2001R0539 — NL — 11.01.2011 — 007.001


Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

►B

VERORDENING (EG) Nr. 539/2001 VAN DE RAAD

van 15 maart 2001

tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld

(PB L 081, 21.3.2001, p.1)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  No

page

date

►M1

VERORDENING (EG) Nr. 2414/2001 VAN DE RAAD van 7 december 2001

  L 327

1

12.12.2001

►M2

VERORDENING (EG) Nr. 453/2003 VAN DE RAAD van 6 maart 2003

  L 69

10

13.3.2003

►M3

VERORDENING (EG) Nr. 851/2005 VAN DE RAAD van 2 juni 2005

  L 141

3

4.6.2005

►M4

VERORDENING (EG) Nr. 1791/2006 VAN DE RAAD van 20 november 2006

  L 363

1

20.12.2006

►M5

VERORDENING (EG) Nr. 1932/2006 VAN DE RAAD van 21 dicember 2006

  L 405

22

30.12.2006

►M6

VERORDENING (EG) Nr. 1244/2009 VAN DE RAAD van 30 november 2009

  L 336

1

18.12.2009

►M7

VERORDENING (EU) Nr. 1091/2010 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 24 november 2010

  L 329

1

14.12.2010

►M8

VERORDENING (EU) Nr. 1211/2010 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 15 december 2010

  L 339

6

22.12.2010


Gewijzigd bij:

►A1

  L 236

33

23.9.2003


Gerectificeerd bij:

►C1

Rectificatie, PB L 029, 3.2.2007, blz. 10  (1932/2006)




▼B

VERORDENING (EG) Nr. 539/2001 VAN DE RAAD

van 15 maart 2001

tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld



DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name artikel 62, punt 2, onder i),

Gezien het voorstel van de Commissie ( 1 ),

Gezien het advies van het Europees Parlement ( 2 ),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Uit artikel 62, punt 2, onderdeel b), van het Verdrag vloeit voort dat de Raad de voorschriften inzake visa voor voorgenomen verblijven van ten hoogste drie maanden vaststelt en dat het uit dien hoofde in het bijzonder op de weg van de Raad ligt de lijst van de derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum, alsmede die van de derde landen waarvan de onderdanen van die visumplicht zijn vrijgesteld, vast te stellen. Volgens artikel 61 behoort de vaststelling van deze lijsten tot de begeleidende maatregelen die rechtstreeks met het vrije verkeer van personen in een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid verband houden.

(2)

Deze verordening ligt in het verlengde van het Schengenacquis in de zin van het Protocol tot opneming van het Schengenacquis in het kader van de Europese Unie, hierna Schengenprotocol te noemen. De verordening doet geen afbreuk aan de verplichtingen van de lidstaten die voortvloeien uit het acquis, bepaald in bijlage A bij Besluit 1999/435/EG van de Raad van 20 mei 1999 tot vaststelling, in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en het Verdrag betreffende de Europese Unie, van de rechtsgrondslag van elk van de bepalingen of besluiten die het Schengenacquis vormen ( 3 ).

(3)

Deze verordening is een verdere ontwikkeling van de bepalingen ten aanzien waarvan bij het Schengenprotocol machtiging tot nauwere samenwerking is verleend en heeft betrekking op het gebied, genoemd in artikel 1, punt B, van Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999 inzake bepaalde toepassingsbepalingen van de door de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis ( 4 ).

(4)

Ingevolge artikel 1 van het protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is gehecht, nemen Ierland en het Verenigd Koninkrijk niet deel aan de aanneming van deze verordening. Onverminderd artikel 4 van genoemd protocol zijn de bepalingen van deze verordening derhalve niet van toepassing op Ierland en het Verenigd Koninkrijk.

(5)

De vaststelling van de derde landen waarvan de onderdanen aan de visumplicht zijn onderworpen en van die waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld, geschiedt aan de hand van een beoordeling per geval van een aantal criteria die in het bijzonder verband houden met illegale immigratie, openbare orde en veiligheid en de externe betrekkingen van de Unie met de derde landen, waarbij tevens rekening wordt gehouden met implicaties van de regionale samenhang en de wederkerigheid. Er moet een communautair mechanisme worden vastgesteld om dat wederkerigheidsbeginsel te kunnen toepassen wanneer één van de in bijlage II bij deze verordening opgenomen derde landen besluit tot de invoering van de visumplicht ten aanzien van onderdanen van één of meer lidstaten.

(6)

Daar het vrije verkeer voor de onderdanen van IJsland, Liechtenstein en Noorwegen in het kader van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte is gewaarborgd, worden deze landen niet vermeld in de lijst van bijlage II bij deze verordening.

(7)

Onverminderd de verplichtingen die voortvloeien uit de internationale overeenkomsten die door de lidstaten zijn gesloten en met name de op 20 april 1959 te Straatsburg tot stand gekomen Europese Overeenkomst inzake de afschaffing van visa voor vluchtelingen, dient de vaststelling van de visumplicht of -vrijstelling voor staatlozen en personen met een vluchtelingenstatus te geschieden naar gelang van het derde land waar deze personen verblijven en dat hun een reisdocument heeft verstrekt. Gelet op de bestaande verschillen in de op staatlozen en personen met een vluchtelingenstatus toepasselijke nationale regelgeving kunnen de lidstaten evenwel bepalen of die categorieën van personen in het bezit moeten zijn van een visum, indien het derde land waar die personen verblijven en dat hun een verblijfsdocument heeft afgegeven een van de derde landen is waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld.

(8)

In bijzondere gevallen die aanleiding geven tot een specifieke visumregeling, kunnen de lidstaten bepaalde categorieën van personen van de visumplicht vrijstellen of daarentegen aan die plicht onderwerpen, met name overeenkomstig het internationaal publiekrecht of het gewoonterecht.

(9)

Teneinde voor de transparantie van het stelsel en de voorlichting van de betrokkenen zorg te dragen, dienen de lidstaten de overige lidstaten en de Commissie in kennis te stellen van de maatregelen die zij in het kader van deze verordening hebben genomen. Om dezelfde redenen dienen deze inlichtingen tevens in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen te worden bekendgemaakt.

(10)

De voorwaarden van binnenkomst op het grondgebied van de lidstaten of van visumafgifte doen geen afbreuk aan de huidige regels inzake de erkenning van de geldigheid van reisdocumenten.

(11)

Overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag vervatte evenredigheidsbeginsel is het met het oog op de goede werking van de gemeenschappelijke visumregeling nodig en passend de weg van een verordening te kiezen om de lijst van de derde landen waarvan de onderdanen voor overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van die derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld, vast te stellen.

▼M1

(12)

Deze verordening voorziet in een volledige harmonisatie met betrekking tot de derde landen waarvan de onderdanen voor het overschrijden van de buitengrenzen van de lidstaten in het bezit moeten zijn van een visum en de derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld,

▼B

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:



Artikel 1

1.  De onderdanen van de in de lijst van bijlage I opgenomen derde landen dienen bij overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten in het bezit van een visum te zijn.

▼C1

Onverminderd de verplichtingen die voortvloeien uit de op 20 april 1959 te Straatsburg ondertekende Europese Overeenkomst inzake de afschaffing van visa voor vluchtelingen, dienen personen met een vluchtelingenstatus en staatlozen bij het overschrijden van de buitengrenzen van de lidstaten in het bezit te zijn van een visum indien het derde land waar zij verblijven en dat hun reisdocumenten heeft afgegeven, voorkomt op de lijst van bijlage I bij deze verordening.

▼B

2.   ►M1  De onderdanen van de in de lijst van bijlage II opgenomen derde landen zijn van de in lid 1 bedoelde visumplicht vrijgesteld voor een verblijf van in totaal maximaal drie maanden. ◄

▼M5

Ook de volgende personen zijn vrijgesteld van de visumplicht:

 de onderdanen van een in bijlage I bij deze verordening opgenomen derde land die in het bezit zijn van een vergunning voor klein grensverkeer die is afgegeven door de lidstaten op grond van Verordening (EG) nr. 1931/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van regels inzake klein grensverkeer aan de landbuitengrenzen van de lidstaten en tot wijziging van de bepalingen van de Schengenuitvoeringsovereenkomst ( 5 ) wanneer deze houders hun recht uitoefenen in het kader van de regeling klein grensverkeer;

 scholieren die onderdaan zijn van een in bijlage I opgenomen derde land en verblijven in een lidstaat die Besluit 94/795/JBZ van de Raad van 30 november 1994 inzake een gemeenschappelijk optreden, door de Raad aangenomen op basis van artikel K.3, lid 2, onder b), van het Verdrag betreffende de Europese Unie, ter vereenvoudiging van het reizen voor scholieren uit derde landen die in een lidstaat verblijven ( 6 ) toepast, wanneer zij in het kader van een door een leerkracht van de instelling begeleide groep scholieren deelnemen aan een georganiseerde reis;

 personen met een vluchtelingenstatus, staatlozen en andere personen zonder nationaliteit die in een lidstaat verblijven en in het bezit zijn van een reisdocument dat is afgegeven door die lidstaat.

▼B

3.  De onderdanen van nieuwe derde landen welke zijn ontstaan uit landen die zijn opgenomen in de lijsten van de bijlagen I en II, zijn respectievelijk onderworpen aan de bepalingen van de leden 1 en 2 totdat de Raad volgens de procedure van de toepasselijke bepaling van het Verdrag anders besluit.

▼M3

4.  De invoering van de visumplicht door een in de lijst van bijlage II opgenomen derde land ten aanzien van de onderdanen van een lidstaat leidt tot toepassing van de volgende bepalingen:

a) binnen 90 dagen na de aankondiging of toepassing van deze invoering door het derde land stelt de betrokken lidstaat de Raad en de Commissie hiervan schriftelijk in kennis; deze kennisgeving wordt bekendgemaakt in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie. De kennisgeving bevat de datum van uitvoering van de maatregel en specificeert de betrokken soorten reisdocumenten en visa.

Indien het derde land besluit de verplichting in te trekken voordat deze termijn is verstreken, wordt de kennisgeving overbodig;

b) de Commissie onderneemt, onmiddellijk na bekendmaking en in overleg met de betrokken lidstaat, stappen bij de autoriteiten van het betrokken derde land met het oog op de herinvoering van de vrijstelling van de visumplicht;

c) binnen 90 dagen na de bekendmaking van die kennisgeving brengt de Commissie, in overleg met de betrokken lidstaat, verslag uit bij de Raad. Het verslag kan vergezeld gaan van een voorstel dat voorziet in de tijdelijke herinvoering van de visumplicht ten aanzien van de onderdanen van het betrokken derde land. De Commissie kan dit voorstel ook indienen na beraadslagingen in de Raad over haar verslag. De Raad neemt binnen drie maanden met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit over dit voorstel;

d) wanneer zij dit gerechtvaardigd acht, kan de Commissie het onder c) bedoelde voorstel tot tijdelijke herinvoering van de visumplicht ten aanzien van de onderdanen van het derde land zonder voorafgaand verslag indienen. De onder c) bedoelde procedure is op dit voorstel van toepassing. De betrokken lidstaat kan aangeven of hij wenst dat de Commissie afziet van de tijdelijke herinvoering van bedoelde visumplicht zonder voorafgaand verslag;

e) de onder c) en d) bedoelde procedure doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de Commissie voor te stellen dat de onderhavige verordening wordt gewijzigd en het betrokken derde land naar bijlage I wordt overgebracht. Ingeval een tijdelijke maatregel zoals bedoeld onder c) en d) is genomen, wordt het voorstel tot wijziging van de onderhavige verordening uiterlijk negen maanden na de inwerkingtreding van de tijdelijke maatregel door de Commissie ingediend. Dat voorstel bevat ook bepalingen tot opheffing van tijdelijke maatregelen die op grond van de onder c) en d) bedoelde procedures zouden zijn ingevoerd. In de tussentijd zet de Commissie haar inspanningen voort om de autoriteiten van het betrokken derde land ertoe te bewegen de vrijstelling van visumplicht opnieuw toe te passen voor de onderdanen van de betrokken lidstaat;

f) wanneer het betrokken derde land de visumplicht opheft, stelt de lidstaat de Raad en de Commissie hiervan onmiddellijk in kennis. Deze kennisgeving wordt bekendgemaakt in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie. Een eventuele tijdelijke maatregel overeenkomstig het bepaalde onder d) wordt zeven dagen na de bekendmaking in het Publicatieblad beëindigd. Indien het betrokken derde land een visumplicht heeft ingevoerd ten aanzien van de onderdanen van twee of meer lidstaten, wordt de tijdelijke maatregel pas na de laatste bekendmaking beëindigd.

▼M3

5.  Zolang er tussen een lidstaat en een derde land dat voorkomt op de lijst van bijlage II geen wederkerigheid inzake visumvrijstelling blijft bestaan, brengt de Commissie vóór 1 juli van elk even jaar aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de niet-wederkerigheidssituatie en dient zij in voorkomend geval passende voorstellen in.

▼B

Artikel 2

In deze verordening wordt onder „visum” verstaan een door een lidstaat verleende machtiging of genomen besluit, vereist met het oog op:

 binnenkomst voor een voorgenomen verblijf in die lidstaat of in verscheidene lidstaten van in totaal maximaal drie maanden;

 binnenkomst voor een doorreis over het grondgebied van die lidstaat of van verscheidene lidstaten, met uitzondering van luchthaventransit.

▼M5 —————

▼B

Artikel 4

1.  Een lidstaat kan uitzonderingen op de visumplicht, bedoeld in artikel 1, lid 1, of op de vrijstelling van de visumplicht, bedoeld in artikel 1, lid 2, vaststellen ten aanzien van:

▼C1

a) houders van diplomatieke paspoorten, dienstpaspoorten/officiële paspoorten of speciale paspoorten, overeenkomstig een van de procedures als bedoeld in artikel 1, lid 1, en artikel 2, lid 1, van Verordening (EG) nr. 789/2001 van de Raad van 24 april 2001 tot verlening van uitvoeringsbevoegdheden aan de Raad met betrekking tot bepaalde gedetailleerde voorschriften en praktische procedures voor de behandeling van visumaanvragen ( 7 );

▼B

b) civiele vliegtuig- en scheepsbemanningen;

c) vliegend en begeleidend personeel van een hulp- of reddingsvlucht en andere hulpverleners bij rampen en ongevallen;

d) civiele bemanningen van schepen die internationale binnenwateren bevaren;

e) houders van door bepaalde intergouvernementele internationale organisaties aan hun ambtenaren afgegeven vrijgeleiden.

▼M5

2.  Een lidstaat kan vrijstelling van de visumplicht verlenen aan:

a) scholieren die onderdaan zijn van een in bijlage I opgenomen derde land en in een in bijlage II opgenomen derde land of in Zwitserland of Liechtenstein verblijven, wanneer zij in het kader van een door een leerkracht van de instelling begeleide groep scholieren deelnemen aan een georganiseerde reis;

b) personen met een vluchtelingenstatus en staatlozen, indien het land waar zij verblijven en dat hun reisdocumenten heeft afgegeven, is opgenomen in bijlage II;

c) leden van de krijgsmacht die zich verplaatsen in het kader van de NAVO of het Partnerschap voor de Vrede en die in het bezit zijn van de identiteits- en reisbewijzen die worden bedoeld in het Verdrag tussen de Staten die partij zijn bij de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten van 19 juni 1951.

▼B

3.  Een lidstaat kan voor personen die tijdens hun verblijf een bezoldigde bezigheid verrichten uitzonderingen op de in artikel 1, lid 2, bedoelde visumvrijstelling vaststellen.

Artikel 5

1.  Binnen tien werkdagen na de inwerkingtreding van deze verordening delen de lidstaten de overige lidstaten en de Commissie de uitzonderingsmaatregelen mede die zij krachtens artikel 3, tweede streepje, en artikel 4 hebben getroffen. Latere wijzigingen van deze maatregelen worden medegedeeld binnen vijf werkdagen.

2.  De in lid 1 bedoelde mededelingen worden door de Commissie ter informatie in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakt.

Artikel 6

Deze verordening doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten tot het erkennen van staten en territoriale eenheden, alsmede paspoorten, identiteitsbewijzen en reisdocumenten die door de autoriteiten daarvan zijn afgegeven.

Artikel 7

1.  Verordening (EG) nr. 574/99 van de Raad ( 8 ) wordt vervangen door deze verordening.

2.  De definitieve versies van de Gemeenschappelijke Visuminstructie (GVI) en van het Gemeenschappelijk Handboek (GH), zoals die voortvloeien uit het besluit van het Comité van Schengen van 28 april 1999 (SCH/Com-ex (99) 13) wordt als volgt gewijzigd:

1. het opschrift van bijlage 1, deel I, van de GVI en van bijlage 5, deel I, van het GH wordt vervangen door:

„Gemeenschappelijke lijst van derde landen waarvan de onderdanen door alle lidstaten die gebonden zijn door Verordening (EG) nr. 539/2001, aan de visumplicht zijn onderworpen”

;

2. de lijst in bijlage 1, deel I, van de GVI en in bijlage 5, deel I, van het GH, wordt vervangen door de lijst in bijlage I van de verordening;

3. het opschrift van bijlage 1, deel II, van de GVI en van bijlage 5, deel II, van het GH wordt vervangen door:

„Gemeenschappelijke lijst van derde landen waarvan de onderdanen door alle lidstaten die gebonden zijn door Verordening (EG) nr. 539/2001, van de visumplicht zijn vrijgesteld”

;

4. de lijst in bijlage 1, deel II, van de GVI en in bijlage 5, deel II, van het GH wordt vervangen door de lijst in bijlage II van deze verordening;

5. deel III van bijlage 1 van de GVI en deel III van bijlage 5 van het GH worden geschrapt.

3.  De besluiten van het Uitvoerend Comité van Schengen van 15 december 1997 (SCH/Com-ex (97) 32) en van 16 december 1998 (SCH/Com-ex (98) 53, REV 2) worden ingetrokken.

▼M1

Artikel 8

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

▼B

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.




BIJLAGE I

Gemeenschappelijke lijst, bedoeld in artikel 1, lid 1

1. STATEN

Afghanistan

▼M7 —————

▼B

Algerije

Angola

▼M5 —————

▼B

Armenië

Azerbeidzjan

▼M5 —————

▼B

Bahrein

Bangladesh

▼M5 —————

▼B

Belarus

Belize

Benin

Bhutan

Birma/Myanmar

▼M5

Bolivia

▼M7 —————

▼B

Botswana

Burkina Faso

Burundi

Cambodja

Centraal-Afrikaanse Republiek

China

Colombia

Comoren

Congo

Cuba

Democratische Republiek Congo

Djibouti

Dominica

Dominicaanse Republiek

▼M2

Ecuador

▼B

Egypte

Equatoriaal-Guinea

Eritrea

Ethiopië

Fiji

Filipijnen

Gabon

Gambia

Georgië

Ghana

Grenada

Guinee

Guinee-Bissau

Guyana

Haïti

India

Indonesië

Irak

Iran

Ivoorkust

Jamaica

Jemen

Jordanië

Kaapverdië

Kameroen

Kazachstan

Kenia

Kirgizië

Kiribati

Koeweit

Laos

Lesotho

Libanon

Liberia

Libië

Madagaskar

Malawi

Maldiven

Mali

Marokko

Marshalleilanden

Mauritanië

▼M5 —————

▼B

Micronesia

Moldavië

Mongolië

▼M6 —————

▼B

Mozambique

Namibië

Nauru

Nepal

Niger

Nigeria

▼M8 —————

▼B

Noord-Korea

Oeganda

Oekraïne

Oezbekistan

Oman

▼M5

Timorą-Leste

▼B

Pakistan

Palau

Papoea-Nieuw-Guinea

Peru

Qatar

Rusland

Rwanda

▼M5 —————

▼B

Saint Lucia

Saint Vincent en de Grenadines

Salomonseilanden

Sao Tomé en Principe

Saudi-Arabië

Senegal

▼M5 —————

▼M6 —————

▼B

Sierra Leone

Soedan

Somalië

Sri Lanka

Suriname

Swaziland

Syrië

Tadzjikistan

Tanzania

Thailand

Togo

Tonga

Trinidad en Tobago

Tsjaad

Tunesië

Turkije

Turkmenistan

Tuvalu

Vanuatu

Verenigde Arabische Emiraten

Vietnam

▼M6 —————

▼M5

Samoa

▼B

Zambia

Zimbabwe

Zuid-Afrika

2. TERRITORIALE ENTITEITEN EN AUTORITEITEN DIE DOOR TEN MINSTE ÉÉN LIDSTAAT NIET ALS STAAT WORDEN ERKEND

▼M8 —————

▼B

Palestijnse Autoriteit

▼M2 —————

▼M6

Kosovo als gedefinieerd bij Resolutie 1244 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 10 juni 1999

▼M5

3. BRITSE BURGERS DIE GEEN ONDERDANEN VAN HET VERENIGD KONINKRIJK VAN GROOT-BRITTANNIË EN NOORD-IERLAND ZIJN IN DE ZIN VAN HET GEMEENSCHAPSRECHT:

British Overseas Territories Citizens die niet het recht van verblijf in het Verenigd Koninkrijk genieten

British Overseas Citizens

British Subjects die niet het recht van verblijf in het Verenigd Koninkrijk genieten

British Protected Persons.

▼B




BIJLAGE II

Gemeenschappelijke lijst, bedoeld in artikel 1, lid 2

1. STATEN

▼M7

Albanië ( 9 )

▼B

Andorra

▼M5

Antigua en Barbuda ( 10 )

▼B

Argentinië

Australië

▼M5

Bahama's (10) 

Barbados (10) 

▼M5 —————

▼M7

Bosnië en Herzegovina (10) 

▼B

Brazilië

▼M5

Brunei Darussalam

▼M4 —————

▼B

Canada

Chili

Costa Rica

▼A1

▼M2 —————

▼B

El Salvador

▼A1

▼B

Guatemala

▼A1

▼B

Honduras

Japan

Israël

▼A1

▼B

Kroatië

Maleisië

▼A1

▼B

Mexico

▼A1

▼M5

Mauritius (10) 

▼B

Nicaragua

Monaco

▼M6

Montenegro (10) 

▼B

Panama

Nieuw-Zeeland

▼A1

▼B

Paraguay

▼M4 —————

▼B

San Marino

▼M5

Saint Kitts en Nevis (10) 

Seychellen (10) 

▼M6

Servië (uitgezonderd de houders van een Servisch paspoort dat is afgegeven door het Servisch coördinatiedirectoraat (in het Servisch: Koordinaciona uprava)) (10) 

▼A1

▼B

Singapore

▼A1

▼B

Vaticaanstad

▼M6

voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië ( 11 )

▼B

Uruguay

Venezuela

Verenigde Staten

Zuid-Korera

▼M2 —————

▼B

2. SPECIALE ADMINISTRATIEVE REGIO'S VAN DE VOLKSREPUBLIEK CHINA

Speciale Administratieve Regio („Special Administrative Region”) Hong Kong ( 12 )

Speciale Administratieve Regio Macao ( 13 )

▼M5

3. BRITSE BURGERS DIE GEEN ONDERDANEN VAN HET VERENIGD KONINKRIJK VAN GROOT-BRITTANNIË EN NOORD-IERLAND ZIJN IN DE ZIN VAN HET GEMEENSCHAPSRECHT:

British Nationals (Overseas).

▼M8

4. TERRITORIALE ENTITEITEN EN AUTORITEITEN DIE DOOR TEN MINSTE ÉÉN LIDSTAAT NIET ALS STAAT WORDEN ERKEND:

Taiwan ( 14 )



( 1 ) PB C 177 E van 27.6.2000, blz. 66.

( 2 ) Advies van 5.7.2000 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).

( 3 ) PB L 176 van 10.7.1999, blz. 1.

( 4 ) PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31.

( 5 ) PB L 405 van 30.12.2006, blz. 1.

( 6 ) PB L 327 van 19.12.1994, blz. 1.

( 7 ) PB L 116 van 26.4.2001, blz. 2. Verordening gewijzigd bij Besluit 2004/927/EG (PB L 396 van 31.12.2004, blz. 45).

( 8 ) PB L 72 van 18.3.1999, blz. 2.

( 9 ) De visumvrijstelling geldt alleen voor houders van een biometrisch paspoort.

( 10 ) De visumvrijstelling geldt vanaf de datum van inwerkingtreding van een met de Europese Gemeenschap te sluiten visumvrijstellingsovereenkomst.

( 11 ) De visumvrijstelling geldt alleen voor houders van een biometrisch paspoort.

( 12 ) De visumvrijstelling geldt alleen voor houders van het paspoort „Hong Kong Special Administrative Region”.

( 13 ) De visumvrijstelling geldt alleen voor houders van het paspoort „Região Administrativa Especial de Macau”.

( 14 ) De visumvrijstelling geldt alleen voor houders van door Taiwan afgegeven paspoorten waarop een identiteitskaartnummer staat vermeld.