31998D0023

98/23/EG: Beschikking van de Raad van 19 december 1997 waarbij het Verenigd Koninkrijk wordt gemachtigd tot voorziening van de toepassing van een maatregel die afwijkt van artikel 28 sexies, lid 1, van Zesde Richtlijn 77/388/EEG betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting

Publicatieblad Nr. L 008 van 14/01/1998 blz. 0024 - 0025


BESCHIKKING VAN DE RAAD van 19 december 1997 waarbij het Verenigd Koninkrijk wordt gemachtigd tot voorziening van de toepassing van een maatregel die afwijkt van artikel 28 sexies, lid 1, van Zesde Richtlijn 77/388/EEG betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting (98/23/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (1), inzonderheid op artikel 27,

Gelet op de eerdere Beschikking 92/546/EEG (2),

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende dat de Raad krachtens artikel 27, lid 1, van Richtlijn 77/388/EEG, op voorstel van de Commissie en met eenparigheid van stemmen, elke lidstaat kan machtigen bijzondere, van de bepalingen van die richtlijn afwijkende maatregelen te treffen teneinde de belastingheffing te vereenvoudigen of bepaalde vormen van belastingfraude of -ontwijking te voorkomen;

Overwegende dat het Verenigd Koninkrijk bij schrijven dat op 21 februari 1997 bij de Commissie werd geregistreerd, heeft verzocht om een machtiging om de toepassing voort te zetten van de afwijkende maatregel die haar eerder bij Beschikking 92/546/EEG tot en met 31 december 1996 werd toegestaan;

Overwegende dat de andere lidstaten op 6 mei 1997 in kennis werden gesteld van dit verzoek van het Verenigd Koninkrijk;

Overwegende dat bij Beschikking 92/546/EEG het Verenigd Koninkrijk gemachtigd werd een bijzondere maatregel toe te passen waarbij het de bevoegde autoriteiten is toegestaan te bepalen dat de normale waarde in aanmerking wordt genomen als maatstaf van heffing voor intracommunautaire verwervingen van goederen, ingeval de persoon die de goederen verwerft, niet volledig belastingplichtig is en er in de nationale wetgeving omschreven familiale, juridische of economische banden bestaan tussen de persoon die de goederen verwerft en de leverancier;

Overwegende dat het Verenigd Koninkrijk ingevolge Beschikking 92/546/EEG het dispositief van de bijzondere maatregel waartoe zij werd gemachtigd bij een besluit van de Raad (3) dat geacht wordt te zijn genomen op 11 april 1987, kon aanvullen, en het Verenigd Koninkrijk aldus kon bepalen dat als maatstaf van heffing voor de levering of invoer van goederen of de verlening van diensten de normale waarde in aanmerking moet worden genomen, ingeval de begunstigde van deze handelingen een persoon is die geheel of gedeeltelijk is vrijgesteld en indien er in de nationale wetgeving omschreven familiale, juridische of economische banden bestaan tussen de persoon die de goederen levert of de dienst verricht en de ontvanger ervan, of tussen de invoerder van de goederen en degene die daarvoor moet worden betaald;

Overwegende dat de betrokken maatregel ten doel heeft te voorkomen dat personen die bepaalde in de nationale wetgeving omschreven familiale, juridische of economische banden hebben, de prijs van de belastbare handelingen kunstmatig verlagen;

Overwegende dat overeenkomstig de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (4) afwijkende nationale regels, die het vermijden van fraude of belastingontwijking tot doel hebben, strikt dienen te worden geïnterpreteerd en slechts mogen afwijken van de regels inzake maatstaf van heffing binnen de perken van het strikt noodzakelijke om dit doel te bereiken;

Overwegende dat de bijzondere maatregel evenwel slechts van toepassing is wanneer de administratie feitenelementen kan verzamelen waaruit kan worden afgeleid dat de volgens artikel 28 sexies van Richtlijn 77/388/EEG vastgestelde maatstaf van heffing werd beïnvloed door de familiale, juridische of economische banden die bestaan tussen de persoon die de goederen levert of de dienst verricht en de ontvanger ervan, waarbij dit bewijs niet mag berusten op enkel vermoedens, en met dien verstande dat de partijen in de gelegenheid moeten worden gesteld het tegenbewijs te leveren in geval van betwisting van het niveau van de door de administratie vastgestelde normale waarde;

Overwegende dat de maatregel uitsluitend van toepassing is op de belastbare handelingen van personen die geheel of gedeeltelijk zijn vrijgesteld;

Overwegende dat de bijzondere maatregel, gezien de beperkte werkingssfeer van de afwijking, evenredig aan het nagestreefde doel is;

Overwegende dat de Commissie op 10 juli 1996 haar goedkeuring heeft gehecht aan een werkprogramma en een tijdschema voor de indiening van voorstellen, waarin zij voorziet in een geleidelijke en etappegewijze overgang naar een gemeenschappelijk BTW-stelsel voor de interne markt;

Overwegende dat de machtiging, vanwege het feit dat het laatste pakket voorstellen voorzien is voor medio 1999, wordt verleend tot en met 31 december 1999, zodat op dat tijdstip de samenhang tussen deze afwijkende maatregel en de algehele benadering van het gemeenschappelijk BTW-stelsel kan worden beoordeeld;

Overwegende dat deze afwijkende maatregel geen negatieve invloed zal hebben op de eigen middelen van de Gemeenschap uit de BTW,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

In afwijking van artikel 28 sexies, lid 1, van Richtlijn 77/388/EEG, wordt het Verenigd Koninkrijk gemachtigd om tot en met 31 december 1999 een bijzondere maatregel toe te passen waarbij het de bevoegde autoriteiten is toegestaan te bepalen dat de normale waarde in aanmerking wordt genomen als maatstaf van heffing voor intracommunautaire verwervingen van goederen, ingeval aan de twee volgende voorwaarden is voldaan:

- de persoon die de goederen verwerft, is niet volledig belastingplichtig en er bestaan bepaalde in de nationale wetgeving omschreven familiale, juridische of economische banden tussen de persoon die de goederen verwerft en de leverancier;

- uit een geheel van feitenelementen kan worden afgeleid dat deze familiale, juridische of economische banden de volgens artikel 28 sexies vastgestelde maatstaf van heffing hebben beïnvloed.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot het Verenigd Koninkrijk.

Gedaan te Brussel, 19 december 1997.

Voor de Raad

De Voorzitter

F. BODEN

(1) PB L 145 van 13. 6. 1977, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/95/EEG (PB L 338 van 28. 12. 1996, blz. 89).

(2) PB L 351 van 2. 12. 1992, blz. 34.

(3) PB L 132 van 21. 5. 1987, blz. 22.

(4) Zie de arresten van 10 april 1984 in zaak 324/82 (Commissie/België) (Jurisprudentie 1984, blz. 1861, punt 29) en van 29 mei 1997 in zaak C-63/96 (Werner Skripalle) (Jurisprudentie 1997, blz. I-2847).