MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S Stappenplan Energie 2050 /* COM/2011/0885 definitief */
1.
Inleiding
Het welzijn van de bevolking, de
concurrentiekracht van de nijverheid en de algehele werking van de maatschappij
hangen af van veilige, continu geleverde en betaalbare energie. De energie-infrastructuur die in 2050 elektriciteit
zal leveren aan het huis van de burger, aan de nijverheid, aan de
dienstensector en aan de gebouwen die de mensen dan zullen betrekken, wordt
vandaag ontworpen en gebouwd. Het patroon van
energieproductie en –gebruik in 2050 wordt nu al bepaald. De EU heeft zich ertoe
verbonden de uitstoot van broeikasgassen tussen nu en 2050 met 80 tot 95% te
reduceren ten opzichte van 1990. Zij zal dit doen in de context van de vereiste
reducties voor de ontwikkelde landen als groep[1]. De
Commissie heeft de gevolgen hiervan onderzocht in haar 'Routekaart naar een
concurrerende koolstofarme economie in 2050'.[2] In het witboek 'Stappenplan voor een interne
Europese vervoersruimte'[3]
ligt de nadruk op oplossingen voor de vervoerssector en de totstandbrenging
van een interne Europese vervoersruimte. In dit Stappenplan Energie 2050
gaat de Commissie na welke uitdagingen zijn verbonden met de verwezenlijking
van de EU-doelstelling voor het koolstofarm maken van de economie zonder
afbreuk te doen aan de continuïteit van de energievoorziening en het concurrentievermogen. Hiermee heeft de Commissie gevolg gegeven aan een
verzoek van de Europese Raad[4]. Het beleid en de
maatregelen van de EU om de Energie 2020-doelstellingen[5]
en de Energie 2020-strategie te verwezenlijken, zijn ambitieus[6].
Deze maatregelen zullen ook na 2020 helpen de uitstoot te verminderen en deze
tussen nu en 2050 met 40% te doen afnemen. Zij zullen
echter nog steeds niet volstaan als de EU in 2050 haar doelstelling m.b.t. het
koolstofarm maken van de economie wil verwezenlijken, aangezien dit
streefcijfer in 2050 slechts voor minder dan de helft zal worden gehaald. Dit
toont aan hoeveel inspanning en verandering op zowel structureel als
maatschappelijk gebied het zal vergen om de nodige emissiereductie te
verwezenlijken en tegelijkertijd de voorzieningszekerheid en de
concurrentiekracht van de energiesector te vrijwaren. Vandaag wordt er onvoldoende richting
gegeven wat het vervolg op de Agenda 2020 betreft.
Dit geeft aanleiding tot onzekerheid bij investeerders, overheden en
burgers. In de scenario's van de 'Routekaart
naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050' wordt ervan uitgegaan
dat, als investeringen worden uitgesteld, deze tussen 2011 en 2050 duurder
zullen uitkomen en het verstorende effect ervan op langere termijn groter zal
zijn. Er moeten dringend strategieën voor na
2020 worden ontwikkeld. Het kost tijd voordat energie-investeringen
resultaat opleveren. In dit decennium is een
nieuwe investeringscyclus aan de gang om de infrastructuur te vervangen die
30-40 jaar geleden is gebouwd. Door nu te handelen, kunnen dure veranderingen
in de komende decennia worden vermeden en worden lock-in-effecten tegengegaan. Het Internationaal Energieagentschap (IEA) heeft op
de cruciale rol van overheden gewezen en heeft benadrukt dat er dringend moet
worden gehandeld[7];
In de scenario's van het stappenplan Energie 2050 wordt dieper ingegaan op de
verschillende mogelijkheden die Europa heeft. Het is niet mogelijk de toekomst op
middellange termijn te voorspellen. In de
scenario's in dit stappenplan Energie 2050 wordt nagegaan hoe een
koolstofarm energiesysteem kan worden verwezenlijkt. Alle scenario's impliceren ingrijpende veranderingen van
bijvoorbeeld koolstofprijzen en desbetreffende technologieën en netwerken. Er is een aantal scenario's bestudeerd waarbij een
verlaging van de broeikasgasuitstoot met 80% wordt beoogd en waarbij een daling
van energiegerelateerde CO2-uitstoot met zo'n 85% van onder meer de
vervoerssector wordt verondersteld[8].
De Commissie heeft tevens scenario's en standpunten van lidstaten en
belanghebbenden tegen het licht gehouden[9]. Uiteraard zijn deze resultaten gezien de
lange tijdshorizon onzeker, niet het minst omdat ze stoelen op aannamen die op
hun beurt ook onzeker zijn[10].
Het is onmogelijk te voorspellen of er een oliepiek zal komen aangezien er al
meermaals nieuwe voorraden zijn ontdekt. Het
is tevens onmogelijk te voorspellen in welke mate schaliegas in Europa
commercieel haalbaar zal blijken, of en wanneer koolstofafvang en ‑opslag
(CCS) commercieel zal worden geëxploiteerd, welke rol voor kernenergie de
lidstaten zullen nastreven en hoe de mondiale klimaatactie zich zal
ontwikkelen. Maatschappelijke, technische en
gedragsmatige veranderingen zullen eveneens een aanzienlijke invloed hebben op
het energiesysteem[11]. De uitgevoerde scenarioanalyse dient ter
illustratie. Ze behandelt de gevolgen, uitdagingen en voordelen van diverse
mogelijkheden om het energiesysteem te moderniseren. Het
gaat hierbij niet om elkaar uitsluitende mogelijkheden, maar om de gemeenschappelijke
elementen die zichtbaar worden en gunstig zijn voor een investeringsaanpak op
langere termijn. Onzekerheid vormt een grote belemmering
voor investeringen. De analyse van de prognoses die de Commissie, de lidstaten en de
belanghebbenden hebben uitgevoerd, toont een aantal duidelijke trends,
uitdagingen, kansen en structurele veranderingen om vorm te geven aan de
beleidsmaatregelen die nodig zijn om een passend kader voor investeerders tot
stand te brengen. Op basis van die analyse bevat dit Energie-stappenplan
belangrijke conclusies inzake 'no-regret'-opties voor het Europese
energiesysteem. Ook daarom is het belangrijk
om vorm te geven aan een Europese benadering waarbij alle lidstaten het eens
zijn over de essentiële elementen van een overgang naar een koolstofarm
energiesysteem, en die voor de nodige zekerheid en stabiliteit kan zorgen. Het stappenplan neemt niet de plaats in van
nationale, regionale en lokale inspanningen om de energievoorziening te
moderniseren, maar het dient om een technologieneutraal Europees kader voor
de lange termijn uit te werken waarin deze beleidsinspanningen
doeltreffender zullen zijn. Er wordt
aangevoerd dat een Europese benadering voor het energievraagstuk de
voorzieningszekerheid en de solidariteit ten goede zal komen, en dat deze
benadering zal leiden tot lagere kosten ten opzichte van gelijklopende
nationale regelingen doordat een bredere en meer flexibele markt voor nieuwe
producten en diensten ontstaat. Zo wijzen
sommige belanghebbenden erop dat kostenbesparingen tot 25% mogelijk zijn als er
een meer Europese benadering inzake rationeel gebruik van hernieuwbare energie komt.
2.
een voorzieningszeker, concurrerend en koolstofarm
energiesysteem in 2050 is mogelijk
De energiesector is verantwoordelijk voor
veruit het grootste deel van de door de mens veroorzaakte broeikasgasemissies. Een vermindering van de uitstoot van broeikasgassen
met meer dan 80% tegen 2050, zal dus onze energiesystemen zwaar onder druk
zetten. Indien, zoals het er naar uit ziet, mondiale
energiemarkten steeds meer onderling afhankelijk worden, zal de Europese
energiesituatie rechtstreeks door de buurlanden van de Unie en door mondiale
energietrends worden beïnvloed. De resultaten van de scenario's hangen met name
af van de vraag of een mondiaal klimaatakkoord wordt bereikt, wat wereldwijd
ook tot een verminderde vraag en lagere prijzen voor fossiele brandstoffen zal
leiden. Overzicht van de scenario's[12] Scenario's op basis van de huidige trend ·
Referentiescenario: Het
referentiescenario omvat de huidige trends en langetermijnprognoses met
betrekking tot de economische ontwikkeling (jaarlijkse groei van het bruto
binnenlands product (bbp) met 1,7%). Het scenario is gebaseerd op beleid dat in
maart 2010 is vastgesteld, inclusief de 2020-streefcijfers inzake hernieuwbare
energiebronnen en broeikasgasvermindering, alsook de richtlijn betreffende het emissiehandelssysteem
(EHS). In het kader van de analyse zijn diverse gevoeligheden met lagere en
hogere bbp-groeicijfers en hogere invoerprijzen voor energie onderzocht. ·
Huidige beleidsinitiatieven (HBI). Dit scenario omvat nieuwe
maatregelen, zoals die welke na gebeurtenissen in Fukushima ten gevolge van de
natuurrampen in Japan zijn genomen en die worden voorgesteld in de Energie
2020-strategie. Het scenario omvat ook
maatregelen die worden voorgesteld met betrekking tot het
energie-efficiëntieplan en de nieuwe energiebelastingsrichtlijn. Scenario's voor het koolstofarm maken van de economie (zie grafiek 1) ·
Hoge energie-efficiëntie. Politieke verbintenis tot zeer hoge
energiebesparingen. Het gaat hierbij onder
andere om strengere minimumeisen voor apparaten en nieuwbouw, hoog
renovatietempo voor bestaande gebouwen, vaststelling van energiebesparingsverplichtingen
voor energiebedrijven. Dit leidt tot een daling van de energievraag met 41% in
2050 ten opzichte van de pieken in 2005-2006. ·
Gediversifieerde distributietechnologieën. Geen enkele technologie geniet de voorkeur; alle energiebronnen
kunnen zonder specifieke steunmaatregelen binnen een marktstructuur concurreren.
Een koolstofarme economie wordt gestimuleerd door CO2-heffingen,
waarbij ervan wordt uitgegaan dat de publieke opinie zowel kernenergie als
koolstofafvang en -opslag aanvaardt. ·
Groot aandeel hernieuwbare energiebronnen (HEB). Strenge steunmaatregelen voor hernieuwbare energiebronnen leiden tot
een zeer groot aandeel van deze energiebronnen in het bruto-eindenergieverbruik
(75% in 2050) en een aandeel van hernieuwbare energiebronnen in het
elektriciteitsverbruik van 97%. ·
Uitgestelde CCS (CCS = CO2-afvang en
opslag). Vertoont overeenkomsten met het scenario
'gediversifieerde distributietechnologieën' maar is gebaseerd op de aanname dat
CCS wordt uitgesteld, wat leidt tot een hoger aandeel voor kernenergie, waarbij
de vermindering van de koolstofuitstoot door de koolstofuitstoottarieven en
niet zozeer door technologie wordt gedreven. ·
Klein aandeel kernenergie. Vertoont overeenkomsten met het scenario 'gediversifieerde
distributietechnologieën' maar stoelt op de aanname dat geen kerninstallaties
meer worden gebouwd (buiten de reactoren die momenteel in aanbouw zijn), wat
resulteert in een hogere penetratie van CCS (ongeveer 32% van de
elektriciteitsopwekking). Tien structurele veranderingen voor een
omvorming van het energiesysteem Samen maken de scenario's het mogelijk enkele
conclusies te trekken die kunnen helpen om vandaag strategieën voor een
koolstofarme economie uit te stippelen die in 2020, 2030 en daarna hun volle
effect zullen hebben. (1) Een koolstofarme
economie is mogelijk en komt op lange termijn wellicht minder duur uit dan het
huidige beleid Uit de scenario's blijkt dat het koolstofarm
maken van het energiesysteem mogelijk is. Bovendien is er geen wezenlijk
verschil tussen de kosten voor de omvorming van het energiesysteem en het scenario
'huidige beleidsinitiatieven' (HBI). De totale kostprijs van het energiesysteem
(zoals brandstof, elektriciteit en kapitaalkosten, investeringen in apparatuur,
energie-efficiënte producten) komt mogelijk lager uit dan de 14,6% van het
Europese bbp in 2050 in het geval van HBI in vergelijking met het niveau van
10,5% in 2005. Dit wijst op een aanzienlijke verschuiving van de rol die
energie in de maatschappij speelt. In de koolstofarme scenario's zou de
blootstelling aan de instabiliteit van de fossielebrandstofprijzen afnemen aangezien
de invoerafhankelijkheid afneemt tot 35-45% in 2050, tegenover 58% onder het
huidige beleid. (2) Hogere investeringsuitgaven en lagere
brandstofkosten Alle koolstofarme scenario's duiden op een
overgang van het huidige systeem, dat wordt gekenmerkt door hoge
brandstofkosten en operationele kosten, naar een energiesysteem dat stoelt op
hogere investeringsuitgaven en lagere brandstofkosten. Dit is ook een gevolg
van het feit dat een groot deel van de huidige krachtcentrales het einde van hun
nuttige levensduur bereiken. In alle koolstofarme scenario's moet de EU in 2050
voor de invoer van fossiele brandstoffen aanzienlijk minder betalen dan
vandaag. Uit de analyse blijkt ook dat tussen
2011 en 2050 de cumulatieve kosten voor uitsluitend netwerkinvesteringen al
kunnen oplopen tot 1 500‑2 200 miljard, waarbij de hoogste
schatting is terug te voeren op hogere investeringen in de ondersteuning van
hernieuwbare energie. De gemiddelde investeringskosten van het
energiesysteem zullen aanmerkelijk stijgen. Het gaat hierbij om
investeringen in energiecentrales en ‑netwerken, in industriële energieapparatuur,
verwarmings- en koelsystemen (waaronder stadsverwarming en -koeling), slimme
meters, isolatiemateriaal, efficiëntere en koolstofarme voertuigen, apparatuur
voor het benutten van lokale bronnen voor hernieuwbare energie (zonnewarmte en
fotovoltaïsche energie), duurzame energieverbruikende goederen, enz. Dit heeft
grote gevolgen voor de economie en de werkgelegenheid in de verwerkende
industrie, de dienstensector en de sector van de bouw, het vervoer en de
landbouw. Dit zou enorme kansen opleveren voor
de Europese industrie en dienstverleners, die op deze stijgende vraag kunnen
inspelen, en het geeft nog eens het belang aan van onderzoek en innovatie om
kostenconcurrerende technologieën te ontwikkelen. (3) Elektriciteit speelt een steeds groter
wordende rol Uit alle scenario's blijkt dat elektriciteit
een grotere rol zal moeten spelen dan nu (een bijna-verdubbeling van het
aandeel in de eindenergievraag tot 36-39% in 2050), en dat elektriciteit zal
moeten bijdragen tot het koolstofarm maken van vervoer en verwarming/koeling
(zie grafiek 2). Zoals blijkt uit alle koolstofarme scenario's zou
elektriciteit ongeveer 65% van de energievraag komende van personenwagens en
lichte bedrijfsvoertuigen kunnen afdekken. De finale vraag naar elektriciteit
stijgt zelfs in het scenario 'hoge energie-efficiëntie'. Om hieraan tegemoet te
kunnen komen, moet het systeem voor elektriciteitsopwekking een structurele
verandering ondergaan om in 2030 al aanzienlijk koolstofarmer te kunnen zijn
(een vermindering met 57-65% in 2030 en 96-99% in 2050). Dit toont aan hoe
belangrijk het is om de overschakeling nu aan te vatten en de nodige signalen
te geven om investeringen in koolstofintensieve activa de komende twee decennia
tot een minimum te beperken. (4) Elektriciteitstarieven stijgen tot 2030
en dalen vervolgens In de meeste scenario's wordt gesuggereerd dat
de elektriciteitstarieven tot 2030 zullen stijgen maar dat vervolgens
een daling zal inzetten. Het grootste deel van deze stijging is in het
referentiescenario al aan de gang en is een gevolg van het feit dat oude, reeds
afgeschreven capaciteit voor opwekking in de komende twintig jaar moet worden
vervangen. In het scenario 'groot aandeel hernieuwbare bronnen', waarin ervan
wordt uitgegaan dat hernieuwbare energiebronnen een aandeel van 97% in de
opwekking van elektriciteit innemen, blijven de elektriciteitstarieven op basis
van het model weliswaar stijgen, doch minder snel. Die stijging is een gevolg
van het feit dat in dit 'bijna 100% hernieuwbare energie'-scenario de investeringskosten
hoog zijn en er naar verwachtingen ook zal moeten worden geïnvesteerd in balancerings‑
en opslagcapaciteit en in vernieuwing van het netwerk. De capaciteit
voor elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen zou in 2050 meer
dan twee keer zo hoog liggen als de gehele huidige capaciteit voor
elektriciteitsopwekking uit alle bronnen samen. Een sterke penetratie van duurzame
elektriciteit gaat echter niet noodzakelijk gepaard met hoge elektriciteitstarieven.
In de scenario's 'hoge energie-efficiëntie' en 'gediversifieerde
distributietechnologieën' zijn de elektriciteitstarieven het laagst en wordt
met hernieuwbare energiebronnen in 60-65% van het elektriciteitsverbruik
voorzien, een grote toename ten opzichte van de huidige 20%. In dit verband
moet worden opgemerkt dat de tarieven in sommige lidstaten kunstmatig laag zijn
door prijsregulering en subsidies. (5) Voor huishoudens zullen de uitgaven stijgen In alle scenario's, inclusief de huidige
trends, zullen de uitgaven voor energie en energiegerelateerde producten
(waaronder vervoer) waarschijnlijk een groter aandeel innemen in de huishouduitgaven.
Dit aandeel zal in 2030 tot ongeveer 16% stijgen en zal daarna afnemen tot iets
boven 15% in 2050[13].
Deze trend zou ook ingrijpend zijn voor kleine en middelgrote ondernemingen. Op
lange termijn wordt de toename van de investeringskosten voor energiezuinige
toestellen, voertuigen en isolatie minder uitgesproken dan de afname van de
uitgaven voor elektriciteit en brandstoffen. De kosten omvatten brandstofkosten
en investeringskosten, zoals de aankoop van efficiëntere voertuigen en
toestellen en de renovatie van woningen. Indien regelgeving, normen of
innoverende mechanismen worden gebruikt om de invoering van energie-efficiënte
producten en diensten te versnellen, zullen de kosten afnemen. (6) Energiebesparingen voor het hele
systeem zijn van cruciaal belang In alle koolstofarme scenario's moeten aanzienlijke
energiebesparingen (zie grafiek 3) worden verwezenlijkt. De vraag naar primaire
energie daalt tussen nu en 2030 met 16 tot 20%, en tussen nu en 2050 met 32 tot
41% ten opzichte van de pieken van 2005-2006. Aanzienlijke energiebesparingen
zullen een sterkere ontkoppeling van de economische groei en het
energieverbruik vergen, alsook verscherpte maatregelen in alle lidstaten en
alle economische sectoren. (7) Hernieuwbare energie neemt aanzienlijk toe
Het aandeel van hernieuwbare energie neemt
in alle scenario's aanzienlijk toe en bereikt in 2050 ten minste 55% van
het bruto-eindverbruik van energie, een stijging van 45 percentpunten ten
opzichte van het huidige niveau van ongeveer 10%. Het aandeel van hernieuwbare
energie in het elektriciteitsverbruik bereikt 64% in een scenario 'hoge
energie-efficiëntie' en 97% in een scenario 'groot aandeel hernieuwbare
energiebronnen' waarbij grote hoeveelheden elektriciteit worden opgeslagen als
buffer tegen schommelingen van de elektriciteitsvoorziening uit duurzame
energiebronnen, ook wanneer de vraag gering is.
(8) Koolstofafvang en –opslag moeten een
cruciale rol spelen bij de omvorming van het systeem Koolstofafvang en ‑opslag (CCS) zullen, wanneer gecommercialiseerd, in de meeste scenario's een
forse bijdrage moeten leveren. Als de elektriciteitsproductie op basis van
kernenergie wordt ingeperkt, zal CCS bij de elektriciteitsopwekking een grote rol
moeten gaan spelen (tot 32%). In de overige scenario's, met uitzondering van
het scenario 'groot aandeel hernieuwbare energiebronnen', zal CCS een aandeel
van 19 tot 24% krijgen. (9) Kernenergie levert een belangrijke
bijdrage Kernenergie zal een
aanzienlijke bijdrage moeten leveren aan het energie-omvormingsproces,
tenminste in die landen waarin verder van kernenergie gebruik wordt gemaakt.
Het blijft een cruciale bron om op een koolstofarme manier elektriciteit op te
wekken. De hoogste penetratie van kernenergie doet zich voor in de scenario's
'uitgestelde CCS' en 'gediversifieerde distributietechnologieën'
(respectievelijk 18 en 15% van de productie van primaire energie), waarin de
totale energiekosten het laagst zijn. (10)
Toenemende wisselwerking tussen decentralisatie en gecentraliseerde systemen De decentralisatie van het elektriciteitssysteem
en de warmteopwekking stijgt door de toenemende duurzame
elektriciteitsopwekking. Uit de scenario's komt echter naar voren dat gecentraliseerde,
grootschalige systemen zoals kern- en gascentrales in toenemende mate
zullen moeten samenwerken met gedecentraliseerde systemen. In het nieuwe
energiesysteem moet een nieuwe architectuur van gedecentraliseerde en
gecentraliseerde, grootschalige systemen tot stand komen. Deze zullen onderling
afhankelijk zijn indien lokale bronnen bijvoorbeeld ontoereikend zijn of in de
loop der tijd schommelingen vertonen. De link
met mondiale klimaatactie Alle resultaten van de scenario's m.b.t. het
koolstofarm van de economie stoelen op de aanname dat mondiale klimaatactie
wordt ondernomen. Ten eerste moet worden
opgemerkt dat het energiesysteem van de EU aanzienlijke investeringen nodig
heeft, ook indien ambitieuze inspanningen voor een koolstofarme economie
uitblijven. Ten tweede wijzen de scenario's
erop dat modernisering van het energiesysteem forse investeringen in de
Europese economie zal opleveren. Ten derde
biedt het uitbannen van de CO2-uitstoot een potentieel voordeel voor
Europa, dat dan koploper zal zijn in de groeiende mondiale markt voor
energiegerelateerde goederen en diensten. Ten
vierde helpt het koolstofarm maken van de economie om de afhankelijkheid van
invoer en de blootstelling aan de volatiliteit van fossielebrandstofprijzen te
reduceren. Ten vijfde biedt het uitbannen van
de CO2-uitstoot enorme nevenvoordelen inzake luchtvervuiling en
gezondheid. Bij de tenuitvoerlegging van het stappenplan
zal de EU echter rekening moeten houden met de vooruitgang en concrete
maatregelen in andere landen. Het EU-beleid
mag niet los van de buitenwereld tot stand komen. Er moet rekening worden
gehouden met internationale ontwikkelingen, bijvoorbeeld wanneer het gaat om
koolstoflekkage en schadelijke gevolgen voor de concurrentiekracht. Een mogelijk compromis tussen het beleid inzake
klimaatverandering en de concurrentiekracht blijft voor sommige sectoren een
risico, met name wanneer Europa heel alleen handelt om de economie volledig CO2-vrij
te maken. Europa kan wereldwijde
decarbonisatie niet alleen verwezenlijken. De
totale investeringskosten hangen in sterke mate af van het beleidskader, het
regelgevings‑ en socio-economische kader en de toestand van de
wereldeconomie. Aangezien Europa een sterke
industriële basis heeft en deze moet verstevigen, moeten bij de omschakeling op
een ander energiesysteem onevenwichtigheden en verliezen in de industrie worden
vermeden, vooral doordat energie voor de industrie een belangrijke kostenfactor
blijft[14].
Maatregelen tegen koolstoflekkage moeten op de voet worden gevolgd in het licht
van de door derde landen geleverde inspanningen. Naarmate Europa vooruitgang
boekt in zijn streven naar een koolstofarmere economie, is er een groeiende
behoefte aan integratie met naburige landen en regio's en moet er aan een
steeds grotere energie-interconnectie en ‑complementariteit worden
gewerkt. De nieuwe kansen op het gebied van
handel en samenwerking vergen echter een gelijk speelveld over de Europese
grenzen heen.
3.
Van 2020 naar 2050 – Uitdagingen en Kansen
3.1.
Omvorming van het energiesysteem
(a) Energie besparen en beheersen van
de vraag: de verantwoordelijkheid van iedereen Energie-efficiëntie moet bovenaan de prioriteitenlijst blijven. In
alle koolstofarme scenario's ligt de nadruk op een verbeterde
energie-efficiëntie. De huidige initiatieven
moeten snel worden uitgevoerd om verandering teweeg te kunnen brengen. Als die initiatieven in de bredere context van algemene
hulpbronnenefficiëntie ten uitvoer worden gelegd, zullen ze nog sneller tot
kostenbesparingen leiden. Verbeterde energie-efficiëntie in nieuwe en
bestaande gebouwen is van cruciaal belang. Bijna-energieneutrale
gebouwen moeten de norm worden. Gebouwen,
inclusief huizen, kunnen meer energie produceren dan ze verbruiken. Producten en apparatuur zullen moeten voldoen aan
de strengste normen inzake energie-efficiëntie. In
het vervoer zijn efficiënte voertuigen en stimulansen voor gedragswijzigingen
nodig. De consument zal gebaat zijn bij een
energierekening waar hij zelf meer controle over heeft en die zich beter laat
voorspellen. Dankzij slimme meters en slimme technologieën zoals domotica zal
de consument meer vat krijgen op het eigen consumptiepatroon. Er kan een hoge
mate van efficiëntie worden verwezenlijkt met maatregelen betreffende het
energieverbruik, zoals recyclage, zogenaamd 'lean manufacturing' en verlenging
van de nuttige levensduur van producten[15]. Investeringen door huishoudens en bedrijven
zullen een wezenlijke rol moeten spelen bij de omvorming van het
energiesysteem. Verbeterde toegang tot
kapitaal voor consumenten en innovatieve bedrijfsmodellen zijn cruciaal. Er zijn tevens prikkels voor gedragswijziging nodig
zoals heffingen, toelagen of adviesverlening door deskundigen ter plaatse, inclusief
de financiële stimulans van energieprijzen waarin de externe kosten zijn
verwerkt. Algemeen genomen moet energie-efficiëntie een plaats krijgen in een
breed spectrum van economische activiteiten: van bijvoorbeeld de ontwikkeling
van IT-systemen tot normen voor consumententoestellen.
Lokale organisaties en steden zullen een veel prominentere rol
spelen in de energiesystemen van de toekomst. Ambitieuzere energie-efficiëntiemaatregelen
en een kostenoptimaal beleid dienen te worden bestudeerd. Energie-efficiëntie moet haar economisch potentieel
waarmaken. Daarbij gaat het onder andere om de
vraag in welke mate stedenbouw en ruimtelijke ordening op de middellange en
lange termijn kunnen bijdragen tot energiebesparing, hoe een kostenoptimale
beleidskeuze kan worden gemaakt tussen de isolatie van gebouwen met het oog op
minder verbruik voor verwarming en koeling en de systematische gebruikmaking
van afvalwarmte afkomstig van elektriciteitsopwekking in centrales met warmtekrachtkoppeling
(WKK). Voor een stabiel kader zullen
waarschijnlijk verdere energiebesparingsmaatregelen nodig zijn, vooral met het
oog op 2030. (b) Omschakelen op hernieuwbare
energiebronnen Uit alle scenario's blijkt dat in 2050
hernieuwbare bronnen het grootste aandeel zullen hebben in de energievoorzieningstechnologie. De tweede belangrijke voorwaarde voor een
duurzamer en voorzieningszekerder energiesysteem is dus een groter aandeel
van hernieuwbare energie in het tijdsvak na 2020.
Volgens alle koolstofarme scenario's zal het aandeel van hernieuwbare
energie groeien en in 2030 zijn opgelopen tot ongeveer 30% van het bruto-eindenergieverbruik. Europa staat voor de politieke uitdaging de
marktspelers door middel van beter onderzoek, industrialisering van de
voorzieningsketen en efficiënter beleid en steunregelingen te helpen om de met
hernieuwbare energie verbonden kosten te drukken. Dit
kan een sterkere convergentie van de steunregelingen en een grotere verantwoordelijkheid
voor de systeemkosten onder producenten en transmissiesysteembeheerders vergen.
Hernieuwbare energie zal een centrale plaats
gaan innemen in de energiemix van Europa, van de technologische ontwikkeling
tot massaproductie en verspreiding, van kleinschalig tot meer grootschalig,
waarbij plaatselijke en meer afgelegen bronnen ‑ zowel gesubsidieerde
als marktconcurrerende ‑ worden geïntegreerd. De veranderende aard
van hernieuwbare energie vereist beleidswijzigingen die gelijke tred houden met
de verdere ontwikkeling ervan. Met het grotere aandeel van hernieuwbare
energie moeten de stimulansen in de toekomst efficiënter worden en moeten er schaalvoordelen
worden gecreëerd, wat moet resulteren in grotere marktintegratie en bijgevolg
tot een meer Europese aanpak. Hiervoor moet het potentieel van de bestaande
wetgeving[16]
ten volle worden benut en moeten er gemeenschappelijke samenwerkingsbeginselen worden
ontwikkeld tussen de lidstaten en met de buurlanden. Veel hernieuwbare-energietechnologieën moeten
verder worden ontwikkeld zodat de kosten ervan kunnen worden teruggedrongen. Het
is nodig om te investeren in nieuwe technologieën voor hernieuwbare energie, zoals
energie uit de zee en geconcentreerde zonne-energie en biobrandstoffen van de
tweede en derde generatie. Het is ook nodig om de bestaande
technologieën te verbeteren, bijvoorbeeld door offshore-windturbines en de
rotoren ervan te vergroten zodat deze meer wind vangen, en fotovoltaïsche
panelen te verbeteren om er meer zonne-energie mee te kunnen winnen. Technologieën
voor opslag blijven cruciaal. Opslag is vandaag vaak duurder dan extra
transmissiecapaciteit en reservecapaciteit voor stroomopwekking met gas terwijl
conventionele opslag op basis van waterkracht beperkt is. Om deze opslagtechnologieën efficiënter qua gebruik
en kosteneffectiever te maken, is betere infrastructuur voor integratie binnen
de hele EU nodig. Met voldoende interconnectiecapaciteit
en een slimmer net kunnen schommelingen in wind- en zonne-energie in sommige streken
van Europa worden opgevangen met energie uit hernieuwbare bronnen elders in
Europa. Zo is er minder opslag, reservecapaciteit en basislastvoorziening
nodig. In de nabije toekomst kan windenergie uit de
noordelijke zeeën en het Atlantische zeebekken aanzienlijke hoeveelheden elektriciteit
tegen dalende kosten opleveren. In het
scenario 'groot aandeel hernieuwbare energiebronnen' zal windkracht in 2050 meer
elektriciteit opwekken dan enige andere technologie. Op
de middellange termijn kan energie uit de zee een aanzienlijke bijdrage tot de
elektriciteitsvoorziening leveren. Ook wind- en zonne-energie uit de landen
rond de Middellandse Zee kunnen grote hoeveelheden elektriciteit opleveren. De mogelijkheid om elektriciteit uit hernieuwbare
bronnen in te voeren uit naburige regio's wordt reeds aangevuld met strategieën
om het comparatieve voordeel van sommige lidstaten te benutten; in Griekenland
bijvoorbeeld zijn grootschalige zonne-energieprojecten in ontwikkeling. De EU zal de ontwikkeling van hernieuwbare
energiebronnen en bronnen met lage uitstoot in het zuidelijke
Middellandse-Zeegebied en interconnecties met Europese distributienetwerken
blijven aanmoedigen en bevorderen. Ook verdere
interconnectie met Noorwegen en Zwitserland zal van cruciaal belang blijven. Ten slotte zal de EU nagaan wat het potentieel is
van hernieuwbare bronnen die worden geleverd door landen als Rusland en
Oekraïne (met name biomassa). Om tot een koolstofarme economie te komen,
zijn duurzame verwarming en koeling van cruciaal belang. Er moet worden omgeschakeld op energie uit
koolstofarme en plaatselijk geproduceerde energiebronnen (waaronder
warmtepompen en accumulatiekachels), hernieuwbare energie (bv. zonnewarmte,
aardewarmte, biogas), alsook energie uit stadsverwarmingssystemen. Het CO2-vrij maken van de economie
vergt grootschalig gebruik van biomassa voor verwarming, elektriciteit
en vervoer. In de vervoersector is een mix nodig
van diverse alternatieve brandstoffen ter vervanging van olie, met specifieke
vereisten voor de verschillende vervoerstakken. Biobrandstoffen zijn waarschijnlijk
de belangrijkste optie voor de luchtvaart, het wegvervoer over langere
afstanden en het vervoer per spoor waar dit niet kan worden geëlektrificeerd. Er wordt werk gemaakt van grotere duurzaamheid
(onder andere wat indirecte wijziging van het grondgebruik betreft). De
marktacceptatie van nieuwe bio-energieën, die de vraag naar voor de productie
van voedsel benodigde grond doen afnemen en een gunstig effect hebben op de
nettobroeikasgasreducties (bv. biobrandstoffen op basis van afval, algen, en
afval van bosbouw), moet worden bevorderd. Naarmate technologieën rijper worden, zullen
de kosten dalen en kan de financiële steun worden afgebouwd. Handel tussen de lidstaten en invoer van buiten de
EU kan de kosten op middellange tot lange termijn drukken. De bestaande streefcijfers voor hernieuwbare
energie bewijzen hun nut doordat ze investeerders voorspelbaarheid bieden en
tegelijkertijd een Europese aanpak en de marktintegratie van hernieuwbare
energiebronnen bevorderen. (c) Gas speelt een cruciale rol in de
omschakeling Gas zal cruciaal zijn voor de omvorming van
het energiesysteem. Steenkool
(en olie) op korte tot middellange termijn vervangen door gas zou kunnen helpen
de emissies met bestaande technologieën binnen de perken te houden tot ten
minste 2030 à 2035. Hoewel de vraag naar gas
in bijvoorbeeld de residentiële sector in 2030 mogelijk met een kwart zal zijn gedaald
door diverse efficiëntiemaatregelen in de woningbouw[17], zal
deze vraag in andere sectoren zoals de elektriciteitssector gedurende een
langere periode hoog blijven. Zo is in het
scenario 'gediversifieerde distributietechnologieën' elektriciteitsproductie met
gascentrales in 2050 goed voor ongeveer 800 TWh, wat iets boven het huidige
niveau ligt. Aangezien de technologie evolueert, kan gas in de toekomst een
groeiende rol spelen. Als men wil dat gas zijn concurrentievoordelen
als brandstof voor de opwekking van elektriciteit behoudt, heeft de gasmarkt behoefte
aan meer integratie, liquiditeit, diversiteit qua voorzieningsbronnen en
opslagcapaciteit. Om investeringen in
infrastructuur voor gasproductie en ‑transmissie mogelijk te maken, zijn
ook in de toekomst langetermijncontracten voor de levering van gas wellicht
noodzakelijk. Als men wil dat gas een
concurrerende brandstof voor de opwekking van elektriciteit blijft, moeten er flexibelere
prijsformules worden ingevoerd waarbij wordt afgestapt van de zuivere koppeling
van de gas‑ aan de olieprijs. De wereldwijde gasmarkten zijn in een fase van
verandering, met name door de ontwikkeling van schaliegas in Noord-Amerika. Met de komst van vloeibaar aardgas (LNG) hebben de
markten een mondialer karakter gekregen aangezien het transport minder afhankelijk
is geworden van pijpleidingen. Schaliegas en
andere onconventionele gasbronnen zijn in of rondom Europa potentieel
belangrijke nieuwe voorzieningsbronnen geworden. Samen
met de integratie van de interne markt kunnen deze ontwikkelingen de
bezorgdheid over de afhankelijkheid van gasinvoer temperen. Doordat de exploratiefase zich echter nog in een
vroeg stadium bevindt, is het nog onduidelijk wanneer onconventionele
hulpbronnen een rol van betekenis zullen gaan spelen.
Aangezien de winning van conventioneel gas afneemt, zal Europa naast de
winning van eigen aardgas en misschien ook de exploitatie van eigen schaliegas
afhankelijk blijven van een aanzienlijke gasinvoer. Wat de rol van gas betreft, zijn de scenario's
tamelijk conservatief. De economische
voordelen van gas bieden investeerders vandaag een redelijke zekerheid op winst
en brengen weinig risico's met zich mee, zodat investeerders gestimuleerd
worden om in gasgestookte elektriciteitscentrales te investeren. Gasgestookte elektriciteitscentrales vergen lage
initiële investeringskosten, ze kunnen redelijk snel worden gebouwd en ze
kunnen flexibel worden ingezet. Investeerders kunnen zich ook indekken tegen de
risico's van prijsontwikkelingen aangezien gasgestookte elektriciteitsproductie
vaak de groothandelsmarktprijs voor elektriciteit bepaalt. In de toekomst
kunnen de operationele kosten echter hoger komen te liggen dan in opties voor
CO2-vrije productie, en het is ook mogelijk dat gascentrales minder
uren in bedrijf zullen zijn. Indien koolstofafvang en ‑opslag (CCS)
beschikbaar is en op grote schaal wordt toegepast, kan gas een koolstofarme
technologie worden, maar zonder CCS wordt, waar hernieuwbare energiebronnen
beschikbaar zijn, de rol van gas mogelijk beperkt tot die van flexibele reserve‑
en balanceringsbron. Voor alle fossiele
brandstoffen zal koolstofafvang en ‑opslag vanaf 2030 in de
elektriciteitssector moeten worden toegepast om de streefcijfers inzake de
vermindering van de kooldioxideuitstoot te halen. CCS is ook een belangrijke
mogelijkheid voor het koolstofarm maken van diverse zware industrietakken en in
combinatie met biomassa kan CCS 'koolstofnegatieve' waarden opleveren. Voor de
toekomst van CCS zijn aanvaarding door de publieke opinie en correcte
koolstofprijzen van cruciaal belang. Om grootschalig gebruik van CCS in 2030
mogelijk te maken, moet de technologie in dit decennium op afdoende
grootschalige wijze worden gedemonstreerd en moeten de vereiste investeringen veilig
worden gesteld en vervolgens vanaf 2020 worden uitgevoerd. (d) Andere fossiele brandstoffen
omvormen In de EU vormt steenkool een aanvulling
op een gediversifieerd energieportfolio en draagt het bij tot de
voorzieningszekerheid. Met de ontwikkeling van
koolstofafvang en ‑opslag (CCS) en andere opkomende schone technologieën,
kan steenkool in de toekomst een belangrijke rol blijven spelen voor de
duurzaamheid en continuïteit van de voorziening. Olie zal
waarschijnlijk zelfs in 2050 nog deel uitmaken van de energiemix en zal in
hoofdzaak als brandstof dienen voor een deel van het vervoer van passagiers en
goederen over lange afstanden. De oliesector staat voor de uitdaging zich aan
te passen aan de veranderende vraag naar olie als resultaat van de omschakeling
naar hernieuwbare en alternatieve brandstoffen en de onzekerheden inzake
toekomstige olievoorziening en ‑prijzen. Het is van belang dat de EU in
de mondiale oliemarkt voet aan de grond houdt en een eigen raffinagecapaciteit
behoudt, maar wel een capaciteit die kan worden aangepast aan de
economische werkelijkheid van een volwassen markt. Dit is belangrijk voor de
Europese economie, voor sectoren die geraffineerde producten als grondstof
nodig hebben, zoals de petrochemische sector, en voor de voorzieningszekerheid.
(e) Kernenergie als belangrijke
bijdrage Kernenergie is CO2-vrije optie die vandaag goed is voor het grootste deel van de koolstofarme
elektriciteit in de EU. Sommige
lidstaten vinden de met kernenergie samenhangende risico's onaanvaardbaar. Sinds het ongeval in Fukushima is het
overheidsbeleid inzake kernenergie in sommige lidstaten veranderd terwijl
andere lidstaten kernenergie blijven beschouwen als een zekere, betrouwbare en
betaalbare bron om op een koolstofarme manier elektriciteit op te wekken. De kosten voor de veiligheid[18] en de
kosten voor de ontmanteling van bestaande centrales en de verwijdering van
afvalstoffen zullen naar verwacht stijgen. Nieuwe
nucleaire technologieën kunnen een oplossing bieden voor de problematiek rond
afval en veiligheid. Uit de scenario-analyse blijkt dat kernenergie
bijdraagt tot lagere systeemkosten en elektriciteitsprijzen. Als manier om op grote schaal en op een
koolstofarme manier elektriciteit op te wekken, zal kernenergie deel blijven
uitmaken van de Europese energiemix. De
Commissie zal het kader voor nucleaire veiligheid en beveiliging blijven
promoten om op die manier een gelijk speelveld voor investeringen tot stand te
brengen in lidstaten die de nucleaire optie in hun energiemix willen behouden. Binnen
de EU en wereldwijd moeten de hoogste normen inzake veiligheid en beveiliging
gewaarborgd blijven, wat enkel mogelijk is als de bekwaamheid hiertoe en het
technologische leiderschap binnen de EU behouden blijven. Bovendien zal er tussen nu en 2050 meer
duidelijkheid ontstaan over de rol die kernfusie kan spelen. (f) Slimme technologie, opslag en
alternatieve brandstoffen Welke optie ook wordt overwogen, uit de
scenario's blijkt dat de brandstofmix na verloop van tijd ingrijpend kan
veranderen. Veel zal afhangen van de versnelling van de technologische
ontwikkeling. Het is niet zeker welke technologische mogelijkheden zich zullen
ontwikkelen, en met welke snelheid, gevolgen en vóór‑ en nadelen dit zal
gebeuren. Nieuwe technologieën kunnen in de toekomst echter nieuwe
mogelijkheden opleveren. Technologie is een
wezenlijk onderdeel van de oplossing voor de uitdaging van vermindering van de
CO2-uitstoot. Technologische vooruitgang kan aanzienlijke
kostenbesparingen en economische voordelen opleveren. Voor de totstandbrenging
van doelmatige energiemarkten zullen nieuwe netwerktechnologieën nodig zijn. Er
moet ondersteuning worden geboden voor onderzoek en demonstratie op industriële
schaal. Op Europees niveau moet de EU een
rechtstreekse bijdrage leveren tot wetenschappelijke projecten en programma's
voor onderzoek en demonstratie. De Unie moet daarbij voortbouwen op het
Europees strategisch plan voor energietechnologie (SET-plan) en het volgende
meerjarig financieringskader, en in het bijzonder Horizon 2020, om te
investeren in partnerschappen met de industrie en de lidstaten met als doel
nieuwe, uiterst efficiënte energietechnologieën op grote schaal te demonstreren
en in te zetten. Een versterkt SET-plan kan leiden tot kostenoptimale
EU-onderzoeksclusters in tijden van krappe budgetten in de lidstaten.
Samenwerking die verder gaat dan financiële steun en betere coördinatie in
Europa biedt aanzienlijke voordelen. Wat steeds
belangrijker wordt voor de vereiste technologische omschakeling is het gebruik
van informatie- en communicatietechnologie (ICT) voor energie en vervoer en
voor slimme stedelijke toepassingen. Dit leidt
tot convergentie van de industriële waardeketens voor slimme stedelijke
infrastructuur en tot toepassingen die moeten worden bevorderd om het
industriële leiderschap veilig te stellen. Voor
de digitale infrastructuur die netwerken slim moeten maken, is ook steun op
EU-niveau in de vorm van normalisatie en onderzoek en ontwikkeling in
informatie- en communicatietechnologieën nodig. Een ander gebied
dat van wezenlijk belang is, is de omschakeling op alternatieve brandstoffen,
inclusief elektrische voertuigen. Dit moet op Europees niveau worden
ondersteund door ontwikkelingen op het gebied van regelgeving, door
infrastructuurbeleid, door verder onderzoek en door demonstratie-inspanningen,
met name op het gebied van batterijen, brandstofcellen en waterstof. Deze
kunnen samen met slimme elektriciteitsnetten de voordelen van elektromobiliteit
verveelvoudigen, zowel voor het koolstofarm maken van het vervoer als voor de
ontwikkeling van hernieuwbare energie. De andere hoofdopties inzake
alternatieve brandstoffen zijn biobrandstoffen, synthetische brandstoffen,
methaan en LPG (vloeibaar petroleumgas).
3.2.
De energiemarkten op een andere leest geschoeid
(a) Nieuwe manieren om elektriciteit
te beheren Wanneer voor een nationale energiemix wordt
gekozen, ontstaan er nationale beperkingen. Het
is onze gezamenlijke verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat nationale
beslissingen elkaar aanvullen en dat negatieve overloopeffecten worden
vermeden. De grensoverschrijdende effecten op de
interne markt verdienen meer aandacht. Deze effecten
brengen voor de elektriciteitsmarkten nieuwe uitdagingen met zich mee bij
de omschakeling van die markten naar een koolstofarm systeem met tegelijk een
hoge mate van energiezekerheid en een betaalbare elektriciteitsvoorziening. Meer dan ooit moet de volledige schaal van de
interne markt worden benut. Dat is het beste
antwoord op de uitdaging van he koolstofarm maken van de economie. Een eerste uitdaging is de behoefte aan
flexibele hulpbronnen in het elektriciteitssysteem (bv. flexibele
productie, opslag, beheer van de vraag) aangezien steeds meer stroom afkomstig
is uit fluctuerende hernieuwbare bronnen. De
tweede uitdaging is het effect van deze vorm van stroomopwekking op de
groothandelstarieven. Elektriciteit uit wind-
en zonne-energie gaat met lage of geen marginale kosten gepaard, en doordat het
aandeel van deze stroom binnen het systeem toeneemt, zullen de spotprijzen
op de groothandelsmarkt mogelijk dalen en gedurende langere periodes
laag blijven[19].
Dit drukt op de inkomsten van alle generatoren, ook op die welke voldoende
capaciteit moeten leveren om aan de vraag te voldoen wanneer wind- en
zonne-energie niet beschikbaar zijn. Tenzij de tarieven op dat moment relatief
hoog staan, zijn deze centrales wellicht onrendabel. Hierdoor ontstaat
bezorgdheid over prijsvolatiliteit en, bij de investeerders, over de
mogelijkheid om hun kapitaal en de vaste exploitatiekosten te kunnen
recupereren. Het zal steeds belangijker worden hiervoor op de marktwerking gebaseerde kostenefficiënte
oplossingen te bieden. Markttoegang moet worden gegarandeerd voor alle
soorten flexibele voorzieningsbronnen, zowel op het gebied van vraagbeperking
en opslag als van productie, waarbij flexibiliteit op de markt moet worden
beloond. Voor alle soorten capaciteit
(variabel, basislading, flexibel) moet een redelijk rendement op de investering
gelden. Het is echter belangrijk dat beleidsontwikkelingen
in de lidstaten geen nieuwe belemmeringen voor integratie op de elektriciteits-
of gasmarkt[20]
creëren. Of het nu gaat om de energiemix,
marktovereenkomsten, langetermijncontracten, steun voor koolstofarme opwekking
of om bodemtarieven voor CO2-emissies, er moet rekening worden
gehouden met de gevolgen voor de interne markt, waarvan iedereen in toenemende
mate afhankelijk wordt. Coördinatie is nu meer dan ooit nodig. Bij de ontwikkeling van het energiebeleid moet ten
volle rekening worden gehouden met de uitwerking die door buurlanden genomen
beslissingen op elk nationaal stroomsysteem hebben. Door
samen te werken, kan de kostprijs laag worden gehouden en de
voorzieningszekerheid worden gewaarborgd. Voortbouwend op het derde pakket betreffende
de interne energiemarkt zal de Commissie met de hulp van het Agentschap voor de
samenwerking tussen energieregulators (ACER) er blijven voor zorgen dat het regelgevingskader
marktintegratie stimuleert, dat er positieve impulsen ten gunste van capaciteit
en flexibiliteit worden gegeven, en dat de marktovereenkomsten
opgewassen zijn tegen de uitdagingen die een koolstofarme economie met zich mee
zullen brengen. De Commissie bekijkt hoe
doeltreffend diverse vergoedingsmodellen voor capaciteit en flexibiliteit zijn,
en hoe zij in wisselwerking treden met steeds verder geïntegreerde
groothandels- en balanceringsmarkten. (b) Integratie van lokale hulpbronnen
en gecentraliseerde systemen De ontwikkeling van een nieuwe, flexibele
infrastructuur is een 'no regrets'-optie en kan de weg bereiden voor
verschillende oplossingen. Aangezien de handel in elektriciteit en de
penetratie van hernieuwbare energiebronnen in bijna elk scenario, in het
bijzonder in het scenario 'groot aandeel hernieuwbare energiebronnen', tussen
nu en 2050 toeneemt, wordt geschikte infrastructuur voor distributie,
interconnectie en transmissie over grote afstanden een dringende zaak. In 2020 moet de groei van de
interconnectiecapaciteit op zijn minst overeenstemmen met de huidige
ontwikkelingsplannen. In 2020 zal de
interconnectiecapaciteit met 40% moeten zijn toegenomen, en daarna zal verdere
integratie nodig zijn. Voor het welslagen van
de verdere integratie na 2020 moet de EU in 2015 volledig komaf hebben gemaakt
met de energie-eilanden op haar grondgebied. Bovendien
moeten de netwerken worden uitgebreid en moeten er na verloop van tijd
onderling afgestemde verbindingen komen tussen het vasteland van Europa en het
Oostzeegebied. De tenuitvoerlegging van het bestaande beleid op
de interne energiemarkt en het nieuwe beleid, zoals de verordening inzake
energie-infrastructuur[21],
kan de EU helpen deze uitdaging aan te gaan. De
Europese tienjarenplanning inzake infrastructuurbehoeften die is
opgesteld door ENTSO[22]
en ACER biedt de investeerder reeds een visie op de langere termijn en geeft
aanleiding tot versterkte regionale samenwerking. De
huidige planningsmethoden zullen moeten worden uitgebreid tot een volledig
geïntegreerde netwerkplanning voor transmissie (onshore en offshore),
distributie, opslag en elektriciteitssnelwegen voor een mogelijk langere
tijdshorizon. CO2-infrastructuur
die vandaag niet bestaat, zal vereist zijn en de planning daarvoor moet spoedig
aanvangen. Om duurzame stroomopwekking lokaal mogelijk te
maken, moet het distributienet slimmer worden om in te kunnen spelen op
fluctuerende elektriciteitsopwekking door gedecentraliseerde bronnen zoals met
name fotovoltaïsche energie, maar ook om beter in te kunnen spelen op de
fluctuerende vraag. Met de toename van
gedecentraliseerde opwekking, slimme netten, nieuwe netwerkgebruikers (bv.
elektrische voertuigen) en vraagrespons, neemt de behoefte aan een meer
geïntegreerde visie op transmissie, distributie en opslag toe. Om duurzame stroom uit de Noordzee en de
Middellandse Zee te kunnen winnen, zal heel wat extra infrastructuur, met name
onderzeese, nodig zijn. In het kader van het
North Seas Countries' Offshore Grid Initiative, voert ENTSO-E voor
Noordwest-Europa reeds elektriciteitsnetstudies uit voor de periode tussen nu
en 2030. Dit moet bijdragen tot de
inspanningen die ENTSO-E levert voor een modulair ontwikkelingsplan betreffende
een pan-Europees systeem van elektriciteitssnelwegen tussen nu en 2050. Voor het koolstofarm maken van de
stroomopwekking en de integratie van hernieuwbare energiebronnen is flexibele
gascapaciteit tegen concurrerende prijzen nodig. Nieuwe gasinfrastructuur om de
interne markt langs de Noord-Zuid-as onderling te verbinden en om Europa aan te
sluiten op nieuwe gediversifieerde toevoer door de zuidelijke corridor, zal van
levensbelang zijn om in de hele EU spoedig goed functionerende
groothandelsmarkten voor gas tot stand te brengen.
3.3.
Investeerders mobiliseren – een uniforme en
doeltreffende aanpak inzake stimulansen voor de energiesector
Tussen nu en 2050 moeten infrastructuur en
investeringsgoederen in de hele economie op grote schaal worden vervangen.
Hetzelfde geldt voor de consumentengoederen waarover de burger thuis beschikt. Dit zijn zeer grote initiële investeringen die
zichzelf vaak pas over een lange periode terugverdienen. Er zijn vroege inspanningen voor onderzoek en innovatie
nodig. Een uniform beleidskader waarmee alle
instrumenten, gaande van het beleid inzake onderzoek en innovatie tot het
beleid inzake toepassing, op elkaar worden afgestemd zou deze inspanningen ondersteunen. Er moet op grote schaal worden geïnvesteerd in
infrastructuur. Er moet worden gewezen op de
hogere kosten die uitstel vooral in de latere jaren met zich zal meebrengen,
waarbij wordt erkend dat de uiteindelijke investeringsbeslissing zal worden
beïnvloed door het algemene economische en financiële klimaat[23]. Voor de
publieke sector is een rol als katalysator voor investeringen in de energierevolutie
weggelegd. Door de huidige onzekerheid op de markt gaan de kapitaalkosten
voor investeringen in koolstofarme technologie de hoogte in. De EU moet vandaag handelen en werk maken van
betere financieringsvoorwaarden binnen de energiesector. CO2-heffingen kunnen als stimulans dienen voor de invoering van efficiënte,
koolstofarme technologieën in de hele EU. Het EU-EHS vormt de centrale pijler
van het Europese klimaatbeleid. Het EU-EHS is
als technologieneutrale en kostenefficiënte regeling opgezet die volledig
verenigbaar is met de interne energiemarkt. Het
EHS zal een grotere rol moeten spelen. De
scenario's tonen aan dat CO2-heffingen kunnen samengaan met
instrumenten die zijn ontworpen om bepaalde energiebeleidsdoelstellingen te
verwezenlijken, met name onderzoek en innovatie, de bevordering van
energiezuinigheid en de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen[24]. Als men wil dat het prijssignaal naar behoren
functioneert, is er echter meer samenhang en stabiliteit tussen het beleid van
de EU en dat van de lidstaten nodig. Een hogere koolstofprijs maakt het
aantrekkelijker om in koolstofarme technologieën te investeren maar kan het
risico van koolstoflekkage in de hand werken. Koolstoflekkage
is vooral een probleem voor industriesectoren die mondiaal moeten concurreren
en afhangen van mondiale prijsontwikkelingen. Afhankelijk
van door derde landen geleverde inspanningen, moet een degelijk systeem voor CO2-heffingen
mechanismen zoals stimulansen voor kostenefficiënte emissiereducties buiten Europa
en kosteloze emissierechten op basis van benchmarks omvatten om de aanzienlijke
risico's op koolstoflekkage te kunnen voorkomen. De investeringsrisico's moeten worden gedragen
door privé-investeerders, tenzij er duidelijke redenen zijn om dit niet te doen.
Sommige investeringen in het energiesysteem zijn een publiek goed. Het
kan aangewezen zijn om steun te verlenen aan diegenen die vroeg omschakelen
(bv. elektrische wagens, schone technologieën). Ook
kiezen voor ruimere en meer gepersonaliseerde financiering via publieke
financiële instellingen zoals de Europese Investeringsbank (EIB) of de
Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBWO) en een actievere rol voor
de commerciële bankensector in de lidstaten zouden kunnen helpen om de
omschakeling tot een goed einde te brengen. Particuliere investeerders zullen in het kader
van een marktgerichte benadering inzake energiebeleid uitermate belangrijk
blijven. De rol van nutsbedrijven zal in de toekomst mogelijk ingrijpend
veranderen, met name wat de investeringen betreft. Vroeger
konden heel wat investeringen in de elektriciteitsproductie door de nutsbedrijven
alleen worden gedragen, maar volgens sommigen wordt dit in de toekomst minder
waarschijnlijk gezien de omvang van de vereiste investeringen en innovaties. Er moeten nieuwe langetermijninvesteerders worden
aangetrokken. Institutionele beleggers kunnen een grotere rol spelen bij de
financiering van energie-investeringen. Ook
consumenten zullen een grotere rol spelen, wat toegang tot kapitaal tegen een
eerlijke kostprijs vereist. Steun (bv.
energiesubsidies) kan ook na 2020 nodig blijven om ervoor te zorgen dat de
markt de ontwikkeling en invoering van nieuwe technologieën aanmoedigt. Deze
steun moet worden afgebouwd naarmate de technologieën en voorzieningsketens tot
wasdom komen en markttekortkomingen opgelost raken. Publieke
steunregelingen in de lidstaten moeten doelgericht, voorspelbaar, beperkt
in omvang en evenredig zijn, en moeten bepalingen inzake de afbouw ervan
bevatten. Steunmaatregelen moeten ten uitvoer
worden gelegd in overeenstemming met de regels van de interne markt en de
desbetreffende EU-regels inzake overheidssteun. Om de steunregelingen
doeltreffender te maken moet het hervormingsproces snelle vorderingen blijven
maken. Op de langere termijn zullen
koolstofarme technologieën met hoge toegevoegde waarde, waarvoor Europa een
toonaangevende rol speelt, een gunstig effect hebben op de groei en de
werkgelegenheid. 3.4 Betrokkenheid van de publieke
opinie is cruciaal De sociale dimensie van het energie-stappenplan
speelt een belangrijke rol. De omschakeling zal gevolgen hebben voor
werkgelegenheid en banen, waardoor scholing, opleiding en een intensere sociale
dialoog nodig worden. Voor een efficiënt beheer van de verandering, moeten de
sociale partners op alle niveaus bij dit proces worden betrokken. Dit moet in
overeenstemming met de beginselen 'verantwoorde transformatie' en 'fatsoenlijk
werk' gebeuren. Er zijn mechanismen nodig om werknemers te helpen hun
inzetbaarheid op de arbeidsmarkt te vergroten als zij van baan moeten
veranderen. Er zullen nieuwe elektriciteitscentrales en
een aanzienlijk hoger aantal installaties voor hernieuwbare energie moeten
worden gebouwd. Er zijn nieuwe opslagvoorzieningen, met name voor
koolstofafvang en -opslag, en meer masten en transmissielijnen nodig. Vooral
voor infrastructuur zijn vlottere vergunningsperiodes van cruciaal belang
aangezien infrastructuur een noodzakelijke voorwaarde vormt om de
voorzieningssystemen te kunnen omvormen en tijdig de overgang naar een
koolstofarm systeem te maken. De huidige trend om bijna elke energietechnologie
in twijfel te trekken en het gebruik of de invoering ervan te vertragen, doet
voor investeerders ernstige problemen rijzen en brengt de veranderingen die
voor de omvorming van het energiesysteem nodig zijn, in het gedrang. De
energievoorziening is niet mogelijk zonder technologie en infrastructuur.
Bovendien hangt er een prijskaartje aan schonere energie. Er zullen mogelijk
nieuwe prijsstellingsmechanismen nodig zijn maar er moeten maatregelen worden
getroffen om ervoor te zorgen dat de tariefregelingen voor de eindgebruiker
transparant en begrijpelijk blijven. De burger moet worden voorgelicht en bij
de besluitvorming worden betrokken, terwijl bij de keuze voor bepaalde
technologieën rekening moet worden gehouden met het plaatselijke milieu. De instrumenten om door middel van verbeterde
energie-efficiëntie en terugdringing van het verbruik te kunnen reageren op
prijsstijgingen, moeten voorhanden zijn, vooral op de middellange termijn
wanneer de energietarieven naar verwacht zullen stijgen, ongeacht het gevolgde beleid.
Beter beheersbare en lagere energierekeningen zijn weliswaar een positieve
stimulans, maar de toegang tot kapitaal en nieuwe vormen van energiediensten
zullen van cruciaal belang zijn. Vooral kwetsbare
consumenten zullen specifieke steun nodig hebben om het voor hen mogelijk
te maken de nodige investeringen ter verlaging van hun energieverbruik te
financieren. Deze taak zal in belang toenemen
naarmate de omvorming van het energiesysteem haar beslag zal krijgen. Een
degelijk functionerende interne markt en maatregelen inzake energie-efficiëntie
zijn vooral voor consumenten belangrijk. Kwetsbare consumenten kunnen het best
tegen energie-armoede worden beschermd als de lidstaten de bestaande
EU-wetgeving inzake energie volledig ten uitvoer leggen en als gebruik wordt
gemaakt van innovatieve oplossingen voor energie-efficiëntie. Aangezien
energie-armoede een van de oorzaken van armoede in Europa is, moeten de sociale
aspecten van de energieprijsvorming tot uitdrukking komen in het energiebeleid
van de lidstaten. 3.5 Verandering aansturen op
internationaal niveau In de overgang naar 2050 moet Europa de
toevoer van fossiele brandstoffen veiligstellen en diversifiëren, en
tegelijkertijd nauwer samenwerken om op een bredere grondslag internationale
partnerschappen te smeden. Aangezien de
Europese vraag naar fossiele brandstoffen afneemt, en de economieën er
gediversifieerder op worden, moet in het kader van de geïntegreerde strategieën
met de huidige leveranciers worden bekeken wat de voordelen zijn van
samenwerking op andere gebieden zoals hernieuwbare energie, energie-efficiëntie
en andere koolstofarme technologieën. De EU
moet deze kans benutten om in overeenstemming met de in september 2011[25]
vastgestelde nieuwe agenda de samenwerking met zijn internationale partners uit
te breiden. Het wordt belangrijk om in nauwe samenwerking met de
energiepartners van de EU, met name onze buurlanden zoals Noorwegen, de
Russische Federatie, Oekraïne, Azerbeidzjan, Turkmenistan, de landen van de
Maghreb en in de Golfregio te bepalen hoe de overgang moet verlopen en om
ondertussen stap voor stap industriële en energiepartnerschappen tot stand te
brengen. Dit is bijvoorbeeld de bedoeling van het
stappenplan Energie 2050 van de EU en Rusland. Energie
levert tevens een belangrijke bijdrage tot het ontwikkelingsbeleid gezien het
multiplicatoreffect ervan voor de economie van ontwikkelde landen. Er moet wereldwijd verder worden gewerkt aan universele
toegang tot energie[26]. De EU moet de verbindingen tussen het Europese
netwerk en dat van haar buurlanden uitbreiden en diversifiëren. Bijzondere
aandacht moet uitgaan naar Noord-Afrika met het oog op de optimale benutting
van het potentieel aan zonne-energie van de Sahara. De EU moet tevens iets doen aan de invoer van
koolstofintensieve energie, met name elektriciteit. Er
is een versterkte samenwerking nodig voor de totstandbrenging van een gelijk
speelveld op het gebied van marktregels en CO2-regelgeving, in het
bijzonder voor de elektriciteitssector, terwijl de handel toeneem en het
probleem van koolstoflekkage aan de orde komt.
4.
De weg vooruit
Het stappenplan Energie 2050 toont aan dat een
koolstofarme economie mogelijk is. Welk scenario men ook kiest, er komen
steeds een aantal 'no regrets'-opties naar voren waarmee de emissies op
doeltreffende en rendabele wijze kunnen worden teruggebracht. De omvorming van het Europese energiesysteem
is noodzakelijk voor het klimaat, de continuïteit van de voorziening en de
economie. Met de beslissingen van vandaag
wordt nu al bepaald hoe het energiesysteem van 2050 er zal uitzien. Om het energiesysteem tijdig om te kunnen vormen,
is er in de EU veel meer politieke ambitie en een beter besef van de hoogdringendheid
nodig. De Commissie zal op basis van dit
stappenplan overleg plegen met andere EU-instellingen, de lidstaten en
belanghebbenden. De Commissie zal dit
stappenplan regelmatig updaten en opnieuw bekijken wat in het licht van
de voortgang en de veranderingen nodig is. Zij heeft daarbij een iteratief
proces voor ogen tussen de lidstaten, via hun nationaal beleid, en de EU,
resulterend in een tijdig optreden om het energiesysteem zo om te vormen dat er
sprake is van CO2-reductie, verbetering van voorzieningszekerheid en
grotere concurrentiekracht ten bate van iedereen. De totale systeemkosten voor de omvorming
van het energiesysteem zijn in alle scenario's gelijk.
Een gemeenschappelijke Europese aanpak kan helpen om de kosten te drukken. De energietarieven gaan wereldwijd de hoogte
in. Het stappenplan toont aan dat de prijzen tot
ongeveer 2030 weliswaar zullen stijgen, maar dat dankzij de nieuwe
energiesystemen de prijzen daarna kunnen dalen. Er moet worden vermeden dat het
evenwicht op de interne energiemarkt wordt verstoord, zoals door tarieven die
door regulering kunstmatig laag worden gehouden. Deze zouden de markt namelijk
een verkeerd signaal geven en de stimulans voor energiebesparingen en andere
koolstofarme investeringen wegnemen, wat de veranderingen die noodzakelijk zijn
om de tarieven op de lange termijn te doen dalen in de weg zou staan. De
maatschappij moet de komende jaren voorbereid zijn op en zich aanpassen aan
hogere energietarieven. Kwetsbare klanten en energie-intensieve industrieën
zullen tijdens de overgangsperiode mogelijk steun nodig hebben. De boodschap is
duidelijk en luidt dat investeringen vruchten zullen afwerpen op het
gebied van groei, werkgelegenheid, verbeterde energievoorzieningszekerheid en
lagere brandstofkosten. De omvorming biedt nieuwe mogelijkheden voor de
Europese industrie en kan de concurrentiekracht ten goede komen. Om dit nieuwe energiesysteem te kunnen
verwezenlijken, moet aan tien voorwaarden worden voldaan: (1)
Onmiddellijke prioriteit heeft de onverkorte
tenuitvoerlegging van de Energie 2020-strategie van de EU. Alle bestaande wetgeving moet worden toegepast
en de voorstellen inzake met name energie-efficiëntie, infrastructuur,
veiligheid en internationale samenwerking, waarover de gesprekken nu aan de
gang zijn, moeten snel worden aangenomen. De weg naar een nieuw energiesysteem
heeft ook een sociale dimensie: de Commissie zal de sociale dialoog en
de betrokkenheid van de sociale partners blijven bevorderen om bij te dragen
tot een verantwoorde overgang en een efficiënt beheer van de verandering. (2)
Het energiesysteem en de hele maatschappij moeten
er aanzienlijk energie-efficiënter op worden. De nevenvoordelen die
energie-efficiëntie in de bredere context van een efficiënt hulpbronnengebruik
met zich meebrengt, moeten helpen de doelstellingen sneller en
kostenefficiënter te verwezenlijken. (3)
Er moet bijzondere aandacht blijven gaan naar de
ontwikkeling van hernieuwbare energie. De snelheid waarmee deze worden
ontwikkeld, het effect ervan op de markt en het snel groeiende aandeel ervan in
de energievraag maken een modernisering van het beleidskader nodig. Het door de
EU vastgestelde streefcijfer van 20% hernieuwbare energie, is reeds een nuttige
stimulans gebleken voor de ontwikkeling van hernieuwbare energie binnen de EU.
Er moet spoedig aandacht worden besteed aan opties voor mijlpalen met het oog
op 2030. (4)
Verhoogde publieke en particuliere investeringen
inzake O&O en technologische innovatie zijn cruciaal voor het
versnellen van de commerciële toepassing van koolstofarme oplossingen. (5)
De EU streeft naar een volledig geïntegreerde markt
in 2014. Afgezien van reeds vastgestelde technische maatregelen moet werk
worden gemaakt van structurele tekortkomingen en tekortkomingen in de
regelgeving. Er zijn goed opgezette marktstructuurinstrumenten en nieuwe
manieren voor samenwerking nodig om het potentieel van de interne energiemarkt
op lange termijn ten volle te kunnen benutten aangezien de markt nieuwe
investeringen aantrekt en de energiemix aan het veranderen is. (6)
De energieprijzen moeten beter zijn afgestemd op
de kosten van met name nieuwe investeringen die in het
gehele energiesysteem nodig zijn. Hoe vroeger de tarieven in verhouding staan
tot de kosten, des te gemakkelijker de omschakeling op de lange termijn wordt. Bijzondere
aandacht verdienen de zwaksten, voor wie de omvorming van het
energiesysteem een uitdaging wordt. Om energie-armoede te vermijden moeten er
op lokaal en nationaal niveau specifieke maatregelen worden vastgesteld. (7)
Een nieuw besef van de hoogdringendheid en collectieve
verantwoordelijkheid moet tot uiting komen in de ontwikkeling van nieuwe
energie-infrastructuur en opslagcapaciteit binnen de hele EU en met de
buurlanden. (8)
Voor zowel traditionele als nieuwe energiebronnen mag
qua veiligheid en zekerheid niets aan het toeval worden overgelaten. De EU moet
het kader voor veiligheid en zekerheid blijven verstevigen en leiding
geven aan de internationale inspanningen op dit gebied. (9)
Een bredere en meer gecoördineerde Europese
benadering voor de internationale betrekkingen op energiegebied moet de
norm worden. Hetzelfde geldt voor een verdubbeling van de inspanningen ter
ondersteuning van de internationale klimaatactie. (10)
De lidstaten en investeerders hebben behoefte aan concrete
mijlpalen. In het stappenplan naar een koolstofarme
economie zijn reeds tussenstappen met betrekking tot de uitstoot van
broeikasgassen opgenomen. De volgende stap bestaat erin het beleidskader
voor 2030 te bepalen. Deze tijdshorizon is tamelijk nabij en is voor de
meeste investeerders vandaag het richtpunt. Op basis hiervan zal de Commissie met
initiatieven blijven komen, te beginnen met alomvattende voorstellen met
betrekking tot de interne markt, hernieuwbare energie en nucleaire veiligheid
die zij het komende jaar zal presenteren. [1] Europese
Raad, oktober 2009. [2] COM(2011)
112 van 8 maart. [3] COM(2011)
144 van 28 maart. [4] Buitengewone
Europese Raad, 4 februari 2011. [5] Europese
Raad van 8 en 9 maart 2007: Een vermindering van de broeikasgasemissies tegen
2020 met minstens 20% in vergelijking met het niveau van 1990 (30% indien de
internationale voorwaarden daarvoor vervuld zijn, Europese Raad, 10-11 december
2009); een besparing van het energieverbruik met 20% ten opzichte van de
prognoses voor 2020; een aandeel van duurzame energie van 20% in het
energieverbruik van de EU en een aandeel van 10% in het vervoer. [6] Zie ook
'Energie 2020 – Een strategie voor een concurrerende, duurzame en continu
geleverde energie' COM(2010) 639 van november 2010. [7] IEA
(2011), World Energy Outlook 2011. [8] Het model
dat hiervoor is gebruikt, is het model voor energiesystemen PRIMES. [9] Zie
bijlage 'Geselecteerde scenario's van belanghebbenden', en de scenario's van
het Internationaal Energieagentschap, Greenpeace/EREC, de European Climate
Foundation en Eurelectric. Verdere studies en rapporten zijn zorgvuldig
bestudeerd, zoals het onafhankelijke rapport van de zogenaamde
ad-hocadviesgroep voor de Energie 2050-routekaart. [10] Deze
onzekerheden betreffen onder andere het tempo van de economische groei, de
omvang van de wereldwijde inspanningen om klimaatverandering tegen te gaan,
geopolitieke ontwikkelingen, het niveau van de mondiale energieprijzen, de
beschikbaarheid van natuurlijke hulpbronnen, maatschappelijke veranderingen en
publieke perceptie. [11] Europese
samenlevingen moeten zich mogelijk opnieuw over hun energieverbruik gaan
bezinnen door bijvoorbeeld anders aan stadsplanning en consumptie te doen. Zie
Stappenplan voor efficiënt hulpbronnengebruik in Europa (COM(2011) 571). [12] Voor
nadere informatie betreffende de scenario's, zie de Effectbeoordeling. [13] De kosten
van het huidige energiesysteem en het systeem van 2050 zijn niet rechtstreeks
vergelijkbaar. Terwijl de renovatiekosten volledig worden meegenomen in de
kostenberekening, is de stijging van de woningprijzen gerelateerd aan activa en
overwegingen voor kapitaalgoederen die geen deel uitmaken van de
energie-analyse. Aangezien bij de kosten voor voertuigen geen onderscheid kan
worden gemaakt tussen energiegerelateerde en andere kosten, gaat het hierbij om
geschatte maximumwaarden. [14] Naar
raming liggen de elektriciteitstarieven in Europa bijvoorbeeld 21% hoger dan in
de Verenigde Staten en 197% hoger dan in China. [15] Zo kan in
de EU meer dan 5000 petajoule aan energie worden bespaard (meer dan het
energieverbruik van Finland gedurende drie jaar) (SEC(2011) 1067). [16] Richtlijn
2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare
bronnen. [17] Anderzijds
is gas mogelijk energiezuiniger dan elektrische verwarming of andere vormen van
verwarming op basis van fossiele brandstoffen, wat betekent dat gas in de
verwarmingssector van sommige lidstaten groeipotentieel kan hebben. [18] Waaronder
de kosten voor het beter bestand maken van de installaties tegen natuurrampen
en door de mens veroorzaakte rampen. [19] Deze situatie
komt in de scenario's niet aan de orde: in de modellen is het
prijsstellingsmechanisme zo ontworpen dat investeerders volledig worden vergoed
(volledige recuperatie van de kosten via de elektriciteitstarieven), wat op de
lange termijn met een stijging van de elektriciteitstarieven gepaard gaat. [20] Volledige
marktintegratie in 2014, zoals besloten door de Europese Raad van 4 februari
2011, ondersteund door de ontwikkeling van de infrastructuur en technische
werkzaamheden aan kaderrichtlijnen en netwerkcodes. [21] Voorstel
voor een verordening betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese
energie-infrastructuur (COM(2011) 658) en voorstel voor een verordening tot
vaststelling van de Connecting Europe Facility (COM(2011) 665). [22] Europees
netwerk van transmissiesysteembeheerders voor gas. [23] Uit
scenario's in de routekaart naar een koolstofarme economie van maart 2011
blijken de extra kosten van laattijdig optreden. Ook wordt in de IEA World
Energy Outlook 2011 aangevoerd dat er op mondiaal niveau voor elke dollar aan
investeringen in de elektriciteitssector die voor 2020 niet wordt uitgegeven,
er na 2020 4,3 dollar extra moet worden uitgetrokken om de verhoogde emissies
te compenseren. [24] Het
HBI-scenario resulteert in een koolstofwaarde van zo'n 50 euro in 2050. Voor de
koolstofarme scenario's ligt dit bedrag aanzienlijk hoger. [25] Mededeling
inzake energievoorzieningszekerheid en internationale samenwerking (COM(2011)
539). [26] Het effect
van het EU-ontwikkelingsbeleid vergroten: een agenda voor verandering (COM(2011)
637, 13 oktober).