de rechten en de verplichtingen die verband houden met de in deze verordening bedoelde certificaten gespecificeerd in euro, rekening houdend met het bepaalde in bijlage F.

2. In afwijking van lid 1 zijn de volgende bepalingen van Verordening (EEG) nr. 3719/88 niet van toepassing op de in deze verordening bedoelde restitutiecertificaten:

- de artikelen 9, 12, 13 bis, 19, 22, 30, 31, 33, 38, 41, 42, 45;

- artikel 8, lid 2 (dit lid blijft evenwel van toepassing op de voorfixatiecertificaten die worden afgegeven overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1223/94);

- artikel 8, lid 4;

- artikel 16, lid l;

- artikel 34, lid 5.

3. Artikel 20 van Verordening (EEG) nr. 3719/88 is, mutatis mutandis, van toepassing, met dien verstande dat de vertegenwoordiger van de titularis voor de toepassing van dit artikel beschouwd wordt als de cessionaris.

4. Voor de toepassing van artikel 36 van Verordening (EEG) nr. 3719/88 kunnen certificaten die tot 30 september geldig zijn, niet worden verlengd. In dit geval moet het certificaat worden geannuleerd voor de als gevolg van overmacht niet aangevraagde bedragen."

6. In artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1222/94:

a) wordt in lid 2 de tweede alinea vervangen door: "Indien de belanghebbende echter ten genoegen van de bevoegde autoriteiten aantoont dat hij de vereiste gegevens betreffende de vervaardigingswijze van de uit te voeren goederen niet in zijn bezit heeft of niet kan voorleggen en indien deze goederen zijn vermeld in de kolommen 1 en 2 van bijlage D, kan de belanghebbende, op zijn uitdrukkelijk verzoek, een restitutie verkrijgen, voor de berekening waarvan de aard en de hoeveelheid van de basisproducten die in aanmerking moeten worden genomen, worden vastgesteld op de grondslag van de gegevens die de analyse van de uit te voeren goederen oplevert en volgens de in bijlage D vastgestelde gelijkwaardigheidstabel. De bevoegde instantie bepaalt de voorwaarden volgens dewelke de analyse moet worden uitgevoerd.";

b) wordt het volgende lid toegevoegd: "7. Voor uitvoer waarbij gebruik wordt gemaakt van een certificaat dat uit hoofde van een bepaald begrotingsjaar is afgegeven, kunnen de restituties niet worden betaald vóór het begin van dat begrotingsjaar (16 oktober).".

7. In bijlage C bij Verordening (EG) nr. 1222/94:

a) wordt de titel van kolom 6: "langkorrelige witte rijst";

b) wordt, in kolom 6, voor voorgekookte rijst die geen cacao bevat van GN-code ex 1904 90 10, de hoeveelheid van "174" vervangen door "120" (kg langkorrelige witte rijst);

c) voor D-glucitol (sorbitol), in waterige oplossing, met een gehalte aan D-mannitol van minder dan 2 gewichtspercent, berekend op het D-glucitol-gehalte, van GN-code 2905 44 11 of GN-code 3824 60 11, wordt de volgende onderverdeling toegevoegd aan de kolommen 2, 5 en 9:

">RUIMTE VOOR DE TABEL>".

8. In de kolommen 1 en 2 van bijlage D worden de GN-codes 2106 10 90 en 2106 90 99 vervangen door:

">RUIMTE VOOR DE TABEL>"

(De regels " 2106 90 - andere" en "- - andere" worden ingevoegd voor de huidige regel " 2106 90 99 - andere").

9. Betreft slechts de Duitse versie.

10. In bijlage E:

a) worden de regels betreffende GN-code 1101 00 vervangen door:

">RUIMTE VOOR DE TABEL>"

b) de coëfficiënten voor de volgende producten worden gewijzigd:

">RUIMTE VOOR DE TABEL>".

11. De aangehechte bijlage F wordt toegevoegd.

Artikel 2

1. Verordening (EG) nr. 1223/94 wordt ingetrokken met ingang van 1 maart 2000.

2. De voorfixatiecertificaten die in de periode vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening tot 29 februari 2000 worden aangevraagd, blijven geldig tot de laatstgenoemde datum.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Zij is van toepassing op uitvoer die vanaf 1 maart 2000 plaatsvindt.

Echter:

- artikel 2 is van toepassing vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening. Het is niet van toepassing op certificaataanvragen die voor die datum worden ingediend;

- artikel 1, lid 9, is op verzoek van de belanghebbende van toepassing per 1 januari 1996;

- de in artikel 1, lid 5, bedoelde certificaten kunnen worden aangevraagd vanaf 1 december 1999.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 juli 1999.

Voor de Commissie

Karel VAN MIERT

Lid van de Commissie

(1) PB L 318 van 20.12.1993, blz. 18.

(2) PB L 309 van 19.11.1998, blz. 28.

(3) PB L 181 van 1.7.1992, blz. 21.

(4) PB L 160 van 26.6.1999, blz. 19.

(5) PB L 136 van 31.5.1994, blz. 5.

(6) PB L 184 van 27.6.1998, blz. 25.

(7) PB L 258 van 16.10.1993, blz. 6.

(8) PB L 328 van 20.12.1994, blz. 12.

(9) PB L 136 van 31.5.1994, blz. 33.

(10) PB L 162 van 26.6.1999, blz. 31.

(11) PB L 331 van 2.12.1988, blz. 1.

(12) PB L 135 van 29.5.1999, blz. 48.

BIJLAGE

"BIJLAGE F

I. Certificaataanvragen

1. De certificaataanvragen worden opgesteld op een formulier volgens het in de bijlage opgenomen model.

Tot 31 december 2000 kunnen de lidstaten evenwel bepalen dat de certificaataanvragen en certificaten worden opgesteld op formulieren volgens bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 3719/88, overeenkomstig de voorwaarden van punt 3 hieronder.

Indien de belanghebbende niet voornemens is uitvoer te verrichten via een andere lidstaat dan die waar hij zijn certificaataanvraag indient, kan hij langs elektronische weg een aanvraag doen overeenkomstig de door die lidstaat vastgestelde voorwaarden.

2. De aanvrager vult de vakken 4, 10, 17 en 18 in, en in voorkomend geval de vakken 7 en 21. Bij de in artikel 6 B, lid 1, bedoelde certificaten vermeldt hij in vak 12 de eerste dag van de geldigheidsperiode van het certificaat.

De aanvrager geeft in vak 22 aan of hij voornemens is zijn certificaat uitsluitend te gebruiken in de lidstaat van afgifte of dat hij een certificaat aanvraagt dat in de gehele Gemeenschap geldig is.

De aanvrager vermeldt in vak 24 plaats en datum van de aanvraag en ondertekent de certificaataanvraag.

Bij een certificaataanvraag voor voedselhulp vult hij tevens vak 20 in met één van de in artikel 6 D genoemde vermeldingen.

3. Indien de certificaataanvraag wordt opgesteld op een formulier volgens bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 3719/88, zijn de bepalingen van punt 2 van toepassing, met uitzondering van de volgende bepalingen:

- vak 10 (ontbreekt) wordt niet ingevuld;

- de eventuele vermelding van het verzoek om vaststelling vooraf wordt ingevuld in vak 20 in plaats van in vak 21 (ontbreekt); tevens moet in dit vak worden ingevuld of het certificaat uitsluitend wordt aangevraagd voor uitvoer via deze lidstaat;

- in de vakken 17 en 18 wordt het bedrag in euro aangegeven;

- in vak 13 vermeldt de aanvrager: "Goederen die niet onder bijlage I vallen";

- de vakken 14 tot en met 16 worden niet ingevuld.

II. Verzoek om vaststelling vooraf; verzoek om uittreksels van certificaten

1. Verzoek om vaststelling vooraf op het moment van de certificaataanvraag

Zie punt I (de aanvrager vult vak 21 in).

2. Verzoek om vaststelling vooraf na de certificaataanvraag

In dit geval vult de belanghebbende een aanvraag in waarbij

hij in de vakken 1 en 2 de naam vermeldt van de instantie die het restitutiecertificaat waarvoor vaststelling vooraf wordt gevraagd, afgeeft, alsmede het nummer van het certificaat;

in vak 4 de naam vermeldt van de certificaattitularis;

in vak 21 de dag van indiening van het verzoek om vaststelling vooraf vermeldt.

3. Verzoek om uittreksels van certificaten

De certificaattitularis kan een certificaatuittreksel aanvragen voor een bedrag dat het beschikbare saldo van het oorspronkelijke certificaat niet overschrijdt, met name wanneer hij voornemens is uitvoer te verrichten waarvoor de restitutieaanvragen niet zullen worden ingediend in de lidstaat van afgifte van het certificaat. In dat geval wordt het bedrag van de uittrekselaanvraag in mindering gebracht van het oorspronkelijke certificaat en wordt een uittreksel afgegeven op basis van een aanvraag waarin de volgende gegevens zijn opgenomen:

in de vakken 1 en 2 de naam van de instantie die het restitutiecertificaat afgeeft waarvoor een uittreksel wordt gevraagd en het nummer van het vermelde oorspronkelijke certificaat;

in vak 4, de naam van de certificaattitularis;

in de vakken 17 en 18, het bedrag in euro dat uit hoofde van het uittreksel wordt aangevraagd.

III. Afgifte van certificaten met vaststelling vooraf die in de gehele Gemeenschap kunnen worden gebruikt en afgifte van certificaatuittreksels

1. De exemplaren 1 en 2 worden afgegeven overeenkomstig de aangehechte modellen:

a) in de vakken 1 en 2 wordt de naam van de instantie van afgifte ingevuld, onder vermelding van diens adres en het nummer van het door de instantie van afgifte toegekende certificaat. In het geval van een certificaatuittreksel wordt in vak 3 in vette hoofdletters "Uittreksel" ingevuld;

b) in vak 4 wordt de naam en het volledige adres van de titularis ingevuld;

c) vak 6 wordt aangekruist;

d) in vak 10 wordt de datum van indiening van de aanvraag van het oorspronkelijke certificaat vermeld, en in vak 11 wordt het bedrag van de overeenkomstig de artikel 6 E gestelde waarborg vermeld;

e) in vak 12 wordt de eerste dag van de geldigheidsduur vermeld, naargelang het geval vastgesteld overeenkomstig artikel 6 B, lid 1 of artikel 6 B, lid 8;

f) in vak 13 wordt de 30e september ingevuld die volgt op de in vak 12 vermelde datum;

g) vak 17 wordt door de bevoegde instantie ingevuld op basis van het bedrag dat overeenkomstig artikel 6 B is vastgesteld. De vakken 18 en 23 worden ingevuld;

h) in de vakken 20 en 22 worden de eventuele vermeldingen in de aanvraag opgenomen;

i) vak 21 wordt ingevuld overeenkomstig de aanvraag.

2. Indien het certificaat wordt afgegeven volgens het model van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 3719/88, worden de bepalingen van punt 1 toegepast rekening houdend met de volgende bepalingen:

- in vak 13 (uit te voeren product) wordt de vermelding "Goederen die niet onder bijlage I vallen" toegevoegd;

- de vakken 6 en 14 tot en met 16 worden aangekruist;

- in de vakken 17 en 18 wordt de hoeveelheid in ton vervangen door het bedrag in euro;

- in vak 20 wordt de vermelding "Certificaat geldig vanaf (datum)" toegevoegd;

- in vak 21 wordt "Geldig tot (datum)" ingevuld.

IV. Afgifte van certificaten zonder vaststelling vooraf die in de gehele Gemeenschap kunnen worden gebruikt

Deze certificaten worden ingevuld zoals de in punt III bedoelde certificaten.

Vak 21 wordt aangekruist.

Indien de titularis van een dergelijk certificaat naderhand verzoekt om vaststelling vooraf van de restitutievoeten, dient hij zijn oorspronkelijke certificaat terug te geven. In dat geval wordt een nieuw certificaat afgegeven op basis van het beschikbare saldo van het oorspronkelijke certificaat.

V. Geregistreerde certificaten die in één lidstaat geldig zijn

Wanneer de titularis van een certificaat niet voornemens is uit hoofde van zijn certificaat restitutie aan te vragen bij een andere instantie dan de instantie van afgifte, stelt de lidstaat de aanvrager in kennis van de registratie van zijn aanvraag en deelt hem de op exemplaar nr. 1 bedoelde gegevens mee.

Exemplaar nr. 2 wordt niet afgegeven (exemplaar voor de instantie van afgifte). Het wordt vervangen door een registratie bij de bevoegde instantie, waarin alle gegevens van de in de punten III en IV bedoelde certificaten zijn opgenomen, alsmede de afschrijvingen van het certificaat.

VI. Gebruik van de certificaten

1. Bij het vervullen van de douaneformaliteiten wordt in vak 44 van het enige document de vermelding "HA1" ingevuld, alsmede het nummer van het/de certificaat/certificaten die ter dekking van de restitutieaanvraag zijn gebruikt.

Wanneer het douanedocument geen enig document is, moet(en) in het nationale document het/de nummer(s) van de af te handelen certificaten worden vermeld, alsmede een opmerking dat het een uitvoer betreft die onder de "niet-bijlage I" -restitutieregeling valt.

2. De aanvrager van de restitutie vult het douanedocument of het door de bevoegde instantie aangewezen formulier voor de betaling van restituties in. Op dit formulier worden alle noodzakelijke gegevens voor de identificatie van de aanvrager en de uitgevoerde goederen vermeld (in voorkomend geval het registratienummer), alsmede de betrokken hoeveelheden.

Op het formulier worden tevens vermeld:

- het referentienummer van het douanedocument waaruit blijkt dat de uitvoer plaatsvindt (vak 7 indien dit het enige document is);

- het nummer van het restitutiecertificaat voor de uitvoer.

3. Bij het restitutieaanvraagformulier wordt het restitutiecertificaat gevoegd (exemplaar nr. 1), tenzij dit bij de tot betaling gemachtigde instantie is geregistreerd of neergelegd.

4. Op basis van de restitutieaanvraag bepaalt de bevoegde instantie het bedrag dat zou worden betaald wanneer zou zijn voldaan aan alle voorwaarden voor de uitvoer van de op de restitutieaanvraag aangegeven hoeveelheid goederen. Dit bedrag wordt van het certificaat afgeschreven. (Indien de goederen geregistreerd zijn kan het restitutiebedrag vooraf door de aanvrager worden berekend.)

5. Indien het certificaat niet geregistreerd is, wordt exemplaar nr. 1 van het certificaat teruggegeven aan de titularis of op aanvraag van de belanghebbende door de tot betaling gemachtigde instantie bewaard.

6. De met de uitvoer verband houdende waarborg kan voor deze uitvoer worden vrijgegeven of worden overgedragen als waarborg voor betaling vooraf van de restitutie. In dat geval behoeft de aanvrager alleen de waarborgsom met het benodigde bedrag aan te vullen.

Bijlage

>PIC FILE= "L_1999201NL.004102.EPS">

>PIC FILE= "L_1999201NL.004201.EPS">

>PIC FILE= "L_1999201NL.004301.EPS">

>PIC FILE= "L_1999201NL.004401.EPS">"