31994L0076

Richtlijn 94/76/EG van de Raad van 22 december 1994 tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG door de invoering van overgangsmaatregelen op BTW-gebied, in verband met de uitbreiding van de Europese Unie op 1 januari 1995

Publicatieblad Nr. L 365 van 31/12/1994 blz. 0053 - 0055
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 9 Deel 3 blz. 0010
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 9 Deel 3 blz. 0010


RICHTLIJN 94/76/EG VAN DE RAAD van 22 december 1994 tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG door de invoering van overgangsmaatregelen op BTW-gebied, in verband met de uitbreiding van de Europese Unie op 1 januari 1995

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Toetredingsverdrag van 1994, inzonderheid op de artikelen 2 en 3, en op de Toetredingsakte van 1994, inzonderheid op artikel 169,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende dat, behoudens de bijzondere bepalingen in bijlage XV, hoofdstuk IX, van de Akte, het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde op de datum van toetreding van kracht wordt in de nieuwe Lid-Staten;

Overwegende dat als gevolg van de afschaffing, op die datum, van de belastingheffing bij invoer en de ontheffing van belasting bij uitvoer in het handelsverkeer tussen de Gemeenschap in haar huidige samenstelling en de nieuwe Staten, alsmede tussen de nieuwe Lid-Staten onderling, overgangsmaatregelen nodig zijn teneinde de neutraliteit van het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde te waarborgen en teneinde dubbele belastingheffing of het achterwege blijven van belastingheffing te voorkomen;

Overwegende dat dergelijke maatregelen in dit opzicht een antwoord dienen te vormen op problemen die vergelijkbaar zijn met die waarvoor bepalingen werden vastgesteld bij de verwezenlijking van de interne markt, op 1 januari 1993, in het bijzonder de bepalingen van artikel 28 quindecies van Richtlijn 77/388/EEG van de Raad (1);

Overwegende dat douanetechnisch goederen geacht worden in het vrije verkeer van de uitgebreide Gemeenschap te zijn gebracht wanneer wordt aangetoond dat zij zich in het vrije verkeer van de huidige Gemeenschap of van een van de nieuwe Lid-Staten bevonden op het moment van toetreding; dat hieruit consequenties moeten worden getrokken, in het bijzonder met betrekking tot artikel 7, leden 1 en 3, en artikel 10, lid 3, van Richtlijn 77/388/EEG;

Overwegende dat in het bijzonder een regeling moet worden getroffen voor situaties waarin goederen vóór de toetreding onder een van de regelingen van artikel 16, lid 1, punt B, onder a) tot en met d), een regeling voor douanevervoer met volledige vrijstelling van invoerrechten of een vergelijkbare regeling in de nieuwe Lid-Staten waren geplaatst;

Overwegende dat eveneens bijzondere bepalingen dienen te worden vastgesteld voor de gevallen waarin vóór het in werking treden van het Toetredingsverdrag een bijzondere regeling (uitvoer of douanevervoer) werd aangevangen in het kader van het handelsverkeer tussen de huidige Gemeenschap en de nieuwe Lid-Staten of tussen deze Staten onderling ten behoeve van een vóór deze datum verrichte levering door een als zodanig optredende belastingplichtige, welke pas na deze datum zal worden voltooid,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

In Richtlijn 77/388/EEG worden het volgende hoofdstuk XVI en het volgende artikel ingevoegd:

"Hoofdstuk XIV quater Overgangsmaatregelen in het kader van de toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden tot de Europese Unie Artikel 28 septdecies 1. Voor de toepassing van onderhavig artikel wordt verstaan onder:

- "Gemeenschap": het grondgebied van de Gemeenschap zoals gedefinieerd voorafgaand aan de toetreding in artikel 3;

- "nieuwe Lid-Staten": het grondgebied van de Lid-Staten die zijn toegetreden tot de Europese Unie ingevolge het Verdrag ondertekend op 24 juni 1994, zoals omschreven voor elk van deze Staten in artikel 3;

- "uitgebreide Gemeenschap": de Gemeenschap zoals gedefinieerd na de toetreding in artikel 3.

2. Wanneer goederen:

- vóór de datum van toetreding in de Gemeenschap of in een van de nieuwe Lid-Staten zijn binnengebracht, en - sedert hun binnenkomst in de Gemeenschap of in een van de nieuwe Lid-Staten werden geplaatst onder een regeling voor tijdelijke invoer met volledige vrijstelling van invoerrechten, onder een van de in artikel 16, lid 1, punt B, onder a) tot en met d), bedoelde regelingen of onder een vergelijkbare regeling in een van de nieuwe Lid-Staten, en - niet vóór de datum van toetreding aan deze regeling zijn onttrokken,

blijven de bepalingen die van toepassing waren op het tijdstip dat de goederen onder deze regeling werden geplaatst van toepassing tot op het ogenblik dat de goederen aan deze regeling worden onttrokken na de datum van toetreding.

3. Wanneer goederen:

- vóór de datum van toetreding werden geplaatst onder de regeling voor gemeenschappelijk douanevervoer of een andere regeling voor douanevervoer, en - niet vóór de datum van toetreding aan deze regeling zijn onttrokken,

blijven de bepalingen die van toepassing waren op het tijdstip dat de goederen onder deze regeling werden geplaatst van toepassing tot op het ogenblik dat de goederen aan deze regeling worden onttrokken na de datum van toetreding.

Voor het bepaalde onder het eerste streepje wordt onder "regeling voor gemeenschappelijk douanevervoer" verstaan de maatregelen voor het vervoer van goederen tussen de Gemeenschap en de landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA), alsmede tussen de EVA-landen onderling, zoals vastgesteld in de Overeenkomst betreffende een gemeenschappelijke regeling inzake douanevervoer van 20 mei 1987 (1).

4. Met de invoer van een goed in de zin van artikel 7, lid 1, waarvan wordt aangetoond dat het zich in het vrije verkeer van een van de nieuwe Lid-Staten of in de Gemeenschap bevond, wordt gelijkgesteld:

a) elke onttrekking, met inbegrip van een onregelmatige onttrekking, van een goed aan een regeling voor tijdelijke invoer waaronder het goed vóór de datum van toetreding werd gebracht op de in lid 2 bedoelde voorwaarden;

b) elke onttrekking, met inbegrip van een onregelmatige onttrekking, van een goed aan hetzij een van de in artikel 16, lid 1, punt B, onder a) tot en met d), bedoelde regelingen, hetzij hiermee vergelijkbare regelingen waaronder het goed vóór de datum van toetreding werd gebracht op de in lid 2 bedoelde voorwaarden;

c) het einde van een van de in lid 3 bedoelde regelingen, waarmee vóór de datum van toetreding werd aangevangen binnen een van de nieuwe Lid-Staten ten behoeve van een vóór deze datum onder bezwarende titel verrichte levering binnen deze Lid-Staat door een als zodanig optredende belastingplichtige;

d) elke onregelmatigheid of overtreding die werd begaan tijdens een van de in lid 3 bedoelde regelingen aangevangen op de onder c) bedoelde voorwaarden.

5. Eveneens wordt met de invoer van een goed in de zin van artikel 7, lid 1, gelijkgesteld de bestemming, na de datum van toetreding, voor het binnenland van een Lid-Staat door een belastingplichtige of een niet-belastingplichtige, van goederen die hem zijn geleverd, vóór de datum van toetreding, binnen de Gemeenschap of een van de nieuwe Lid-Staten wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:

- de levering van deze goederen is of kon worden vrijgesteld uit hoofde van artikel 15, punten 1 en 2, of uit hoofde van een vergelijkbare bepaling in een van de nieuwe Lid-Staten;

- de goederen zijn niet ingevoerd in het binnenland van een van de nieuwe Lid-Staten of in de Gemeenschap vóór de datum van toetreding.

6. In de onder lid 4 bedoelde gevallen wordt de invoer in de zin van artikel 7, lid 3, geacht te worden verricht op het grondgebied van de Lid-Staat waar het goed wordt onttrokken aan de regeling waaronder het vóór de datum van toetreding werd gebracht.

7. In afwijking van artikel 10, lid 3, wordt de invoer van een goed in de zin van de leden 4 en 5 van onderhavig artikel verricht zonder dat een belastbaar feit plaatsvindt wanneer:

a) het ingevoerde goed uit de uitgebreide Gemeenschap wordt verzonden of vervoerd, of b) het in de zin van lid 4, onder a), ingevoerde goed geen vervoermiddel is en herverzonden of vervoerd wordt naar de Lid-Staat waaruit het werd uitgevoerd en naar degene die het heeft uitgevoerd, of c) het in de zin van lid 4, onder a), ingevoerde goed een vervoermiddel is dat vóór de datum van toetreding onder de algemene belastingvoorwaarden van de binnenlandse markt van een van de nieuwe Lid-Staten of een Lid-Staat van de Gemeenschap werd verworven of ingevoerd en/of waarvoor, uit hoofde van zijn uitvoer, geen vrijstelling of teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde werd verleend.

Aan deze voorwaarde wordt geacht te zijn voldaan wanneer de datum van de eerste ingebruikneming van het vervoermiddel voorafgaat aan 1 januari 1987 of wanneer het bedrag van de belasting die uit hoofde van de invoer verschuldigd zou zijn, te verwaarlozen is.

(1) PB nr. L 226 van 13. 8. 1987, blz. 2.".

Artikel 2

1. Onder voorbehoud van de inwerkingtreding van het Toetredingsverdrag van 1994 stellen de Lid-Staten de bestuursrechtelijke en administratieve bepalingen vast die noodzakelijk zijn om de onderhavige richtlijn op de datum van inwerkingtreding van dit verdrag ten uitvoer te leggen. Zij stellen de Commissie hiervan onverwijld in kennis.

Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.

2. De Lid-Staten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op dezelfde dag als het Toetredingsverdrag van 1994.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 22 december 1994.

Voor de Raad De Voorzitter H. SEEHOFER

(1) PB nr. L 145 van 13. 6. 1977, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 94/5/EG (PB nr. L 60 van 3. 3. 1994, blz. 16).